• No results found

ovo MIe

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ovo MIe"

Copied!
127
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S GNATUU MIe ovo

SHELF NUMBER MICROFORM:

MMETA 0607

M:

BIBLIOGRAFISCH VERSLAG BIBLIOGRAPHIC RECORD

I MM69 -

MOEDERNEGATIEF OP LAGNUMMER:

MASTER NEGATIVE STORAGE NUMBER:

Wermeskerken, Henri van

Het manneneiland : fanta tische tropi che roman / door Henri van Wermcskerkcn.

- Amsterdam: Veen, 1193?1. - 239 p. : iII. ; 22 cm

ignatuur van origineel / Shelf number of original copy:

M cc 1059 N

ignatuur microvorm / helf number microform:

M META0607

Filmsoort / Size of film:

Bceldplaatsing / IIIUlge placemellt :

Reductie moederfilm / Redllctioll

ma~'ter

film:

Startdatum verfilming / Datefillllil1g begall : Camera-operateur / Camera operator:

16 mm

COMIC / IIB

?. : I

\ \ _ 7- - 2000

c. .

C

(2)
(3)

BIBLIOTHEEK KITLV

11111\\\\1\1\\\ \1, \11

'11\ \ \

\1111\"11'1111\\\\ 1\11

01525524

SS VI 1'2]

(4)

HET

MANNENEILAND

(5)
(6)

HET

MANNEN EI LAND

FANTASTISCHE TROPISCHE ROMAN

DOOR

HENRI VAN WERMESKERKEN

AUTEUR VAN: INDISCH BINNENHUISJE; TROPENADEL; ROEMAH ANGKER; DE TANTE IT INDIË; BOY;

SUIKERFREULE ; E. A.

L J ' V'

AM~TER[)6.M MI)((()OCVII

L.

J.

VEEN'S UITGEVERS-MIJ N.V. AMSTERDAM

(7)

-

HOOFDSTUK J.

De blonde man richtte zich met moeite op en staarde naar de ijzeren kooi. Vanuit de duisternis daarbinnen zat de gevangene hem met zijn glazige blauwe oogen te be- loeren en slingerde heesche kreten naar hem ... Kr ten die de tropi che stilte schenen te scheuren.

Hij ging met wankelende schreden naar de kooi, maar moest zich dan vast houden aan de gloeiheete reeling.

Het was of de gevanO'ene ineen kromp als gereed tot een sprong. Maar dan trok hij zich snel terug naar den achtergrond van de kooi en scheen terug te vallen in de bewusteloosheid, waarin hij den geheelen morgen gelegen had ...

N u stond de zon laag.

Over een uur was die verdwenen en zou de nacht weer een einde maken aan dien schroeienden gloed op tropisch- roerloozen Pacific.

Een driehoek van de als koperrood gloeiende zon kroop over het dek. George Lingstroom zag hem al een vijand naderen. Het was de groote vijand der laatste maanden ge- wee t ...

Het jacht draaide dus weer om zijn as.

Straks zou de schaduwzijde aan den anderen kant zijn.

Reeds twee maanden lag de "Helena" als een hulpeloos ding traag te draaien in de stille stroomingen van een olie- gladde zee, waarin een tornado het schip als wrak had achtergelaten, nadat groote stukken van de reeling, een mast en de pijp waren weggeslagen en het roer was afgerukt.

George keek nog eens naar den gloei-heeten driehoek, die

5

(8)

tergend over het dek gleed, en ging dan Vansittard wekken, die weggedoezeld was in zijn brandende koorts en nu en dan scheen te kreunen. Hij mocht niet in de zon blijven liggen.

"Opstaan," zei hij kort, als iemand wien bet spreken moeilijk valt.

R eds weken lang verjoeg de zon hen zoo van den eenen naar den anderen kant van het dek. En ook de tengere Von Niederstein bewoog moeilijk de zieke leden en sleepte zich naar de andere zijde, waar eveneens dekstoelen stonden en waar tenminste schaduw was.

Niemand zei verder een woord, ieder trachtte weer weg

te

doezelen in den heeten, koortsachtigen slaap, die hen overdag verlamde, maar ten minste minder afmatte.

George lag hier recht tegenover de kooi, en toen hij de oogen wilde sluiten, werden de kreten ineens luider. Zij hielden aan, tot zij schor werden en heesch, en tot Maboeki zijn zwart gezicht om den hoek van zijn hut kwam steken en naar Lingstroom grijnsde.

Hij was geheel naakt en scheen alle schaamtegevoel te hebben afgeworpen. Hij grijnsde nog eens en George meende een oogenblik, dat het maar een onderdeel was van zijn koortsigen droom.

Hij zag Maboeki grijnzend baden in een blauwe klate-

. rende beek en het frissche zoete water, waarnaar hij zoo

snakte, verkwistend om zich heen werpen. Hij had lust zijn revolver te trekken, hem midden in dat grijnzende gezicht te schieten en hem al het water af te nemen, dat hij nu zoo zorgeloos verkwistte... maar dan kwam de werkelijk- heid weer tot hem.

Het scheen, dat Maboeki iets van zijn gedachten ge- raden had, want hij was ineens weer verdwenen.

Een tijdlang was het stil op het dek. Doodstil op die groote zee, die met haar ronden horizon een dreigenden cirkel scheen van eenzaamheid, die hen omvat en gevangen hield en uit welke zij nooit meer zouden ontkomen.

6

Het scheen een gestorven land van schroei en dorst.

Uit de zoute zee was elk begrip van water verdwenen.

Even kermde Vansittard in zijn slaap. En dat zachte geluid was als een scheur in de stilte.

Dan kwamen er doffe geluiden. Zachte, tikkende kra sen tegen de wanden van het schip, die hem als hevige slagen klonken in zijn gespannen ooren.

George wist wat het was.

Het waren de vliegende visschen, die tegen den avond uit zee opdoken, even op hun vinnen bleven drijven en dan plotseling tegen het schip sloegen, dat zij op die plek niet hadden verwacht.

"Water," fluisterde George voor zich heen.

Hij wist, dat er beneden nog water was, veilig wegge- sloten in zijn hut, maar dat dit de eenige kans wa , om hun leven nog eenige dagen te rekken tot r mis- schien ...

Ofschoon het hem pijn deed, lachte hij en zocht weer met matte oogen den dreigend en cirkel van eenzaamheid af, waarvan ZIJ gevangenen waren.

Straks als de zon weg was, zou hij omlaag gaan, de revolver gereed en de kleine glaasjes water overreiken aan de vijf menschen die nog leefden op het schip.

Voor drie dagen zou er nog genoeg zijn.

Hij zou naar de kooi gaan en het glas water aan den krankzinnige geven, die alleen nog maar daarvoor begrip had en het in één teug over zijn gezwollen tong naar binnen zou slikken .

Met één sprong kwam hij half overeind in den stoel.

Uit de kooi had weer een lange jammerhuil geklonken, die plotseling het geheele schip en de groote eenzame wereld rondom hem scheen te vullen met iets afgrijselijks.

"Hij zal mij ook nog gek maken," dacht hij, en waar- voor ... Vandaag ... morgen ... overmorgen, dan waren zij allen dood of allen krankzinnig en zouden elkaar vermoor- den. Van sittard en Von Niederstein zouden het hem reeds gedaan hebben, enkel om dat water, dat laatste water be- neden in zijn hut.

Als de dreiging van zijn revolver er niet was geweest.

Zij zouden reeds lang verdorst zijn, als hij dat rantsoen niet had ingesteld en de leiding had overgenomen, toen de 7

(9)

anderen beesten werden, geestelijk vermoord door gebrek en eenzaamheid.

Vandaag, morgen •.. zou dat nu het einde zijn van een reis om de wereld, die hij maakte met zijn jacht om zijn zakenrelaties te bezoeken en om eens geheel weg te zijn uit de jagende drukte van zijn groote fabrieken.

En ook het einde van de mensch n, die hem om geheel verschillende redenen hadden vergezeld en die meenden, dat in zulk een reis ook voor hen het geluk lag.

