• No results found

Me ovo

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Me ovo"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ATUU Me ovo

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0355

• •

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

MOEDERNEGATIEF OPSLAGNUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:

[ MM69L-OOO \ 1-

Zeggelen, Marie

c.

van

Oude glorie 1 Marie C. van Zeggelen. -Amsterdam: Nederlandsche Keurboekerij, 1935. - 187 p. ; 20 cm

Signatuur van origineel I Sbelf number of original copy:

Mcc401

Signatuur microvorm I Shelf number microform:

M META 0355

Filmsoort / Size of film:

Beeldplaatsing I Image placement:

Reductie moederfilm / Reduction master film:

Startdatum verfilming / Date filming began : Camera-operateur / Camera operator:

16mm COMIC/IIB

<t-\ :

1

'3 \ ... ; ",

2000

C

.öJ\)Jl)i

(2)

E

N

OUDE GLORIE

(3)

I,

\

(4)
(5)

j

(6)

I

~

BAND. EN OMSLAGTEEKENING VAN JAN POORTENAAR

MARIE C. VAN ZEGGELEN

OUDE GLORIE

MCMXXXV

NEDERLANDSCHE KEURBOEKERIJ AMSTERDAM

;'}~)". ~1.:.·-..

v. G I n~.r~t. ~4

's.u, V·; "l·.U;o

(7)

De groote koning, Al-la-din Mansjoer Shah, heer ..

scher over Atchin, het "Rijk der drie zijden", was gestorven. Luisterrijk had de uitvaart plaats gehad in de stad, die verscholen lag onder het eeuwenoude dichte loover. Twee honderd olifanten, vier rhinoce- rossen, twaalf met goud en zilver opgetuigde Perzi- sche paarden hadden de met koperen platen en goud- laken gedekte kist naar het vorstelijk graf gebracht.

Vrouwen en bijvrouwen, slavinnen en dienaressen volgden de baar en de stoet van edellieden die den trein sloot, was onafzienbaar.

Eerbiedig en bewonderend had het volk toegezien en telkens als de stoet voorbij kwam, want driemaal was zij om het Bedehuis gegaan, gonsde de stem der menigte haar .. Daulat - La ilaha illa 'llah - er is geen God dan Allah - " Nu lag de koning, wiens lichaam eens glinsterde als de zon, die volmaakt was als de Noordster, die een slaaf Gods was. onder wiens schaduw alle slaven schuil gaan, in zijn ver- heven graf, beschermd door langbladerige ricinus- planten en de vrouwen weenden er luid bij en zongen haar klaagliederen.

In de groene lanen waar de brandende zon haar

(8)

'.

6 OUDE GLORIE

stralen door het beschuttend loover poogde neder te werpen, trok het volk naar de groote kandoeri, het begrafenisfeest ter eere van den afgestorvene, in het nu leege vorstenverblijf. Vijf dagen lang, zoolang de vrouwen zouden weenen en klagen bij het graf, ver- vulden de hofhoorigen en priesters hun plicht om den grooten doode te eeren door gebeden, liederen en heilige dansen. Vijf dagen lang treurde de stad om den grooten doode en rezen de liederen omhoog, dienende voor zijn zielevaart. Het werk stond stil, de goudsmeden smeedden niet, de weefsters weefden niet, de visschers togen niet uit, de prauwen lagen buiten op het strand en de vischfuiken waren opge- borgen. Het volk zwierf door de bezonde lanen en om de groote pleinen waar in gewone tijden de mark- ten gehouden werden en thans de plaats der samen- komst was voor hen die elkaar zochten om over den dooden koning te spreken. Van den hoogsten orang kaj a, de rijksgrooten af tot den laagsten onvrije was ieder vervuld van de gebeurtenis, het sterven van zijn koning, want deze vorst liet geen mannelijke na- zaten achter en wie zou nu den troon erven?

Hierover spraken de menschen op het marktplein, hierover spraken zij in de rijke groote huizen der Orangkaja, en zij in de kleine onaanzienlijke woningen der handarbeiders en visschers. In angstige verwach- ting beidde men den dag na den terugkeer der klaag- vrouwen, waarop het vorstelijk graf met de kostbare steenen gesloten en een nieuwe vorst gekozen zou worden.

N ja Ganti, de kleine zoon van Lem Deuha, den goudsmid, wist niets van dien angst. Hij had voor

OUDE GLORIE 7

het eerst de pracht gezien van deze plechtige uitvaart en zijn verwonderde oogen zagen nog de schitterend opgetuigde olifanten, met de gouden en zilveren slag- tanden, de zijden kleeden en de glanzende en blin- kende torens op hun ruggen, zij zagen nog de fiere paarden met hun lange manen en rijken toom en zijn hart klopte weder plotseling sneller als hij dacht aan de rhinocerossen met hun grimmige naar boven ge- krulde hoorns boven den neus. Vast had hij Vaders hand gepakt toen hij ze, hoog op diens schouder ge- zeten, had zien voorbijgaan en nu, terwijl hij naar huis ging, altijd nog gezeten op Vaders schouder, hield hij die hand vast, zooals hij ook dien droom van pracht vasthield in zijn kleine ziel: de optocht van den dooden koning. Zelfs de schoten die uit de stads- kanonnen bij de rivier opdreunden, konden dien droom niet verjagen. Stil zagen zijn wijdgeopende, donkere oogen op de menigte neer die daar beneden op den weg golfde, want duizenden waren op de been en duizenden zoemden tegelijk met de knetteren- de schoten hun "Allah IIIah Allah". De hooge kopias der mannen vingen de flitsende zonnestralen op hun gouden of zilveren randen en de smalle schouder- doeken der vrouwen geleken roode en gele vlammen als zij uit de schaduw te voorschijn kwamen. N ja Ganti zelf was ook op zijn mooist al was hij nog een kleine jongen. Moeder had hem het zwart zijden beenkleed aangetrokken dat op de enkels met bor- duursel afgezet, nu door zilveren voetringen gesloten werd. Het witte baad je had zij met kleine gouden knoopen voorzien en op zijn hoofd droeg hij, even- als Vader de torenvormige kopiah, waarop een zilver

(9)

kruintje fonkelde. Ware hij een meisje geweest, dan had Moeder hem zeker behangen met alle gouden en zilveren sieraden die meisjes dragen, zooals de zware armringen, halskettingen en oorversierselen. Nja Ganti was een jongen en behoefde dit alles niet, maar toch geleek hij een vorstenkind zooals hij daar zat, onbeweeglijk op Vaders schouder die hem hoog boven de menschen uitdroeg, zooals men vorstenkinderen doet. En voor Vader was Nja Ganti een vorstenkind, want hij was zijn eenig kind, daarbij zijn zoon.

Lem Deuha was een eenvoudig man, maar hij was een vrij man, geen slaaf. Het beroep der goudsmeden was, hoe moeilijk en kunstig het werk ook is, niet zeer in tel bij de Grooten en rijken, maar Lem Deuha had zijn innerlijken trots en zijn arbeid was hem lief.

En die innerlijke trots strekte zich ook uit tot den zoon, dien hij nu hoog op zijn schouder droeg. Bij zijn woning aan de rivier gekomen, zette hij den jongen voorzichtig neder bij de trap. Daar zaten onder de palen van het huis Intan, zijn vrouwen T joet Limpah, zijn schoonmoeder, de pottenbakster. Ook deze had haar werk niet ter hand genomen op den begrafenis- dag . Zij wachtte de thuiskomst van haar schoonzoon en kleinzoon.

"Welaan Lem Deuha," zei de oude vrouw, "is er reeds bericht gekomen wie onze nieuwe vorst zal zijn?"

"Nog niets heb ik vernomen, Tjoet Limpah, maar ik weet dat over twee nachten de Orangkaja te samen komen en zullen beraadslagen," antwoordde Lem Deuha.

"De Verhevene verhoede dat een hunner onze

koning wordt!" zeide Tjoet Limpah. "Het land zou in rep en roer komen."

"Maar weet gij dan een geschikt vorst voor ons, schoonmoeder, wie zou het moeten zijn als hij niet uit de Orangkaja gekozen wordt?"

"Het zou een moeten zijn, dien men reeds dood waant, een die lang reeds de middaghoogte van het leven voorbij is, die rustig wacht op het einde. Tot hem moeten wij gaan."

Lem Deuha wist wien zijn schoonmoeder bedoelde.

Het was Aloëdin - de oude visscher die opgeklom- men was tot admiraal der vloot, later tot Orang kaja en die nu stil leefde, verlaten, alleen in een huis dicht bij de zee. Lem Deuha schudde het hoofd. Tjoet Limpah werd oud. Zij zeide vreemde dingen en toch ook, dat wist hij: haar woorden waren dikwijls als goud - "Meuih aere", echt goud, als het beste dat hij smeedde. Intan, zijn vrouw noodde tot eten en N ja Ganti, die nog droomerig op de trap zat. liet zich door Moeder van het stijve baad je en de nauwe kopiah ontdoen: hem werd daarna een pisang blad met rijst in handen gegeven. en Intan schudde haar zoon even lachend heen en weer:

"Ajo N ja. eet wat! slaap je al?"

