• No results found

DERDE VRIJDAG VASTEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DERDE VRIJDAG VASTEN"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DERDE VRIJDAG VASTEN

(2)

1.

INTROITUS

Fac mecum, Dómine, signum in bonum : ut vídeant, qui me oderunt, et confundán- tur : quóniam tu, Dómine, adiuvísti me et consolátus es me. Inclína, Dómine, aurem tuam, et exáudi me : quó- niam inops et pauper sum ego. Glória Patri, et Fílio, et Spirítui Sancto. Sicut erat in princípio, et nunc, et sem- per, et in sǽcula sæculórum.

Amen.

1.

INTROITUS

Geef mij een teken van heil, Heer, opdat mijn haters tot hun beschaming aanschou- wen dat Gij het zijt, Heer, die mij bijstaat en troost. Luister, Heer, en wil mij verhoren, want ik ben zo ellendig en arm. Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.

Zoals het was in het begin, en nu, en altijd, en in de eeuwen der eeuwen, Amen.

2.

COLLECTA

Ieiúnia nostra, quǽsumus, Dómine, benígno favó- re proséquere : ut, sicut ab aliméntis abstinémus in córpore ; ita a vítiis ieiuné- mus in mente. Per Dóminum nostrum Iesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus

2.

COLLECTA

Wij bidden U, Heer, sta ons vasten bij met uw welwillen- de begunstiging, opdat wij ons van zonden vrijhouden naar de ziel, zoals wij naar het lichaam ons onthouden van spijzen. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid

(3)

Sancti, Deus, per omnia sæ- cula sæculorum. Amen.

EPISTEL

In diébus illis : Convenérunt fílii Israël adversum Móysen et Aaron : et versi in seditió- nem, dixérunt : Date nobis aquam, ut bibámus. Ingres- súsque Móyses et Aaron, dimíssa multitúdine, taberná- culum f.deris, corruérunt proni in terram, clamaverúnt- que ad Dóminum, atque dixérunt : Dómine Deus, audi clamórem huius pópuli, et áperi eis thesáurum tuum, fontem aquæ vivæ, ut, satiáti, cesset murmurátio eórum.

Et appáruit glória Dómini super eos. Locutúsque est Dóminus ad Móysen, dicens : Tolle virgam, et cóngrega pópulum, tu et Aaron frater tuus, et loquímini ad petram coram eis, et illa dabit aquas.

Cumque edúxeris aquam de petra, bibet omnis multitúdo et iuménta eius. Tulit ígitur Móyses virgam, quæ erat in conspéctu Dómini, sicut

van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

In de eerste maand kwam heel de gemeenschap van de Israëlieten in de woestijn Sin. Tijdens het verblijf van het volk in Kades overleed Mirjam en werd ter plaatse begraven. Eens was er geen water voor de gemeenschap.

Het volk liep toen te hoop tegen Mozes en Aäron en begon Mozes verwijten te doen. Zij zeiden: `Waren wij maar door ingrijpen van Jahwe gestorven zoals onze broeders! Toen verwijderden Mozes en Aäron zich van de gemeente en gingen naar de ingang van de tent van de samenkomst en wierpen zich ter aarde. De heerlijkheid van Jahwe verscheen hun en Jah- we sprak tot Mozes: `Neem de staf en roep met uw broer Aäron de gemeenschap bij- een. Gij moet in hun bijzijn de rots gebieden water te geven; dan zult gij uit die rots

(4)

præcéperat ei, congregáta multitúdine ante petram, dixítque eis : Audíte, rebélles et incréduli : Num de petra hac vobis aquam potérimus eícere ? Cumque elevásset Móyses manum, percútiens virga bis sílicem, egréssæ sunt aquæ largíssimæ, ita ut pópu- lus bíberet, et iuménta. Dixít- que Dóminus ad Móysen et Aaron : Quia non credidístis mihi, ut sanctificarétis me coram fíliis Israël, non in- troducétis hos pópulos in terram, quam dabo eis. Hæc est aqua contradictiónis, ubi iurgáti sunt fílii Israël contra Dóminum, et sanctificátus est in eis. Deo Gratias!

water doen stromen en de gemeenschap en het vee laten drinken.’ Mozes nam de staf uit het heiligdom, zoals Jahwe hem gezegd had. Toen riepen Mozes en Aäron de gemeente voor de rots bijeen. Mozes zei tot hen: `Luistert, weerspan- nigen! Zullen wij voor men- sen als jullie water uit deze rots laten stromen?’ Mozes hief zijn hand op en sloeg met zijn staf op de rots, tweemaal:

toen stroomde er volop water uit zodat de gemeenschap en het vee konden drinken.

