• No results found

NIEUWE APPS? NIEUWSAPPS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "NIEUWE APPS? NIEUWSAPPS"

Copied!
135
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Letteren Master Journalistiek

2012-2013

E.C. Bosgraaf (2230631)

BEGELEIDER DR. A.R.J. PLEIJTER

TWEEDE LEZER: DR. T.A.C. WITSCHGE

NIEUWSAPPS

(2)

nieuwsorganisatie een of meerdere apps. Deze apps verschillen onderling nogal en maken niet altijd gebruik van de technische mogelijkheden die er zijn om het nieuws

tabletproof te presenteren. Dit onderzoek brengt de status

van de ontwikkeling van de apps weer die tien Nederlandse nieuwsorganisaties op de markt hebben gebracht. De apps worden met elkaar vergeleken door

middel van een objectief analysemodel en vervolgens wordt door middel van interviews met hen die binnen de

nieuwsorganisaties verantwoordelijk zijn voor de app in kaart gebracht welke keuzes en afwegingen aan de ontwikkeling van de app vooraf gingen. De belangrijkste

conclusie van het onderzoek is dat Innovatieve nieuwsorganisaties over het algemeen kwalitatief betere apps in de markt brengen en maken beter gebruik van de

(3)

1.INTRODUCTIE 4

2.THEORETISCHE ACHTERGROND 1

2.1WATISEENAPP? 2

2.2WAAROM APPS 14

2.3WELKEONTWIKKELPROCESSEN? 19

2.4VERANDERT CONTENT DOOR DE APP? 26

2.5HOEZIJNREDACTIESGEORGANISEERD? 32

2.6WATZIJNDEVERDIENMODELLEN 32

2.7ONDERZOEK NAAR INNOVATIE IN ONLINE JOURNALISTIEK 37

3.ONDERZOEKSOPZET 38

3.1BEPALEN VAN HET KWALITEITSNIVEAU 38

3.2HET KWALITATIEVE INTERVIEW 47

4.KWALITEIT VAN DE NIEUWSAPPS 61

4.1INTERACTIVITEIT 61 4.2HYPERTEKSTUALITEIT 62 4.3MULTIMEDIALITEIT 63 4.4ACTUALITEIT 64 4.5GEHEUGEN 65 4.6PERSONALISATIE 66 4.7APP-DESIGN 67 4.8TOTAALSCORES 68 4.10CONCLUSIE 71 5.INTERVIEWS 73

5.1.WAAROM EEN APP? 73

5.2WELKE ONTWIKKELPROCESSEN? 77

5.3HOE ZIJN REDACTIES GEORGANISEERD? 81

5.4VERANDERD DE CONTENT DOOR DE KOMST VAN DE APP? 85

4.5WAT ZIJN DE VERDIENMODELLEN? 89

5.6TOEKOMSTVISIE 92

(4)

7. CONCLUSIES 105

7.1CONCLUSIES 105

7.2KANTTEKENINGEN 109

7.3AANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK 110

LITERATUUR 113

BIBLIOGRAFIE 113

(5)

1.Introductie

Hoe verkoop je nog een krant als steeds minder mensen papier kopen omdat het nieuws al ‘op internet’ staat? Nieuwsorganisaties wereldwijd zijn zoekende deze vraag te beantwoorden. In die zoektocht duikt

once every while wel weer een next best thing op. Een

beloftevolle ontwikkeling waar iedereen over praat, en iedereen aan mee wil doen. Sinds 10 juli 2008, toen Apple haar app store opende (webpronews, 2012) en in het eerste weekend alleen al maar liefst acht miljoen apps verkocht, is hét woord op het gebied van mobiele technologie zonder twijfel ‘app’. De app, feitelijk gezien een afkorting van applicatie, is een relatief klein

programmaatje dat gemaakt is voor mobiele telefoon, tablet of computer. En gratis, of tegen betaling

aangeboden als download aangeboden wordt. In krap vier jaar tijd is het aantal apps dat Apple aanbiedt gegroeid van 500 in 2008 naar meer dan 700.000 in 2012. Geschat wordt dat er wereldwijd zo’n 20 miljard dollar (gdgt.com, 2012) uitgegeven wordt aan apps. Apps zijn, kortom, booming buisness.