"Hij is vol van wat hij zag. vrouw!" zeide Lem Deuha en de groote oogen van het jongetje zagen Vader aan. Ja. zoo was het!

• • • • • • • • f '0' • • • • • , • • •, • • • • • • •• •••

De weeklacht der vrouwen was verstomd - de olifanten. tweehonderd in aantal. waren weder ver- deeld en teruggekeerd naar de plaatsen waar zij be- hoorden. De Messias-olifant naar het vorstenver-

(10)

JO OUDE GLORIE

blijf - de krijgsolifanten buiten den Dalam. de werk- olifanten die bij vloed de galeien op de schoorbalken trekken naar het strand. en 's vorsten lievelingsolifant Pomérah. de zachtmoedige. naar zijn eigen huis. dicht bij de rivier.

De groote kandoeri ook was afgeloopen; de danse- ressen en slavinnen bleven wel in den Dalam. De ge- heel-gewapende vrouwenwacht die den koning om- ri~gd had ~as er. maar toch scheen het kasteel leeg.

NIemand gmg onder de drie poorten door - de binnenpleinen lagen verlaten - de vrouwen hadden zich. zooals het behoort. teruggetrokken in de binnen- ste vrouwenvertrekken. Daar buiten echter in de stad was alles als van ouds. De kleermakers en goudbor- duurders zaten weder op hun matjes onder de be- schermende afdaken. de smeden werkten weder bij hun smeltovens. de klop van de weefstok der vrouwen liet zich weder hooren en de pottenbaksters brachten hun stapels bruin-zwarte potten weder op het rechte hoofd naar de naburige markt. Aan de rivier die haar golven als een flikkerend lint langs de onder loover verborgen stad voortstuwde. was leven en be- weging. De visschers hadden hun werp- en schep- netten weder bij honderdtallen uitgezet langs den oever - en zij zelven voeren. in de djaloer gezeten.

stroomafwaarts. om bij de uitmonding het vierkante zeil te hijschen en aan de kust te hengelen. De groot- ste bedrijvigheid was dáár aan de flikkerende zee.

waar visscherij en scheepvaart weder ter hand ge- nomen was. want daar leefde de Atjehsche bevol- king grootendeels van. Op de scheepstimmerwerf werd weder gearbeid; olifanten hielpen er zware

OUDE GLORIE 11

lasten trekken en honderden kleine jongens dreven de dieren voort. Aan de kust maakten de visschers zich gereed in zee te gaan .. s Konings groote galeien echter. ieder vierhonderd roeiers kunnende bergen.

lagen ongebruikt op het strand - en de duizenden slaven waren werkeloos. Zagen zij afgunstig naar de ontelbare visschersprauwen die met hun bollende zeilen zeewaarts togen? Hoe veel verder. soms tot Malakka toe. waren zij niet op bevel van den koning gegaan? Hun vuurroeren hadden over de golven ge- dreund. hun vloot was berucht en gevreesd. zelfs bij de groote en vreemde schepen die uit verre landen kwamen! Menige buit hadden de galeiroeiers aan land gebracht voor hun koning en zelfs gevangenen.

blanken en bruinen. gemaakt. Atjeh was gevreesd zelfs in het machtige Ceylon - maar nu? Wie zou er bevel geven uit te varen? Wie zou hen dwingen pijl en boog ter hand te nemen om zich tegen vijand en vreemdeling te beschermen? Er waren thans geen vreemde schepen te zien. zelfs geen Chineezen. geen Arabieren of Portugeezen. Het was vreemd maar ge- lukkig! De Verhevene en zeker ook de machtige Na- bir Chailir. de Zeegeest. behoedde hen in dezen tijd.

zonder Koning. voor vreemdelingen. De slaven bleven evenwel in de nabijheid van het strand. niet alleen om met spiedende oogen te waken. maar ook om hun vischrecht - want als straks de netten vol visch aan de kust geworpen werden. zouden de duizenden bronzen naakte mannen er op afstormen en hun han- den vol visch nemen - dat was hun recht en tevens het geluk van den visscher. want hij die zijn gift niet afstaat aan de bevolking op het oogenblik dat de

(11)

vangst op het droge is, verliest de gunst van Nabir Chailir.

Er. w~s één. man, geen slaaf maar een vrije, die V?nult zIJn womng, door hooge palmen omringd, mede uItzag met de slaven naar de zee, die met zijn scherp oog tuurde naar vreemd zeil of vreemde vlag op de gJinsterende watervlakte der Surratte passage. Dat was de oude visscher Aloëdin, die als eenvoudig visscher begonnen was met zijn prauwen schepnet - maar door N abir ChaiJir ge- zegend, de gunst der bevolking. later die van den Kon~ng. gewonnen had, en zoo opgeklommen was tot a?mJr~al ,:,~n de KoninkJijke vloot. En nog was in dIen tIJd zIJn. gelukster niet tot het hoogtepunt geste- g~n, de k~n~g schonk hem uit erkentelijkheid voor zIJn overwlDDlngen ter zee, de hand zijner nicht. Zoo was een prinses van Djohor de gemalin geworden van dezen eenvoudigen visscher. Twee zonen en een dochter had zij Aloëdin nagelaten. Aloëdin had zich na haar dood teruggetrokken ten spijt van 's Konings bevel, dat hij op zijn post blijven zoude. Dit bevel was ten leste ingetrokken toen de admiraal het antwoord gegeven had op 's Konings vraag - "Welke reden hebt gij, Toeankoe Aloëdin, Uwen dienst op te zeggen?"

"Geen andere, 0 Koning die geJijk zijt aan de vo]]e ma~ en die rechtvaardig en goed is, dan mijn leven. MIJn leven wordt bedreigd door hen die U omring~~, want hun ~~t is ziek door Uwe goedheid voor mIJ. Ge hebt miJ tot Uw eersten dienaar ge- maakt, ge hebt mij de hand Uwer nicht geschonken.

het wekt de nijd op van Uwe rijksgrooten en hof ..

dienaren. Laat mij in vrede gaan, Heer, want ik nader den ouderdom en ik sta anderen af waar zij naar verlangen. "

En zoo was Aloëdin gegaan, want de Koning wist dat er waarheid school in deze beschuldiging. De Orangkaja, de rijksgrooten en alJen die in 's Konings gevlij wilden komen, haatten Aloëdin omdat zij hem benijdden, doch niet a]]een daarom, ook om zijn groo ...

ten invloed, die den hunne vernietigde en de Rijks- grooten, uit wier midden de Koning - in vroegere tijden a]]een een Havenkoning - gekozen was, wil ...

den de heerschappij terug. Aloëdin was de raadgever van den Koning geworden, de Koning was door hem een zelfstandig denkend wezen geworden en dat ver- droot den Rijksgrooten zeer. Ha! Aloëdin had hen met zijn scherp oog doorzien en triomfantelijk had hij zich teruggetrokken, had hij met trotsch gebaar zijn plaats den benijders aangeboden, maar diep in zijn hart was een wrok gebleven. een wrok waar alleen zijn dochter van wist. de jonge weduwe van een Djohors edel ...

man. Zij woonde bij den ouden vader met haar zoon Iskander. In het huis bij de zee leefden de vader en de dochter met het kind in groote eensgezindheid en tevens in de grootste eenzaamheid, met enkele slaven en slavinnen van wier trouw zij overtuigd waren.

Tjoet Nja Mirah echter verzorgde den maaItijd voor haar vader en zoon altijd zelf, uit vrees dat er nog belagers van hun leven zouden zijn, die de slavinnen omgekocht hadden. De kleine Iskander was de Jieve- ling van zijn grootvader en ook was hij diens leerling.

Alle lessen kreeg hij uit den mond van Grootvader en was er wel een wijzer en kundiger mensch dan

(12)

14 OUDE GLORIE

deze? En was er wel een stoutmoediger zeevaarder en krijgsman dan Aloëdin? Waarlijk. Iskander had wel de beste leermeester die er in het geheele "Rijk der drie zijden" was. Als de goede geesten hem bij wilden staan - en had Tjoet Nja Mirah niet her- haaldelijk zegespreuken over haar kind laten uit- spreken? - dan zou Iskander eens worden als Aloëdin zelf geweest was. of wellicht als de Groote Iskander. wiens naam hij droeg. de vorst die over landen en zeeën gekomen was en alle volken had overwonnen! Tjoet Nja Mirah's eerzucht was even groot voor den zoon als zij eens voor den vader ge- weest was. In haar brandde een heldenvuur. dat on- derhouden werd door haar liefde voor deze twee.

Daarom was haar haat tegen de Orangkaja nog groo"

ter dan die van haar vader. daarom leefde in haar de hoop dat haar zoon zich eens wreken zou op hen. die nu de macht in handen zouden krijgen. de Orang- kaja! Tjoet N ja Mirah wist niet hoe spoedig haar wensch in vervulling zoude gaan en zij zelfs niet op den tijd daarvoor behoefde te wachten tot haar zoon volwassen zou zijn.