Maar Jahwe zei tot Mozes en Aäron: `Uw vertrouwen op Mij is niet zo groot geweest, dat gij tegenover de Israëlie- ten mijn heiligheid hebt hooggehouden. Daarom zult gij deze gemeente niet binnenleiden in het land, dat Ik hun gegeven heb.’ Dat water is het water van Meriba, waar de Israëlieten Jahwe verwijten deden en Hij bij hen zijn heiligheid open- baarde. Wij danken God!

3.

GRADUALE

Als mijn hart op God hoopt word ik zeker geholpen; daar- om jubelt mijn hart en zegen ik Hem met mijn lied. Tot U roep ik, Heer, mijn Rots; ach,

3.

GRADUALE

In Deo sperávit cor meum, et adiútus sum : et reflóruit caro mea, et ex voluntáte mea confitébor illi. Ad te, Dómi- ne, clamávi : Deus meus, ne

(5)

síleas, ne discédas a me.

TRACTUS

Dómine, non secúndum peccáta nostra, quæ fécimus nos: neque secúndum in- iquitátes nostras retríbuas nobis. Dómine, ne memíne- ris iniquitátum nostrárum antiquárum: cito antícipent nos misericórdiæ tuæ, quia páuperes facti sumus nimis.

(Hic genuflectitur) Adjuva nos, Deus, salutáris noster: et propter glóriam nóminis tui, Dómine, líbera nos: et propí- tius esto peccátis nostris, propter nomen tuum.

EVANGELIE

In illo témpore : Venit Iesus in civitátem Samaríæ, quæ dícitur Sichar : iuxta prǽdi- um, quod dedit Iacob Ioseph, fílio suo. Erat autem ibi fons Iacob. Iesus ergo fatigátus ex itínere, sedébat sic supra fontem. Hora erat quasi sexta.

Venit múlier de Samaría hauríre aquam. Dicit ei Iesus

houd U voor mij niet doof en wijk niet van mij.

TRACTUS

Heer, vergeld ons niet naar de zonden die wij bedreven hebben, en niet naar onze misdaden. Heer, gedenk onze vroegere misdaden niet, moge snel uw barmhartigheid ons tegemoet snellen, want wij zijn in ellende gedompeld.

(Hier knielt men) Help ons, God onze Redder, en om de eer van uw Naam, o Heer, bevrijd ons en vergeef ons onze zonden, omwille van uw Naam.

kwam zo aan een stad van Samaria, Sichar genaamd, dichtbij het stuk grond dat Jakob aan zijn zoon Jozef had gegeven. Daar bevond zich de bron van Jakob en ver- moeid van de tocht ging Jezus zomaar bij deze bron zitten.

Het was ongeveer het zes- de uur. Toen een vrouw uit Samaria water kwam putten

(6)

: Da mihi bíbere. (Discípuli enim eius abíerant in ci- vitátem, ut cibos émerent.) Dicit ergo ei múlier illa Sama- ritána : Quómodo tu, Iud.us cum sis, bíbere a me poscis, quæ sum múlier Samaritána

? non enim coutúntur Iudǽi Samaritánis. Respóndit Iesus et dixit ei : Si scires donum Dei, et quis est, qui dicit tibi : Da mihi bibere : tu fórsitan petísses ab eo, et dedísset tibi aquam vivam. Dicit ei múlier : Dómine, neque in quo háurias habes, et púteus alius est : unde ergo habes aquam vivam ? Numquid tu maior es patre nostro Iacob, qui dedit nobis púteum, et ipse ex eo bibit et fílii eius et pécora eius

? Respóndit Iesus et dixit ei : Omnis, qui bibit ex aqua hac, sítiet íterum : qui autem bíberit ex aqua, quam ego dabo ei, non sítiet in ætér- num : sed aqua, quam ego dabo ei, fiet in eo fons aquæ saliéntis in vitam ætérnam.

Dicit ad eum mulier : Dómi- ne, da mihi hanc aquam, ut

zei Jezus tot haar: “Geef Mij te drinken.” De leerlingen waren namelijk naar de stad gegaan om levensmiddelen te kopen. De Samaritaanse zei tot Hem: “Hoe kunt Gij als Jood nu te drinken vragen aan mij, een Samaritaanse?”

