• No results found

“Ontwikkeling risicoverslaggeving in de Europese bouwsector en de bouwsector in de Verenigde Staten.”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Ontwikkeling risicoverslaggeving in de Europese bouwsector en de bouwsector in de Verenigde Staten.”"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Ontwikkeling risicoverslaggeving in de Europese

bouwsector en de bouwsector in de Verenigde Staten.”

(2)

“Ontwikkeling risicoverslaggeving in de Europese

bouwsector en de bouwsector in de Verenigde Staten.”

Een onderzoek naar de ontwikkeling van de kwantiteit en kwaliteit van risicoverslaggeving bij de grootste Europese en V.S. beursgenoteerde bouwondernemingen tijdens een crisisperiode.

Hengelo, 12 november 2012

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afstudeerrichting: Accountancy Auteur: Ron ten Dam

Studentnummer: 2248514

Opleiding: Master Accountancy & Controlling 1ebegeleider: dhr. V.M. Willemsen

(3)

Samenvatting

De boekhoudschandalen aan het begin van deze eeuw en de huidige economische crisis hebben geleid tot toenemende wet- en regelgeving. Stakeholders verwachten van ondernemingen dat zij relevante informatie communiceren. Ondernemingen zijn door de toenemende wet- en regelgeving ook steeds meer verplicht om risico-informatie te communiceren. Dit onderzoek zal in gaan op risicoverslaggeving bij Europese beursgenoteerde bouwondernemingen. Deze sector heeft de klappen van de crisis later gevoeld dan andere sectoren en zal worden vergeleken met beursgenoteerde bouwondernemingen in de Verenigde Staten. De volgende hoofdvraag staat in dit onderzoek centraal: “In hoeverre heeft de kwantitatieve en kwalitatieve inhoud van de risicoparagraaf bij de grootste Europese bouwondernemingen zich ontwikkeld ten opzichte van de grootste beursgenoteerde bouwondernemingen in de Verenigde Staten gedurende de periode 2009 – 2011?”

Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn 31 Europese beursgenoteerde bouwondernemingen onderzocht op verschillende factoren. De factoren zijn gericht op risicomanagement, trends in de bouwsector, de belangrijkste risico’s die zij lopen en de invloed en beheersing van deze risico’s. Dit is onderzocht door middel van een literatuuronderzoek en empirisch onderzoek op gegevens uit de Engelstalige jaarverslagen van de ondernemingen. In totaal zijn 93 jaarverslagen verdeeld over de jaren 2009, 2010 en 2011 geanalyseerd op kwantiteit en kwaliteit van risicoverslaggeving. Er is een controlegroep gecreëerd met de grootste beursgenoteerde bouwondernemingen uit de Verenigde Staten om de ontwikkeling van de variabelen te vergelijken. In totaal zijn er 30 jaarverslagen (inclusief relevante documenten zoals het Form 10-K en Proxy Statement) verdeeld over de jaren 2009, 2010 en 2011 geanalyseerd op dezelfde variabelen.

Uit de eerste hypothese blijkt dat er een positieve significante relatie is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving voor de jaren 2009, 2010 en 2011 in Europa. Met behulp van een regressieanalyse is per jaar onderzocht of er een relatie is tussen de kwantiteit en kwaliteit. Er is rekening gehouden met de omvang van de onderneming als controlevariabele. De natuurlijke logaritme van de omzet is gehanteerd als maatstaf voor de omvang van de onderneming. Uit de regressieanalyses blijkt dat de kwaliteit van risicoverslaggeving in redelijke mate is te voorspellen door de omvang van de risicoparagraaf en omzet. Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 is de kwaliteit van risicoverslaggeving bij Europese bouwondernemingen te voorspellen voor respectievelijk 70,2%, 66,2% en 60,6%.

Uit het onderzoek blijkt dat de kwaliteit van risicoverslaggeving gedurende de crisisperiode zich significant positief heeft ontwikkeld ten opzichte van de controlegroep. De kwaliteit van risicoverslaggeving in Europa is gemiddeld met ruim 5 punten toegenomen en bij de controlegroep is de kwaliteit van risicoverslaggeving nagenoeg gelijk gebleven.

De kwantiteit van risicoverslaggeving is bij beide groepen toegenomen. Tussen de groepen is geen sprake van een significant verschil in de ontwikkeling van de kwantiteit. De meeste kritiek en aanbevelingen zijn gericht op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Dit onderzoek concludeert dat de kwaliteit van risicoverslaggeving bij de grootste Europese bouwondernemingen significant is toegenomen, waardoor voorzichtig geconcludeerd kan worden dat de kritieken, aanbevelingen en crisis effect hebben gehad op de ontwikkeling van de kwaliteit van risicoverslaggeving in Europa.

(4)

Voorwoord

Deze scriptie is geschreven in het kader van de masteropleiding Accountancy & Controlling

aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mijn onderzoek biedt inzicht in de ontwikkeling van de

kwantiteit en kwaliteit van risicoverslaggeving bij de grootste beursgenoteerde

bouwondernemingen in Europa en de Verenigde Staten.

Het schrijven van deze scriptie was voor mij een moeizame, maar zeer leerzame periode. Als

student - afkomstig van het HBO – was het uitvoeren van een wetenschappelijk onderzoek

nieuw, maar mede dankzij alle hulp en steun die ik ondervonden ligt hier het resultaat.

Ik wil in het bijzonder de heer Willemsen bedanken voor zijn begeleiding namens de

Rijksuniversiteit Groningen. Zijn kritische blik, adviezen en waardevolle opmerkingen

hebben mij goed geholpen bij mijn onderzoek en scriptie.

Uiteraard een woord van dank aan PwC omdat ik de mogelijkheid kreeg mijn scriptie te

schrijven op het kantoor in Hengelo. Dankzij de prettige collega’s en goede sfeer heb ik bij

PwC een fijne tijd gehad. Ik wil met name Michiel Beijerink en Niek Gillot bedanken voor

hun begeleiding en nuttige tips.

Daarnaast wil ik nog een aantal personen bedanken voor hun medewerking aan de

interviews, namelijk Jeanet Makkinga van PwC, Ivo Baert van BAM Utiliteitsbouw en de risk

manager van een grote bouwonderneming in Nederland.

Tot slot wil ik mijn vriendin, vrienden en familie bedanken voor hun mentale steun.

Ik wens u veel plezier met het lezen van mijn scriptie!

Hengelo, november 2012

Ron ten Dam

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3 Voorwoord... 4 1. Inleiding ...7 1.1. Aanleiding en relevantie ...7 1.2. Hoofdvraag ... 8 1.3. Onderzoeksvragen ... 9 1.4. Onderzoeksdoelstelling ... 9 1.5. Opzet scriptie... 9 2. Theoretisch kader...10

2.1. Wat is de economische crisis en wat zijn de gevolgen voor de Europese bouwsector?.10 2.1.1. De economische crisis...10

2.1.2. Gevolgen voor de Europese bouwsector... 11

2.1.3. Conclusie ... 12

2.2. Wat houdt risicoverslaggeving in? ... 13

2.2.1. Wat is risico?... 13

2.2.2. Wat is risicomanagement?... 13

2.2.3. Wat is risicoverslaggeving? ...14

2.2.4. Conclusie ... 15

2.3. Waarom rapporteren ondernemingen over risico’s?...16

2.3.1. Agency theory ...16

2.3.2. Stakeholder theory... 17

2.3.3. Voluntary disclosure theory... 17

2.3.4. Waarom is risicoverslaggeving relevant voor gebruikers?...18

2.3.5. Conclusie ... 20

2.4. Hoe kan risicoverslaggeving worden gemeten? ... 21

2.4.1. Hoe kan de kwantiteit van risicoverslaggeving worden gemeten? ... 21

2.4.2. Hoe kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden gemeten?... 21

2.4.3. Conclusie ... 22

2.5. Wat zijn de belangrijkste risico’s voor de bouwsector? ... 23

2.5.1. Risico’s voor de bouwsector... 23

2.6. Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen Europa en Verenigde Staten met betrekking tot risicoverslaggeving? ... 26

2.6.1. Verslaggeving in Europa ... 26

2.6.2. Verslaggeving in de Verenigde Staten ... 26

(6)

2.6.4. Verschil in juridisch systeem ... 28

2.6.5. Conclusie ... 29

3. Methodologische verantwoording ... 30

3.1. Hypotheses ... 30

3.2. Methode van onderzoek... 33

3.3. Onderzoeksdata... 33

3.4. Toetsingsmodel kwaliteit risicoverslaggeving ... 34

4. Onderzoek ... 36

4.1. Beschrijvende statistiek... 36

4.2. Resultaten onderzoek ... 38

5. Conclusie ... 46

5.1. Conclusie ... 46

5.2. Beperking van het onderzoek ... 49

5.3. Mogelijkheden voor vervolgonderzoek... 49

Referenties ... 50

(7)

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderzoek geïntroduceerd. Allereerst wordt de aanleiding en relevantie van het onderzoek beschreven. Hieruit is een hoofdvraag voortgevloeid en deze wordt mede beantwoord door de onderzoeksvragen die zijn afgeleid van de hoofdvraag. Daarna wordt het doel van het onderzoek beschreven. Tot slot wordt de opzet van dit onderzoek toegelicht.

1.1.