Terwijl de vele slaven onder de geboden stilte voor de vischvangst op het ~trand wachtten tot de netten aan de kust geworpen werden. en alleen de branding haar zijig gelispel deed hooren als zij haar schuim op het strand achterliet. kwamen in de stad de Orang- kaja bijeen op het grootste marktplein. waar de scha- duw van een reusachtige Waringin een koele zaal gelijk was. Zij waren van alle zijden gekomen. Zij kwamen uit Kampong Djawa. Pandi. Lambhoe. Ba- tok. Meurata. en zij die in de stad zelve woonden.

OUDE GLORIE IS

verlieten hun koele. op palen rustende huizen en voegden zich bij degenen die met hun prauwen de rivier waren komen afzakken of te voet den tocht van het binnenland uit ondernomen hadden. Heden zou beslist worden wie van hen allen .. Havenkoning"

worden zou. Op den tijd dat de olifant ontwaakt. dus vroeg in den morgen. begon het marktplein zich reeds te vullen. Velen toch hadden des nachts ge- reisd. daar het dan koel en men lichter van voet is.

doch het duurde tot "lehoer". den tijd van het mid- daggebed eer allen bijeen waren en de oudste der Rijksgrooten T eungkoe Moehamme~. het woor~ na~:

.. Welaan. mijn jongere broeders. begon hiJ ... giJ allen die hier gezeten zijt zult de reden kennen. waar- om wij hier bijeen zijn. Wij hebben vijf dagen achte~­

een als het ware gesluimerd. thans is het oogenbhk daar waarop wij ontwaakt zijn en met open oog en helder hoofd ons lot moeten bepalen. Zijt gij het allen hiermede eens?"

De oudste van Kampong Pandi antwoorde daar- op:

.. Wij vragen vergeving voor onze ~.omst. o~de~e broeder. en wij deelen U mede. dat WIJ U eerbiedig zullen aanhooren en de redenen die gij ons ontvou- wen zult. aandachtig in overweging zullen nemen."

Een gemurmel van instemming ging op uit. de om- ringende menigte. Voor hen die het marktplem voor- bijgingen was het of de groote Waringin zelve sprak.

want de donkere gestalten aan zijn voet. tusschen zijn ver heen loopende wortels. geleken één met den boom en het gemurmel was als het gemurmel van een zacht golvende waterkom. waaruit de boom scheen

Oude Glorie 2

(13)

te ~ijzen. Zijn luchtwortels daalden neder als fijne slUIers van takken en zoo stond hij daar als een tem~

pel, donker en hoog, een tempel gevuld met menschen midden in het zonlicht.

,Zij beraadslagen'" zeide de oude Tjoet Limpah die naar de markt ging, dragende haar stapel bruine pot~

ten op het nog donkere hoofd. "Moge de Ver~

hevene hun goede gedachten geven!" Haar lange, zwarte gestalte, in de zwarte broek tot de enkels, in het nauwsluitend zwart baadje, geleek een hei~

lige figuur in het gouden zonlicht, waarin a]]een haar matbruin gezicht en het roodbruin der hoog~

gestapelde potten warm glansde - een donkere kolom geleek zij, dragende een zacht donkere vlam.

De markt was een half uur gaans weg, en toen zij tegen het avondgebed terugkeerde, zonder potten nu, het hoofd a]]een gedekt door haar slendang, ver~

traagde haar gang in de nabijheid van het marktplein.

"La lIJah ']]ah! Wat geschiedde daar? Hoe was alles opeens veranderd?" Het zachte instemmende ge~

murmel van dezen middag was aangezwo]]en tot een woest tumult. Hoor! er werden ruwe woorden ge~

sproken, men riep alle heiligen aan, men schreeuwde en krijschte - en nu zij nader kwam, zàg zij het _ allen waren verspreid over het plein - de schaduw van d~? waringin was weggetrokken als opgezogen door zIJn bladerkroon die niet meer wiJde beschutten deze woedende, tierende menigte!

Men vocht - men sloeg. Niet te onderscheiden waren de menschen, als één klomp drongen zij samen.

Tjoet Limpah bleef staan, een rechte donkere zuil gelijk in het reeds dalende licht. De vrouwen die ach~

ter haar aan kwamen, als zij gekleed in lange zwarte broeken en baadjes, stootten elkaar aan:

"Zie Tjoet Limpah - waarom blijft zij stil staan?

Laat ons doorgaan, vlug!" en sommigen, die jong wa~

ren en goedlachs, gleden langs haar heen, ginne~

gappend om de oude vrouw die er zich iets van aan~

trok, dat de mannen daar op het marktplein elkaar in de haren vlogen! Wat hadden zij daar mee te maken, de vrouwen? Als hun mannen en zoons er maar buiten bleven dan was het goed! "Kom Tjoet Nja - oude Moeder," zeide er een die haar goed kende - "stoor U daar niet aan - ga mee - de Uwen zijn daar niet bij!" maar Tjoet Limpah hoorde haar niet. Zij bleef staan, zij wilde niet verder en de marktgangsters gingen door. Zij lieten haar, Tjoet Limpah was altijd vreemd - zij was, zeide men, waarschijnlijk een afstammeling van zekere N ja W al~

riam, de vrouw die in oude tijden eens verdronken was en weder terugkeerde bij haar familie omdat zij beschermd was door de eng koet Djibib, de grootste visschen in zee die haar met schelpen en zeewier bedekt hadden en aldus redden. Alle vrouwelijke af- stammelingen van deze Nja Walriam hadden een wonderlijke macht - haar gelukte alles wat zij onder- namen, zij stonden in een reuk van heiligheid. Tjoet Limpah wilde daar echter nooit over hooren. In de kampong durfde men er niet van spreken, doch men wist heel goed dat Tjoet Limpah om die reden de zoogmoeder was geweest van Aloëdins dochter. In den tijd toen hij nog heerschte was Tjoet Limpah in den Dalam geroepen en zij had de kleine Tjoet Nja Mirah gevoed. Eenmaal weder teruggekeerd naar

(14)

18 OUDE GLORIE

haar kampong. wilde zij echter geen woord spreken over haar verblijf daar. Zij was geslotener dan ooit.

doch niemand haatte haar daarom. integendeel. de vrouwen zoowel als de mannen hadden ontzag voor Tjoet Limpah en zij wisten dat haar wijze woorden uit een goed hart kwamen. Men vroeg haar dikwijls om raad in moeilijke gevallen en daarom liet een der vechtende mannen zijn geheven hand. tot den slag gereed. weder zakken. toen hij daar opeens de don ..

kere. onbeweeglijke figuur zag staan. Tjoet Limpah in het rosse. dalende zonlicht. Het uitspreken van haar naam was reeds genoeg om ook de anderen te doen opzien. te doen zwijgen. Zij die zooeven met vurige oogen elkaar hadden aangezien. wier stemmen krijschten en vloekten. gingen uit elkaar. - Waar was Tjoet Limpah? Was zij een verschijning of stond zij daar werkelijk? Het was geen gewoonte dat vrou ..

wen op de bijeenkomsten der mannen kwamen. in geen geval vrouwen van lage afkomst. De oudste der Orangkaja Toeankoe Moehammed trad op haar toe:

.. Wat voert U hierheen. Tjoet Limpah? Wat wilt ge?"

.. Waarom zijt ge het met elkander niet eens?" was haar wedervraag.

.. Wij moeten onzen vorst kiezen - weet gij wie het zijn zal. Tjoet Limpah? Wijs hem dan aanI"

De mannen hadden zich om de vrouw heenge- schaard. Zij wendde ziçh langzaam om. zag den kring rond.

.. Niemand Uwer zal het zijn. de Verhevene wil het nietl"

.. Niemand onzer! Wie dan. Tjoet Limpah. wie zal onze vorst zijn 1"

OUDE GLORIE 19

"Hij die aan zee woont. Toeankoe - d~ man die niet mededingt met U. die niet vecht ~ls giJ. ~e man die stil wacht en bedaard is. die ouder IS dan giJ allen.

Aloëdin. Ga tot hem en zeg hem dat gij hem ge ..

kozen hebtl"

Tjoet Limpah maakte een gebaar met den arm en de kring opende zich. Men liet haar door. Een gon ..

zend gemurmel steeg achter haar op. Niet achtend wat er om haar heen gebeurde. schreed T joet Lim?a~

over het plein. De zon was gezonken;, Va~ de MIssI"

git riep de priester het "Alla lil Allah. Er IS geen God dan Allah, en de geloovige spoedde zich na~r het bedehuis en het verreinende bad voor het ntueele gebed.