Joden onderhouden namelijk geen betrekkingen met de Sa- maritanen. Jezus gaf haar ten antwoord: “Als ge enig begrip had van de gave Gods en wist wie het is, die u zegt: Geef Mij te drinken, zoudt ge het aan Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water hebben gegeven.” Daarop zei de vrouw tot Hem: “Heer, Ge hebt niet eens een emmer en de put is diep; waar haalt Ge dan dat levende water van- daan? Zijt ge soms groter dan onze vader Jakob die ons de put gaf en er met zijn zonen en zijn vee uit dronk?” Jezus antwoordde haar: “Iedereen die van dit water drinkt, krijgt weer dorst, maar wie van het water drinkt dat Ik hem zal geven, krijgt in eeuwigheid

(7)

non sítiam neque véniam huc hauríre. Dicit ei Iesus : Vade, voca virum tuum, et veni huc.

Respóndit múlier, et dixit : Non hábeo virum. Dicit ei Iesus : Bene dixísti, quia non hábeo virum : quinque enim viros habuísti, et nunc, quem habes, non est tuus vir : hoc vere dixísti. Dicit ei múlier : Dómine, vídeo, quia Prop- héta es tu. Patres nostri in monte hoc adoravérunt, et vos dícitis, quia Ierosólymis est locus, ubi adoráre opórtet.

Dicit ei Iesus : Múlier, crede mihi, quia venit hora, quando neque in monte hoc, neque in Ierosólymis adorábitis Patrem. Vos adorátis, quod nescítis : nos adorámus, quod scimus, quia salus ex Iudǽis est. Sed venit hora, et nunc est, quando veri adoratóres adorábunt Patrem in spíritu et veritáte. Nam et Pater tales quærit, qui adórent eum.

Spíritus est Deus : et eos, qui adórant eum, in spíritu et veritáte opórtet adoráre. Dicit ei mulier : Scio, quia Messías

geen dorst meer; integen- deel, het water dat Ik hem zal geven, zal in hem een water- bron worden, opborrelend tot eeuwig leven.” Hierop zei de vrouw tot Hem: “Heer geef mij van dat water, zodat ik geen dorst meer krijg en niet meer hier behoef te komen om te putten.” Jezus zei haar:

“Ga uw man roepen en kom dan hier terug.” “Ik heb geen man,” antwoordde de vrouw.

Jezus zei haar: “Dat zegt ge terecht: ik heb geen man;

want vijf mannen hebt ge gehad, en die ge nu hebt is uw man niet. Wat dit betreft hebt ge de waarheid gesproken.”

“Heer”, zei de vrouw, “ik zie dat Gij een profeet zijt. Onze vaderen aanbaden op die berg daar, en gij, Joden, zegt dat in Jeruzalem de plaats is waar men aanbidden moet.”

“Geloof Mij, vrouw,” zei Jezus haar, “er komt een uur dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden. Gij aanbidt wat gij niet kent; wij aanbidden

(8)

venit (qui dícitur Christus).

Cum ergo vénerit ille, nobis annuntiábit ómnia. Dicit ei Iesus : Ego sum, qui loquor tecum. Et contínuo venérunt discípuli eius : et mirabántur, quia cum mulíere loquebátur.

Nemo tamen dixit : Quid quæris, aut quid loquéris cum ea ? Reliquit ergo hýdriam suam múlier, et ábiit in ci- vitátem, et dicit illis homíni- bus : Veníte, et vidéte hómi- nem, qui dixit mihi ómnia, quæcúmque feci : numquid ipse est Christus ? Exiérunt ergo de civitáte, et veniébant ad eum. Intérea rogábant eum discípuli, dicéntes : Rabbi, mandúca. Ille autem dicit eis : Ego cibum habeo manducáre, quem vos nescí- tis. Dicébant ergo discípuli ad ínvicem : Numquid áliquis áttulit ci manducáre ? Dicit eis Iesus : Meus cibus est, ut fáciam voluntátem eius, qui misit me, ut perfíciam opus eius. Nonne vos dícitis, quod adhuc quátuor menses sunt, et messis venit ? Ecce, dico

wat wij kennen, omdat het heil uit de Joden komt. Maar er zal een uur komen, ja het is er al, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid. De Vader toch zoekt mensen die Hem zo aanbidden. God is geest, en wie Hem aanbidden, moe- ten Hem in geest en waarheid aanbidden.” De vrouw zei Hem: “Ik weet dat de Messias (dat wil zeggen: de Gezalfde) komt, en wanneer Die komt zal Hij ons alles verkondigen.”