Twee maanden lang had hij de eenzaamheid van zee ge- zien in dit verlaten deel van de wereld tusschen Australië en Zuid-Amerika, op een plek, die hij niet eens meer kon vaststellen, en die even goed bij de Salomons eilanden als bij Hawai of op de Amerikaansche kust kon zijn. Waar hadden de stille stroomingen hen heen gevoerd... In ieder geval niet naar het koele Zuiden, want het was steeds heeter en schroeiender geworden. Zij waren op dezelfde hoogte gebleven of noordwaarts gedreven naar den evenaar en nog verder buiten het zeldzame scheepsverkeer gekomen. Drie dagen had de tornado met zijn nasleep van wedende zee om hen heen geraasd, en toen was het schip machteloos geweest. Twee maanden hadden zij nu rond gedreven. Eerst was de vreemde ziekte gekomen, die op dysenterie leek, en in enkele cla.gen een deel der bemanning met den kapitein wegrukte. Wat was er over gebleven van den kwieken, jongen Deenschen dokter, dien hij nu als wrak in de kooi gevangen hield, omdat hij beneden in de hut van hitte sterven zou, en in zijn krankzinnigheid van dek steeds in zee wilde springen. Zijn blond haar was in enkele weken grijs geworden, op zijn jong, frisch gelaat lag een oude trek, en hij had zijn snijtanden uitgebden op de tralies.

N a de ziekte kwam de dorst.

Zij hadden die ziekte allen gehad, behalve Maboeki en zijn jonge vrouw, eenmaal hofmeesteres, die nog leven moest, maar die hij nooit zag, omdat ze bang was voor den krank- zinnige, zooals Maboeki zei, of omdat deze haar in primi- tieve jaloezie van de mannen weghield.

8

Nog een half uur, en dan kwam de nacht.

N u stond de zon bijna aan den horizon.

Het werd tijd, dat hij naar beneden ging, en de rantsoenen verdeelde, welke het laatste leven hielden in de weinige menschen, die nog aan zijn zorgen waren to vertrouwd.

De krankzinnige klaagde nu als een woedend kind, en soms ging het over in een lang loeien.

Moeilijk hief hij de beide beenen op en pakte de reeling om zich op te heffen. Met de handen tastend aan de reeling, ging hij naar voren tot aan de plek, waar het schip bijna een ruïne leek, en werkte zich langzaam de trap af naar de hut. Daarheen had hij voor tien dagen, toen niemand nog wist dat de watervoorraad was uitgeput, in blikken het laat te en troebele water van de tank gedragen. En het eene blik na het andere leeg terzijde moeten zetten.

Nu stond er nog één.

Met een zekeren wellust wilde hij voelen naar de zwaarte, en schrok tegelijk, omdat het reed zoo licht was. Langzaam en voorzichtig, om geen druppel te verliezen, vulde hij de glazen eerlijk tot op geUjke hoogte. Zijn tong zat tegen zijn verhemelte gekleefd en telkens moe t hij probeeren te slikken, uit vrees, dat het hem den adem benemen zou.

Er kwam een krankzinnige lust in hem op, om dat blik aan den mond te zetten en het achter elkaar leeg te drinken om daarmee den schroei te blusschen, die in hem brandde.

En tegelijk bedwong hij dien weer. Hij moest ook over het leven van anderen waken.

Hij keek op en zag in den spiegel, hoe daar een vreemde man stond, die toch eenmaal George Lingstroom gewest moest zijn. De jonge, sportieve indu triëel, die de leiding had gehad over groote staalfabrieken aan den Roer en in Twente, en die nu slechts de leiding had over een wrak, eenige menschenwrakken en zes glazen water.

Het eenige, wat overbleef, was zijn lengte.

Het lichaam scheen dor en ingezonken, zijn gelaat was bruin behaard en stoppelig, zijn eenmaal korte snor hing hem wanstaltig over de lippen, zijn oogen waren diep in- gezonken. Hij had een gele, tanige kleur gekregen. Om de

9

(10)

bloote borst lag een groezelig sporthemd, de linnen broek hing hem scheef om de heupen. Met een snellen greep nam hij de revolver. En wendde zich van zichzelf af in den spiegel.

Daar in dat blik was voor hem alleen nog veertien dagen leven. Met hun allen zouden het slechts drie zijn. Maar dan begon hij langzaam met een glas naar boven te strompelen, week behoedzaam naar stuurboord, om met het water niet langs zijn beide vrienden te gaan, en stond bij de kooi.

Hij had het reeds gevoeld toen hij naderde, dat de blauwe holle oogen hem gretig aanstaarden. Hij poogde die oogen te vermijden, schoof dan het glas tot bij de tralies.

Tevoren had in die kooi een orang oetan gezeten, dien hij meegebracht had van Borneo, en voor drie weken reeds een kogel tusschen de melancholieke oogen gejaagd had, in het weten een weldaad te doen.

Het zou ook een weldaad zijn, als hij een kogel joeg tus- schen die twee blauwe oogen, en niet een toch reeds ver- loren leven nog twee of drie dagen verlengde, door dat krankzinnig kleine rantsoen water, dat hij nu voor de tralies schoof.

Een groezelige smalle klauw greep naar het glas, hij hoorde, hoe de stompjes van tanden er tegen kletterden en zag, hoe de groote witte tong den rand aflikte.

Als die rand droog was, liet de krankzinnige zich weer vallen op den bevuilden vloer.

Een vreemd medelijden beving George, niet met het uur van sterven van dezen man, dat vast afgebakend scheen op den derden, vierden of vijfden dag, na een hopeloos in- wendig verdorren ... maar juist met de vijf dagen, die de man nog leven moest.

Hij keek om naar de beide andere mannen.

En ineens lachte hij.

Hij ging lachend met een half krankzinnigen lach den- zelfden weg terug, ontsloot voorzichtig zijn hut, en kwam terug, nu met twee glazen water, die hij de een na de ander neerzette voor de kooi. Twee maal zag hij de vuile klauw grijpen, twee maal zag hij het genot van de tong, die likte 10

langs den rand en den dierlijken blik in de droge oogen, die van genot schenen uit te puilen.

Dan opende hij de kooi, trad drie schreden terug en begon te spreken met een lallende tong, die telkens aan zijn verhemelte vastkleefde.

"N ou ben je blij, hè beste kerel? Je hebt je rantsoen van drie dagen verbruikt. Ik wou je nog eens blij zien om al dat water. Nou vecht ik niet langer ... om je lijden te ver- lengen ... nou vecht ik niet meer ... tegen het noodlot en tegen ... de beschikking ... Ik houd je ... niet meer gevangen aan het leven en laat ... "

Dan zweeg hij.

Het had eerst geschenen, of de krankzinnige niet wist, dat de kooi open was. Met wantrouwige blikken had hij naar de ruimte gestaard, die eerst door tralies werd afge- sneden; nu sprong hij ineens vooruit. Hij kwam naar den man toe, die hem rustig wachtte, bleef even vreemd starend voor hem staan ... dan sloop hij terug naar de kooi, als had hij zich daar alleen veilig gevoeld.

Lingstroom wendde zich af en ging naar de vrienden.

Maboeki stak zijn hoofd om den hoek en trok die, toen hij de kooi open zag staan, met een schreeuw van angst weer terug. George Lingstroom legde zich op zijn dekstoel en bleef met de oogen den man volgen, die nu weer uit de kooi kroop op handen cn voeten. Eenige oogenblikken bleef

deze zitten staren naar de zon en dan naar de zee.

Met een kreet van "water" richtte hij zich plotseling hoog op.

In moede bewegingen, als naar een onbestemd doel, greep hij aan de reeling, hief zich daar moeilijk op ...

George Lingstroom wendde den blik af.

Dan was er niemand meer op de reeling van de Helena.

HOOFDSTUK IJ.

George wachtte, tot het weer geheel stil werd in dien grooten cirkel van eenzaamheid ... tot hij niet meer het plassen van water en het gretig slurpen en gorgelen hoorde, 11

(11)

daar beneden. Dan stond hij op, schudde Von Niederstein wakker en daarna Van ittard.

"Drinken," zei hij zacht, "kom mee."

Waggelend stonden zij voor de hut en hij liet hun bij kleine teugjes langzaam het water langs hun tong en ver- hemelte glijden, tot het weggegleden was in de maag.

Hij hield de hand in dnbroekzak en den vinger aan den trekk r.

Hij zag hun oogen gaan naar het blik in de hut, het eenige wat er nog stond, en dan naar hem.

Eenmaal waren zij zijn beste vrienden geweest, nu waren zij slechts onderdeelen van een organisatie, die hij beheerde, en die uit niets anders bestond, dan uit het rekken van hun levens met een, twee of drie dagen en van hun héél vage kans op behoud.

Ieder een glas. Gelijke kansen voor ieder.

Zwijgend gingen zij heen. Gerui chloos kwam Maboeki de twee g~.azen water halen, die bestemd waren voor hem en voor ZIJn vrouw.

Maboeki ging niet over het dek terug, want hij vreesde de beide blanke mannen te ontmoeten, die hem om dat water misschien zouden vermoorden. Hij ging door de eet- zaal, waar nog altijd de grootste wanorde heer chte, en door het vooronder.

Dan dronk George met heel langzame teugen het glas, dat was blijven staan, leeg, sloot de hut af, en ging naélr boven.