Aanleiding en relevantie

Het belang van risicomanagement is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Vanwege grote boekhoudschandalen zijn veel ondernemingen failliet gegaan. Voorbeelden van deze boekhoudschandalen voor de invoering en aanscherping van wet- en regelgeving zijn Enron (2001) en WorldCom (2002). Het maatschappelijk verkeer vraagt zich af hoe het mogelijk is dat deze enorme fraudes zich voor hebben kunnen doen. Ook de huidige crisis heeft geleid tot veel faillissementen. Als reactie op deze schandalen is er grote druk ontstaan op ondernemingen om risicomanagement serieus te nemen. Ondernemingen moesten het vertrouwen herwinnen en dit werd getracht door middel van aanpassing en invoering van wet- en regelgeving. De Verenigde Staten voerde in 2002 de Sarbanes-Oxley wet in voor alle ondernemingen met een notering aan de Amerikaanse beurs. Deze wet moest er voor zorgen dat het vertrouwen in de jaarrekeningcontrole werd hersteld. Europa volgde snel: in 2003 waren er ongeveer veertig verschillende corporate governance codes in de hele EU. In Nederland werd in 2003 de code Tabaksblat ingevoerd ter vervanging van het rapport “Corporate Governance in Nederland; De Veertig Aanbevelingen” uit 1997 van de commissie Peters. De code Tabaksblat is verplicht voor alle beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Dit is in tegenstelling tot de vrijwillige aanbevelingen van commissie Peters (Cools, 2005; Akkermans et al. 2007).

De bouwsector is vanaf de jaren ’90 meerdere malen negatief in het nieuws gekomen door fraudezaken, die aan het licht kwamen door onder andere klokkenluiders. Eén van de bekendste is de bouwfraude. Deze fraude heeft een grote impact gehad op de rol van de accountant en het belang van risicomanagement. Het Groningse bouwbedrijf Koop Tjuchem voerde een vermeende schaduwboekhouding en bij de bouw van de Schipholtunnel zijn facturen, opdrachtbonnen en financiële overzichten vervalst (Tweede Kamer, 2003). Het NRC publiceerde op 13 december 2002 ‘Men sloot de ogen’. In dit artikel wordt de accountants verweten dat zij jarenlang hebben meegewerkt aan het mogelijk maken van de fraude. Er is een parlementaire enquête geweest naar de bouwfraude. Uit deze enquête is gebleken dat accountants te passief en niet geheel conform regelgeving hebben gehandeld, maar zij zijn hiervoor niet gestraft. Het onderzoek naar de bouwfraude concludeert dat het toezicht op accountants heeft gefaald. Om fraude te voorkomen moeten organisaties een cultuur nastreven waarin fraude en misbruik gemeld wordt en ‘klokkenluiders’ worden beschermd. Het nastreven van deze cultuur maakt deel uit van risicomanagement (Zahra, Priem & Rasheed, 2005). Na de bouwfraude, boekhoudschandalen en invoering van nieuwe of verscherpte regelgeving is in 2007 crisis ontstaan op de financiële markten. Deze crisis heeft grote gevolgen voor de bouwsector, de afgelopen jaren zijn er veel ondernemingen failliet gegaan en de werkgelegenheid is flink gedaald (EIB, 2012).

De bouwfraude en kredietcrisis geven aan dat de bouwsector te maken heeft met veel risico’s die beheerst moeten worden. Mede door de boekhoudschandalen en fraudes is de regelgeving alsmaar stringenter geworden. Om deze risico’s zoveel mogelijk te beheersen is risicomanagement en

(8)

risicoverslaggeving van evident belang. Het onderzoeken van risicoverslaggeving is en wordt steeds belangrijker door het invoeren van wet- en regelgeving of best practice bepalingen (Deumes, 2008). Eind 2011 voerde Deloitte een onderzoek uit naar de risicoverslaggeving bij beursgenoteerde ondernemingen. Hieruit blijkt dat ondernemingen de actuele externe ontwikkelingen noemen in hun jaarverslag, maar onvoldoende beschrijven in de risicoparagraaf. De Nederlandse Corporate Governance code vereist dat de risicoparagraaf de belangrijkste risico’s en onzekerheden bevat waarmee een onderneming wordt geconfronteerd. Accountancynieuws publiceerde 27 februari 2012 het artikel: “PwC: Jaarverslagen te eenzijdig gericht op financiële prestaties”. PwC concludeert in dit artikel dat jaarverslagen van beursgenoteerde (AEX) ondernemingen te weinig voldoen aan de informatiebehoefte van belanghebbenden. De ondernemingen rapporteren te weinig op basis van de ondernemingsstrategie en integreren nauwelijks financiële gegevens met prestatie-indicatoren over risico’s. Minder dan de helft van de ondernemingen vermeldt risico’s en risico-informatie op één plaats (bijvoorbeeld de risicoparagraaf) in het jaarverslag. Hieruit blijkt dat de risicoparagraaf moeilijk leesbaar is voor belanghebbenden, omdat informatie gespreid is opgenomen.

Ook is de kwaliteit van risicoverslaggeving vaak bekritiseerd de afgelopen tijd. Door de economische onrust en crisis is risicoverslaggeving veel besproken. De kwaliteit voldoet alleen aan de technische eisen, omdat er een aantal risico’s worden opgenomen in het jaarverslag. De risico’s zijn vaak te algemeen, waardoor belanghebbenden niet voldoende worden geïnformeerd over de belangrijkste risico’s (FRC, 2009). Door de toegenomen belangstelling is de vraag naar het beschrijven van de risicohouding, de belangrijkste risico’s, de waarschijnlijkheid en de impact hiervan belangrijk. Ondernemingen voeren te veel algemene risico’s op en beschrijven de risico’s niet voldoende gedetailleerd. De kwaliteit is over de afgelopen jaren wel enigszins verbeterd, maar belanghebbenden eisen steeds meer transparantie en een specifieke beschrijving van de risico’s in de risicoparagraaf (De Groot, 2010a; De Groot, 2010b; Dinant, 2010). Door deze feiten is het relevant voor de economie en het maatschappelijk verkeer om te onderzoeken of de kwaliteit van risicoverslaggeving ook is toegenomen en van voldoende niveau is voor de bouwsector. Met behulp van dit onderzoek zal er een beter inzicht ontstaan in de ontwikkeling van de kwaliteit van risicoverslaggeving bij de grootste Europese beursgenoteerde bouwondernemingen, en tevens in vergelijking met de grootste beursgenoteerde bouwondernemingen in de Verenigde Staten.

1.2.

Hoofdvraag

De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt:

In hoeverre heeft de kwantitatieve en kwalitatieve inhoud van de risicoparagraaf bij de grootste Europese bouwondernemingen zich ontwikkeld ten opzichte van de grootste beursgenoteerde bouwondernemingen in de Verenigde Staten gedurende de periode 2009 – 2011?

De hoofdvraag wordt in de volgende paragraaf nader uiteengezet door middel van een uitsplitsing in onderzoeksvragen.

(9)

1.3.

Onderzoeksvragen

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden dienen er specifieke onderzoeksvragen te worden opgesteld. De onderzoeksvragen leiden tot het theoretisch kader dat als basis dient voor het onderzoek. Daarnaast leiden de onderzoeksvragen tot een methode om de hypotheses te toetsen en daarmee de hoofdvraag te beantwoorden.

 Wat is de economische crisis en wat zijn de gevolgen voor de Europese bouwsector?  Wat houdt risicoverslaggeving in?

 Waarom rapporteren onderneming over risico’s?  Hoe kan risicoverslaggeving worden gemeten?

 Wat zijn de belangrijkste risico’s voor de Europese bouwsector?

 Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen Europa en de Verenigde Staten met betrekking tot risicoverslaggeving?

1.4.

Onderzoeksdoelstelling

Dit onderzoek heeft als doel om de ontwikkeling van de kwaliteit en kwantiteit van risicoverslaggeving bij de grootste Europese beursgenoteerde bouwondernemingen gedurende de periode 2009 – 2011 te meten en te vergelijken met de grootste beursgenoteerde bouwondernemingen in de Verenigde Staten. De crisis is nog niet voorbij, dus is er voor gekozen om de afgelopen drie jaren te onderzoeken, want deze periode is meest relevant en actueel. Binnen het kader van risicoverslaggeving door beursgenoteerde ondernemingen zijn er verschillende onderzoeken geweest de afgelopen decennia. Deze onderzoeken zijn voornamelijk gericht op alle beursgenoteerde (niet- financiële) ondernemingen binnen een bepaald land. Dit onderzoek zal zich richten op één specifieke sector, gebaseerd op de grootste ondernemingen in de bouwsector binnen Europa. De Europese bouwsector is nog niet specifiek als sector onderzocht op basis van risicoverslaggeving. Door een vergelijking te maken met beursgenoteerde bouwondernemingen in de Verenigde Staten kan de ontwikkeling van de variabelen worden geanalyseerd. Op deze wijze biedt dit onderzoek inzicht in de huidige situatie en ontwikkeling van risicoverslaggeving bij Europese beursgenoteerde bouwondernemingen en beursgenoteerde bouwondernemingen uit de Verenigde Staten.

1.5.

Opzet scriptie

De opbouw van deze scriptie is als volgt. In het hoofdstuk is het onderzoek ingeleid en zijn de hoofdvraag en onderzoeksvragen besproken, evenals de onderzoeksdoelstelling en de opzet van deze scriptie. Het tweede hoofdstuk is het theoretisch kader, dat als basis dient voor het onderzoek. In het theoretisch kader worden de onderzoeksvragen beantwoord. In het derde hoofdstuk wordt het onderzoek methodologisch verantwoord. Hierin is tevens het toetsingsmodel voor de kwaliteit van risicoverslaggeving opgenomen. Op basis hiervan is het onderzoek uitgevoerd dat beschreven staat in het vierde hoofdstuk. Als afsluiting is in hoofdstuk vijf de conclusie van het onderzoek vermeld. De conclusie bestaat uit de resultaten van het jaarverslagonderzoek, de terugkoppeling naar de literatuur en de beperkingen en aanbevelingen bij dit onderzoek.