Jezus zei haar: “Dat ben Ik, die met u spreek.” Juist op dat ogenblik kwamen zijn leerlin- gen terug en stonden verwon- derd dat Hij in gesprek was met een vrouw. Geen van hen echter vroeg: “Wat wilt Ge van haar?” of “Waarom praat Gij met haar?” De vrouw liet haar waterkruik in de steek, liep naar de stad terug en zei tot de mensen: “Komt eens kijken naar een man, die mij alles heeft verteld wat ik gedaan heb! Zou Hij soms de Messias zijn?” Toen verlieten

(9)

vobis : Leváte óculos vestros, et vidéte regiónes, quia albæ sunt iam ad messem. Et qui metit, mercédem áccipit, et cóngregat fructum in vitam ætérnam : ut, et qui séminat, simul gáudeat, et qui metit. In hoc enim est verbum verum : quia álius est qui séminat, et álius est qui metit. Ego misi vos métere quod vos non laborástis : alii laboravérunt, et vos in labóres eórum in- troístis. Ex civitáte autem illa multi credidérunt in eum Samaritanórum, propter verbum mulíeris testimóni- um perhibéntis : Quia dixit mihi ómnia, quæcúmque feci.

Cum veníssent ergo ad illum Samaritáni, rogavérunt eum, ut ibi manéret. Et mansit ibi duos dies. Et multo plures credidérunt in eum propter sermónem eius. Et mulíeri di- cébant : Quia iam non prop- ter tuam loquélam crédimus : ipsi enim audívimus, et sci- mus, quia hic est vere Salvátor mundi. Laus Tibi, Christe!

zij de stad om naar Hem toe te gaan. Ondertussen dron- gen de leerlingen bij Hem aan met de woorden: “Eet toch iets, Rabbi.” Maar Hij zei hun: “Ik heb een spijs te eten die gij niet kent.” De leerlin- gen zeiden tot elkaar: “Zou iemand Hem soms te eten gebracht hebben?” Daarop zei Jezus hun: “Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen. Zegt gij niet: Nog vier maanden en dan komt de oogst? Welnu, Ik zeg u: slaat uw ogen op en kijkt naar de velden; ze staan wit, rijp voor de oogst.

Reeds krijgt de maaier zijn loon en verzamelt vrucht tot eeuwig leven, zodat zaaier en maaier zich samen ver- heugen. Zo is het gezegde waar: de een zaait, de ander maait. Ik stuurde u uit om te maaien waarvoor gij niet hebt gezwoegd; anderen hebben gezwoegd en gij plukt van hun zwoegen de vruchten.”

Vele Samaritanen uit die stad

(10)

4.

OFFERTORIUM Inténde voci oratiónis meæ, Rex meus, et Deus meus : quóniam ad te orábo, Dómi- ne.

5.

SECRETA

Réspice, quǽsumus, Dó- mine, propítius ad múnera, quæ sacrámus : ut tibi grata sint, et nobis salutária sem- per exsístant. Per Dóminum nostrum Iesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæ- cula sæculorum. Amen

6.

PREFATIO

Per ómnia sǽcula sæculó- rum. Amen.

Dóminus vobíscum.

Et cum spíritu tuo.

geloofden in Hem om het woord van de vrouw die getuigde:

“Hij heeft mij alles verteld wat ik gedaan heb.” Toen dus de Samaritanen bij Hem gekomen waren, verzochten zij Hem bij hen te blijven. Hij bleef er dan ook twee dagen en door zijn woord kwamen er nog veel meer tot het geloof. Tot de vrouw zeiden ze: “Niet langer geloven wij om wat gij gezegd hebt, want wij hebben Hem zelf gehoord en wij weten, dat Deze werkelijk de redder van de wereld is.” Lof zij U, Christus!

4.

OFFERTORIUM Luister naar mijn schreien, mijn Koning en God, want tot U richt ik mijn bede, Heer.

5.

SECRETA

Wij bidden U, Heer: zie gena- dig neer op de offergaven die wij U toeheiligen, opdat zij U aangenaam mogen zijn en al- tijd heilzaam voor ons. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

6.

PREFATIO

Door alle eeuwen der eeu- wen, Amen.

De Heer zij met U.

En met uw geest.

(11)

Sursum corda.

Habémus ad Dóminum.

Grátias agámus Dómino, Deo nostro.

Dignum et justum est.