Bij den uitgang van de trap bleef hij een oogenblik ver- baasd staan. Straks was de zon ondergegaan, maar nu was ineens de zon weer boven den horizon gekomen als een grillig blok gloeiend goud.

Hij sloot de oogen eens, om zeker te zijn, dat het geen hallucinatie was, opende ze weer wijd, en zag dat de zon nu grooter geworden was en in één enkele seconde zich scheen te hebben vertienvoudigd.

Half verblind ging hij naar de recling, en toen hij weer keek, zag hij dat het geen zon was, maar een vreemde, zuiver ronde wolk, die ongelooflijk snel aan den horizon rees, daar 12

in het westen, waar de zon was onder gegaan, en die geheel van gloed doorlicht wa .

Er schoten groen en gele stralen uit den horizon op, en de oliegladde zee scheen plotseling een loodkleur te hebben gekregen.

Hij zag het duidelijk, ho ook op andere plekJ{en aan den wes(er hemel e rst gouddoorgloeide en dan inktzwarte wol- ken uit den horizon op tegen, zood at het wa of de zee daar rookte als in een feIlen brand.

De wolken wapperden uit tot lange zwarte pluimen, die als een waaier tegen den rossen hemel stonden.

En ineens voelde George dat hij huiverde.

Het was geen huivering van ang t of vrees ... het was een huivering van koude. Hij voelde een zachten wind- stoot kil gaan langs zijn verdorde huid.

Dan doofde alle gloed aan de lucht, de hemel was inkt- zwart g ~vorden.

Er kwam een plotselinge nacht, zonder schemering.

George zag om naar zijn vriend n, om die te roepen, maar werd dan onverwacht aangegrepen als door een sterke hand, die hem van de reeling wegsleurde en tegen de dekhutten sloeg.

Het schip helde plotseling over, en terwijl hij zich vast- greep aan de koperen stang, wist hij het ...

Tornadol

Tegelijk begon er iets te loeien in de lucht. Hij klemde zich krampachtig vast, en zag dat de kooi van den gevangene scheen te worden opgenomen door een sterke hand, als een kind er blokje over dek heen en weer werd gesmeten en dan met krakend geluid dwars door de reeling overboord sloeg.

Alles wat los zat fladderde weg.

Zich klemmend met beide handen aan de koper n stang, werkte George zich naar de andere zijde van het chip.

Een ijskoude wind scheen hem bijna de kleeren van het lijf te rukken, maar met alle kracht, die in hem wa , werkte hij zich verder naar de andere zijde en zag daar ook Van- sittard, die zich met één hand vast hield en met de andere Von N iederstein naar zich toe poogde te trekken.

Dan was hij bij hen.

13

(12)

daar beneden. Dan stond hij op, schudde Von Niederstein wakker en daarna Vansittard.

"Drinken," zei hij zacht, "kom mee."

Waggelend stonden zij voor de hut en hij liet hun bij kleine teugjes langzaam het water langs hun tong en ver- hemelte glijden, tot het weggegleden was in de maag.

Hij hield de hand in den broekzak en den vinger aan den trekker.

Hij zag hun oogen gaan naar het blik in de hut, het eenige wat er nog stond, en dan naar hem.

Eenmaal waren zij zijn beste vrienden geweest, nu waren zij slechts onderdeelen van een organi atie, die hij beheerde, en die uit niets anders bestond, dan uit het rekken van hun levens met een, twee of drie dagen en van hun héél vage kans op behoud.

Ieder een glas. Gelijke kansen voor ieder.

Zwijgend gingen zij heen. Geruischloos kwam Maboeki de twee glazen water halen, die bestemd waren voor hem en voor ZIJn vrouw.

Maboeki ging niet over het dek terug, want hij vreesde de beide blanke mannen te ontmoeten, die hem om dat water mis chien zouden vermoorden. Hij ging door de eet- zaal, waar nog altijd de grootste wanorde heerschte, en door het vooronder.

Dan dronk George met heel langzame teugen het glas, dat was blijven staan, leeg, sloot de hut af, en ging naar boven.

Bij den uitgang van de trap bleef hij een oogenblik ver- baasd staan. Straks was de zon ondergegaan, maar nu was ineens de zon weer boven den horizon gekomen als een grillig blok gloeiend goud.

Hij sloot de oogen eens, om zeker te zijn, dat het geen hallucinatie was, opende ze weer wijd, en zag dat de zon nu grooter geworden was en in één enkele seconde zich scheen te hebben vertienvoudigd.

Half verblind ging hij naar de recling, en toen hij weer keek, zag hij dat het geen zon was, maar een vreemde, zuiver ronde wolk, die ongelooflijk snel aan den horizon rees, daar

in het westen, waar de zon was onder gegaan, en die geheel van gloed doorlicht was.

Er schoten groene en gele stralen uit den horizon op, en de oliegladde zee scheen plotseling een loodkleur te hebben gekregen.

Hij zag het duidelijk, hoe ook op andere plekken aan den wester h meI e rst gouddoorgloeide en dan inktzwarte wol- ken uit den horizon op tegen, zoodat het was of de zee daar rookte al in een felIen brand.

De wolken wapperden uit tot lange zwarte pluimen, die als een waaier tegen den rossen hemel stonden.

En ineens voelde George dat hij huiverde.

Het was geen huivering van angst of vrees ... het was een huivering van koude. Hij voelde een zachten wind- stoot kil gaan langs zijn verdorde huid.

Dan doofde alle gloed aan de lucht, de hemel was inkt- zwart geworden.

Er kwam een plotselinge nacht, zonder schemering.

George zag om naar zijn vrienden, om die te roepen, maar werd dan onverwacht aangegrepen als door e n sterke hand, die hem van de reeling wegsleurde en tegen de dekhutten sloeg.

Het schip helde plotseling over, en terwijl hij zich vast- greep aan de koperen stang, wist hij het ...

Tornado!

Tegelijk begon er iets te loeien in de lucht. Hij klemde zich krampachtig vast, en zag dat de kooi van den gevangene scheen te worden opgenomen door een sterke hand, als een kinderblokje over dek heen en weer werd gesmeten en dan met krakend geluid dwars door de reeling overboord sloeg.

Alles wat los zat fladderde weg.

Zich klemmend met beide handen aan de koperen stang, werkte George zich naar de andere zijde van het schip.

Een ijskoude wind scheen hem bijna de kleeren van het lijf te rukken, maar met alle kracht, die in hem was, werkte hij zich verder naar de andere zijde en zag daar ook Van- sittard, die zich met één hand vast hield en met de andere Von Niederstein naar zich toe poogde te trekken.

Dan was hij bij hen.

13

(13)

De lucht was nu vol van een woest, satanisch gieren en Buiten. De zee, zooeven nog olieglad, was een wilde chaos van naar alle zijden slingerende golven en waterhoozen, die schenen te worden opgezogen, en dan weer wegge- slingerd.

Hun gelaat werd gegeeseld door water en zand en tegelijk was het of de adem hen benomen werd.

"Hierheen," hijgde George, en trachtte de andere man- nen mee te krijgen naar de gapende deur van de trap.

Toen zij die bereikten, sloeg juist de deur uit zijn hengsels en fladderde weg als een blad papier. Het laatste stuk mast sloeg in hevigen donder omlaag.

Zij vielen de vier, vijf treden omlaag en bleven daar liggen, trachtend zich vast te houden tegen het slingeren van het jacht, dat als een tol rond draaide om eigen as en de hulpelooze speelbal was van den kolkend en oceaan.

De inspanning was z66 groot voor hun verzwakte licha- men, dat zij beneden op den grond bleven liggen en gelaten wachtten, nu hun laatste uur geslagen scheen.

Zij waren zulke kleine onderdeeltjes van een klein jacht, dat weer een atoom scheen in den kokenden oceaan, zq waren lichamelijk en geestelijk reeds zoo uitgeput, dat het hun bijna onverschillig was, of zij nu hier stierven in den tornado, dan wel over enkele dagen zouden omkomen van dorst.

Met moeite werkte George de anderen de hut binnen.

Daar bleven zij den langen, helschen nacht.

Soms kwamen er zware stukken water de trap af don- deren, dan weer leek het, of het jacht verzinken zou en zich niet meer op kon richten. Het eene oogenblik was het, of het schip loodrecht overeind stond, en dan weer was de zijwand van de hut hun bodem geworden.

En steeds maar ging het helsche fluiten en gIeren en loeien door.

Plotseling werd het vreemd stil. Wel bleef het schip stampen en slingeren, en de zee brullen tegen de stalen wanden, maar het fluiten van den tornado had opgehouden.

