• No results found

4. Onderzoek

4.2. Resultaten onderzoek

De resultaten van de inschatting van de risico’s is opgenomen in bijlage 9. Uit de interviews blijkt dat de lijst met risico’s een goede afspiegeling is van de risico’s die bouwondernemingen lopen. De risk manager en controller noemden enkele aanvullende risico’s, zoals ‘veiligheid’ en ‘kredietwaardigheid onderaannemers’. Deze risico’s vallen onder de projectrisico’s, hetgeen inhoudt dat er geen aanvullingen in het model worden gedaan.

Uit de interviews blijkt dat de accountant de risico’s hoger inschat dan de geïnterviewden bij bouwondernemingen. De lijst bevat 12 risico’s en de risico’s zijn ingeschat met een score variërend van 0 tot en met 4. De maximale score is 48 punten. De totale scores zijn als volgt:

- Accountant 28 punten

- Controller 24 punten

De accountant schat de risico’s het hoogst in, gevolgd door de controller (met werkervaring in de accountancy) en daarop volgend de risk manager (zonder werkervaring in de accountancy). Vanuit het accountantsperspectief blijkt dat de bouwsector veel risico loopt en worden de risico’s het hoogst ingeschat, mede door de negatieve vooruitzichten in de sector. De geïnterviewden bij de bouwondernemingen schatten de inherente risico’s enigszins lager in. Dit komt doordat zij bij bepaalde gebeurtenissen kansen zien in plaats van risico’s.

Ook blijkt dat de aandacht voor risicomanagement en verslaggeving hierover is toegenomen. Uit de interviews blijkt dat risicomanagement al voor de crisis als belangrijk werd gezien bij bouwondernemingen. Door de crisis is de nadruk op risicomanagement en verslaggeving hierover belangrijker geworden. De controller zegt daarover het volgende: “Alleen wat je nu ziet, is dat het vergrootglas meer op de risicoparagraaf gelegd wordt en dat er nog eens extra naar gekeken wordt. Dit komt doordat mensen minder bereid zijn risico’s te nemen en eigenlijk alles afgedekt willen hebben. Voor de crisis werd er aan bepaalde risico’s niet gedacht, of deze werden makkelijker geaccepteerd. Dit kwam doordat men het risico niet zag of in sommige gevallen zelfs vergeten werd er om te vragen omdat het niet in hun op kwam.”

De resultaten van de interviews zijn gewogen en de gewogen scores zijn verwerkt in het toetsingsmodel voor de kwaliteit van risicoverslaggeving. Onderstaand een aantal voorbeelden van de interpretatie van onderzoeksresultaten uit het toetsingsmodel.

Persimmon neemt in het jaarverslag van 2011 onder andere het volgende op in de risicoparagraaf.

Op deze wijze beschrijft Persimmon per risico de impact en beheersing hiervan. Uit bovenstaande risico ‘regulation and compliance’ is af te lezen dat de activiteiten van de onderneming onderhevig zijn aan uitgebreide en complexe wet- en regelgeving. De gevolgen van het (niet) voldoen aan deze regelgeving hiervan wordt in het tweede blok besproken. Hiermee is de impact van het risico beschreven. In het derde blok staat de beheersing van het risico vermeld.

In het jaarverslag van BAM over 2009 staat onder meer het volgende:

Risk to reputation

“The confidence that principals, shareholders, lenders, construction partners and employees place in Royal BAM Group is essential for ensuring the continuity of the enterprise. The Group accordingly adheres to generally accepted standards and values and complies with local statutory and other rules and regulations, particularly with respect to the acquisition and execution of contracts. This basic position is affirmed in the Code of Conduct for the Integrity of Royal BAM Group. All employees are required to act fairly, to honour agreements and to act with care in respect of principals and business partners, such as suppliers and subcontractors. In order to make integrity a fundamental part of day-today activities, the subject is regularly revisited. The Executive Board has appointed a Central Compliance Officer. This officer promotes compliance with the code of conduct, and provides advice with respect to issues involving integrity. The operating companies, too, have their own compliance officers, to whom breaches of the code of conduct can and must be reported. In addition to the code of conduct, the Group also has a ‘whistle-blower scheme’. The Group believes it to be important that employees are able to blow the whistle on wrongdoing at work, and that they are able to report such matters without fear

of reprisals. Employees have easy access to both the code of conduct and the whistleblower procedure. For example, they can be found on the Group’s intranet site and on its website.”