(10)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch kader van het onderzoek uiteengezet. Deze uiteenzetting vindt plaats om de theorie te verduidelijken en om na het empirisch onderzoek de hoofd- en onderzoeksvragen te beantwoorden. Allereerst wordt uitgelegd wat de economische crisis is en wat de gevolgen zijn voor de Europese bouwsector. Daarna wordt de term risicoverslaggeving uitgebreid besproken: de inhoud en de relevantie van risicoverslaggeving, de theoretische grondslag van risicoverslaggeving en tot slot op welke manieren de kwantiteit en kwaliteit van risicoverslaggeving gemeten kunnen worden.

2.1.

Wat is de economische crisis en wat zijn de gevolgen voor

de Europese bouwsector?

Deze onderzoeksvraag bestaat uit twee delen. Allereerst wordt uitgelegd hoe de economische crisis is ontstaan. Daarna worden de gevolgen van de economische crisis voor de Europese bouwsector besproken.

2.1.1. De economische crisis

In 2007 is in de Verenigde Staten op de financiële markten een kredietcrisis ontstaan. De crisis is ontstaan doordat huizenbezitters in de problemen kwamen vanwege dure hypotheken die zij niet of nauwelijks konden aflossen. Doordat zij niet aan de hypotheeklasten konden voldoen, werden zij gedwongen hun huizen te verkopen voor een lagere waarde. De hypotheken hadden in eerste instantie een lage rente, maar na verloop van tijd werd deze rente hoger door de inflatie waardoor er niet meer aan de betalingsverplichtingen kon worden voldaan. Door de lage rentes was het zelfs voor mensen met lage inkomens mogelijk om een hypotheek af te sluiten. Het gevolg van de gedwongen verkopen was een enorm aanbod aan huizen, waardoor de huizenprijzen flink zijn gedaald. Huizenbezitters namen jaarlijks de overwaarde van het huis op om hypotheeklasten te betalen en kwamen door het enorme aanbod in geldproblemen.

Hierdoor kwamen banken en hypotheekverstrekkers eveneens in de problemen, want zij misten inkomsten uit aflossingen en de hypotheken werden minder waard. Het was onduidelijk wat de precieze waarde was van de hypotheken, vanwege het doorlenen aan andere banken en financiële instellingen. Het werd steeds gecompliceerder, want leningen werden in pakketten met andere leningen gestopt en doorverkocht. De hypotheken werden deels afgeboekt op de balans, waardoor er grote verliezen ontstonden. De banken hadden onvoldoende buffer en konden daardoor niet aan de korte termijn verplichtingen voldoen. Door het onderlinge wantrouwen wilden banken elkaar geen geld meer lenen, waardoor de overheid moest ingrijpen. De overheid in de Verenigde Staten kwam in 2008 met een reddingsplan voor de twee grootste hypotheekbedrijven (Fannie Mae en Freddie Mac) en dit heeft positieve gevolgen gehad voor de wereldeconomie, want hierdoor zijn wereldwijd banken staande gebleven. De grote effectenbank Lehman Brothers (VS) is in tegenstelling tot andere bedrijven wel failliet gegaan, want zij konden geen overeenstemming vinden met betrekking tot het reddingsplan. De gevolgen van het reddingsplan van de overheid in de Verenigde Staten waren zichtbaar bij banken en pensioenfondsen over de hele wereld. Zo werd in Nederland en België bijvoorbeeld de bank Fortis gered door de overheid. In veel landen in Europa greep de overheid in door middel van kapitaalinjecties en leningen om faillissementen te voorkomen.

(11)

De inzakkende beurskoersen hebben geleid tot een flinke afname van de dekkingsgraad bij pensioenfondsen, waardoor deze bij veel fondsen is gezakt naar een ontoereikend percentage (< 105%). De dekkingsgraad is de mate waarin in de toekomst aan de betalingsverplichtingen kan worden voldaan. Als reactie hierop is de reële economie in een snel tempo afgezakt en zijn veel landen in een recessie beland, ondanks vele renteverlagingen van banken (NRC, 2012).

Sinds 2010 is de Europese economie in een schuldencrisis beland als gevolg van de stijgende overheidsschulden door de kredietcrisis. Griekenland, Spanje, Portugal en Ierland kwamen het meest in de problemen (Ernst & Young, 2010). Door de kredietcrisis zijn veel reserves bij de overheid opgeraakt en door de daling van de economie kon er niet meer geleend worden. De Euro landen en het Internationaal Monetair Fonds hebben deze landen gesteund door geld te lenen tegen een lage rente. Hierdoor zijn de Euro landen zelf ook in de problemen gekomen, waardoor ze tot op de dag van vandaag bezuinigen (Ruffert, 2011).

2.1.2.Gevolgen voor de Europese bouwsector

Het effect van de crisis is in de bouwsector later te merken dan in andere sectoren, vanwege het laatcyclische karakter. Het gevolg hiervan is dat de bouwproductie met een vertraging van anderhalf tot drie jaar na-ijlt. Dit komt mede door de lopende opdrachten en voorraad vastgoedproducten waarover bouwondernemingen beschikken (NVB, 2010; PWC, 2012).

De vooruitzichten voor de Europese bouwsector zijn in 2012 negatief. Veel ondernemingen zien de orderportefeuilles krimpen door het dalende consumentenvertrouwen en de stijgende werkloosheid. De financiële positie van bouwondernemingen is sinds het toeslaan van de crisis in de bouwsector in 2009 afgenomen. Ook heeft de bouwsector sinds 2009 een hoog risicoprofiel en zijn voorspellingen voor Europese landen negatief (m.u.v. Duitsland) (Atradius, 2012). De verwachting is dat in Europa grote bouwconcerns, die over voldoende geld beschikken, kleinere gaan overnemen. De komende drie jaar wordt een verdubbeling van het aantal overnames (t.o.v. 2010) verwacht (Deloitte, 2011b).

Figuur 2: Omzetontwikkeling

Bron: Annual Reports ondernemingen bijlage 2 & 4, Deloitte (2009), Deloitte (2011a)

In figuur 2 is te zien dat de omzet in de bouwsector later positief ontwikkelt in vergelijking tot grote Europese ondernemingen uit andere sectoren (zie bijlage 4). Vanaf boekjaar 2011 neemt de omzet

(12)

weer toe in de bouwsector, terwijl in andere sectoren de omzet in 2010 al is toegenomen. Dit toont het laatcyclische effect van de bouwsector aan. De toename in de bouwsector is voornamelijk te danken aan grote ondernemingen die een omzetstijging hebben gerealiseerd. Met name Duitse ondernemingen zorgen voor deze stijging, want dit is het enige land waar de voorspellingen positief zijn. De bouwproductie in Nederland is in 2011 licht toegenomen vanwege het tijdelijk verlagen van het BTW tarief door de overheid (ING, 2012). Of deze stijging doorzet is nog maar de vraag, want de economie bevindt zich nog steeds in een recessie en de vooruitzichten zijn slecht.

De ‘overige’ ondernemingen zijn afkomstig uit verschillende sectoren, zoals de ‘fast moving consumer goods’-, technologie-, banken-, auto-, energie- en industriesector. Deze vormen een afspiegeling van ondernemingen die geen laatcyclisch karakter hebben. De omzetontwikkeling is vastgesteld op basis van de Euro en omgerekend per einde boekjaar. De Euro is ten opzichte van andere valuta in waarde afgenomen, waardoor de negatieve ontwikkeling is vertroebeld. De wisselkoersen zijn opgenomen in bijlage 3. Het wisselkoersverlies (gebaseerd op koers per 31-12-2008) dat ontstaan is bij de omrekening is voor beide groepen verwerkt in figuur 2.

Figuur 3: aantal personeelsleden

Bron: Annual Reports ondernemingen bijlage 2 & 4

Figuur 3 toont de ontwikkeling van het totaal aantal personeelsleden in de bouwsector en van het totaal aantal personeelsleden van overige ondernemingen. Deze grafiek laat zien dat het aantal personeelsleden in de bouwsector in 2010 het laagst is en in 2011 toeneemt. Bij de overige ondernemingen is te zien dat het aantal personeelsleden in 2009 het laagst is en in 2010 toeneemt. De latere toename van het aantal personeelsleden in de bouw ligt in lijn met de omzetontwikkeling bij figuur 2. De ontwikkelingen in figuur 2 en 3 tonen het laatcyclische karakter van de bouwsector aan.

2.1.3.

Conclusie

De wereldwijde economische crisis is ontstaan door problemen op de financiële markt in de Verenigde Staten. Deze problemen hebben geleid tot een economische neergang in veel landen. De crisis heeft grote gevolgen voor de Europese bouwsector, waar de gevolgen later merkbaar zijn dan in andere sectoren vanwege het laatcyclische karakter. De crisis heeft geleid tot een daling van de omzet en van het aantal personeelsleden. De ontwikkeling van de orderportefeuille en het consumentenvertrouwen in de bouwsector is belangrijke toekomstgerichte informatie voor bouwondernemingen.

(13)

2.2.

Wat houdt risicoverslaggeving in?

Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden is de vraag verder ontleed. Om inzichtelijk te maken wat risicoverslaggeving in houdt, is eerst het begrip ‘risico’ gedefinieerd. Vervolgens is uitgelegd wat risicomanagement en ten slotte wat risicoverslaggeving is.

2.2.1.Wat is risico?

Om aan te duiden wat risicomanagement inhoudt, wordt allereerst uitgelegd wat het begrip risico betekent. Van Dale definieert risico als: “gevaar van schade of verlies”. COSO definieert risico als volgt: “Risk is the possibility that an event will occur and adversely affect the achievement of objectives.” Een risico is dus de kans dat een gebeurtenis zal plaatsvinden die negatieve gevolgen heeft voor het behalen van doelstellingen (COSO, 2004, p.16). Deze definitie zal in dit onderzoek gebruikt worden om risico aan te duiden. Risico is afhankelijk van twee variabelen, namelijk de ‘kans van optreden’ en de ‘impact’ van een gebeurtenis. De formule voor risico inschatting luidt:

2.2.2.