Over de donkere stad die nu in avondrust verzonken scheen, deed de maan plotseling haar zilverblauw licht glanzen. Huizen en geboomte wierpen hun lange schaduwen op blank gedrenkte we.gen en wede.r lag het groote marktplein in het w.itte. hcht ~ls een ZIlver ..

meer rond den zwarten Warmgm .. konmg en weder kwamen de Orangkaja daar bijeen. want Tjoet tim ..

pah' s woorden hadden doel getroffen. Zij waren als de zaadkorrel geweest in de omgeploegde aarde. De oudste uit Kampong Pandi had zijn broeders ver ..

maand niet te krakeelen of te vechten over de vraag wie tot koning benoemd zou worden; zouden zij allen, die toch gezamenlijk het goede wilden, niet worden

"tot brandhout voor de hel", wanneer zij twistten?

.. Laat ons naar Aloëdin gaan en hem vragen onze Radja te zijn!" en een ander. de Teunkoe van Batok sprak een paar woorden die bij allen ingang vonden:

(15)

20 OUDE GLORIE

.. Aloëdin is im.mers oud! Hoe lang zal zijn regeering duren en dan IS een onzer rijp daarvoor!" - In vele

donk~re ?ogen brandde ook de vraag: .. Hebben wï het met

m,~nze

macht hoe lang Aloëdins

regeerin~

duren zal? Zeker, de Orankaja hadden de macht en bleven die behouden - een havenkoning kon z?,nder hen niets uitrichten. In waarheid heerschten ZIJ over den Koning en niet de Koning over hen

~~s

het dus niet begeerenswaardiger Orankaja t;

zIJn dan Koning? .. Welaan, laat ons naar Aloëdin gaan, nog voor .. de morgen aanbreekt, om zijn ant-

~oord te weten! Zoo spraken eenigen en weder was et de oudste van Kampong Pandi die aan Teunkoe

~oehammed verzocht de zendelingen aan te wijzen

dl~

onmiddellijk op weg zouden gaan naar

Aloëdin~

hts. Twaalf Orangkaja werden gekozen en twintig a s metgezellen, z~dat twee en dertig zendelingen op het uur, geschikt een reis te beginnen, zich op

weg zouden begeven. T eunkoe Moehammed en de

oudste van Kampong Pandi waren onder hen en Teunkoe Moehammed, hen allen verzamelende deed

d~ .r ,~brUikelijke

geluksvraag: .. Met hoe

weinig~n

zijn

WIJ .

.. Wij zijn slechts met twee en dertig mannen," was het antwoord en eerst daarna togen de mannen op weg .

. Over den schouder sloegen zij den sirihdoek met de zIlveren sl.~utels en gouden sierknoop; in den gordel droegen ZIJ de rent jong of kris.

d N~?r landsgewoonte liepen zij achter elkaar, zoo~

at .ZIJ e~.n langen stoet vormden. Wanneer de maan vol IS, blijven de menschen in een Atjehsche kampong

OUDE GLORIE

op, zij zitten in de djoeroë of vóór het huis en de kinderen spelen hun maneschijnspelletjes, verstopper- tje of het olifantenspel. Nja Ganti, bijna naakt nu, speelde met de anderen meutomtom, het spel waarin men een touwen ring in het zand verbergt om er met een stok naar te steken. Hij was aan de beurt, maar toen hij den stoet mannen zag gaan, daar op den maanbeschenen weg onder de zwarte boomen, wierp hij zijn stok weg en bij Grootmoeder gekomen, die in de donkere slagschaduw van het huis zat, vroeg hij:

.. Wie zijn zij en waar gaan zij heen, Groot- moeder?"

"Het zijn de Orangkaja en zij gaan hun Koning halen, Kleinzoon!"

N ja Ganti zag hen na. Zou hij ook eens, als hij man was, zoo in lange rij loopen en een koning halen?

• • • • , • • • • • , • • • " • • • • • • • • • • • • 0 · .. o • • • • • • •

In den zeer vroegen morgen voor de zon aan de kim was, werd de oude Tjoet Limpah gewekt door haar dochter Intan. Intan deed het uiterst voorzichtig, want men mag een slapende niet ruw storen. de ziel mag niet plotseling teruggebracht worden in het lichaam. Zij zette zich daarom voor haar weefge- touwen begon, hoewel het nog niet geheel licht was, eenige malen den weef stok aan te drukken, hetgeen een kloppend geluid maakt. Intan' s weefgetouw stond meest onder het huis, zooals de gewoonte is bij de vrouwen van Atjeh, maar wanneer de klei voor de pottenbakkerij werd aangebracht, deed zij haar werk binnenshuis, dan was er geen plaats voor het weef- getouw. De weef stok brak Tjoet Limpah's droom in-

(16)

22 OUDE GLORIE

derdaad af - en voerde de oude vrouw uit de ver- beelding naar de werkelijkheid.

•• Moeder." zeide Intan haar slaapbank naderend.

"de Teunkoe Moehammed is gekomen en wil U spreken."

Buiten wachtte de Orangkaja. Teunkoe Moe- hammed. Hij had Tjoet Limpah's raad noodig:

want de nachtelijke tocht der Orangkaja naar het huis van Aloëdin had tevergeefs plaats gehad. Hun verzoek was afgeslagen. Aloëdin begeerde het niet.

Koning te zijn. Hij begeerde rust. niets anders. De hand op den schouder van zijn kleinzoon Iskander _ den twaalfjarigen knaap, had hij er bij gevoegd dat hij zijn laatste levensjaren wilde wijden aan dit kind - dat hij deze levenstaak ten einde wilde brengen en zich te oud voelde om te regeeren.

Den ganschen nacht tot het eerste kraaien van den haan hadden de Orangkaja, de twaalf zendelingen binnenshuis, de twintig volgelingen daar buiten. ge~

zeten en gewacht op het eind der besprekingen tus~

schen den woordvoerder en Aloëdin. Toen eindelijk waren zij weder stadwaarts gegaan. met brandende fakkels. want de maan was ondergegaan en de nacht diep en duister. Men zag zelfs de zee niet _ men hoorde haar slechts ruischen. zacht en ver. en Aloëdin had met de hand nog op den schouder van Iskander.

de donkere figuren der Orangkaja in den nacht zien verdwijnen. spookgestalten onder het grillig licht der fakkels.

Alsof zij er bij ware geweest. zag Tjoet Limpah hem zoo staan. toen Teunkoe Moehammed haar bui- ten. onder het huis zijn wedervaren vertelde. Tjoet

OUDE GLORIE 23

Limpah kende de liefde van Aloëdin .voor d.en kl~in~

zoon. Zijn Moeder. de voorname TJoet NJa ~I~ah

was immers haar zoogkind geweest en had ZIJ zIch niet altijd als een moeder gevoeld van deze dochter Aloëdins? Zeker. de oude Tjoet Limpah had haar eigen kinderen. een groot aantal. zeer lief. daaronder was Intan, de vrouw van den goudsmid, maar voor het kind van vorstelijke afstamming. Mirah. gevoelde zij iets bijzonders. Om haar was zij in den Da]a~

gekomen, had zij haar eigen kroost verlaten - ZIJ had het voorname kind gevoed en met haar melk was een kracht in het kind gestroomd. die het voor altijd bond aan de vrouw uit het volk. Wreed had men haar van Mirah gescheiden toen zij zich te veel rechten ging aanmatigen. Zij had dit nooit vergeten en heime- lijk waar zij kon. was zij de kleine Mirah in het leven nabij gekomen. Op haar bruiloft met den Prins van Djohor was zij dègeen geweest. die den bruidegom de voeten waschte. Dat had men niet kunnen ver~

hinderen en toen Iskander geboren was. had zij haar gaven. rijst en vruchten. aan den Da]am gebracht.

Zoo]ang Aloëdin met zijn dochter en kleinzoon aan zee woonde had zij haar zoogkind niet meer gezien ...

maar nu. als A]oëdin tot koning gekozen werd. als hij vernam wie daarvoor den wijzen raad gegeven had.

dan ... stellig zou zij weder in genade worden aange- nomen. Ol niet als vrouw van eenigen invloed. maar als nederige slavin. meer wilde zij niet! Zeker. zij was nu.

hoewe] een eenvoudige pottenbakster. een vrije vrouw. maar ter wille van Tjoet Nja Mirah. ter wille van den zoon Iskander. zou zij willen zijn de nederige slavin die de voeten kust van haar vorstin... Doch

(17)

nu was er iets zonderlings gebeurd! Aloëdin wilde geen Koning zijn! - Hij wilde in de eenzaamheid blijven!

.. Wat zullen wij doen. Tjoet Limpah. hoe zullen wij dit aanpakken?" vroeg Teunkoe Moehammed haar. en zij richtte het gebogen hoofd op .

.. Nogmaals moet ge tot hem gaan. Teunkoe. nog- maals en als hij weder weigert nogmaals ... "

.. En dan?"

.. En dan. als hij voor de derde maal weigert. neem dan Uw wapen en zeg hem. dat hij sterven moet."

.. Aloëdin is een moedig man. dat weet ge toch.

Tjoet Limpah," zeide Teunkoe Moehammed. Tjoet Limpah zweeg; zij dacht na - zij zag naar den hemel. De lichtstreep van den komenden dag werd breeder - de bladeren van de lage pisang- hoomen kregen een satijnen glans. vogels begonnen te kwetteren en bedrijvig te ritselen in de kruinen der hoogere boomen.