Uit bovenstaande blijkt dat BAM het risico ‘Social acceptance risk’ heeft beschreven. Dit risico draait vooral om de reputatie van een onderneming in de maatschappij. Om reputatieschade te voorkomen heeft BAM maatregelen getroffen en beschreven.

PEAB neemt in het jaarverslag over 2011 een gevoeligheidsanalyse op, waarmee risico’s worden gekwantificeerd. PEAB toont aan welk effect een wijziging kan hebben. Onderstaand de gevoeligheidsanalyse:

Hochtief neemt in het jaarverslag over 2009 het volgende op: Overall risk

“To assess overall Group risk, the expected individual risk exposures are totaled and expressed as a fraction of forecast or budgeted earnings. Expected risk exposures are also aggregated at Group level for each division and each risk category. Where individual risks are interrelated, the situation is assessed by the Risk Management Steering Committee and taken into account when the risks are quantified. Changes in risk structure are revealed by comparing current and previous risk reports. During the period under review, no risks were identified that might cast doubt over the Group’s ability to continue as a going concern. The company’s quantifiable average overall risk stands at approximately 11

percent of pretax profit. Identified liquidity risks can be covered with existing holdings of cash funds. In light of this

analysis, there is no identifiable risk to the future results of operations, cash flows and financial condition of HOCHTIEF that might raise doubt about the entity’s ability to continue as a going concern.”

Hochtief beschrijft het totale risico wat de onderneming loopt. De individuele risico’s en gevolgen zijn geanalyseerd en uitgedrukt in een deel van de verwachte inkomsten. Hochtief beschrijft dat zij geen risico’s lopen die de ‘going concern’ veronderstelling bedreigen en dat de gekwantificeerde risico’s ongeveer 11 procent van de winst bedragen.

In het jaarverslag over 2009 neemt PORR onder meer het volgende risico op. Staff risks

“Qualified and motivated staff are the backbone of the group’s success. Staff risks arise from employee fluctuations and loss of expertise, shortages of skilled labour, management and young talent, lack of motivation and inadequate qualifications. The PORR Group is aware of this risk and has comprehensive measures in place related to human resource marketing, recruiting and professional development and training. The group’s future success is therefore greatly dependent on attracting highly qualified new staff and retaining them in the long term.”

In deze alinea beschrijft PORR het risico ‘managing talent’. PORR noemt gekwalificeerd en gemotiveerd personeel de ruggengraat van het succes. Het toekomstige succes van de onderneming is grotendeels afhankelijk van het aantrekken van hooggekwalificeerd personeel en het behouden van dit personeel voor langere tijd.

BAM beschrijf in het jaarverslag van 2010 onder meer het volgende bij de financiële risicofactoren.

“The Group’s interest rate risk is associated with interest-bearing receivables and cash and cash equivalents, on the one hand, and interest-bearing borrowings, on the other. If the interest is variable, it presents the Group with a cash flow interest rate risk. If the interest rate is fixed, there is a fair value interest rate risk. The Group mitigates the cash flow interest rate risk to the extent possible through the use of interest rate swaps, under which interest liabilities based on a variable rate are converted into fixed rates. The Group does not use interest rate swaps under which fixed-rate interest liabilities are converted into variable rates in order to hedge the fair value interest rate risk.”

“If the interest rates (EURIBOR and LIBOR) had been an average of 100 basis points higher or lower during 2010, the Group’s net result after tax (assuming that all other variables remained equal) would have been about €0.1 million lower or higher (€2009: approx. €2 million lower or higher). If the interest rates (EURIBOR and LIBOR) had been an average of 100 basis points higher or lower during 2010, the Group’s fair value cash flow hedge reserve in Group equity (assuming that all other variables remained equal) would have been about €149 million higher or €151 million lower (2009: €138 million higher or €106 million lower).”

BAM beschrijft eerst dat zij renterisico lopen en op welke manier zij dit beheersen. Vervolgens beschrijft BAM wat voor gevolgen een schommeling van de rente kan hebben. Dit is een voorbeeld van het ‘renterisico’ en een gevoeligheidsanalyse hiervan.

Uit het onderzoek blijkt dat bouwondernemingen uit Europa en de Verenigde Staten rapporteren over verschillende onderwerpen. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste bevindingen. De V.S. ondernemingen scoren iets hoger in verhouding tot Europese ondernemingen met betrekking tot de elementen van risicomanagement. Er is een verschil in het opnemen van de beoordeling van de betrouwbaarheid van het risicomanagementsysteem. Alle ondernemingen uit de V.S. nemen deze op in tegenstelling tot alle Europese ondernemingen.