Wat is risicomanagement?

Droogsma (2009) omschrijft in zijn artikel risicomanagement als “een iteratief proces waarin bewust wordt gekozen voor het al dan niet implementeren van beheersingsmaatregelen naar aanleiding van ingeschatte risico’s”. Het doel van risicomanagement is op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze te komen tot het realiseren van de doelstellingen van een organisatie (Droogsma, 2009). Sinds de jaren ’90 heeft (ondernemings)risicomanagement zich ontpopt als een concept en management functie bij ondernemingen. Droogsma stelt dat een goed functionerend risicomanagementsysteem de risico’s, die hypotheekverstrekkers liepen bij het aangaan van hypotheken en/of leningen van andere banken eerder had gedetecteerd. Als reactie op deze risico’s had het management kunnen besluiten deze te beheersen, maar dit is niet gebeurd en heeft geleid tot de kredietcrisis. Dit toont aan dat een goed functionerend risicomanagementsysteem van groot belang is voor ondernemingen.

De term ondernemingsrisicomanagement (Engels: enterprise risk management), gehanteerd door COSO, richt zich op positieve gebeurtenissen (kansen) en negatieve gebeurtenissen (risico’s). De definitie van ondernemingsrisicomanagement door COSO luidt: “Ondernemingsrisicomanagement is een proces dat bewerkstelligd wordt door het bestuur van de onderneming, het management en ander personeel en wordt toegepast bij het formuleren van de strategie en binnen de gehele onderneming, ontworpen om potentiële gebeurtenissen die invloed kunnen hebben op de onderneming te identificeren en om risico’s te beheren zodat deze binnen de risicoacceptatiegraad vallen, om een redelijke zekerheid te bieden ten aanzien van het behalen van de ondernemingsdoelstellingen”. Een andere definitie van ondernemingsrisicomanagement is: “Het systeem dat het management in staat stelt om de relevante risico’s, die het behalen van de doelstellingen van de organisatie bedreigen, te kunnen identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen” (Emanuels, 2005, p. 6). In deze definitie worden positieve gebeurtenissen (kansen) niet meegenomen.

(14)

Er zijn meerdere risicomanagementsystemen ontwikkeld ten behoeve van ondernemingen om risicomanagement in te richten. Enkele voorbeelden van een Risk Management model zijn het Integrated Framework van COSO en het ANZ 4360-risicomanagementmodel. Soortgelijke modellen zijn INTOSAI en AIRMIC/Ferma (Droogsma, 2009). Het Integrated Framework van COSO wordt het meest gebruikt en kan wereldwijd worden toegepast. Uit onderzoek van The Institute of Internal Auditors (2008, p. 27) blijkt dat 53% van de onderzochte ondernemingen het COSO model hanteert voor risicomanagement. In de Nederlandse corporate governance code (best practice bepaling II 1.4) wordt het COSO raamwerk ook genoemd om als normenkader te hanteren voor interne beheersing. De afgelopen jaren is het belang van risicomanagement veelvuldig onderzocht en is de aandacht voor risico’s en risicomanagement gestegen (Power, 2004). Door de boekhoudschandalen bij Enron (2001) en WorldCom (2002) is de aandacht voor risicomanagement toegenomen. Veranderingen in de economie, bijvoorbeeld de snelle verbetering van productiemogelijkheden en de daaruit voortvloeiende overcapaciteit, hebben geleid tot de opkomst van risicomanagement. De interne beheersingssystemen zijn niet effectief omgegaan met veranderingen in de economie, doordat ondernemingen niet (tijdig) ingespeeld hebben op deze veranderingen. Dit blijkt uit de vele bedrijfsreorganisaties, financiële problemen en faillissementen. Het is voor ondernemingen een grote uitdaging om de komende jaren op de ontwikkelingen in te spelen door middel van effectieve interne beheersingssystemen (Jensen, 2010). Door de boekhoudschandalen is de aandacht voor effectief risicomanagement enorm gestegen, zowel door het maatschappelijk verkeer als door inzicht vanuit organisaties. Hierdoor zijn er vanuit wet- en regelgeving steeds meer eisen gesteld aan risicomanagement en verslaggeving (PWC, 2006). Deze ontwikkelingen hebben geleid tot de vraag naar een raamwerk, waarin ondernemingsrisicomanagement is geëvalueerd en verbeterd (COSO, 2004). Ondanks de economische crisis (zie 2.1.1.) en invoering of aanpassing van wet- en regelgeving is in Nederland het bewustzijn en de toepassing van risicomanagement de afgelopen jaren in beperkte mate gestegen. Uit onderzoek (Paape et al., 2009) blijkt dat als gevolg van de economische crisis de aandacht voor risicomanagement is gestegen.

2.2.3.

Wat is risicoverslaggeving?

Jaarverslagen van ondernemingen bevatten veel en diverse informatie. Eén van de onderdelen van het jaarverslag is de risicoparagraaf. De externe verantwoording en verslaggeving over risico’s en risicomanagement wordt risicoverslaggeving genoemd (De Groot, 2010b). In de wetenschappelijke literatuur wordt risicoverslaggeving omschreven als ‘risk disclosure’. In Engelstalige jaarverslagen wordt risicoverslaggeving vaak opgenomen onder de paragraaf ‘Management Discussion & Analysis’. Volgens IFRS 7 zijn beursgenoteerde ondernemingen verplicht om specifieke financiële risico’s op te nemen in het jaarverslag. Andere risicocategorieën zijn niet opgenomen in de IFRS (ICAEW, 2011). Elk Europees land van de onderzoekspopulatie beschikt over een corporate governance code, die geldt voor beursgenoteerde ondernemingen (ECGI). De corporate governance codes sluiten aan bij Europese richtlijnen. De Europese richtlijn 2003/51/EC (artikel 1.14) vereist een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee een onderneming wordt geconfronteerd (ICAEW, 2011). De Nederlandse corporate governance code schrijft bijvoorbeeld voor dat ondernemingen de wezenlijke risico’s en het risicoprofiel beschrijven (best-practice bepaling II 1.4). Ook vermeldt de code voor om een beschrijving over de opzet en werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem te geven en hierover te rapporteren.

(15)

Stakeholders en toezichthouders vragen steeds meer transparantie met betrekking tot de risico’s die een onderneming loopt en het gehanteerde risicomanagementsysteem (De Groot, 2010b). Om aan de behoeften van de stakeholders en toezichthouders te voldoen heeft De Groot een raamwerk ontwikkeld voor risicoverslaggeving. Het raamwerk is gebaseerd op het COSO ERM model en prijscriteria van de FD Henri Sijthoff-Prijs. De FD Henri Sijthoff-Prijs is een prijs voor ondernemingen die zich gunstig onderscheiden door openbaarmaking van informatie en financiële verslaggeving. De Groot (2010b, p. 38 & 39) benadert risicoverslaggeving als samenhangend geheel van drie componenten. De componenten uit zijn benadering zijn:

- Risicoprofiel

“Het risicoprofiel is een uiteenzetting van de belangrijkste operationele, strategische, financiële en wet- en regelgevingrisico’s waaraan een organisatie blootstaat.”

- Beschrijving risicomanagementsysteem

“De beschrijving van het risicomanagementsysteem is de uiteenzetting van de karakteristieken van het organisatiespecifieke systeem van risicomanagement waarmee de bedrijfsrisico’s worden beheerst.”

- In-controlverklaring

“De in-controlverklaring is een uitspraak van de organisatieleiding over de opzet en werking van het beschreven systeem van risicomanagement/interne beheersing en de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving.”

De Groot (2010b) noemt tevens praktische elementen om deze componenten te beschrijven in het jaarverslag. Hij noemt voor het risicoprofiel onder meer het bedrijf- en branchespecifiek maken van risico’s, het actualiseren van het risicoprofiel, het beschrijven van de risicobereidheid (risk appetite), het beschrijven van de impact, het kwantificeren van risico’s en het beschrijven van de reactie op risico’s.

Voor het risicomanagementsysteem noemt hij onder meer het beschrijven van het risicomanagementsysteem, de doelstellingen, het evalueren van de opzet en werking ervan en het vermelden dat de uitkomsten hiervan besproken zijn met de auditcommissie en/of raad van toezicht. De componenten en bijbehorende praktische elementen bieden een handvat voor kwalitatief goede risicoverslaggeving.

2.2.4.

Conclusie

Risico is een gebeurtenis die een negatieve invloed kan hebben op het behalen van de doelstelling en wordt bepaald door de kans van optreden en impact. De positieve variant van een gebeurtenis met invloed op het behalen van doelstellingen wordt kans genoemd. Het systeem om risico’s te identificeren, te prioriteren, te analyseren en te beheersen wordt risicomanagement genoemd. Het meest gehanteerde risicomanagementsysteem is het COSO (ERM) model, dat als referentiekader in de Nederlandse corporate governance code wordt benoemd. Risicoverslaggeving is de externe verantwoording over risico’s en risicomanagement. Het raamwerk van De Groot kan gebruikt worden voor kwalitatief hoogwaardige risicoverslaggeving en is afgestemd op verplichte wet- en regelgeving en informatiebehoeften van belanghebbenden.

(16)

2.3.

Waarom rapporteren ondernemingen over risico’s?

In de vorige onderzoeksvraag staat beschreven wat risico, risicomanagement en risicoverslaggeving is en wat deze begrippen inhouden. In deze onderzoeksvraag is vanuit enkele theorieën beschreven waarom ondernemingen rapporteren over risico’s. Daarnaast is de relevantie van risicoverslaggeving nader beschreven vanuit het beleggerperspectief en eerdere onderzoeken naar risicoverslaggeving.