Vere dignum et justum est, æquum et salutáre, nos tibi semper et ubíque grátias ágere: Dómine sancte, Pater omnípotens, ætérne Deus:

Qui corporáli jejúnio vitia cómprimis, mentem élevas, virtútem largíris et prǽmia:

per Christum, Dóminum no- strum. Per quem majestátem tuam laudant Angeli, adórant Dominatiónes, tremunt Po- testátes. Cœli cœlorúmque Virtútes ac beáta Séraphim sócia exsultatióne concéle- brant. Cum quibus et nostras voces ut admítti júbeas, de- precámur, súpplici confessió- ne dicéntes:

Verhef uw hart. Wij zijn met ons hart bij de Heer.

Brengen wij dank aan de Heer onze God.

Hij is onze dankbaarheid waardig.

Heilige Vader, machtige eeu- wige God, om recht te doen aan uw heerlijkheid, om heil en genezing te vinden zullen wij U danken altijd en overal.

Die door het lichamelijk vas- ten de ondeugden beteugelt, de geest verheft, deugd en be- loning schenkt door Christus onze Heer. Door wie de en- gelen uw majesteit loven, de heerschappijen ze aanbidden, de machten ze met eerbiedi- ge vrees vereren, de hemelen en de krachten der hemelen en de gelukzalige serafijnen ze met eenstemmig gejubel vieren. Wil daarmee ook onze stemmen aannemen, sme- ken wij U, terwijl wij nederig belijden:

(12)

7.

COMMUNIO

Qui bíberit aquam, quam ego dabo ei, dicit Dóminus, fiet

7.

COMMUNIO

Wie drinkt van het water dat Ik hem zal geven, zegt de

(13)

in eo fons aquæ saliéntis in vitam ætérnam.

8.

POSTCOMMUNIO Huius nos, Dómine, per- céptio sacraménti mundet a crimine : et ad cæléstia reg- na perdúcat. Per Dóminum nostrum Iesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæ- cula sæculorum. Amen Orémus. Humiliáte cápita vestra Deo.

Præsta, quǽsumus, omnípo- tens Deus : ut, qui in tua pro- tectióne confídimus, cuncta nobis adversántia, te adiuván- te, vincámus. Per Dóminum nostrum Iesum Christum Filium tuum, qui tecum vivit et regnat, in unitate Spiritus Sancti, Deus, per omnia sæ- cula sæculorum. Amen.

Heer, in hem wordt het een bron van water dat opspringt tot eeuwig leven.

8.

POSTCOMMUNIO Moge de nuttiging van dit heilig Sacrament ons van zonden zuiveren, Heer, en ons geleiden tot in het hemel- rijk. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

Laat ons bidden. Buigt uw hoofden voor de Heer.

Wij bidden U, almachtige God, geef dat wij die op uw bescherming vertrouwen alles wat tegen ons gekant is met uw hulp mogen overwin- nen. Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.

(14)
(15)

Luister Heer, en wees ons genadig, want wij hebben tegen U gezondigd.

Tot U, hoogverheven Koning, Verlosser van ons allen, heffen wij wenend onze ogen op: verhoor Christus, de gebeden van de smekenden.

Rechterhand van de Vader, hoeksteen, weg van het heil, poort van de hemel, was de smetten van onze zonden af. God, wij

(16)

smeken uw majesteit: verleen ons zuchten genadig gehoor:

vergeef ons goedertieren onze misdaden.

Tegen U hebben wij misdaden begaan, met berouwvol hart onthullen wij onze geheimen: Verlosser, moge uw liefde ze negeren.

Onschuldig gevangen, zonder verzet weggevoerd, veroordeeld door valse getuigen tegenover goddelozen: bewaar hen, Chris- tus, die Gij verlost hebt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit werk kan alleen maar vruchtbaar zijn als wij in God blijven, als ranken van de ware wijnstok Jezus Christus. Hoe meer wij tot God naderen, hoe dichter wij ook tot elkaar

Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen?. Broeders: Voor de ongehuw- den heb

Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der

Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.. Geheimen van de koning be- hoort men

Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen,

Door onze Heer Jezus Christus, uw Zoon, die met U en de heilige Geest leeft en heerst tot in de eeuwen der eeuwen.. Eerste lezing Genesis

Door onze Heer Jezus Christus uw Zoon, die met U leeft en heerst in de eenheid van de Heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen, Amen.. Wij bidden U, almachtige God, geef

Vanuit die kérn, de liefde voor elkaar, komen ook de andere vier dingen: met elkaar meeleven, barmhartig zijn, eensgezind en de minste.. Zo werken we als het ware van binnen