Alle ondernemingen uit de V.S. nemen kwantitatieve informatie alsmede een toelichting op de vooruitzichten van de orderportefeuille. Bijna alle Europese ondernemingen nemen kwantitatieve informatie op over de orderportefeuille. In 2009 nam iets meer dan de helft een toelichting op de vooruitzichten op. Dit is de afgelopen jaren toegenomen tot bijna alle Europese ondernemingen. De ondernemingen uit de V.S. nemen bijna alle risico’s op in het jaarverslag en scoren aanzienlijk hoger dan de Europese ondernemingen. De Europese ondernemingen nemen de risico’s ‘non-traditional entrants’, ‘emerging markets’ en ‘regulation and compliance’ minder vaak op.

De Europese ondernemingen scoren beduidend hoger wat betreft de kwantificering van financiële risico’s (ongeveer 85% t.o.v. 30%). Vijf Europese ondernemingen kwantificeren de niet-financiële risico’s, waar ondernemingen uit de V.S. dit niet doen. Bijna alle Europese ondernemingen nemen beheersingsmaatregelen op in het jaarverslag, terwijl ondernemingen uit de V.S. dit niet doen.

Alle V.S. ondernemingen beschrijven de impact van de risico’s en dit ligt in lijn met het hoge aantal woorden van de risicoparagraaf. In Europa beschrijft het grootste deel van de ondernemingen de impact van de risico’s. Iets meer dan de helft van de Europese ondernemingen categoriseert de risico’s. De V.S. ondernemingen categoriseren de risico’s minder vaak (30%).

H1: Er is een positieve relatie tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving bij de grootste Europese beursgenoteerde bouwondernemingen.

De eerste hypothese is de relatie tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er werd verondersteld dat er een positieve relatie zou zijn tussen deze variabelen. De hypothese is getest door middel van een lineaire regressieanalyse. Deze regressieanalyse is getest bij de reguliere onderzoeksgroep voor het jaar 2009 (H1a), 2010 (H1b) en 2011 (H1c).

Voor het testen van deze hypotheses is er een controlevariabele omzet (ln) opgenomen. In bijlage 8 zijn de resultaten van de controlevariabele vermeld. Zowel in 2009 (R Square = 38,5%, significant) als in 2010 (R Square = 41%, significant) en in 2011 (R Square = 33,4%, significant) heeft omzet (ln) een voorspellende waarde voor de afhankelijke variabele kwaliteit. De controlevariabele beïnvloedt de (sterkte van de) relatie tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabele. Op basis van de uitkomsten kan geconcludeerd worden dat de controlevariabele gebruikt kan worden bij het toetsen van de lineaire regressieanalyse.

H1a: Er is een positieve relatie tussen de omvang van de risicoparagraaf en de

kwaliteit van risicoverslaggeving in 2009 bij de grootste Europese beursgenoteerde bouwondernemingen.

De uitkomsten voor hypothese 1a in bijlage 7 tonen aan dat er een sterk positief verband is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2009 (R= 0,850). De ‘Adjusted R Square’ toont aan dat de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2009 voor 70,2% verklaard kan worden door de kwantiteit en omzet (ln) in 2009. De overige 29,8% kan niet verklaard worden door de variabelen. De voorspelling van de kwaliteit van risicoverslaggeving zal hierdoor niet perfect zijn. Op basis van de uitkomsten kan de hypothese dat er in 2009 een positieve relatie is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving geaccepteerd worden.

Uit de variantieanalyse in bijlage 7 blijkt dat kwantiteit en omzet (ln) in 2009 significante voorspellers zijn van de kwaliteit van risicoverslaggeving. De ‘regression’ geeft weer welk deel van de variantie wordt verklaard door de voorspellende variabelen en de ‘residual’ geeft de niet-verklaarde variantie weer. Met behulp van de ‘coefficients’ in bijlage 7 wordt de regressievergelijking opgesteld. Voor 2009 kan de volgende regressievergelijking worden opgesteld:

Kwaliteit risicoverslaggeving 2009 = -29,351 + 0,007 * Kwantiteit + 2,464 * ln Omzet + ε

H1b: Er is een positieve relatie tussen de omvang van de risicoparagraaf en de

kwaliteit van risicoverslaggeving in 2010 bij de grootste Europese beursgenoteerde bouwondernemingen.