2.3.1.Agency theory

Risicoverslaggeving is vanuit verschillende theoretische perspectieven te bekijken. Allereerst zal risicoverslaggeving in dit onderzoek worden bekeken vanuit de ‘agency theory’ benadering. Jensen en Meckling (1976) hebben de ‘agency theory’ uitvoerig geanalyseerd en definiëren deze als “een contract waarbij één of meerdere personen (de principaal) aan een ander persoon (de agent) verbonden worden om een aantal diensten voor hun rekening uit te voeren, dat gaat om het delegeren van een aantal besluitvormingsdiensten ten behoeve van de agent”.

Jensen en Meckling (1976) geven aan dat er sprake is van een belangentegenstelling tussen de agent en de principaal. De agent heeft namelijk andere belangen dan de principaal. De principaal wil bijvoorbeeld op korte termijn zoveel mogelijk rendement op zijn investering behalen en de agent heeft behoefte aan continuïteit van de onderneming, waardoor er een belangentegenstelling ontstaat over de wijze van winstdeling (Denis, 2001).

Volgens de ‘agency theory’ is er naast belangentegenstelling ook sprake van informatieasymmetrie, want de agent (management) heeft vaak meer informatie ter beschikking van de principaal (eigenaar). Informatieasymmetrie kent twee vormen, namelijk ‘adverse selection’ en ‘moral hazard’. ‘Adverse selection’ is het informatievoordeel dat de ene partij heeft ten opzichte van de andere partij. De manager heeft bijvoorbeeld ‘inside’ informatie over de onderneming, maar communiceert niet alle informatie naar de beleggers. Hierdoor heeft de manager een informatievoordeel ten opzichte van de beleggers. ‘Moral hazard’ is het informatievoordeel dat de agent heeft ten opzichte van de principaal, want de agent kan observeren welke acties of gedrag hij uitvoert bij het vervullen van de werkzaamheden, terwijl de principaal dit niet kan (Scott, 2009).

Om de informatieasymmetrie tussen de agent en de principaal te verkleinen moet er toezicht worden uitgeoefend op de agent. Dit brengt drie soorten kosten met zich mee die gezamenlijk de ‘agency’ kosten worden genoemd: de ‘monitoring costs’, de ‘bonding costs’ en het ‘residual loss’. De ‘monitoring costs’ zijn de kosten van een toezichthoudend orgaan dat controle en toezicht uitoefent op de manager, zodat de agent in het belang van de principaal handelt. De ‘bonding costs’ zijn de kosten die een agent maakt om aan te tonen dat hij in het belang van de principaal handelt, bijvoorbeeld door een variabele beloning in te stellen voor de agent op basis van de belangen van de principaal. Deze twee kosten zorgen voor maatregelen dat de agent zoveel mogelijk in het belang van de principaal handelt. Het resterende verlies (‘residual loss’) kan ontstaan doordat de agent niet volledig in het belang van de principaal handelt, ondanks het optimale punt van monitoring en bonding inspanningen (Jensen & Meckling, 1976).

Volgens Scott (2009) kan deze informatieasymmetrie opgelost worden door volledige en tijdige verslaggeving. Door middel van betrouwbare omzetting van ‘inside’ informatie in ‘outside’ informatie en door deze (toekomstgerichte) informatie op te nemen in het jaarverslag wordt de

(17)

informatieasymmetrie verkleind. Scott beweert dat volledige openbaarmaking (‘full disclosure’) van informatie beleggers in staat stelt om betere voorspellingen te maken. De informatieasymmetrie kan volgens Lajili en Zéghal (2005) effectief worden verkleind door meer geformaliseerde en uitgebreide risicoverslaggeving. Abma (2007) veronderstelt dat ondernemingen rekening moeten houden met stakeholders, want zij hebben belang bij informatie over de jaarlijkse ontwikkeling van het risicoprofiel van ondernemingen.

2.3.2.

Stakeholder theory

Stakeholders willen weten welke risico’s een onderneming loopt (De Groot, 2010b). Het stakeholder perspectief wordt gedefinieerd als een set van relaties die een belang (stake) hebben in de ondernemingsactiviteiten. De ‘stakeholder theory’ is gebaseerd op de ‘agency theory’. Het management moet rekening houden met de belangen van stakeholders en zoveel mogelijk waarde zien te creëren. De stakeholders zijn de groepen en individuen die de onderneming kunnen beïnvloeden. Bouwondernemingen hebben te maken met veel stakeholders, bijvoorbeeld opdrachtgevers, aandeelhouders, leveranciers, onderaannemers, omwonenden van projecten, overheden, medewerkers, kennis- en onderwijsinstellingen en maatschappelijke organisaties (Ballast Nedam, 2010).

De ‘stakeholder theory’ draait om drie problemen die onderling verbonden zijn: probleem van waardecreatie en handel, ethiek van het kapitalisme en bestuurlijke mentaliteit om waarde te creëren. De snelle technologische ontwikkelingen en toenemende globalisering hebben geleid tot complexe besluitvorming om meervoudige stakeholder benadering aan te pakken. De vraag is hoe waardecreatie en handel mogelijk is, ondanks de wereldwijde ontwikkelingen. Kapitalisme werd het belangrijkste middel om dit probleem op te lossen. Het tweede probleem betreft de vraag of het kapitalisme wel ethisch verantwoord is. Deze twee problemen zijn ook in tijden van crisis nog steeds relevant voor managers en wetenschappers, want door de opkomst van informatietechnologie en globalisatie is de vraag naar transparantie en openheid toegenomen. Deze problemen hebben geleid tot het derde probleem: de bestuurlijke mentaliteit. Dit probleem draait om de denkwijze van managers om zoveel mogelijk waarde te creëren en het verband te leggen tussen ethiek en de bedrijfsvoering. Deze problemen hebben geleid tot de vraag naar een relatie tussen de stakeholders en de onderneming. De theorie stelt dat de relatie tussen stakeholders en de onderneming de problemen kan oplossen. Het is de taak van de directie om de relatie met stakeholders te beheren en vorm te geven en zoveel mogelijk waarde voor de stakeholders te creëren (Parmar et al., 2010). De stakeholders willen onder meer weten welke risico’s een onderneming loopt en zij kunnen op basis van die informatie de keuzes van een onderneming beïnvloeden.

2.3.3.

Voluntary disclosure theory

Vanwege wet- en regelgeving zijn beursgenoteerde ondernemingen verplicht te rapporteren over risico’s. De corporate governance code in een land is de basis voor risicoverslaggeving, maar ondernemingen verstrekken ook vrijwillig informatie. Het vrijwillig verschaffen van informatie wordt ‘voluntary disclosure’ genoemd. Ondernemingen verstrekken vrijwillig informatie ten behoeve van gebruikers van jaarverslagen en beleidsbepalende organen belast met verslaggeving (Meek, Roberts & Gray, 1995).

(18)

De beslissing om vrijwillig informatie te verschaffen is gebaseerd op een aantal motieven. Deze motieven zijn: het verminderen van de kapitaalkosten, de kans op onderwaardering te verminderen en het wegredeneren van slechte winstontwikkeling door managers om hun baan niet te verliezen, aandeel gerelateerde beloningen voor managers, het voorkomen van rechtszaken door aandeelhouders over informatieverschaffing (dit kan zowel een positief als negatief effect hebben), het signaleren van het management talent (des te eerder informatie wordt verschaft, hoe hoger de marktwaarde van een onderneming en reputatie van de manager) en tot slot de bezorgdheid om de concurrentiepositie te verslechteren. Vrijwillige informatieverschaffing is vaak additionele informatie die niet aan verslaggevingseisen hoeft te voldoen. Ondanks dat de betrouwbaarheid moeilijk is vast te stellen, kan de vrijwillige informatie betrouwbaarder worden gemaakt door assurance en vergelijking met soortgelijke vrijwillige informatieverschaffing die eerder heeft plaatsgevonden (Healy & Palepu, 2001). De betrouwbaarheid is moeilijk vast te stellen, want vrijwillige informatie kan ruis bevatten. Daarnaast hebben managers meer behoefte aan positieve vrijwillige informatieverschaffing, want dit kan de beleggingswaarde verhogen. Managers hebben minder behoefte aan negatieve vrijwillige informatieverschaffing, want dit kan een negatief effect hebben op de ondernemingswaarde (Dobler, 2005).

Meek et al. (1995) hebben ‘voluntary disclosure’ onderzocht bij multinationals in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Continentaal Europa (met name Frankrijk, Duitsland en Nederland) op basis van de ondernemingsgrootte, land/regio, sector, financiële hefboomwerking, multinationaliteit, winstgevendheid en het al dan niet internationaal beursgenoteerd zijn. Europese ondernemingen rapporteren vrijwillig meer informatie, voornamelijk strategische informatie. Uit het onderzoek blijkt dat de bouwsector een positieve invloed heeft op de mate van vrijwillige informatieverschaffing. De ondernemingsgrootte en winstgevendheid hebben eveneens een positieve invloed op de hoeveelheid informatieverschaffing. De resultaten van het onderzoek worden veelal gerelateerd aan de ‘agency theory’. Vrijwillige informatieverschaffing draagt namelijk bij aan het verkleinen van de informatieasymmetrie. Ander onderzoek naar stimulansen om vrijwillig informatie te verschaffen wijst uit dat er een positieve relatie bestaat tussen de omvang van risicoverslaggeving en de financiële hefboomwerking (Deumes & Knechel, 2008).

2.3.4.

Waarom is risicoverslaggeving relevant voor gebruikers?