.. Zeg hem." - Tjoet Limpah sprak zacht maar duidelijk - .. zeg hem. Teunkoe. dat gij ook Iskander.

den Prins zult doen sterven."

Na het vertrek van Teunkoe Moehammed begaf Tjoet Limpah zich naar de rivier om te baden. daarna gebruikte zij den morgenrnaaltijd met haar dochter Intan en schoonzoon Lem Deuha; en toen zij de rijst genuttigd had. begaf zij zich naar haar potten- bakkerij onder het huis. Hier waren de kleikuilen waarin haar voeten traden om de klei te kneden en kleine N ja Ganti volgde haar als gewoonlijk om te zien hoe Grootmoeder in de grijze en bruine klei met

tot de knie ontbloote beenen rondstapte. Intan vond het wel gemakkelijk. Zij kon haar gang gaan in huis, terwijl haar kind bij Grootmoeder was en zich ver- maakte met Grootmoeders dans en zang - want het

geleek soms wel of Grootmoeder in de klei dà~ste

en om den kleinen jongen bezig te houden, wellicht ook voor zich zelf om regelmatiger te stampen, zong

zij er wel eens lied jes bij:

of

Thans zal ik zingen van heia popeia Het touw van den vlieger is gebroken Word spoedig groot. kind

Opdat gij twee landen kunt regeeren.

o

klei. 0 aarde. waarom zijt ge weerspannig?

Wees week. 0 klei. wees gehoorzaam. dan zal ik mooie potten van U maken!

Als Grootmoeder dat aardige klei lied zong dat zij zelf bedacht. mocht kleine Nja Ganti meezingen. Hij vroeg dan op denzelfden toon als Grootmoeder:

"Welke potten worden er gemaakt?"

En Grootmoeder antwoordde al zingend:

.. Potten om rijst in te koken - en .. Boeleu~~t"

in te maken. die kleine N ja Ganti zoo graag lust.

.. En welke potten nog meer?" zong Nja Ganti dan weder?"

.. Potten die geen potten zijn. maar vazen met dek- sels en kleine openingen."

.. Wat doet men daarmede?"

.. Men brandt er wierook in! Wierook. die de goede geesten roept."

(18)

26 OUDE GLORIE

" Voor wie wil Grootmoeder de goede geesten roepen?"

"Voor mijn kleine Nja Ganti - mijn zoet dia~

mant je!"

Dezen morgen echter zong Grootmoeder niet. Zij stampte de klei en het was of kleine N ja Ganti er niet was. Toch zat hij daar gehurkt bij den kleikuil en keek naar Grootmoeder en toen hij eindelijk vroeg:

"Waarom zingt Grootmoeder niet?" kreeg hij ten ant~

woord: "Ga naar je Moeder - toe dan! Laat Groot~

moeder alleen! Pas op, val niet in den kuil, anders wordt je ook nog klei en stampt Grootmoeder je fijn."

Daar lachte N ja Ganti om, hij wist wel dat zij dat niet doen zou, maar toen Grootmoeder uit den kuil stapte en zeide dat zij geen kleine jongens van~

daag kon gebruiken - liep hij vlug onder het huis vandaan en klom de ladder op die naar de Djoeroe voerde.

Niet alleen Nja Ganti vond Grootmoeder dien dag vreemd - Intan riep haar tevergeefs om het tweede maal van den dag te nuttigen, maar haar Moeder bleef bij haar draaischijf. - Zij maakte met haar handige vingers wel vijftig potten dien dag.

Vliegensvlug liet zij de rond geknede ballen op de schijf draaien, terwijl haar fijne, sterke vinger de holte indrukten, den rand ombogen en haar nagels de teekening trokken in scherpe lijntjes. Allerlei vormen van potten maakte Tjoet Limpah dezen dag. Geen woord sprak zij, geen hapje rijst at zij. Telkens als er een pot klaar was werd deze in de felle zon ge~

plaatst om te drogen en toen het uur voor het middag-

OUDE GLORIE 27

gebed naderde, stond er buiten op het grasveld een lange rij potten die er slechts op wachtte om gebakken te worden. Weder trok Tjoet Limpah naar de rivier om te baden, daarna haalde zij haar kleurige reis~

slendang uit het slaapvertrek en zeide tot haar doch~

ter dat zij niet eten zou dien avond.

"Waarheen gaat ge, Moeder? Wat is er toch met U?" vroeg Intan verbaasd en wantrouwend. Zij had reeds van de vrouwen in de Kampong gehoord dat haar Moeder in de vergadering der Orangkaja gesproken had. Het vroege bezoek van Teunkoe Moehammed had haar ook wat verontrust. Waar mengde Moeder zich toch in? Waren dit vrouwen~

zaken?1 Stellig zou Lem Deuha dit afkeuren. Maar wat had een schoonzoon over zijn schoonmoeder te zeggen in wier huis hij woonde? "Nu," herhaalde Intan, "Moeder wat is er met U? Ge eet niet, ge drinkt niet - ge spreekt geen woord - wat is er

d

an. 7"

"Mij scheelt niets, kind, maar wellicht kan een ander iets overkomen door mijn schuld. Ik moet dat verhoeden. Bekommer je niet om mij en spreek er niet over dat ik heen ga. Wees niet ongerust."

Zoo ging dus Tjoet Limpah tegen het vallen van den avond. Intan zat op de trap en wachtte tot haar man thuis zou komen, die goudsieraden naar de markt van Lohong had gebracht en de kleine N ja Ganti viel tegen Moeders schoot in slaap.

Er brandden fakkels toen Tjoet Limpah bij het huis van Aloëdin aankwam. De avond was gevallen met zijn diepe duisternis vóór de maan opkomt. Tjoet

(19)

Limpah was in jaren niet op het strand geweest. Zij bracht wekelijks haar potten naar de markten land-

waarts in; bij de zee kwam zij nooit - en het rui- schen klonk haar vreemd in de ooren, te vreemder en geheimzinniger omdat zij haar niet kon zien. Zij vertraagde haal' tred in de nabijheid van het groote huis op de hooge palen. Zij hoorde vele stemmen, zacht ingehouden, nu eens opdreunend dan weer ver- flauwend. Zou Aloëdin nog leven, zou Iskander nog leven? Als beiden dood waren, dan zou zij zelve, Tjoet Limpah, daar heen gaan waar de golven ruisch- ten - zij zou weerkeer en naar N ja Walriam, van wie zij immers afstamde, de golven zouden haar weg- voeren voor altijd. Het zeewier en de schelpen zouden haar dekken.

"Wat wilt ge hier, vrouw?" vroeg een stem plot- seling. Zij kwam van een slaaf. die de wacht had bij het klapperbosch.

"Breng mij naar Tjoet Nja Mirah," zeide Tjoet Limpah. "Zeg haar, dat haar zoogmoeder haar spre- ken moet."

Zij had haar ouden bevelenden toon weder gevonden en hoewel de slaaf haar onduidelijk zag, gehoor- zaamde hij haar ... Volg mij," zeide hij, maar dicht bij het gedeelte van het huis, waar de vrouwen ver- blijf hielden, vroeg hij: .. Hebt ge geen wapens?"

.. Geene," zeide Tjoet Limpah - .. zie maar." Zij sloeg haar roode slendang naar achteren over den rug en liet den gordel zien, dien zij om het middel droeg.

"Ik kom met vredige bedoeling - er is haast bij - breng mij naar uw meesteres."

In de diepe duisternis onder het huis was een groep slavinnen bijeen. Tjoet Limpah trad op haar toe:

"Wie uwer roept voor mij Tjoet Nja Mirah? Het is een zaak van belang, er is haast bij!"

.. Wij durven niet," zeide een oude vrouw. "De meesteres heeft ons bevolen hier te blijven zoolang de vergadering duurt. Zij is in de Tramoe met haar zoon.

Wij mogen haar niet storen!"

Iskander was dus niet bij Aloëdin! Wellicht had zijn Moeder ook angst om haar zoon ... Roep Tjoet N ja Mirah - zeg haar dat haar zoogmoeder haar spreken moet," zeide Tjoet Limpah weer.

"Wij durven niet, wij zouden gestraft worden!"

Wie er sprak kon Tjoet Limpah niet zien. Het waren angstige stemmen, die uit het donker opstegen.

.. Zeg mij," vroeg Tjoet Limpah weder, .. hoeveel malen waren de Orangkaja hier bij dit huis?"

"Twee maa1." zeiden de stemmen door elkaar.

Twee maal! dus het derde bezoek was er nog niet geweest!

Aloëdin en Iskander konden nog gered worden!

,.Ik zal zelf gaan," zeide Tjoet Limpah.

.. Ge moogt de trap niet op'" dreigde een stem - .. de Orangkaja zijn daar, de Djoeroë is vol!"

