Vraag nr. 94 van 8 mei 1996
van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH Facturatie lokale besturen – Geijkte vermeldingen Oude gewoonten houden soms lang stand en blijkbaar doen noch de wetgevende, noch de uitvoerende macht iets om verandering te brengen in achterhaalde forma-liteiten.
Inzake het betaalbaar stellen van facturen door lokale overheden, treft men nog voorhistorische handelwijzen aan. Zo moeten lokale besturen voor elke factuur die ze ontvangen nog steeds eisen dat daarop door de uit-schrijver van de factuur wordt geschreven : "Voor echt en waar verklaard voor de som van ...", en dat ze daar-na wordt ondertekend.
1. Wanneer werd dit voorschrift of deze regeling inge-voerd ?
2. Werd er bij het invoeren van de nieuwe gemeente-lijke boekhouding aandacht geschonken aan dit probleem ?
3. Zo neen, staat dit op de agenda voor de komende evaluatie van de nieuwe boekhouding ? Zijn derge-lijke oude wettelijk verplichte vermeldingen op fac-turen overigens nog noodzakelijk of zinvol in het huidige geldverkeer ?
Antwoord
Het voorschrift dat facturen of andere bescheiden die bij de staat, de provincies of de gemeenten worden ingediend, door de schuldeiser moeten worden gewaar-merkt, dit is voorzien van een geijkte formule plus handtekening, werd opgenomen in paragraaf 117, eer-ste lid, van de algemene instructie van 30 juli 1943 op de rijkscomptabiliteit : "Om de betaling van hun vorde-ringen te verkrijgen dienen de belanghebbenden, in principe, in triplo, een behoorlijk ondergetekende aan-gifte, staat of rekening, waarvan het bedrag echt en deugdelijk is verklaard, over te leggen."
Bij besluit van de minister van Financiën van 9 april 1965 werd paragraaf 117, eerste lid, aangevuld met de volgende bepaling : "Van de waarmerking worden nochtans ontslagen de instellingen en maatschappijen die regelmatig en volgens mechanografische procédés boekhouden, op voorwaarde dat hun schuldvorderin-gen worden geregeld door middel van overschrijvinschuldvorderin-gen op het credit van hun postrekeningen." De minister oordeelde dat dergelijke instellingen voldoende waar-borgen boden inzake de authenticiteit van de facturen en de echtheid van de identiteit van de schuldeiser. Aan deze bepalingen werd een verordenende waarde verleend door ze toe te voegen aan het artikel 100 van het koninklijk besluit van 10 december 1868 houdende algemeen reglement op de rijkscomptabiliteit. Dat gebeurde bij het koninklijk besluit van 20 juni 1966 tot wijziging van het bovenvermelde koninklijk besluit van 10 december 1868.
Bij ministerieel besluit van 14 september 1966 werd aan het koninklijk besluit van 20 juni 1966 uitvoering gege-ven. Dit ministerieel besluit bepaalt onder meer dat,
om voor de kwestieuze vrijstelling in aanmerking te komen, de belanghebbende een aanvraag moet indie-nen bij de bevoegde diensten van het ministerie van Financiën, volgens de in het besluit vermelde modali-teiten. Artikel 8 van dit ministerieel besluit bepaalt bovendien dat de toekenning en intrekking van de bovenvermelde vrijstelling worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Voor de gemeenten werd naderhand de ondertekening van de facturen door de schuldeiser eveneens opgelegd door artikel 106 van het besluit van de regent van 10 februari 1945 houdende het Algemeen Reglement op de Gemeentelijke Comptabiliteit.
Bij het opstellen van het Algemeen Reglement voor de nieuwe gemeentelijke boekhouding werd het artikel 106 evenwel niet overgenomen.
De toepassing van dit artikel was trouwens reeds sterk afgezwakt door de omzendbrief ter zake van 15 maart 1968 van de minister van Binnenlandse Zaken. Hierbij werd, naar analogie van de maatregelen die de minister van Financiën bij zijn besluit van 14 september 1966 had getroffen, in uitvoering van het koninklijk besluit van 20 juni 1966 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 december 1868 houdende algemeen reglement op de rijkscomptabiliteit, aan de gemeentebesturen toegelaten om af te wijken van de letterlijke toepassing van artikel 106 van het Algemeen Reglement op de Gemeentelijke Comptabiliteit "voor de facturen die opgemaakt zijn volgens mecanografische procédés en die verplicht geregeld worden door overschrijving op het credit van de rekening van de leveranciers, geopend hetzij bij het postcheque-ambt, hetzij bij het Gemeente-krediet van België".
Specifiek voor de gemeentelijke boekhouding bestaat dus geen enkele verplichting meer tot ondertekening en waarmerking van de facturen door de schuldeiser. Ik vestig echter de aandacht erop dat andere wetten en besluiten deze ondertekening wel verplicht kunnen stellen. Zo bepaalt bijvoorbeeld artikel 15 van het ministerieel besluit van 10 augustus 1977 houdende vaststelling van de algemene aannemingsvoorwaarden van de overheidsopdrachten van werken, leveringen en diensten, dat voor de betaling van het saldo van de aan-nemingssom, alsook voor betalingen in mindering de aannemer verplicht is een gedagtekende en onderte-kende schuldvordering over te leggen.
Daarnaast blijft gelden dat de facturen nog steeds voor ontvangst moeten worden getekend door het perso-neelslid dat met de controle op de leveringen of de gepresteerde diensten is belast. Deze verplichting wordt opgelegd door artikel 63 van het nieuwe Alge-meen Reglement op de GeAlge-meentelijke Comptabiliteit.