Beleggers moeten weten welke risico’s een onderneming loopt om waarde te creëren en ze willen informatie over de duurzaamheid van de waardecreatie processen (Beretta & Bozzolan, 2004). Uit onderzoek van institutionele beleggers blijkt dat er een sterke vraag is naar meer risicoverslaggeving ten behoeve van het verbeteren van beleggingsbeslissingen (Solomon et al., 2000). Beleggers willen toekomstige kasstromen en financiële situaties van ondernemingen beoordelen. Ze willen informatieverschaffing over onzekerheden om tot een goede beoordeling te komen. Goede risicoverslaggeving helpt beleggers bij het evalueren van ‘prospective volatility’ van de opbrengsten en cash flows. Goede risicoverslaggeving helpt beleggers ook bij het beoordelen van de veerkracht van een onderneming. De veerkracht is het vermogen om te reageren op risicogebeurtenissen (Canadian Institute of Chartered Accountants, 2008).

Deumes (2008) geeft aan dat het onderzoeken van risicoverslaggeving belangrijk is vanwege het feit dat transparantie over risico’s essentieel is voor de goede werking van kapitaalmarkten. Beleggers kunnen nauwkeurige correcties maken voor risico’s als ondernemingen hierover transparant zijn.

(19)

Door transparant te zijn wordt voorkomen dat ondernemingen reputatieschade oplopen, want de beleggers zijn hierdoor op de hoogte van de risico’s van ondernemingen. In Nederland zijn er volgens Deumes bepaalde kenmerken van de institutionele omgeving die mogelijkerwijs van invloed zijn op de kwantiteit en kwaliteit van verslaggeving. Er zijn relatief weinig aandeelhouders en zij bezitten grote delen (percentages) van de aandelen, dus er is sprake van een geconcentreerd aandelenbezit. Hierdoor hebben zij betere toegang tot operationele informatie waardoor de informatieasymmetrie wordt verkleind. Daarnaast hebben veel beursgenoteerde onderneming een onafhankelijke bestuursstructuur, met een raad van bestuur en raad van commissarissen. Dit kan leiden tot minder vraag naar monitoring door aandeelhouders, waardoor er minder behoefte aan verslaggeving is. Hierdoor lijkt het minder voor de hand liggend dat er relevante informatie wordt gecommuniceerd, want aandeelhouders hebben al toegang tot informatie. Aan de andere kant leiden ontwikkelingen in wet- en regelgeving tot meer verplichte risicoverslaggeving. Daarom is het volgens Deumes interessant om vanuit een internationaal perspectief verslaggeving in Nederland te onderzoeken. In verschillende landen is onderzoek gedaan naar de inhoud van risicoverslaggeving bij beursgenoteerde ondernemingen. Risicoverslaggeving is onderzocht op zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie. Financiële beursgenoteerde ondernemingen worden in veel onderzoeken niet meegenomen, want deze hebben een strengere regelgeving wat het onderzoek zou kunnen beïnvloeden (Beretta & Bozzolan, 2004; Li, 2006; Linsley & Shrives, 2006; Abraham & Cox, 2007). Beretta en Bozzolan (2004) hebben niet-financiële beursgenoteerde ondernemingen in Italië onderzocht op een eigen ontwikkeld onderzoeksmodel voor risicoverslaggeving. In het onderzoeksmodel refereren zij aan eerder onderzoek dat de grootte en de sector van de onderneming de mate waarin gerapporteerd wordt beïnvloed. Zij concluderen dat het verhogen van de hoeveelheid risico-informatie, en de impact hiervan op de winst, de communicatie met de stakeholders verbetert en tegemoet komt aan hun belangen. Kajüter (2003) concludeert dat Duitse beursgenoteerde ondernemingen significante tekortkomingen tonen in verplichte risicoverslaggeving voor de crisis. Linsley en Shrives (2006) concluderen dat risicoverslaggeving door beursgenoteerde ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk voor de crisis niet voldoende adequaat en toekomstgericht is.

ICAEW (2011) sluit aan op bovenstaande onderzoeken en concludeert dat risicoverslaggeving onvoldoende was in de periode voor de financiële crisis. Zij verwijzen onder meer naar een onderzoek naar risicoverslaggeving bij banken in de periode 2002 - 2008. Hieruit blijkt dat de risicomanagementsystemen niet goed werkten, risicoverslaggeving te algemeen was en daarnaast moeilijk leesbaar. ICAEW concludeert dat door de financiële crisis de vraag naar verbeterde risicoverslaggeving is toegenomen. Risicoverslaggeving zou voor de crisis inadequaat kunnen zijn. Het ICAEW noemt hier drie mogelijk redenen voor: de verplichting tot risicoverslaggeving was inadequaat; de verplichting tot risicoverslaggeving was adequaat, maar ondanks het bewustzijn werden risico’s niet opgenomen; managers waren niet bewust van de risico’s of hebben de risico’s significant onderschat. Ander onderzoek (FRC, 2009) toont aan dat de kwaliteit van risicoverslaggeving aan technische eisen voldoet bij 66% van de ondernemingen in het Verenigd Koninkrijk. Risicoverslaggeving voldoet voor de financiële crisis niet aan de informatiebehoeften van de gebruikers. Hieruit blijkt dat risicoverslaggeving ook afhankelijk is van de informatiebehoeften van gebruikers. Onderzoek van NIVRA1 (2010) definieert kwaliteit van risicoverslaggeving als volgt: “Onder kwaliteit verstaan wij in dit kader het voldoen aan wet en regelgeving en de mate waarin

(20)

rekening is gehouden met de informatiebehoeften van belangrijke stakeholders zoals aandeelhouders, alsmede het gebruikersgemak.” Uit deze definitie blijkt dat de kwaliteit volgens het NIVRA en onderzoek van het FRC (2009) mede afhankelijk is van de informatiebehoeften van belanghebbenden en dat ondernemingen hierop moeten inspelen. Het raamwerk van De Groot (2010b) is opgesteld om een handvat te bieden aan ondernemingen voor kwalitatief hoogwaardige risicoverslaggeving, gebaseerd op verplichte wet- en regelgeving en de informatiebehoeften van gebruikers. Het raamwerk ligt in lijn met de definitie van het NIVRA.

2.3.5.

Conclusie

Vanuit theoretisch perspectief blijkt dat ondernemingen vanwege verschillende motieven rapporteren over risico’s. Volgens de ‘agency theory’ is er sprake van een informatieasymmetrie tussen de agent en de principaal en wat wordt verkleind door onder andere risicoverslaggeving. De agent maakt kosten om aan te tonen dat hij in het belang van de principaal handelt, bijvoorbeeld verslaggeving over risico’s en risicomanagement. Deze kosten zijn dus ‘bonding costs’ en dragen bij aan het verkleinen van het informatievoordeel van de agent.

De ‘stakeholder theory’ draait om het creëren van waarde voor stakeholders, die als set van relaties invloed uitoefenen op een onderneming. De set van relaties van stakeholders kunnen de mate en kwaliteit van risicoverslaggeving beïnvloeden en dit leidt tot waardecreatie voor stakeholders.

De ‘voluntary disclosure theory’ sluit aan op de ‘agency theory’. Ondernemingen zijn volgens de geldende regelgeving in ieder land verplicht tot opnemen van informatie in het jaarverslag. Met name beursgenoteerde ondernemingen zijn onderhevig aan verschillende regelgeving. De ‘voluntary disclosure theory’ richt zich alleen op vrijwillige informatieverschaffing en vindt plaats om de informatieasymmetrie tussen de agent en de principaal te verkleinen. De beslissing om vrijwillig informatie te verschaffen is afhankelijk van de motivatie van het management, omdat het gaat om vrijwillige informatie is de betrouwbaarheid moeilijk te bepalen.

Vanuit het gebruikersperspectief kan gesteld worden dat beleggers behoefte hebben aan risicoverslaggeving. Met behulp van risico-informatie kunnen beleggers betere analyses en beslissingen maken om te investeren, waardoor de werking van de kapitaalmarkt verbetert. Uit verschillende onderzoeken in Europese landen blijkt dat voor de financiële crisis de risicoverslaggeving nog significante tekortkomingen toont. Ook blijkt dat risicomanagement in de periode tot aan het begin van de financiële crisis bij sommige bedrijven onvoldoende was. Door het feit dat de economie zich in slechte omstandigheden bevindt is het aannemelijk dat ondernemingen meer aandacht aan risicomanagement en risicoverslaggeving besteden. Het is daarom interessant om de ontwikkeling van risicoverslaggeving in een crisisperiode te onderzoeken. Het raamwerk van De Groot en de definities van risico, risicomanagement en risicoverslaggeving zijn bruikbaar voor het toetsingsmodel in dit onderzoek.

(21)

2.4.

Hoe kan risicoverslaggeving worden gemeten?

Deze onderzoeksvraag richt zich op de wijze waarop risicoverslaggeving kan worden gemeten en dient als basis voor het onderzoek. In deze onderzoeksvraag wordt uitgelegd hoe de kwantiteit en kwaliteit van risicoverslaggeving gemeten kan worden. Het onderzoeken van risicoverslaggeving is belangrijk, want de kennis van risicoverslaggeving is beperkt en er wordt weinig aandacht besteed aan een expliciet raamwerk voor risicoverslaggeving (Solomon et al., 2000; Deumes, 2008).

2.4.1.Hoe kan de kwantiteit van risicoverslaggeving worden

gemeten?

In voorgaande onderzoeken naar risicoverslaggeving is vaak de kwantiteit van risicoverslaggeving onderzocht. Het onderzoeken van de kwantiteit kan op verschillende methoden. Linsley en Shrives (2006) veronderstellen dat bij een inhoudsanalyse gebruik gemaakt kan worden van het aantal woorden, de pagina groottes en het aantal zinnen met betrekking tot risicoverslaggeving. Het tellen van woorden kan volgens Linsley & Shrives (2006) nauwkeurig worden bepaald. Door middel van het gebruik van de ‘Word Count’ functie van Microsoft Word is de kwantiteit eenvoudig te bepalen, omdat dit een automatische functie is die betrouwbaarder is dan het handmatig tellen.