Maar Tjoet Limpah was reeds om het huis ge- loopen en bereikte de trap. Op dat oogenblik daalden er mannen de treden af. Tjoet Limpah bleef staan, onbewegelijk in de schaduw van het huis. De maan kwam op en een zachte schijn gleed over het strand.

Vele mannen daalden de trap af - Tjoet Limpah zag de donkere gestalten langs zich gaan en degenen die buitenshuis gewacht hadden, doofden de fakkels.

(20)

30 OUDE GLORIE

Stellig had Aloëdin weder een weigerend antwoord gegeven. Wanneer zouden de Orangkaja terug~

keeren? Zouden zij nu beraadslagen en dan weder~

keeren of zouden zij wachten tot de dag aanbrak?

Tjoet Limpah wist dat haar nu de macht ontbrak om de Orangkaja van besluit te doen veranderen. Als Aloëdin bleef weigeren zou hij moeten sterven. Het was een orakel door haar zelf uitgesproken. dat niet meer herroepen kon worden.

N u scheen het haar toe dat alle mannen het huis verlaten hadden en vlug als een kat beklom Tjoet Limpah. de hand krampachtig aan het touw. de slen~

dang om het hoofd geslagen om niet herkend te worden, de trap. Een donkere figuur stond daar ...

breed en forsch ... het was Aloëdin. Tjoet Limpah zonk voor hem neer.

.. Wie zijt ge. vrouw?"

.. De dienares die Uw voeten kust - Tjoet Limpah, de pottenbakster uit de Kampong aan het water."

Zij zeide niet orde voedster van Uw kind." want als zoodanig was zij immers verjaagd uit zijn huis?

Maar Aloëdin herkende haar .

.. Wat wilt ge. Tjoet Limpah. voedster van Tjoet Nja Mirah?"

"Ik wil U bezweren het voorstel aan te nemen van de Orangkaja. Toeangkoe. word hun Koning! Het land komt in gevaar als ge het niet doet. Morgen~

ochtend zullen zij weer komen en U weder vragen ... "

,.Ik zal weder weigeren. ik wil rust."

.. Toeangkoe." Tjoet Limpah kroop nader tot zij zijn kleed kon beroeren - .. zij zullen U dooden - en Iskanderl Iskander zullen zij doodenl"

OUDE GLORIE 31

.. Sta op." zeide Aloëdin nu ook zacht. .. Kom mede.

volg mij."

Door de bamboereten der hooge galerij gleden de manestralen naar binnen. Vóór het huis was het leeg:

de mannen waren afgetrokken. In de verte begon het strand en ook de zee te glinsteren en binnen in de half duistere Djoeroë spraken Aloëdin, Tjoet Nja

Mirah en de oude voedster langen tijd samen, zoo lang dat men wel een gantang rijst gaar kon koken.

zeiden de slavinnen. Daarna werden slaven ge- roepen. er was een lichte beroering rondom het stille huis - totdat ver na middernacht de voedster lang- zaam de trap afdaalde, gevolgd door Iskander. den slanken knaap, van top tot teen gehuld in een donkere Idja. daarna kwam Aloëdin zelf en hen volgde Tjoet N ja Mirah. De slavinnen sloten zich bij den kleinen stoet aan. men wist nu wat er ging gebeuren. Een prauw wachtte in zee. Aloëdin wilde zijn pleegzoon in veiligheid brengen, want hij wist nu dat diens leven bedreigd werd ook al bleef hij. de grootvader, leven en Tjoet Limpah zou de geleidster zijn. Slaven droe~

gen Iskander en Tjoet Limpah door de schuimende branding aan boord en nu een volle maan de zee met haar duizenden diamanten deed flikkeren, droeg een donkere romp onder gespannen zeil den jongen Is- kander weg van zijn land naar den vasalstaat Djohor, tot hij eens teruggeroepen zou worden, als Sultan van Atjeh, dit was Aloëdin's wenseh.

. .. ..

.

. .. ... ... .

..

...

... ...

...

...

...

. ..

... . ..

Weder was de stad, hoofdplaats van het Rijk der drie Zijden in feesttooL De fraaiste van alle olifanten was Pomerah, de zachtmoedige. Zij zou den Sultan

Oude Glorie 3

(21)

dragen. den nieuw gekozen Koning. Aloëdin Riajat Shah. die zelf schitterend als de zon. gelukkig als de zee. vol als de maan. gezeten zou zijn in den gouden draagstoel, hoog als een toren boven op den rug van Pomerah. Want in den vroegen morgen. op het oogenblik dat de olifant ontwaakt. hadden de Orangkaja. dragende de cadi. de kroon der Konin- gen. met ontbloot zwaard het huis aan zee betreden en voor de laatste maal hadden zij gevraagd of Aloë- din hun Sultan wilde zijn. Zoo hij weigerde zou hij moeten sterven en zijn kleinzoon met hem. daar alleen door hun dood een bloedige burgeroorlog verhoed kon worden.

En Aloëdin had toegestemd. "Neemt mij tot Uw Koning. ik zal mijn plicht doen. Gij zult mij mogen kastijden wanneer ik dien verzuim. maar bedenkt wel dat ook gij. Orangkaja. mij gehoorzaamheid verschul- digd zijt en ik U. als Uw Vader. tuchtigen mag wan- neer ik dit noodig oordeel."

Hierop zwoeren de Orangkaja Aloëdin trouwen brachten het bericht aan het volk.

Zeven dagen bereidde het zich voor op de ont- vangst van den nieuwen koning en nu was het weder feest in de stad. Hoog gezeten onder scharlaken ten- ten togen de machtige Rijksgrooten op hun olifanten naar het huis van Aloëdin - voorop liep Pomerah.

geleid door een slaaf. Zij droeg den gouden stoel overdekt met karmozijn fluweel op den rug - zijden en koperen sieraden hingen om haar groote ooren.

Haar slagtanden waren gevat in gouden kokers en boven haar geduldige. met glinstering omhangen kop.

hield een tweede slaaf een gouden pajong.

Op de pleinen en in de lanen was het volk weder als bij de begrafenis in drommen bijeen. doch nu was er vreugde in de harten. want het land was voor on- derlingen oorlog behoed - een koning was gekozen die rechtvaardig was - en het juichte den stoet toe.

het groette onderdanig den koningsolifant. dragende het nog leeg gestoelte. en het wachtte den gansehen morgen. want straks zou de optocht weder langs de massa komen met den grootmachtigen Sultan.

Gaarkeukentjes lieten hun vettige geuren van ge- braad en gebak opgaan. want niemand ging voor den maaltijd naar huis. Men at en dronk onder de hooge Kanarieboomen. Jonge mannen lieten in schaduw- rijke hoeken kleurige en glanzende hanen met elkaar vechten. die gespoord elkaar bloedige verwondingen aanbrachten. waarbij de omstanders wedden. Ande- ren dobbelden en pruimden sirih. Kleine kinderen speelden schreeuwend en lachend. kropen onder de menigte door. sommigen gingen naar hun Moeders en vielen tegen haar schouder in slaap. Het wachten duurde lang. totdat daar eindelijk de schoten uit de vesting over de stad dreunden. Hoor! hoor! daar naderde de Koning! - De bloedende hanen werden in hun kooien geborgen. de spelers wierpen de dob- belsteenen in hun kleurigen sirihdoek. de oude vrou- wen lieten hun gaarkeukens in den steek. alles drong naar voren. naar den weg waarlangs de optocht zou komen. Zooveel mogelijk schaarden zich de mannen op de voorste rij - de Vaders met hun zoons. Zij gaven hun de linkerhand en in de rechter hielden zij het ontbloote zwaard. Dit zou de Sultan zien als eer- bewijs. als het symbool van de trouw van het volk -

(22)

OUDE GLORIE

want het wil zeggen: .. Zie. Grootmachtige. hier is mijn zwaard dat U verdedigen zal en hier is mijn na- komeling wiens leven het Uwe is."

De zon was op haar hoogtepunt gekomen toen de olifanten in het gezicht kwamen. De schaduw was onder hun breede zuilenpooten verzwolgen. Pome- rah' s kopversierselen fonkelden in de zon. want de pajong werd nu niet meer boven haar gehouden daar de hoogste. de Sultan. nu in het gouden huis op haar rug troonde. Hij die zelf alles overschaduwde. Dau- lat! Daulat! juichte het volk. De schoten dreunden.

donderden over elkaar tot de stoet de moskee. het met drie daken gedekte bedehuis. genaderd was. Rondom schaarden zich de hooge dieren en dan op een teeken der slaven. knielden zij. richtten de slurven omhoog zoodat het rose tandvleesch te zien kwam. De Orang- kaja stegen af. zij schaarden zich bij den ingang van het bedehuis en nu naderde Pomerah met haar hoogen last en ook zij boog de zuilenbeenen onder zich - de slurf sloeg zij omhoog en driemaal groette zij op deze wijze. - Aloëdin Riajat Shah klom langs het trapje dat een slaaf aandroeg omhoog en begaf zich naar het bedehuis. gaande door de ~eregang der Rijksgrooten. die met ontbloot zwaard. de oogen neer- geslagen daar wachtten en achter den Koning de Missigit binnengingen. Ruischend verhieven zich alle olifanten tegelijk uit hun knielende houding. ook Pomerah die in hun midden bleef staan en als zij.

wachtten de olifanten der Rijksgrooten onbewegelijk.

de slurven recht omlaag. aan de hand van hun ge- leider. wachtten. tot straks na lange plechtigheid in de donkere moskee. waar alleen het eeuwige roode

OUDE GLORIE 35

licht brandt. de gekroonde Koning en zijn eerste die- naren. de Rijksgrooten. weder te voorschijn zouden treden.