Lingstroom zag door de patrijspoort, dat er weer grijs 14

daglicht aan den horizon kwam. Het was of het schip nu in vliegende vaart voortdreef, gezweept door storm.

Plotseling volgde een doffe stoot en dan nog een.

Toen werd het doodstil. ..

George ~inq~troom zag om .!laar zijn beide vrienden. Zij l~gen daar In Zl}n hut, zooals hIJ ze er gisterenavond in totaal uItgeputten staat gebracht had. Carl in de kooi, met riemen v~stgesnoerd aa~ den. wand, om er bij den hevigen storm met te worden Ultgeshngerd, Vansittard tusschen de pooten van de vastgeschroefde tafel, waaraan hij hem met een laken

gebonden had. I

George's oogen, gewend aan de duisternis van den zwarten nacht, konden hen reeds goed onderscheiden in het eerste grijze morgenlicht, dat vaag tegen den hemel stond en als een bleeke, trieste veeg door de patrijspoorten drong.

In den nacht had hij hen hooren kermen en twee maal ha.~ hij ze wat van het laatste water gegeven dat over was.

Hl} verwonderde zich er over, of zij nog zouden leven na zooveel ontbering.

Maar het meest verwonderde hem de vreemde rust die plotseling over het schip gekomen was. Even te v~ren stampte en steigerde het nog op een razende zee, en nu, na den stoot, scheen het muurvast te liggen ergens op een onderzeesche rots.

Zoover hij uit de patrijspoort hier aan stuurboord zien kon, was overal. nog de zee. Maar hij merkte iets op, wat hem met verbazmg sloeg ... Een driehonderd meter van het schip kookte in de sinds den morgen doodstil geworden afmospheer n?g de .Oce~an, maar rondom het schip was de zee enkel 10 rustig deInende beweging.

. Een o.C?gen?lik meende hij, dat het gezichtsbedrog of een zIDsv~rbl~~t~rlDg was. In de? staat van groote afmatting, waarlO hiJ ZIch bevond, kon ZInsverbijstering zeer goed voor- komen. Aan den anderen kant voelde hij zich zoo moe en geslagen, dat het hem bijna onverschillig liet, of zij nu in kalmer zee den langzamen dood van dorst zouden sterven of ginds in de kokende golven sneller zouden ondergaan. '

15

(14)

Leunende tegen den wand van het schip stond hij voor de patrij poort naar de zee te zien, zoekende naar de oplossing van dit vreemde raadsel.

Tegelijk zag hij iets, wat hem opnieuw met verbazing slo g ... Een vogel, die over het schip dreef. Sinds maanden hadden de vogel het schip verlaten.

Hi r moest land zijn. Ergens in de nabijheid moest land zijn! De gedachte doorvoer hem als een schok, en hergaf hem weer de krachten, die hij in zijn moedeloosheid straks gemi t had.

Snel begaf hij zich naar de trap. De uitgang bevond zich aan stuurboord. Met moeite werkte hij zich over het dek, dat g deeltelijk versperd was door wrakhout en gebogen reeling.

En dan stond daar ineens een ander man. Het was nict meer de George Lingstroom van zooeven, het wa de man, die na maanden afzondering de wereld terugziet, die hij voor eeuwig verloren mecnde.

Hij zag boomen, rotsen, een breed stuk strand en een

heuveltop. ..

Hij moest met de handen langs de oogen stn}ken, om nog eens duidelijk te realiseeren, wat hij zag.

Boomen, een heuvel... strand, rotsen, een kleine baai.

En met een heesch geluid liet hij den kreet hooren, die door zoovele schipbreukelingen reeds was geuit: Land!

Zijn kreet werd niet beantwoord. De anderen aan boo~d bleven nog weggezonken in den doezel van hun zw~kh~ld door ontberingen, en alleen de vogel boven het schip het een schuw geluid hooren en wiekte dan snel terug naar bet eiland.

Maar George had één ding gezien, wat hem alles zei over het eiland; het was geen zeevogel. Als het geen zee- vogel was, dan moest er drinkwater zijn op het ~.iland, ~at daar eenzaam in den Oceaan lag ... waarvan hiJ de belde einden zag ... in een landtong en een kaap en waar over op den heuveltop nu het eerste roze van den nieuwen dag ging kleuren.

"Water!"

Dat begrip water zei hem voor dat oogenblik meer dan het begrip land. Hij voelde geen vermoeienis meer; hij voelde weer den ouden sterken mensch in zich terug komen, den George Lingstroom van weleer. Zoolang het een wachten geweest was op den laatsten slok water en op den dood, had hij zich moe en zwak gevoeld. Nu was er weer te han- delen, nu kon hij weer actief zijn. En daar voor hem op het eiland lag de redding, waarop hij niet meer had gehoopt.

Met een enkelen sprong was hij beneden en schudde zijn beide vrienden wakker.

"Land! Water!"

Zij schenen het eerst niet te begrijpen, ontwakend uit hun loome bewusteloosheid en staarden hem met matte oogen aan.

Vansittard was de eerste, die overeind rees, en koorts- achtig vroeg:

"Water?"

"Ja, water!"

En tegelijk greep George naar het blik, dat hun laatsten voorraad zuinig bewaard water bevatte, schudde er mee, om te voelen hoeveel er nog over was.

Haa tig schonk hij de drie glaz n vol met het laat te vocht, dat hun leven had moeten rekken, en liet zijn glas met één teug in zijn maag wegglijden.

Zoo zeker was hij, dat nu alle lijden voorbij was, dat hij de glazen nog eens bijschonk en opnieuw het vocht naar binnen joeg .I?et een z~~ere? wellust, die aan dronken chap grensde.

HIJ sleepte ZIJn vrIenden meer naar boven. Met Vansittard ondersteunde hij Carl.

Sprakeloos stonden zij naast elkaar op het verwoeste dek en ondergingen den nieuwen wellust van steeds muar staren naar die boomen, die roerlooze rotsen, het witte strand en den heuvel, waarop het roze nu verkleurd was tot goud door de eerste zonnestralen. Alles was ineens veranderd.

Die boom en vertegenwoordigden het leven, die lichtstralen op heuveltop waren plotseling iets moois, nadat zij de zon twee maanden gehaat hadden.

liet Hanncneiland. 2 17

(15)

Zij zagen het eiland, en daarmee zagen zij het leven terug.

Als ontwakend uit een droom, grepen zij aarzelend elkaars handen, vreesden tegelijk dat zij weer ontwaken zouden en zich weer zien op de eenzame zee. En het was George, die zacht zei:

"J

ongens, jongens, het zal dan toch niel het einde zijn."

Vanuit het vooronder kwam langzaam de leelijke kop van Maboeki grijnzen. Dan begon deze ineens een wilden dans uit te voeren tu schen de overblijfselen van de reeling op het dek en stiet klanken uit, die zijn groote vreugde schenen te vertolken.

Meteen ging hij over in zijn papoea-Engelsch en riep, als deed hij voor het eerst de ontdekking en waren de anderen idioten:

.,Master ... , land... land 1"

HOOFDSTUK lIl.

Allen waren nu plotseling één en al actie. Er lag tu chen het schip en het witte strand van de baai een af tand van een halve mijl.

In ieder van hen was maar één gedachte, zoo snel mogelijk weg te komen en op het eiland te zijn, het onder zich te voelen en in ruime teugen het water te drinken dat hun redding was.

Er waren geen booten meer; die waren er bij den eersten tornado reeds afgeslagen. Maar het scheen George, ondanks zijn zwakheid, een betrekkelijk kleine moeite om dien kleinen afstand zwemmend te overbruggen.

"J

ongens, ik ga naar de kust J In twintig minuten kan ik

het afgelegd hebben, en misschien kan ik gedeeltelijk waden, want het strand loopt glooiend af."

Koortsachtig zocht hij naar de touwladder, die voor eenige dagen nog langs het schip gesleept had. Die was ook ver- dwenen.

"Een touw, een touw," riep hij, terwijl hij zijn dekschoenen uitwierp: "Maboeki, een touw 1"

18

Maboeki kwam met een touw uit het vooronder, dat zij afvierden langs den scheepswand.

.,Wij doen beter een vlot te bouw n," zei Van ittard, die plot eling zijn laconische Amerikaan che rust scheen te hebben teruggevonden. "Het kan zijn, dat er stroomingen staan ... "

"Daar zullen wij met een vlot ook aan overgeleverd zijn."

"Zi je ni t, dat het krankzinnig is, om in den toe tand, waarin je verkeert, t~ will n gaan zwemmen 7"

George voelde het, maar de roep van het land was te sterk in hem. Hij liet zich zakken langs het touw, n was op het punt van zich in het water te laten glijd n, dat nog z, ~ar bewogen was, toen een kreet van Maboeki hem deed opZIen.