Uit onderzoek (Beretta & Bozzolan, 2004; Linsley & Shrives, 2006) blijkt dat de kwantiteit van risicoverslaggeving een positief verband heeft met de ondernemingsgrootte en sector. In dit onderzoek is er voor gekozen om de kwantiteit te meten op basis van de omvang van de risicoparagraaf. De omvang wordt bepaald op basis van het aantal woorden dat de risicoparagraaf bevat. De ondernemingsgrootte kan volgens Linsley en Shrives (2006) gemeten worden op basis van de omzet of de marktwaarde. De variabelen die in dit onderzoek getoetst worden staan in hoofdstuk 3 nader beschreven.

Beretta en Bozzolan (2004) stellen in hun onderzoek dat kwantiteit veelvuldig is onderzocht, maar dat er weinig aandacht is besteed aan de rijkheid van de informatie in kwaliteit. Rijkheid van informatie is in het model gedefinieerd als de functie van inhoud (strategie, bedrijfskarakteristieken, externe omgeving), economische signalen (positief, negatief, neutraal), type informatie(financieel/niet-financieel, kwantitatief/kwalitatief) en vooruitzichten (verwachtingen, programma’s, actiepunten). Kwantiteit is daarnaast een indicator voor kwaliteit. Door een onderzoeksmodel op te stellen, gebaseerd op zowel kwantiteit als rijkheid, wordt de kwaliteit van risicoverslaggeving door Beretta en Bozzolan geanalyseerd.

2.4.2.

Hoe kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden

gemeten?

De kwaliteit van risicoverslaggeving wordt in veel onderzoeken gemeten op basis van een inhoudsanalyse. In eerdere onderzoeken zijn er verschillende inhoudsanalyses opgesteld, gebaseerd op bijvoorbeeld de indeling van risico’s naar categorieën of het aantal positieve/negatieve risico’s. Bij het toetsen van criteria op basis van een inhoudsanalyse gelden er wel enige beperkingen. Een inhoudsanalyse is subjectief en vereist een betrouwbare coderingsmethode. Om de betrouwbaarheid te vergroten kunnen er regels worden opgesteld bij het coderen (Linsley & Shrives, 2006).

(22)

Om een inhoudsanalyse te kunnen uitvoeren is het belangrijk om te weten wat kwalitatief goede risicoverslaggeving is. Volgens De Groot (2010b) bestaat risicoverslaggeving uit meerdere componenten (zie 2.2.3) en wat de basis vormt voor het toetsingsmodel in dit onderzoek. Het risicoprofiel bestaat volgens De Groot uit de belangrijkste risico’s die een onderneming loopt. In dit onderzoek wordt risico gedefinieerd als ‘kans × impact’. Een kwalitatief goed risicoprofiel bestaat uit de omschrijving van de belangrijkste risico’s, het benoemen van de kans van optreden en de impact van het risico. Daarnaast is het belangrijk om de risico’s te kwantificeren en de getroffen beheersingsmaatregelen op te nemen. Het kwantificeren van risico’s is relevant voor beleggers, want het verhoogt de geloofwaardigheid van de informatie (Botosan, 1997). Ten slotte is het belangrijk om de risico’s te categoriseren en de houding (‘risk appetite’) ten aanzien van de risico’s op te nemen (De Groot, 2010b). Beretta en Bozzolan (2008) stellen dat het categoriseren van onderdelen zorgt voor een hogere kwaliteit van verslaggeving.

Krippendorff (1980) beschrijft drie typen van betrouwbaarheid: stabiliteit, reproduceerbaarheid en nauwkeurigheid. De stabiliteit wordt bepaald door de mate van consistentie ten aanzien van de coderingsprocedure. De reproduceerbaarheid wordt bepaald door de mate waarin een proces kan worden herhaald door twee of meer personen, onder verschillende omstandigheden die dezelfde resultaten aantonen. De nauwkeurigheid wordt bepaald door de mate waarin een proces voldoet aan specificaties en resultaten oplevert waarvoor het ontworpen is. Om de nauwkeurigheid vast te stellen, dient de onderzoeker de resultaten te vergelijken met een procedure die correct is uitgevoerd. De drie typen van betrouwbaarheid onderscheiden zich door de manier waarop de verzamelde data is verkregen. De types van betrouwbaarheid hebben een eigen sterkte: stabiliteit wordt beschouwd als zwak, reproduceerbaarheid als gemiddeld en nauwkeurigheid als sterk (Krippendorff, 1980).

Om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten is er in dit onderzoek gekozen voor een inhoudsanalyse. In paragraaf 3.4 staat het ontworpen toetsingsmodel voor de kwaliteit van risicoverslaggeving. De criteria om de betrouwbaarheid te vergroten moeten voldoen aan de omschrijving waarnaar in paragraaf 3.4 wordt verwezen.

2.4.3.

Conclusie

Risicoverslaggeving kan op meerdere manieren worden gemeten. In dit onderzoek is er voor gekozen om zowel de kwantiteit als de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. De kwantiteit wordt gemeten door het tellen van het aantal woorden dat de risicoparagraaf bevat met behulp van de ‘Word Count’ functie. De kwaliteit wordt gemeten door middel van een inhoudsanalyse. Kwaliteit is afhankelijk van de kwantiteit en rijkheid van informatie. In verschillende onderzoeken wordt kwantiteit ook gebruikt als schatter voor kwaliteit. Dit onderzoek sluit aan op de stelling van Beretta en Bozzolan dat kwantiteit een goede indicator is voor kwaliteit. In paragraaf 3.4 is het toetsingsmodel dat gehanteerd wordt bij de inhoudsanalyse verder uitgewerkt. De inhoudsanalyse dient op een betrouwbare manier te worden uitgewerkt, welke bepaald wordt door de stabiliteit, reproduceerbaarheid en nauwkeurigheid van het onderzoek. De reproduceerbaarheid wordt ondersteund door voorbeelden van interpretaties bij het onderzoek. De nauwkeurigheid is het belangrijkste element om een betrouwbare inhoudsanalyse uit te voeren. Deze elementen worden beïnvloed door de subjectiviteit van de onderzoeker en dit onderzoek biedt voorzichtige conclusies, want er kan verschil ontstaan in interpretatie van onderzoekselementen.

(23)

2.5.

Wat zijn de belangrijkste risico’s voor de bouwsector?

In deze onderzoeksvraag worden de belangrijkste risico’s voor de bouwsector besproken. De risico’s komen voort uit een onderzoek van Ernst & Young (2010) en zijn gevalideerd door middel van interviews, zoals besproken in paragraaf 3.2.

2.5.1.Risico’s voor de bouwsector

Er zijn de afgelopen jaren veel richtlijnen en aanbevelingen verschenen omtrent risicoverslaggeving, voornamelijk gericht op het in kaart brengen van de belangrijkste risico’s (De Groot, 2010b). De corporate governance codes zijn vaak herzien en vanaf boekjaar 2009 zijn de bepaling met betrekking tot risicomanagement verder uitgewerkt. Met ingang van boekjaar 2009 is er een Europese Richtlijn (2004/109/EC) opgenomen in de Wet op het financieel toezicht (art. 5:25c WFT), die vereist dat bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen verklaren dat de bij hen bekende, wezenlijke risico’s zijn beschreven in het jaarverslag (NIVRA, 2010). Deze richtlijn sluit aan op de Nederlandse corporate governance code waarin verwezen wordt naar art. 2:391 lid 2 BW. Dit is het artikel waarin de voorgeschreven risicoparagraaf wordt beschreven. De belangrijkste risico’s die gelden voor de bouwsector worden in deze paragraaf beschreven.

Ernst & Young (2010) heeft een onderzoek uitgevoerd naar de wereldwijd belangrijkste risico’s die ondernemingen lopen. In het onderzoek is een overzicht gemaakt van de meest belangrijke risico’s die ondernemingen van 14 verschillende sectoren lopen. De risico inschatting is gebaseerd op interviews met ruim 70 panelleden, bestaande uit: algemene directeuren, directeuren strategische planning, hoofden van interne audit, business unit directeuren, academici, journalisten van vakbladen, adviseurs en professionals van Ernst & Young. De ondervraagden hebben het belang van de risico’s onderbouwd en geven aan hoe de risico’s zich ontwikkeld hebben. Deze risico’s zijn vervolgens gewogen en dit heeft geleid tot een top 10 per sector. De risicomatrix op basis van de impact van de risico’s is hieronder weergegeven.

Figuur 4: Risk matrix Ernst & Young

(24)

De ‘real estate’ sector bestaat uit onder meer vastgoedbedrijven, woningcorporaties projectontwikkelaars en bouwbedrijven. Bouwondernemingen vallen onder de ‘real estate’ sector. Met behulp van interviews is figuur 4 geanalyseerd en onderzocht of de lijst volledig is. De interviewers is gevraagd welke scores per risico zij toekennen. De risico-inschatting op basis van de interviews is te vinden in bijlage 8 en hieruit is een gemiddelde gekomen. Uit de interviews blijkt dat de onderstaande lijst de belangrijkste inherente risico’s voor de bouwsector zijn.

 Regulation and compliance: Het risico dat niet kan worden voldaan aan wet- en regelgeving. Door de wereldwijde ontwikkeling van wet- en regelgeving neemt de onzekerheid hierover toe. Dit stagneert de besluitvorming en (investerings-)planning bij bouwondernemingen.