Het vorstenverblijf hoog boven de stad. met zijn vele vijvers en lanen achter zijn groen bolwerk van ondoordringbaar struikgewas. wallen van zoden. en sterke verschansing. was gereed zijn nieuwen heer- sc her te ontvangen. De drie vestingpoorten stonden open. op de binnenpleinen hurkten eerbiedig de dui- zenden slaven en slavinnen. stonden de krijgsknech- ten en wachtte ook de groote. gewapende vrouwen- macht. Toen Iehoer. de tijd voor het middaggebed voorbij was. de zon haar heetste stralen door het bladerdak over de stad nederstortte. reed Sultan Aloëdin Riajat Shah op Pomerah de zachtmoedige.

gevolgd door de hoog gezeten rijksgrooten. de ves- tingpoort binnen.

Weder had de kleine Nja Ganti deze pracht mede aangezien. nu niet op den schouder van Vader maar aan zijn hand. zooals andere zoons bij hun Vader stonden. N ja Ganti had alles vergeten wat er thuis vele dagen geleden gebeurd was. Den geheelen nacht hadden hij en zijn Moeder op Grootmoeder gewacht.

Zij was niet teruggekomen. De potten waren droog geworden in de zon. Wie zou ze morgen bakken?

Wie zou voor Nja Ganti het lied van de klei zingen?

Wie zou wierook willen branden voor het zoet dia- mant je? Doch in den morgen na het bad in de rivier.

was er een man gekomen die met Lem Deuha ge- sproken had en Lem Deuha had zijn vrouw Intan en kleine Nja Ganti gerustgesteld - Tjoet Limpah zou eens terug keeren en Lem Deuha had bevel gekregen

(23)

Op den dag na het groote welkomstfeest in den Dalam te komen bij den hoogmachtigen Sultan Aloëdin Ria- jat Shah ... gezegend zij zijn naam!

Nja Ganti had Vaders Daulat herhaald .. Daulat,"

.. Daulat," voor iederen olifant die voorbij kwam met de pracht van fluweelen kleed en fonkelende siera- den. Niets trok meer zijn aandacht onder het naar huis gaan. geen hanengevecht of gebakgeur op de marktplaats. geen luidruchtig balspel der kinderen in de groene lanen. en toen hij weder in de armen zijner moeder sprong. die op de trap van het huis zat, werden onuitgesproken woorden tot glanzende beelden in zijn klein donker hoofd. Beelden die weder ineenvloeiden tot vonkenspattende kleuren en goudschittering onder hoog geboomte. waar langs de Koning ging met zijn trits van machtige olifanten.

Tjoet Nja Mirah. Iskanders moeder was Aloëdin gevolgd naar het vorstenverblijf in de stad. Niet als de ~rinses va~. Djohor, maar verkieed als eenvoudige slavin, was ZIJ met de vrouwen des nachts in den Dalam gekomen. onopgemerkt door de Orangkaja.

Zij wilde niet gezien worden. Tjoet Nja Mirah speel- de haar spel met vaste hand. Nooit zou zij haar Vader verlaten; zij wilde voor zijn leven waken. niet alleen omdat hij haar Vader was dien zij liefhad. maar ook omdat zij, wanneer zijn einde daar was. Iskander op den troon wilde plaatsen. Dit was immers altijd beider heimelijke wensch geweest. daarom was er natuurlijk een bijzondere zorg aan de opvoeding van den klei- nen Iskander besteed. Nu Aloëdin echter zelf tot

I ·

Koning was uitgeroepen. waren zijn beide zonen.

haar broeders. de rechtmatige troonopvolgers en der- halve Tjoet Nja Mirah's natuurlijke vijanden en ook de Orangkaja waren haar vijanden. Om hen te be- strijden was het voornamelijk dat Tjoet N ja Mirah in de nabijheid van Aloëdin bleef. dat zij niet met Iskander en haar oude voedster was meegegaan.

Haar zoon was veilig in Djohor. visschers hadden reeds bericht gebracht van zijn behouden aankomst op Malakka en door hen zou de gemeenschap onder- houden worden met Tjoet Limpah. Aloëdin echter was oud en zijn leven kon binnen enkele jaren wor- den afgesneden. Dit kon op twee manieren geschie- den. De weelderige levenswijze die een noodzakelijk gevolg was van het verblijf in den Dalam. waartegen Aloëdin wellicht niet meer bestand zou zijn. of het verraad van de Orangkaja. Zij. de Orangkaja. waren het groote gevaar waaraan zij den jongen Iskander onttrokken hadden. maar waaraan de oude Aloëdin toch nog altijd blootstond.

Wel hadden zij Aloëdin tot hun vorst gekozen.

wel hadden zij bij de heilige lamp in de Moskee trouw gezworen. maar velen. ja de meesten hoopten op zijn spoedigen dood - de meesten hadden den ouden man slechts tot Koning uitgeroepen om hun onder- lingen twist te staken en met sluwheid den tijd voor te bereiden zich de macht toe te eigenen. Als een hunner onder Aloëdins regeering invloed kreeg. zou deze Aloëdins dood bespoedigen en zich van den troon meester maken. Tjoet Nja Mirah moest in de om- geving van haar ouden Vader blijven om dit te ver- hoeden. zij moest alles in het werk stellen om Aloë-

(24)

38 OUDE GLORIE

dins leven te rekken, zij moest voor hem zorgen zoo- als alleen een dochter dat kan, opdat hij negentig of wel honderd jaar zou worden - zij zou hem de oogen toedrukken en dan, dan zou Iskander groot zijn en hij zou Koning worden van Atjeh, Pedir en Djohor, ondanks de twee troonpretendenten, haar broeders!

Dit was de stille overeenkomst tusschen Vader en dochter. Iskander zou hem opvolgen en niet een zijner zoons.

Het zou niet gemakkelijk zijn de twee broeders voorbij te gaan, maar had Tjoet Nja Mirah niet meer- dere rechten, daar zij haar leven gewijd had aan den Vader en bovendien de weduwe van een Djohors edelman was? Háár zoon zou regeeren en hij zou stellig een gezegend Koning zijn, hij, met zijn helder verstand en schoon gevormd lichaam! De moeder moest dit alles voorbereiden en enkele woorden van Aloëdin, even voor hij gekroond werd, hadden haar de overtuiging gegeven dat zij. tegelijk met haar Va- ders troonbestijging zelve ook macht zou krijgen.

"Nu is het aan U. Mirah, mijn dochter. de zaken zoo te leiden als wij willen."

"Wij moeten alle verraad weren," had zij geant- woord.

"Het is zooals gij zegt, en niemand kan dit beter dan gij."

Op haar nachte1ijken tocht naar de stad, gaande met haar vrouwen, als een hunner, naar den vorstelijken Dalam, klonk dit antwoord nog in haar na. "Niemand kan dit beter dan gij." En haar gedachten hadden vasten vorm aangenomen. Onder het feestgejoel van het volk daarbuiten, onder de dreunende schoten uit

OUDE GLORIE 39

het kanon kreeg die vorm een machtige gestalte, een gestalte die tot duivel werd en Tjoet N ja Mirah tot zijn hooge slavin maakte. Donker in haar zwarte broek tot de enkels. in haar zwart baad je tot de knie stond zij onder de honderden slavinnen. gekleed als zij, en wachtte de komst van den Koning en zijn ge- volg van Orangkaja. Alles was gereed voor het groote feest. De slaven en slavinnen die in den Dalam gebleven waren. de bijvrouwen. de vrije mannen, goudsmeden, borduurders. metaalbewerkers, timmer- lieden, alles wat tot den hof staat van den overleden Koning behoord had. was als tot nieuw leven gewekt.

nu Sultan Aloëdin Riajat Shah de verheven plaats zou innemen. Slavinnen hadden de met gouddraad bewerkte zitmatten in het binnenverblijf uitgespreid:

de verhoogde steenen zitplaats voor den Koning hadden zij behangen met f]uweelen kleeden: twintig waaierdraagsters stonden daarachter om gedurende den maaltijd den Koning koelte toe te brengen. In de keukens dicht bij de rivier waren honderd kippen, drie bokken en twee s hapen geslacht, de prachtigste visch was per prauw van zee aangebracht. Duizend klappers waren door bijlslagen opengehakt en toon- den hun hard, melkblank vleeseh. In de zwarte potten werd de rijst gekookt, in andere gestoomd, in eenige gebakken. De scherpe lucht van verrotte vruchten en eieren. bij voorkeur door het Atjehsche volk genut- tigd. vermengde zich met die van geurige kruiden, zooals nagel. kaneel en Spaansche peper. die met pandanbladeren in het borrelend water gekookt wer- den. Het fijnste gebak en de zoetste toespijzen waren door de kundigste kooksters reeds bereid, brandende