Met een van angst verwrongen gelaat wees Maboeki hem naar iets, wat op een twintigtal meters over het water scheen t scheren.

Het was slechts een driehoek, maar die zei alles.

Een haail

De zwarte vin 'verdween, kwam veft daarna dichtbij weer boven, dook nog eens en terwijl George zich haa tig eenige slagen optrok, dook het dier met ecn plotselingen sprong vlak onder hem omhoog en zag George neer in een afgrijselijke kaak met witte tanden, 'l\T;laruit het water wegdroop.

De schrik gaf hem plotseling een verlamming, die" zich als pijn deed voelen in de gespannen spieren der armen.

"N aar boven, naar boven, kom naar boven," riepen V ansittard en Nied rstein tegelijk.

George hoorde hun stemmen, hij hoorde wat zij zeiden, maar het was hem onmog lijk, d beweging uit te voeren.

Twee maal poogde hij een hand los te laten, om die hooger te plaat en, maar tegelijk voelde hij, dat de andere hand machteloos het touw langzaam liet glippen.

Weer dook de haai op, en hij hoorde als iets zuigends en tegelijk, met een krassen der tand n, de kaak onder zich dichtslaan. Hij was nu hoogstens een meter boven het dier, en nog 'steeds glipte langzaam het touw door zijn handen.

19

(16)

Wild keek hij om, om den afstand te meten, die hem hier van dezen niet verwachten dood scheidde. Weer zag hij de vin op wat grooter afstand boven water komen, als nam het dier een aanloop.

Daar schoot weer de kop uit het water omboog als een spitse torpedo ...

Hij voelde iets kouds en ruws aan den linker voet, .maar tegelijk, dat er beweging kwam in het touw, en hoe Vansltta~d en Niederstein met inspanning van hun laatste krachten beZig waren het touw op te halen, waaraan hij zweefde.

Het ging langzaam en toen de haai een sprong d ved was het of hij hem nog bereiken zou.

Dan was er een hand om zijn pols en lag hij op dek.

De mannen waren zóó ontdaan, dat zij het eerste oogen- blik geen woord spraken. Zij bleven neerzien in de zee be- neden, waar telkens de vin weer opdook en verdween.

Dan zagen zij elkaar aan.

George nam weer de leiding.

E I t " . h·· daa mo t een vlot komen."

.. en v 0 , zei IJ, " r Maboeki lachte.

Hij lachte met zijn verschrikkelijken, stompzinnigen grijns van Papoea, liet de bel in zijn oorlel rinkelen, greep een stuk wrakhout en wierp het in zee.

Even schoot het weg en daarna weer op, en dan dreef het snel voorbij den wand van het schip. Een twee?e, derde stuk volgde en ook die gleden weg. De mannen wisten het.

Met den snellen stroom, die langs het eiland scheen te gaan, zou ook een vlot machteloos zijn.

George nam eveneens een stuk hout en wierp het omlaag.

Vansittard deed het, en met hun vieren stonden zij ~ls kinderen stukken wrakhout in het water te werpen, als Wil- den zij zich overtuigen van iets, wat zij niet gelooven konden.

En toch realiseerden zij.

Voor hen lag een eiland, dat alles te bevatten .. scheen, wat voor hen "het leven" beteekende ; zelf zaten ZIJ op een schip, waar de laatste druppel water nu verbruikt was. Het leven scheen voor het grijpen en het was zonder goed be- stuurbare boot niet bereikbaar voor hen.

Zwijgend zaten zij neer op de wrakstukken aan dele ..

Nog was er alle kans, dat het schip hen gevangen zou houden en hen in zijn onwrikbaren greep zou laten verdorsten.

Wreeder dan ooit stond de ironie voor hen: die groote wijde zee van water, van klotsend, vloeiend water en een schroeiende dorst, die reeds weer begon te branden.

De zon was reeds een stuk boven den horizon gerezen en won al in kracht.

Straks zou zij even gloeiend als in de voorbij gegane maanden op hen branden, alles aan dek doen gloeien en tintelen en ...

Er was geen water meer.

Zij zouden moeten c1lerllen in het gezicht van het lellen.

Zwijgend stond George op en ging omlaag naar de hut. Hij kwam terug met twee bijlen en een gereedschapskist en wierp die voor de anderen neer.

Er was een uitdrukking van volhardende kracht op zijn jong, maar moede gelaat gekomen. Hij hield de lippen stijf dicht geknepen.

En ineens klonk snijdend zijn bevel: "Hier William, kom earl, aanpakken, het vlot zal gebouwd worden. Binnen een uur moet het te water, want tegen den avond zullen wij verdorst zijn. Er is maar één mogelijkheid; wij moeten kiezen tusschen deu dood op het schip, den dood op het vlot of...

het leven op het eiland J"

Meteen beukte zijn bijl den houten wand van en dekhut, zoodat die wit openspleet.

"Tij daar, en jij daarJ"

Het was of een vreemde kracht in die drie afgematte mannen gekomen was. Met bijlen en koevoeten braken zij de balken los, terwijl Maboeki naar beneden gezonden werd, om alles bij elkaar te zoeken, wat touw was.

Dreunend klonken de bijlslagen in de doodsche stilte, knerpend spleet het hout.

Een uur daarna lag op het dek een groot vlot, dat met touwen bij elkaar gehouden werd en stonden er drie mannen met schroeiende oogen en bloedende handen omheen.

21

(17)

Niemand had meer een woord gesproken. Nu en dan een dof commando van George, waaraan de anderen willoos als machines gevolg gaven.

.,Kom mee," beval George, en ging de trap af. Zij kwamen weer boven met riemen en haken.

.,En nu allen gereed I"

Met de riemen werkten zij langzaam het vlot naar bak- boord, touwen w rden gevierd, m teen zwaren plons dook het in zee. Het tolde even rond en bleef dan, vastgehouden door de touw n, gedrukt door den stroom tegen den wand van het schip liggen.

.,Haal je vrouw, Maboeki," beval George.

De Papoea hief ineens een angstg huil aan, viel op de knieën, sloeg zich voor de borst, sprak iets in zijn eigen taal en bracht het ten slotte uit:

.,0 master, zal veel te zwaar voor vlot, vijf man veel te zwaar I Vrouw niet mee wil, Maboeki liever eerst zien, of aankom 1 Meelij met arm Maboeki I"

"Goed, ga je mee, Carl," zei Ling troom hee ch, zonder verder op Maboeki te achten, als had hij dezen om zijn vree reeds afgeschreven.

Carl aarzelde.

.,Ga je mee, William 7"

De Amerikaan knikte kort, als was hij dit reeds lang be- sloten. Dan stond ook Carl op en greep zwijgend het touw, waarmee hij zich liet afzakken.

Aan twee opstaande balken aan iedere zijde van het vlot werden de twee riemen vastgehouden. George nam de groote bootshaak, die als roer zou dienen.

Op dat oogenblik scheen het of de stroom nog sneller begon te jagen en het vlot, dat nog aan zijn touwen vast zat, onder water zou trekken.

"Kap de touwenl"

Met enkele slagen vlogen de touwen los, terwijl de andere braken onder den druk van den stroom.

Zij hadden reeds tot de enkels in het water gestaan, maar nu het vlot los was, hief het zich dadelijk weer boven water en dreef in jachtende vaart af.

22

Voor de mannen scheen het, al of het schip plot ling

vaar~ gekregen had en achter hen verdween. Zij zagen Ma-

b~ekl taan, en hoorden nog zijn plot eling n ang tkreet en ZIJn roep n om toch mee te gaan .

"Roeien 1" beval George.

Twee mannen vi len met alle kracht die in hen was op de riemen.

Er was maar één mogelijkheid. Het eiland scheen drie mijlen la~g. Me drijv~nd met.~en troom moe ten zij trachten door roeIen steeds dIchter bI) de ku t te komen in de hoop, dat het vlot daar ergens stranden zou of vast raken op een bank, dan wel een rif .

Aan het einde van het eiland verr c een kleine, grauwe kaap. Als zij vóór die kaap er niet in g slaagd waren va ten gr.c:>nd te bel' iken, zou dit ook het volledig einde beteekenen.

ZI) zouden. wegdrijven in de wijde Pa ific en over een dag zou .~r .. : memand meer op het vlot zijn.

ZIJ wI~ten het, en daarvoor vochten zij.

Het eIland scheen hen voorbij te drijven als een klein stukje leven in dien grooten oceaan van dood.

., Roeien," brulde George en wrikte zelf wild met den boom.