De uitkomsten voor hypothese 1b in bijlage 7 tonen aan dat er een sterk positief verband is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2010 (R= 0,827). De ‘Adjusted R Square’ toont aan dat de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2010 voor 66,2% verklaard kan worden door de kwantiteit en omzet (ln) in 2010. De overige 33,8% kan niet verklaard worden door deze variabelen. De voorspelling van de kwaliteit van risicoverslaggeving zal hierdoor niet perfect zijn. De mate waarin de kwaliteit van risicoverslaggeving voorspeld kan worden is 4% lager dan 2009. Dit toont aan dat er in 2010 een minder nauwkeurige voorspelling kan worden gedaan dan voor 2009. De mate waarin de voorspelling gedaan kan worden wordt beïnvloed door afwijkende

resultaten. Bauer en PEAB vertonen een aanzienlijke kwaliteitsstijging, maar niet in kwantiteit. Op basis van de uitkomsten kan de hypothese dat er in 2010 een positieve relatie is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving geaccepteerd worden.

Uit de variantieanalyse in bijlage 7 blijkt dat kwantiteit en omzet (ln) ook in 2010 significante voorspellers zijn van de kwaliteit van risicoverslaggeving. De ‘regression’ geeft weer welk deel van de variantie wordt verklaard door de voorspellende variabelen en de ‘residual’ geeft de niet-verklaarde variantie weer. Met behulp van de ‘coefficients’ in bijlage 7 wordt de regressievergelijking opgesteld. Voor 2010 kan de volgende regressievergelijking worden opgesteld:

Kwaliteit risicoverslaggeving 2010 = -16,373 + 0,005 * Kwantiteit + 2,095 * ln Omzet + ε

H1c: Er is een positieve relatie tussen de omvang van de risicoparagraaf en de

kwaliteit van risicoverslaggeving in 2011 bij de grootste Europese beursgenoteerde bouwondernemingen.

De uitkomsten voor hypothese 1c in bijlage 7 tonen dat er een sterk positief verband is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2011 (R= 0,795). De ‘Adjusted R Square’ toont aan dat de kwaliteit van risicoverslaggeving in 2011 voor 60,6% verklaard kan worden door de kwantiteit en omzet (ln) in 2011. De overige 39,4% kan niet verklaard worden door deze variabelen, waardoor de voorspelling van de kwaliteit van risicoverslaggeving niet perfect zal zijn. De mate waarin de kwaliteit van risicoverslaggeving voorspeld kan worden is afgenomen. In 2011 neemt de kwantiteit bij Veidekke, Lemminkainen en Costain Group af, maar de kwaliteit stijgt. Daarnaast stijgt de kwantiteit bij Vinci, Bilfinger Berger en BAM maar blijft de kwaliteit gelijk. Op basis van de uitkomsten kan de hypothese dat er in 2011 een positieve relatie is tussen de omvang van de risicoparagraaf en de kwaliteit van risicoverslaggeving geaccepteerd worden.

Uit de variantieanalyse in bijlage 7 blijkt dat kwantiteit en omzet (ln) in 2011 significante voorspellers zijn van de kwaliteit van risicoverslaggeving. De ‘regression’ geeft weer welk deel van de variantie wordt verklaard door de voorspellende variabelen en de ‘residual’ geeft de niet-verklaarde variantie weer. Met behulp van de ‘coefficients’ in bijlage 7 wordt de regressievergelijking opgesteld. Voor 2011 kan de volgende regressievergelijking worden opgesteld:

Kwaliteit risicoverslaggeving 2011 = 5,575 + 0,004 * Kwantiteit + 1,271 * ln Omzet + ε De kwaliteit van risicoverslaggeving kan in redelijke mate geschat worden op basis van de omvang van de risicoparagraaf en de omzet. Deze mate varieert tussen de 70,2% en 60,6%. Er zijn meerdere factoren die invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving, waardoor de onderzochte variabelen de kwaliteit niet geheel kunnen bepalen. Over alle jaren wordt een positieve relatie aangetoond, maar de voorspelling neemt over de onderzoeksperiode met bijna 10% af.

Bij het toetsen is gekeken of er sprake is van multicollineariteit. Multicollineariteit ontstaat doordat twee of meer onafhankelijke variabelen sterk gecorreleerd zijn en waardoor de inschatting en uitkomsten van de regressieanalyse onbetrouwbaar zijn. Er is sprake van indien de R-waarde groter is dan 0,9 en de VIF (Variation Inflation Factor) groter is dan 10 (Myers, 1990). In 2009 is (R = 0,850) en is de VIF 1,529. In 2010 is (R = 0,827) en is de VIF 1,687. In 2011 is (R =0,795) en is de VIF 1,787. Hiermee kan gesteld worden dat er bij het toetsen van de lineaire regressieanalyse geen sprake is van multicollineariteit.