 Access to credit: Het risico dat ondernemingen geen krediet meer kunnen aantrekken bij financiers. Hierdoor kunnen ondernemingen geen investeringen meer doen of schulden afbetalen, want kredietverstrekkers zijn extreem voorzichtig geworden door de economische onzekerheid. Door de voorzichtigheid en slechte financiële situatie bij kredietverstrekkers is de kans dat dit risico zich voordoet erg groot. Dit risico speelt ook bij klanten en aanbieders van bouwprojecten en dit kan leiden tot liquiditeitsproblemen bij bouwondernemingen.  Slow recovery/double-dip recession: Het risico dat de economie zich langzaam herstelt

of opnieuw in een recessie komt en de overheid geen stimuleringsmaatregelen treft om het herstel te bevorderen. De invloed van de economische omstandigheden is bepalend voor de bedrijfsvoering van ondernemingen en het betalingsgedrag van klanten. In de Nederlandse bouwsector is tijdelijk het BTW tarief verlaagd naar 6%. Dit heeft geleid tot een toenemende bouwproductie, maar na het beëindigen van deze maatregel nam de bouwproductie weer af (ING, 2012).

 Managing talent: Het risico dat getalenteerde medewerkers niet behouden of aangetrokken kunnen worden en dat babyboomers met pensioen gaan, wat eveneens leidt tot een afname in personeel. Uit figuur 3 blijkt dat het aantal personeelsleden flink is afgenomen. De vraag naar getalenteerd personeel neemt toe, want in crisisperiode staan juist de goede managers op. Getalenteerde medewerkers kunnen ondernemingen in tijden van crisis staande houden.  Radical greening: Het risico dat door de klimaatverandering meer duurzaamheid wordt

geëist en milieu wet- en regelgeving wordt aangescherpt. Ondernemingen moeten hun impact op het milieu reduceren en hier mee rekening houden bij het uitvoeren van werkzaamheden. Het gevolg in de bouwsector is dat grondstoffen duurder worden om ‘groener’ te produceren, maar er zijn weinig klanten bereid om hiervoor extra te betalen. Dit kan leiden tot lagere marges op projecten.

 Emerging markets: Het risico dat ondernemingen niet slagen in opkomende economieën. Veel ondernemingen zien dit als een strategische noodzaak, mede doordat deze economieën wereldwijd voor groei zorgen en al herstellende zijn van de crisis. Bij het uitvoeren van activiteiten in deze economieën hebben ondernemingen te maken met politieke risico’s en andere culturen, wat het slagen voor bouwondernemingen kan beïnvloeden.

(25)

 Cost-cutting: Het risico dat de kosten niet beheerst kunnen worden. Dit risico is gericht op de fluctuatie van grondstofprijzen en druk van goedkopere concurrenten, waardoor er onzekerheid over de prijzen ontstaan. Als gevolg hiervan kunnen de marges op projecten lager worden.

 Non-traditional entrants: Het risico dat nieuwe, niet-traditionele, concurrenten de markt betreden of dat de concurrentie in de sector steeds meer toeneemt. Doordat de Europese bouwondernemingen van grote omvang zijn is het toetreden tot de markt moeilijk, dus in periode van crisis is dit erg lastig. In geval van goede economische omstandigheden zal de concurrentie toenemen, aangezien er in de bouwsector weinig barrières zijn om toe te treden tot de markt.

 Social acceptance risk: Het risico dat ondernemingen niet worden geaccepteerd door de maatschappij op basis van hun reputatie. Dit risico draait voornamelijk om de reputatieschade die opgelopen kan worden bij het maatschappelijk verkeer door de uitgevoerde activiteiten. Als een bouwonderneming of de bouwsector constant negatief in de media komt, kan dit grote gevolgen hebben voor bouwondernemingen. Een slechte reputatie kan leiden tot minder kans op het aantrekken van personeel en projecten.

 Executing alliances and transactions: Het risico dat ondernemingen worden overgenomen, fuseren, of risico’s lopen bij het uitvoeren van samenwerkingsverbanden. De bouwsector is flink getroffen door de crisis en het is kostbaar om financiering aan te trekken. Bij het overnemen van ondernemingen en/of projecten kunnen bouwondernemingen het risico lopen dat de overname of samenwerking verlieslatend is.

 Renterisico: Het risico dat het financiële resultaat of economische waarde van een onderneming wordt beïnvloed door renteontwikkelingen op de kapitaalmarkt. De renteontwikkeling is een conjunctuurindicator voor de bouwsector (EIB, 2009). Door de economische crisis dalen de rentes naar lage percentages. Daarnaast is het verkrijgen van krediet ook moeilijk. Als de economie aantrekt, zullen de rentes stijgen. Hierdoor kunnen ondernemingen in de problemen komen omdat ze hogere kosten moeten betalen. De renteschommelingen kunnen afgedekt worden door middel van rentedekkingsinstrumenten, waardoor de impact beperkt wordt.

 Belangrijkste projectrisico’s: De belangrijkste risico’s die ondernemingen lopen bij het uitvoeren van projecten en de wijze waarop deze risico’s beheerst worden. De beheersing van projecten is van groot belang om goede resultaten te behalen. Het niet beheersen van projecten kan leidden tot faalkosten, wat de marges op projecten kan beperken. Faalkosten zijn onnodige kosten die gemaakt worden bij het uitvoeren van bouwprojecten door vermijdbaar tekortschieten (Wichers Hoeth & Fleuren, 2001).

(26)

2.6.

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen Europa en

Verenigde Staten met betrekking tot risicoverslaggeving?

In deze deelvraag wordt beschreven wat de belangrijkste verschillen zijn tussen Europa en de Verenigde Staten. Er wordt ingegaan op het verschil in verslaggeving, scope van wet- en regelgeving, juridisch systeem en welke rapportages (met risico-informatie) ondernemingen moeten opstellen.

2.6.1.Verslaggeving in Europa

In Europa geldt in vrijwel ieder Europees land de wettelijke verplichting om de Corporate Governance code na te leven, zoals besproken in het theoretisch kader. Bij de Corporate Governance codes geldt het ‘pas toe of leg uit’ principe. Dit betekent dat beursgenoteerde ondernemingen verplicht zijn om de code na te leven of moeten uitleggen waarom zij niet aan die verplichting voldoen.

In paragraaf 2.2.3 staat risicoverslaggeving nader beschreven. Over het algemeen bestaat de corporate governance code in Europa uit een risicoparagraaf waarin de belangrijkste risico’s en gevolgen hiervan uiteen worden gezet. Het merendeel van de definities van Corporate Governance in Europa richt zich op beheersing (“control”) van de onderneming of “corporate management”. Er zijn verschillen tussen Europese lidstaten door de cultuur, financieringsmogelijkheden, juridische kaders en aandelenbezit. Desalniettemin kan er gesteld worden dat er significante overeenkomsten zijn tussen de Europese lidstaten. Deze overeenkomsten zijn vooral te vinden in de corporate governance codes. Er is een gemeenschappelijk begrip dat deze overeenkomsten belangrijk zijn, want deze zijn gunstig voor de beursgenoteerde ondernemingen en de marktwerking. Daarnaast is het ook belangrijk voor aandeelhouders en andere belanghebbenden. Geconcludeerd kan worden dat verslaggeving in Europese landen steeds vergelijkbaarder wordt, als gevolg van inspanning voor een betere regulering van effectenmarkten en bredere toepassing van International Accounting Standards. Er is blijkbaar geen behoefte aan een specifieke code voor de Europese Unie, want de huidige codes zijn vergelijkbaar en ondersteunen convergentie van corporate governance praktijk in de EU (European Association Of Securities Dealers & European Corporate Governance Network, 2002). In Europa zijn twee richtlijnen met betrekking tot risicoverslaggeving. Iedere lidstaat is verplicht deze richtlijnen op te nemen in de (corporate governance) wetgeving, maar lidstaten zijn vrij in de uitwerking van de richtlijnen mits ze voldoen aan het beoogde resultaat. De Europese richtlijn 2003/51/EC (artikel 1.14) vereist in het jaarverslag een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee een onderneming wordt geconfronteerd. De Europese richtlijn 2004/109/EC (art. 5.4) vereist dat in het halfjaarlijkse financiële verslag een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden voor de resterende zes maanden is opgenomen (ICAEW, 2011). Doordat de codes in grote lijnen overeenkomen, kan de groep Europese ondernemingen als geheel worden vergeleken ten opzichte van de controlegroep met inachtneming van het feit dat er verschillen kunnen zijn. Deze kunnen zorgen voor verschil in scores tussen de landen.

2.6.2.

Verslaggeving in de Verenigde Staten

De regelgeving in de V.S. ligt in de wet verankerd. Op 30 juli 2002 is in de V.S. de Sarbanes-Oxley (SOx) Act aangenomen, nadat er in de V.S. grote boekhoudschandalen hadden plaatsgevonden. De wet is een maatregel om het vertrouwen in de controle op de financiële jaarverslagen te herstellen. De

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In onderstaande tabel (Tabel 2) worden de beschrijvende statistieken weergeven van de variabelen kwaliteit van risicoverslaggeving (DIP), aanwezigheid one-tier

Bovendien omdat veel Europese banken grensoverschrijdend opereren en daarbij belangrijk zijn voor de stabiliteit van het Europese financiële stelsel, is het belangrijk om

H6b: Het aantal deelnemers van een pensioenfonds heeft een versterkend effect op het negatieve verband tussen de aanwezigheid van meer risicovolle beleggingen en de kwaliteit

Vervolgens is middels een lineaire regressieanalyse beoordeeld of deze kwaliteit zijn weerslag vindt in vier variabelen waarmee het gedrag van investeerders en financiële analisten

In het Burgerlijk Wetboek II artikel 2:391 lid 3 wordt vermeld dat er aandacht besteed moet worden aan de financiële risico en het beleid inzake risicobeheer

Daarbij wordt alleen het gedeelte voorafgaande aan de jaarrekening (i.c. balans, winst-en-verlies- rekening, kasstroomoverzicht en toelichting daarop) meegenomen. B) Daarna wordt

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,

Tenslotte heb ik in het 3 e model de relatie getoetst tussen productdiversificatie en de hoeveelheid risicoverslaggeving zonder rekening te houden met de richting van