Twee uitgeputte mannen hingen ieder op een riem en hun vermagerde lichamen schenen plotseling enkel pees en bot in de groote inspanning.

Als een hulpeloos log ding dreef het vlot snel langs het eiland, langs het witte strand dat lokte, langs de boornen en de rotsen.

In de verte was de kaap. Elk oogenblik werd hij grooter en machtiger en dreigender.

Die kaap was de mijlpaal van hun leven ...

Maar tegelijk met de kaap, naderde ook het eiland. Zij naderden h t heel langzaam, maar ze naderden!

Wild en onregelmatig plonsten de riemen in het water ...

tien minuten lang.

"Roeien," bulderde George met een hee che stem.

William roeide door, maar de bewegingen van Carl wer- den steeds trager en het vlot tolde hulpeloos rond.

23

(18)

"Ik kan niet meer," zei earl mat en ging uitgeput zitten.

"Je moet!"

De hand van George trok hem krachtig op en bracht hem bij den riem.

N u had het vlot weer richting.

Opnieuw scheen het eiland nader te komen. Maar tegelijk zagen zij, dat de kaap al heel nabij was.

Nog slecht~ een honderdtal meters scheidden hen van het witte strand. Elk oogenblik, als het vlot werd opgeheven door een golf en weer neerzonk in een waterdal. hoopten zij den zeebodem er langs te voelen schuren. Met een wan- hopigen ruk duwde George den boom diep het water in. Doch vond geen grond.

Allee.? gr.ond kon hen ~edden. Carl zonk opnieuw neer naast ZIJn rlem en boog ZIch met een starre uitdrukking in de oogen naar het klotsende zeewater.

George sprong naar voren en trok hem terug op het vlot.

,,~oeien, .Carl," bulderde hij, "het gaat om je leven!"

N lederstem keek hem met glazige oogen aan en scheen bewusteloos te worden. George schudde hem ruw dooreen en liet hem dan los.

.~~g nader was de kaap gekomen. Nog slechts een halve ml}l 1D dezen snellen stroom en dan zou alles voorbij zijn.

Het was nu George die den buitensten riem nam en samen met Vansittard poogde hij het zware vlot in de richting van het eiland te sturen.

Zij stonden naast elkaar, die twee mannen, met de handen krampachtig om de riemen, elke spier van het lichaam en e!ke zenuw gespannen, en met heete oogen starend naar het eIland, dat daar scheen voorbij te jagen.

Het waren nu nog maar een dertigtal meters van de kust en de kaap gaf hun nog honderd meter kans... Dan nog tachtig, dan nog vijftig ...

Onder het uitstooten van wilde kreten rukten ze aan de riemen en vochten voor hun leven.

N u waren er nog dertig meter tot de kaap, tien meter tot het land.

Het scheen, alsof zij met één enkelen wilden sprong het eiland zouden kunnen bereiken, maar juist daar, in felsten stroom, kolkte en bruischte de zee als in een waterval.

Nog enkele snelle, wanhopige riemslagen.

Als een groote schaduw boven hen rees de kaap op. Snel begon het vlot zich te draaien en te wentelen in den kol- kenden stroom.

De twee mannen keken elkaar aan, lieten langzaam de rjemen uit hun handen glippen ...

De kaap dreef voorbij ...

En daar lag voor hen de wijde open zee, die nog slechts één beteekenis had ...

Den dood.

HOOFDSTUK IV.

Met oogen, star van ontzetting, zagen de drie mannen.op het vlot dat eiland, waarop zij hun laatste hoop gevestJgd hadden, voorbijdrijven en achter hen wegzinken.

Het eiland dat hen alles had moeten brengen ... water en het leven, en dat daar nu langzaam verdween, terwijl de snelle stroom hen verder voerde naar de open zee.

Ze wisten het nu, ze zouden dus toch slachtoffer worden van dien Stillen Oceaan, die hen maanden als een prooi gehouden had, en in langzame en tergende marteling wilde doen sterven. Zou dat het einde zijn van hun wereldreis en het einde van alles wat voor hen iets beteekende. .. het leven.

Slechts enkele uren op dit schaduwlooze vlot, bijna ~nder den evenaar in gloeiende zon ... dan zou het gedaan ZI)n.

Met een brandend verlangen snakten ze nu naar het be- schermende schip, dat ze voor een half uur verlaten hadden, in den strijd om water en leven ... waarvan ze den romp en gebroken mast nu nog zagen opsteken juist rond de kaap van het eiland, en waar Maboeki met zijn jonge vrouw nu

25

(19)

waren achtergebleven ... veiliger dan zij. Ook al wachtte daar op het schip zeker de dood.

Voor het eerst zagen de mannen, die op dit critieke oogen- blik elkaars blik ontweken hadden, elkaar in de oogen.

Eerst waren het George Lindstroom en Vansittard die elkaar aanzagen.

George stond nog rechtop. Alleen de schouders van den Amerikaan waren wat gebogen, door uitputting van het wilde roeien.

Hij knikte George eens stil toe.

"Het is voorbij, old boy)" zei hij zacht en gelaten, als aanvaardde hij de situatie.

Carl von Niederstein, die nog neerlag op het vlot, zooals hij daar straks was gevallen, maar wiens oogen star op het eiland bleven gevestigd, als hoopte hij, dat het onmogelijke mogelijk kon worden en dat zij het nog zouden bereiken ...

liet bij dit uitgesproken vonnis een lange, droeve klacht hooren en sloot dan kermend de oogen.

"We zullen het als mannen dragen," zei George ineens,

"we zullen als vrienden samen sterven, jongens. Hier William, mijn hand. Laten we nu rustig aanvaarden wat onvermijdelijk is."

De twee handen lagen even in elkaar.

Luider kermde Carl. Het werd als het schreien van een jongen, die in doodsangst is.

"Nee, nee," zei hij, "ik wil niet sterven! George, William, ik ben zoo jong, waarom zou ik nu al moeten sterven, waarom ben ik ook meegegaan. Ik had niet moeten meegaan. Waar- om ben ik niet rustig in Weenen gebleven 7"

"Om een ongelukkige liefde, boy," zei William laconiek en er was droge humor in zijn stem.

Wat waren vrouwen en ongelukkige liefdes nog op dit oogenblik en in dit afgelegen deel van den Pacific, nu boven- dien de dorst, dien zij in de wor teling vergeten waren, hen weer schroeiend begon te kwellen.

"Kom boy, wees maar stil, ik zal je wat zeggen," zei William.

26

~... I I

Een luide heet van George brak zijn zin af. Deze had daar voortdurend rechtop gestaan, met de oogen loerend en speur nd over de zee, naar alle zijden. Zijn taalblauwe oogen hadden geen detail verwaarloo d. Eer t had lUj den verren horizon afgezocht of mis chien ergens nog een ander eiland was.

Die vulcanische eilanden van den Pacific, in welk deel ze zich ook mochten bevinden, lagen meestal niet eenzaam in de zee. V ulcanen vormden kleine groepen ... Er waren er duizenden in dien Oceaan.

Maar de lijn van horizon was gaaf en ongebroken.

Dan had hij taag naar het eiland getuurd, of zich ergens van de gekartelde kust niet een ca no zou losmaken, omdat er misschien bewoner waren.

Maar ook daar bleef het eenzaam.

Heel zijn wezen en herculesgestaIte hadden op dat oogen- blik iets van een sterk dier, dat, in nood gedreven, met scherp turenden blik naar uitkomst en ont panning zocht ...

Dan kwam plotseling wild de kreet. En meteen zag W illiam hem in koortsachtige haast naar een der riemen grIJpen.

Op dat oogenblik dook naa t het vlot de VlD van een

haai op. .

Het leek William d, aa , dat George zou trachten zich te verdedigen tegen den dood door dit dier, terwijl een veel gruwelijker dood daar in de verlatenheid van Pacific hen wachtte. Maar George scheen den haai niet en te zien.

Met e n snelle b weging domp lde hij zijn riem in h t water en begon als een bezetene te roeien, terwijl hij hee ch riep:

"Roeien, William, roeien, roeien ... kijk daar... daar I!"

Z Ifs Carl richtte zich op en zag om zich heen. Maar beiden zagen niets wat op een v rand ring van de wan- hopige situatie wees. Ze zagen alle n bet eiland, dat al kleiner begon te worden en ... den stroom, die ben er teeds verder afvoerde.

Maar toch klemden beiden zich va t aan de suggestie, die van George's kreet uitging. Al laatste stroohalm. Carl stond op, greep een riem, William nam den stuurboom ...

27

(20)

1'" "Daar. .. daar... daarheen, als we dat bereiken zijn we gered ... kijk, daar is stil water ... we zijn in den stroom, die langs het eiland schiet, maar daar ... erachter is de stroom minder, daar achter het eiland is het stil. Als we daar komen kunnen we den wal mogelijk nog bereiken."