H2: De kwaliteit van risicoverslaggeving in relatie tot de omvang van de risicoparagraaf is gedurende de periode 2009 – 2011 significant toegenomen bij de reguliere groep ten opzichte van de controlegroep.

In 4.1 is de beschrijvende statistiek van de ontwikkeling van de variabelen opgenomen. Na het testen van de assumpties is er een ‘repeated measures ANOVA’ uitgevoerd met als binnen groep variabele is de ontwikkeling van ‘kwaliteit’ en ’kwantiteit’. De tussengroep variabele is ‘groep/controlegroep’. De reguliere groep zijn de Europese ondernemingen en de controlegroep zijn de V.S. ondernemingen.

H2a: De ontwikkeling van kwaliteit van risicoverslaggeving is gedurende de periode

2009 - 2011 in Europa significant groter dan in de Verenigde Staten.

Uit paragraaf 4.1 blijkt dat de resultaten van ‘Greenhouse-Geisser’ geïnterpreteerd moeten worden. De uitkomsten voor Greenhouse-Geisser in bijlage 12 tonen aan dat er sprake is van een significant hoofdeffect F(2) = 7,1227 en p = 0,002 voor de ontwikkeling van de kwaliteit van risicoverslaggeving in beide groepen. Deze ontwikkeling is voornamelijk te verklaren door de toename van ruim 5 punten in Europa. Uit de beschrijvende statistiek blijkt dat in 2009 de kwaliteit gemiddeld het laagst is (M = 37,61 en SD = 12,743) en het gemiddelde neemt toe in 2010 (M = 40,81 en SD = 12,210) en in 2011 (M = 43,13 en SD = 11,075). De toename bij de controlegroep is gemiddeld ruim een halve punt. Uit de beschrijvende statistiek blijkt dat de kwaliteit gemiddeld in 2009 het laagst is (M = 45,70 en SD = 5,638) en licht toeneemt in 2010 (M = 46,30 en SD = 5,143) en in 2011 (M = 46,40 en SD = 4,993). Uit bijlage 12 blijkt dat er een significant verschil is tussen de groepen. Bij Ontwikkeling * Dummy (splitst de groepen) is te zien dat het verschil significant is F(2)= 4,307 en p = 0,022. Hieruit kan worden opgemaakt dat er een verschil is in toename van de variabele kwaliteit tussen beide groepen. Om de verschillen tussen de groepen in toename van de kwaliteit te verklaren zijn de ‘Pairwise Comparisons’ opgenomen in bijlage 12. Uit de ontwikkeling van de kwaliteit van risicoverslaggeving van de controlegroep tussen 2009 en 2010 blijkt dat er geen sprake is van een significante toename (p = 0,334) en tussen 2010 en 2011 ook niet (p = 1,000). Uit de ontwikkeling van de kwaliteit van de risicoverslaggeving van de reguliere groep blijkt dat er over de hele periode een significante toename is. Tussen 2009 en 2010 is het gemiddelde met 3,2 significant (p = 0,012) toegenomen en tussen 2010 en 2011 is het gemiddelde met 2,32 significant (p= 0,011) toegenomen.

In figuur 5 is de ontwikkeling van de variabele ‘kwaliteit’ te zien bij beide groepen. Deze plot toont de toename van ruim vijf punten bij de reguliere groep aan en tevens dat de kwaliteit van de

controlegroep nagenoeg gelijk blijft. Dit ligt in lijn met de uitkomsten van de repeated measures ANOVA test en de in 4.1 beschreven statistiek.

Op basis van deze uitkomsten wordt hypothese 2a geaccepteerd. Dit betekent dat de ontwikkeling van kwaliteit van risicoverslaggeving in Europa groter is dan in de Verenigde Staten.

H2b: De ontwikkeling van omvang van de risicoparagraaf is gedurende de periode

2009 - 2011 in Europa significant groter dan in de Verenigde Staten.

Uit paragraaf 4.1 blijkt dat de uitkomsten van ‘sphericity assumed’ gebruikt kunnen worden. De uitkomsten in bijlage 12 voor ‘sphericity assumed’ tonen aan dat er sprake is van een significant hoofdeffect F(2) = 5,688 en p = 0,005 voor wat betreft de ontwikkeling van de kwantiteit in beide