(25)

dranken. arak en gegist klapperwater. sirih om te pruimen en opium om te schuiven waren eveneens gereed. want deze genietingen zouden aan het eind van den maaltijd het feest eerst tot het toppunt voeren. Was het zoo ver gevorderd en de nacht reeds genaderd tot het eerste hanengekraai. dan traden de prachtig getooide danseressen binnen en begonnen de door muziek begeleide. verleidelijke dansen. Op dit oogenblik wachtte Tjoet Nja Mirah. Vanaf dat de duisternis gevallen was tot het eerste hanengekraai was zij achter de feestzaal onzichtbaar voor de gasten gebleven. omringd door de haren. De slavinnen wis- ten wel. waarom Tjoet Nja Mirah. gekleed als een gewone slavin het vorstenverblijf betreden had! Haar meesteres wilde niet opgemerkt worden. doch nu zij eenmaal daar waren. gaven zij door haar houding en groet het teeken dat men haar weder als meesteres beschouwde. Zonder verwondering ontvingen zij Tjoet Nja Mirah's bevelen en brachten die over aan degenen die nog tot de oude hofhouding behoorden.

Was zij niet inderdaad de meesteres die over alles gebieden zou? Aan wie zij den grootsten eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd waren?

"Onze meesteres. de Prinses van Djohor. beveelt U tot haar te komen." Deze boodschap hadden de slavinnen her en der gebracht van het oogenblik af dat Tjoet Nja Mirah's voet de groote Djoeroë be- treden had. Terwijl de honderd gewapende dienares- sen van den overleden Koning op het binnenplein bij- een kwamen om den nieuwen Sultan te ontvangen.

de krijgsknechten zich met dat zelfde doel bij de poorten schaarden. liet Tjoet N ja Mirah de mannen

tot haar voeren die reeds voor het feest in den Dalam vertoefden. Onder hen waren vele kamponghoofden met hun hulpen. de Waki' s. vele priesters en Orang Toeha. oude wijze menschen die de priesters ver- vangen als raadgevers. Met iede~. hunner ~era~d­

slaagde Tjoet Nja Mirah. nadat ZIJ de .gebrUlkelIJke plichtplegingen gewisseld had. De prtester of het kamponghoofd bracht de teunbah door het teeken van den voetkus te maken. een lichte buiging. of door op den drempel van het vertrek de handen op het hoofd leggende. te zeggen: •

.. Uw dienaars eerbiedige groet."

Tjoet Nja Mirah antwoordde dan: ..

.. Eerbiedige groeten komen onzen Heer Allah toe.

Vervolgens werd het gesprek op zachten toon ge- voerd. Als Tjoet Nja Mirah het teeken maakte dat de geroepene heen kon gaan. glansde er een raads~l­

achtig vuur in de oogen der priesters en teungkoe s.

Tjoet Nja Mirah had hun veel gevraagd ~ver het. g~­

drag der Orangkaja in de kampongs en 10 de mISSI-

gits. . '

Wie deed zijn plicht en wie niet? Wie maakte mIs- bruik van zijn macht en wie niet? Wie bestal het een- voudige volk. wie bestal het bedehuis en wie niet?

Wie verleidde hun vrouwen en dochters en wie liet deze met rust? En wie vooral. wilden roem en eer en dachten eens den troon te veroveren?

En Tjoet Nja Mirah had den armen teung~oe's en priesters vele goede dingen beloofd. ~eld, .hUlzen e~

bescherming tegen al zulk machtsmIsbruIk. als ZIJ dezen nacht de hand wilden leenen aan het groot- sche plan. de meest gevreesde en gehate Orangkaja

(26)

OUDE GLORIE

onschadelijk te maken en het land te bevrijden van deze slechte. verdorven menschen. zoodat Aloëdins regeering een gezegende zoude worden. alleen ge- steund door goede en oprechte edellieden. Daaraan moesten de teungkoe·s. de waki's. de priesters en orang toeha dezen nacht medewerken. want deze nacht zou een heilige nacht zijn, die hun allen en het gansche volk geluk zou brengen - nimmer toch zou er weder een gelegenheid zijn als deze. waarop alle Orangkaja bijeen waren in het vorstenverblijf. nim- mer een, waarop het volk dat de knevelarijen der machthebbers moe was. eindelijk wraak kon nemen.

Toen de priesters en kamponghoofden zich weder naar de feestvierenden begaven. waar zij zich bij de andere mannen voegden. die nederig gezeten. het ge- neugte der grooten gadesloegen, wisten zij allen dat het gericht zijn werk zou doen als straks het feest op zijn hoogst was en de hanen hun eerste gekraai lieten hooren. Zij legden hun geweten het zwijgen op.

Werd er wel een der rijksgrooten gespaard?! Zouden niet de goeden met de kwaden liJden?

Het gastmaal was inderdaad schoon en glanzend.

de Dalam had langen tijd niet zulk een groot festijn onder zijn dak gehad. Niet alleen de vorst en de rijksgrooten. alle gasten. waartusschen de slaven met zilveren schalen en geurige spijzen rondgingen. ook de men sc hen onder het volk daarbuiten vergastten zich aan wat daar in de keukens was klaargemaakt en zelfs de olifanten der rijksgrooten. die met één been aan den grond geketend, geduldig wachtten tot hun meesters in den vroegen morgen weder zouden op- stijgen. kregen hun deel van de Pitang Peungat, het

OUDE GLORIE

zoete gebak. waaraan de kinderen heden hun genoe~

gen konden eten.

Het uur vorderde nu tot ver na middernacht. De twee danseressen waren in het vrouwenverblijf ge~

tooid zooals het behoorde; haar beenen en armen droegen de gouden banden die tot de knie en elle~

boog reikten, haar hoofden waren versierd met het hooge. smalle van gouden krullen voorziene hoofd~

deksel. waarop luchtige vederen gestoken waren. die straks onder den dans als groote vogels hun sierlijke bewegingen zouden paren aan die der danseressen.

Roodzijden baadjes. gouden slendangs en korte broekjes. waaraan kleine schellen hingen. omvingen de slanke lijven. lenig als die der slangen. In den breeden gordel waaraan ook de slendang van goud~

stof hing. was een kris gestoken met een van diaman~

ten schitterenden greep. Twintig jonge slavinnen. in zwarte broeken en roodzijden baadjes. ieder voorzien van een kleine trom, die aan roode koorden om haar hals hing. waren de danseressen voorgegaan naar de feestzaal. waar zij op het tapijt plaats namen. dat voor den troon op den grond was gespreid en nu werd door haar jonge, trillende stemmen het lied aange~

heven ter eere van den nieuwen Koning. de glinste~

rende zon. de gelukzalige. wiens leven reeds door heldendaden uitstak boven dat van alle koningen der wereld. Nu eens met de palmen. dan weer met de lenige bruine vingers sloegen haar handen op het ge~

spannen schapenvel der trom. zoodat de donkere doffe tonen tot ver in den Dalam weerklonken. De danseressen die midden op het tapijt tot drie maal toe hun eerbiedigen groet in knielende houding aan den

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ze sloften met zijn beiden naar achteren waar moeder Hinse uit een kast in haar kamer een avondtoilet je te voorschijn haalde... Voet tappen gingen over den

Maria in de Rozenhaag (reproductie) van Schöngauer. Maria in de Rozenhaag. artikel van ds. van Oven-van Doorn. Piuewieû heerlijbte Ker,tfeest. houten lepel neer. die is

Later heb ik mij dikwijls afgevraagd, waarom Van Hoogvliet zich niet verzette tegen het ve rtrek van Marto, die den tocht immers medemaken zou. Deze zou hem

Een stuk verder, juist daar, waar hij eenmaal geworsteld had met den octopus, dook zij weer op en lachte hem toe en Carl dacht opnieuw aan dien octopus en wist op

DI' (.pmntijni'lch,' klapt ill haar Ilallllrll CII had, 'elouf ik.. Waarvau h' har vul i'. Eli nu i' zij zick.. bOIIt 'n wurd.. llÜ kuar~ptantlt tl'rwijl hij ue mal&#34; vrr.. Hij

De waarachtig groote literatuur, die het leven in al zijn hoogheid en diepte weerspiegelt, werd behalve in dezen tijd van geestelijke verwoesting en cultureele armzaligheid

Het is van ondergeschikt be- lang, hoe de held er to gebra }jt wordt den tocht te onderne- men ; daar hij in het verloop van het verhaal ol t en d mon vecht en prinsessen bevrijdt,

De schalen worden, nog half vol, naar de keuken ge- bracht. Op het blad van de kladium zit roerloos en ver- zadigd, met vroomgeheven pootjes, de &#34;biddende juffer&#34;...