Dat was het laatste woord wat in het volgende uur tusschen de drie mannen zou worden gezegd.

De uitkomst die George' s blikken hadden gevonden, maakte drie mannen, die reeds gerekend hadden op den dood, tot bezetene wezens, die wild vochten voor het leven. Zooals ze straks het eiland hadden pogen te bereiken, worstelende tegen den stroom, zoo trachtten ze thans dat stillere water te bereiken, gedeeltelijk meedrijvende met dien stroom, maar roeiende en sturende naar links.

Duidelijk was daar een scheiding te zien fusschen den stroom en het stillere water. Een scheiding waarop schuim dreef, dat door zijn blankheid bijna een stuk strand leek.

Verder dreef het eiland achter hen weg, maar nader kwam de streep schuim. Nu scheidden hen nog slechts een honderd- tal meters ... Nu nog vijftig, nog tien ... Dan schoof het vlot in het schuim, maakte een korte zwenking, kwam in een kleine draaikolk daarachter, wentelde eenige malen rond in reeds stiller water ••• Daar lag het stil... midden in een zachte tegenstrooming, die zich zelfs in de richting van de kust scheen te bewegen.

Op dat oogenblik zonk, zonder een geluid te geven, Carl voorover op het vlot, met het bovenlijf half in het water.

De haai was dichtbij.

George liet voor het eerst den riem los, greep snel naar Carl, trok hem veiliger en hooger op het vlot en zag dan William aan.

Weer lagen hun handen in elkander, zagen hun oogen elkaar aan.

"We moeten ... niet te vroeg juichen •.• " zei George kalm en wees naar het eiland.

Zijn stem was heesch en dor. De brandende dorst schroeide zijn keel, er was koorts in zijn aderen.

"Daar is het eiland ... " zei hij moeilijk, maar gedecideerd,

"wij zijn er minstens vijf kilometer vandaan gedreven. Er zal een worsteling moeten plaats hebben tusschen onze kracht, ons menschelijk uithoudingsvermogen in zulk een dorst ... en dezen afstand. Een van de twee zal het winnen.

Aangepakt. .. Als straks de zon hooger staat, zal haar hitte moordend zijn. En nu niet meer praten ... handelen."

De Amerikaan antwoordde niet, nam alleen den riem.

N aast het vlot dook weer de haai op en wat verder was de vin van een andere boven het water, om geruischloos weer weg te duiken.

George glimlachte ernaar. Dan beet hij de tanden opeen.

"Hebben zal je ons niet!"

Er ging een uur voorbij.

Twee mannen stonden met gebogen gestalten aan de beide rIemen.

Niemand zei meer iets. Het eenige contact dat ze hielden was door de riemen en de richting.

Een tweede uur ging voorbij.

Het logge vlot kwam slechts langzaam vooruit. Zoo lang- zaam dat het soms scheen of het stil stond.

Het eiland scheen niet nader te komen.

Beiden voelden het en verdubbelden hun pogingen.

Het derde uur vond alleen nog twee gebogen mannen, die met ge prongen lippen (>n starre oogen als automatisch nog de riemen bewogen. Het scheen of zij opgehouden had- den te denken en zich slechts staande hielden op de riemen, en zonder deze ineen zouden zakken.

Recht boven hen, op haar hoogste punt, stond de zon en schroeide op hen neer.

Zij transpireerden niet, hun huid was droog en stond strak rondom het lichaam.

Nu was het eiland meer nabij.

En tegelijk wist George dat ook dat eiland daar nog geen uitkomst zou brengen, als zij er niet zeer spoedig water vonden ook. In den uitgeputten toestand, waarin zij ver- keerden, zou hun geen kracht overblijven om nog naar het water te zoeken, dat de land vogel hen had voorspeld door zijn aanwezigheid.

(21)

Daar lag de kust, daar was een stuk strand, er stonden palmen en cactussen. Er bloeiden bloemen. Het leek een ironie. In twee maanden hadden ze geen groen en bloemen gezien.

Dan schoof er iets onder het vlot en nog eens ...

Sprakeloos wees George onder zich. De wal J Hij liet zich snel van het vlot glijden.

Het water reikte hem nog maar tot de heupen. Tegelijk stond William naast hem. De koelte van de zee bracht even verfrissching. Maar als ze met hun handen naar het natte vlot grepen, beet het zilte vocht schrijnend aan hun bloedende huid.

Niemand sprak nog ... Langzaam sleepten ze het vlot naar het glooiende strand. Soms struikelden zij over kuilen, dan weer zonken ze wat dieper weg ... George dook onder. En nog eens.

Zoo wild was de dorst, dat hij iets van het zoute water door zijn keel deed glijden. Hij kende er het gevaar van ...

de verhoogde schroei van dorst straks. Maar even gaf het hem weer kracht.

Nu lag het vlot aan het strand.

Sameh droegen zij Carl, struikelend en hem half slepend door het water tot op het droge.

Ze vielen er neer en het scheen ook dat ze er sterven zouden.

Het was Carl die zich, bijgekomen uit zijn bezwijming door het koele water, en gesterkt door de genoten rust in bewusteloosheid, het eerst ophief. Hij zag de beide mannen daar naast hem liggen in de brandende zon.

"George ... William ... "

Zacht en dan harder stiet hij ~iden aan.

"Hier weg uit de zon ... weg uit de zon ... daar bij het bosch ... daar is schaduw."

Ze sleepten zich steunend op elkander in de schaduw van een palmenboschje, dat laag over het strand hing.

Bijna tegelijk sliepen zij er in.

George ontwaakte. Hij poogde eerst zijn oogen te openen

en dan zijn mond te sluiten, die dor en droog ergens in zijn als ver teend gelaat moe t staan.

Er was maar één gedachte in hem ... water ... water.

Hij zag om zich heen. Nergens was iets wat op water leek. Zelfs niet op het minste vocht.

Behalve de groote, wijde, tergende zee.

Hij had weer kracht genoeg om naar de zee te kruip n, die vriendelijk kabbelde over het natte strand. Dan rolde hij zich erin ... en liet nog eens het water spoel n door den mond, tot hij het schrijnend voelde wegglijden in de toe- geschroefde keel.

Opnieuw bracht dat verkwikking.

Strompelend ging hij terug. Er moest water komen. Het deed er niet toe vanwaar. Die palmen leefden van zeewater, dat wist hij. Maar ergens op het eiland moest toch wel een moeras of beek zijn, anders had er geen landvogel boven gezweefd.

Zonder recht te weten wat hij deed, liep hij met half ge- sloten oogen het bosch in. Met de armen drukte hij de struiken opzijde. In wilde vreugde ademden zijn longen de vochtige lucht van het oerwoud in. Het wa of hij het instinct had van een dier, dat recht aanging op water dat ergens zijn moe t, mi sehien kilometer ver, maar dat hij rook.

Over het strand was de eerste schemer gekomen.

Hier leek het woud zelfs koel n er hecrschte reeds bijna nacht.

Er waren enkele struiken, die niet van palmensoort waren.

Gretig nam hij enkele bladeren in den mond. Maar ze bleven droog en dor op zijn leeren tong liggen.

Voort ... voort ...

Hij moest de kracht gebruiken die hij nu nog over had, om water te vinden, voor zich en zijn vrienden, die niet meer in staat waren het te zoeken.

Als er water was, zou hij zich erin wentelen, zou hij zich verzadigen en drinken, drinken ...

Hoorde hij daar iets naast zich tusschen de dorre palm- bladstelen, die hier hoog lagen en waarin zijn voeten telkens verwarden?

31

(22)

Of was het hallucinatie 1 Hij luisterde. Neen, het was verbeelding.

Rechts van hem zag hij een open ruimte in de duisternis.

Een stuk nog bijna heldere, maar dieproode lucht.

Tegelijk bleef hij staan ... als verlamd.

Hij zag daar op een stuk steen de gestalte van een inboor- ling, die dreigend oprees en die iets spookachtigs had in het roode avondlicht.

Hij had een groot en wreed gelaat met zwaren schedel.

Hij had diep liggende oogen, die schenen te gloeien van licht. Hij zag oogen, die hem aankeken ... en woest naar hem schenen te loeren.

Een mensch ... dat was het eerste wat George dacht. Die kon hem helpen ... die kon hem zeggen waar water was. Hij opende den mond om te vragen, maar die zat dichtgekleefd van dorst.

Hij wees mat en duizelig naar zijn mond ... en nog eens.

De man in het donkere bosch bleef roerloos staren, met een blik van hevige vijandigheid.

Weer trachtte George te spreken. Hij kon alleen wijzen.

De ander zag hem hard en koud aan. Het leek in die duis- ternis een reus. George begreep 1 Dat was een vijand, een wezen waarvan hij geen hulp kon verwachten.

In onbewuste beweging van zelfverdediging hief hij de armen boven het hoofd, en bukkend greep hij met de hand naar zijn mes in den zak ...

Toen hij weer opzag scheen de gestalte nader te zijn ge- komen. In het halfduister, met de twinkeling van rooden gloed, die door de boornen schitterde, leek het een enorm groot wezen. Minstens tweemaal grooter dan hij ...

Terwijl hij trachtte te onderscheiden, overviel hem een duizeling en hij sloeg neer op de dorre palmstelen, kroop weer overeind ... had een gevoel, of elk oogenblik een groote vuist hem den nek zou inslaan ...

Maar er kwam niets. Als hij weer opzag vond hij de gestalte niet terug. Hij voelde zijn eigen zwakheid en ineens, in paniek vluchtte hij snel weg in de richting vanwaar hij

gekomen was, langs het pad dat trak zijn lichaam gemaakt had in de rimboe van struikgewas.

Hij kwam op dezelfde plek uit, waar hij het trand ver- laten had. Daar draaide hij zich, nu hij het g voel had dat zijn voeten ni t meer verward zouden raken in de palm stelen snel om en hield het m~s gereed t I.' verd diging ... zich cr over verbazende dat de ander, di toch aan dit struikgewa gewend moe t zijn, hem niet reed had ingehaald.

Maar zwijgend stond het donkere bosch daar in al zijn geheimzinnigheid en er kwam geen geluid.

Hij luisterde nog eens scherp ...

Niets.

HOOFDSTUK V.

Moeilijk hijgend zag hij om naar zijn vrienden.

Ze lag n daar nog naa telkaar, zooals hij ze strak ver- laten had. Alleen William had de oogen half open en zag naar hem.

" Water," zei hij, met moeilijk bewegende lippen.

Duidelijk stond de nieuwe realiteit weer voor hem, die hij in 't bo ch een oogenblik verget n was. Water kon alleen in dat bo ch zijn en daar had hij iets gezien, Je enorme gestalte, die dl.' igend op hem toe wa gekom n.

Daar was dus iemand. Daar was dus ook water, als cr een mensch leven kon. En mi chien meerd re. Wat konden het voor rnenschen zijn? V. elk iland was dit ond r cl vele van den Pacific? Op Hawai waren de menschen groot, heel groot, overlevenden van en oud ra , laat te bewon rs van een verzonken werelddeel, dat enk I met zijn vulcanen nog, als eilanden, in den Stillen Oceaan op tak.

Maar zij waren hier zuidelijker... en dichter bij den evenaar. Zouden hi r ook nog menschen wonen ... over- levenden van datzelfde groote ra .

Hij voelde nu weer zijn doodelijke afmatting. Diezelfde die h m had weggejaagd uit dat oerbosch, de zwakte die loom hing in zijn knieën ...

" Water," fluisterde William weer heesch.

liet "'ann~neil. nd. ., 33

(23)

George kreeg een gevoel om zich nu maar rustig naast de anderen neer te leggen en niet meer te strijden, niet meer te leven, alleen maar vredig in te slapen, voor altijd.

"Ja ... water," poogde hij te fluisteren en zag weer naar de zee, waar zooveel water was. Dan haastig op naar de palmen of ze misschien ...

Maar als er cocosnoten aan waren geweest, dan hadden ze hier ook op den grond moeten liggen.

Gebroken boog hij het hoofd en liet zich neervallen naast William ...

Daar lag de zee, waar het laatste rood van zon stierf ...

Het zou de laatste maal zijn dat hij die zag ... Die vijandige zee, welke nu doorgloeid scheen van vuur, zooals zijn lichaam.

Er kwamen golven ... bij bet strand.

N een, het waren steenen, die waarschijnlijk vrij kwamen door de eb ...

Maar er was hier weinig eb en vloed ... er was ...

Wat waren die steenen dan 7 Ze bewogen... Hallucinatie 7

Nu kwamen ze hooger. Ze hadden koppen.

Hij ijlde waarschijnlijk. Dat was het einde. Straks zou alle ru tig en stil om hem worden.

Hij loot de oogen om die steenen met koppen niet meer te zien.

Hij schrok tweemaal wakker ...

Hij droomde hoe hij daar twee maanden geleden lag in de hut van zijn luxe jacht, van alle weelde omringd, bediend door Mabo ki ... Hij la in een roman van de Zuidzee, die mooi was ... Ze hadden toen nog sigaretten gehad. Lang verdwenen genot ... Nu was hij zelf hoofdpersoon in dien roman. Maar er was daarin niets moois meer. Hij was een schim van den man die daar in de luxe-hut gelegen had.

Verdorstend aan een onherbergzaam strand, stervende reeds.

En hij voelde dat er nu nog maar één geluk was ... Sterven ...

zoo snel mogelijk.

Dan, als in koorts voelde hij iets aan zijn voet. Moest verbeelding zijn. Nogmaals verzamelde hij alle kracht om zich op te richten.

34

De steenen waren nu overal rondom hem. Hier kroop er een, e? daar een. Een was aan zijn voet. Er waren groote en k!eme. Een steen duwde traag zijn been opzijde. Hij zag het 10 een ~ aas.

En mete n begreep hij.

Schildpadden, zeeschildpadden die nu in den avond op

het eiland kwamen. '

Hij haatt ze. Dieren die leven en, entelen kond n in h t water, waarvan een mensch ni t drinken kon.

I J \V ater," fluisterde William heesch.

In koort toestand zag George plots iets voor zijn oogen.

Het wa rood, het was bloed.

Wa het de rood doorgloeide zee 7

N een, hij zag het daar voor zich, aan den hals van een der hildpadden die gewond scheen. Mis chien van een rots g val1en of onverwachts door een ander zeedier aangevallen.

Het klonterde in dikke, helroode plekken aan den hals vlak ond r den kop.

George staarde ernaar, en hij voelde dat er iets vreemds n hunk rends in hem wa .

Hi r dat bloed ... ander blo d.

Er waren min tens een dozijn dier n rondom, en ze waren tam en mak, keken met de kleine oogen verbaasd naar de wezens op het trand.

George tiet e n roep uif, een gretige, een wilde een onmen c?elijke, primitieve. Bijna en dierlijke. '

Dat Zl n van het bloed maakte hem razend en gaf hem tegelijk een helsche vreugde. '

Daar ... daar was de redding.

Voor hem en voor dander n.

"Carl, \\ ilJiamlll Hier! Drinken drinken ... water!"

riep hij. '

"Water," h rhaalde William vaag, en b woog de lippen.

Maar Carl ree toch nOg overeind

Het was de kreet, die

~van

dorst' tervenden altijd niem\1 leven had ingeblazen.

J:Iij zag ho~ George in hevige wor t }ing was met een der klemere schildpadd n. Met zijn zwakk kracht n was hij bezig een der schildpadden om t keeren.

35

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

EEN LAUWERKRANS. 't Was afgrijselijk, om razend van te worden I Gelukkig zakte toen het gordijn. Als uitgeput door 't vertellen, liet Holtsman zich, met langzame

Maria in de Rozenhaag (reproductie) van Schöngauer. Maria in de Rozenhaag. artikel van ds. van Oven-van Doorn. Piuewieû heerlijbte Ker,tfeest. houten lepel neer. die is

Later heb ik mij dikwijls afgevraagd, waarom Van Hoogvliet zich niet verzette tegen het ve rtrek van Marto, die den tocht immers medemaken zou. Deze zou hem

DI' (.pmntijni'lch,' klapt ill haar Ilallllrll CII had, 'elouf ik.. Waarvau h' har vul i'. Eli nu i' zij zick.. bOIIt 'n wurd.. llÜ kuar~ptantlt tl'rwijl hij ue mal" vrr.. Hij

Maar zover kwam hij niet, tenmins'(e niet dadelijk. Van de andere zijde der zaal kwam iemand tussen de stoelen en tafels door naar hem toe. Met één oogopslag herkende

We brengen het pedagogisch didactisch handelen bij rekenen in beeld, we halen kennis op, delen die met elkaar en passen deze kennis weer toe in de lessen.. We monitoren dit

1v en hierop een ketting van losse (= nieuwe tentakel) (eindig met een halve vaste in de beginvaste) Herhaal tot je 4 tentakels

Je leidt de draad aan de achterkant door (deze draden komen aan de binnenkant van de Octopus) Daarna ga je verder in de 1 ste v na de tentakel.. (Principe = tentakel overbruggen –