Ook nieuwsorganisaties zagen dat in. Anno 2013 kan een nieuwsorganisatie niet meer zonder app. Van het

experimenteergrage NRC.next tot het

christelijk-conservatieve Reformatorisch Dagblad: allemaal bieden ze hun lezers de mogelijkheid ‘hun’ nieuws op de iPad te lezen door middel van een app. Maar de vraag begint te rijzen of een app hebben ‘om het hebben’ wel genoeg is.

`In krap vier

jaar tijd is het

aantal apps

dat Apple

aanbiedt

gegroeid van

500 in 2008

naar meer dan

700.000 in

(6)

Op 3 december 2012 werd bekend dat de eerste krant ter wereld die alleen bestond in een iPad- app, The Daily, stopt te bestaan. De app, die na krap twee jaar meer dan 100.000

betaalde lezers had, bleek toch niet winstgevend genoeg. Het einde van The Daily onderstreept nog maar eens dat nieuwsorganisaties nog niet hét model hebben uitgevonden om geld te verdienen met hun apps.

Daarbij is het zo dat nieuwsapps erg van elkaar verschillen: waar de ene redactie volop lijkt in te willen zetten op de technologische mogelijkheden wat betreft het gebruik van multimedia en interactiviteit bieden andere redacties weliswaar een app aan, maar blijkt dat in de praktijk een directe kopie te zijn van de gedrukte krant.

Eind mei 2012 sprak ik min of meer per toeval een redacteur van een landelijke krant. We spraken over het feit dat ik maar moeilijk kon wennen mijn kranten niet meer op papier maar op iPad te lezen, vooral omdat de lay-out van de krant in de app niet afwijkt van de lay-out van de krant. De redacteur in kwestie merkte op de krant zich volgens haar maar amper bezighield met het ontwikkelen van manieren en strategieën om haar nieuws digitaal te presenteren. Ze wees op de iPad die voor haar lag en merkte op dat ze bovendien niet verwachtte dat haar krant binnen afzienbare tijd een ander soort app aan gaat bieden dan de PDF-versie van de krant.

Toen ik daar eens verder over nadacht realiseerde ik me dat veel meer krantenuitgevers er voor hebben gekozen een kopie van de krant aan te bieden bij wijze van app en vroeg me af hoe het mogelijk is dat deze uitgevers er voor kiezen niet of amper te innoveren op nieuwe mediakanalen en in plaats daarvan een feitelijke kopie van hun vertrouwde te product blijven uitgeven.

Het doel van dit onderzoek is in kaart te brengen hoe Nederlandse nieuwsredacties om (zijn) (ge)gaan met het ontwikkelen van hun nieuwsapp, welke kenmerken nieuwsapps hebben en welke factoren in een organisatie bijdragen aan het ontwikkelen van een nieuwsapp voor iPad. Belangrijke vragen daarbij zijn:

(7)

- Wat is nou eigenlijk een goede nieuwsapp?

- Hoe worden beslissingen gemaakt in het ontwikkelproces?

- Welke afwegingen maken redacties bij het ontwikkelen van een app?

- Welke bedrijfsfactoren kan een nieuwsorganisatie inzetten om tot een vernieuwende, innovatie app te komen?

Theoretische achtergrond

Om tot een zorgvuldige beantwoording van deze vragen te komen is het van belang dat eerst de kernbegrippen en theoretische ideeën die de basis vormen van deze vragen duidelijk te beschrijven. In hoofdstuk twee zal ik deze uiteenzetten en toelichten. In dat hoofdstuk zal ik allereerst uitleggen wat een app precies is. Daarna zal ik ingaan op de vraag waarom het ontwikkelen van een app eigenlijk potentieel interessant is voor nieuwsorganisaties en hoe het kan dat veel nieuwsorganisaties het gevoel hebben niet mee te tellen zonder app. Vervolgens zal ik in kaart brengen volgens welke stappen een ontwikkelproces op het gebied van nieuwe technologie meestal verloopt en welke factoren van invloed zijn op innovatie in een

nieuwsorganisatie. In paragraaf 2.4 zal ik uiteenzetten hoe het komt dat nieuwe media altijd vragen om nieuwe presentatievormen en wat de belangrijkste criteria zijn voor het presenteren van content in een app. Deze uitgangspunten vormen de basis voor het eerste deel van het eigenlijke onderzoek. Vervolgens komt de organisatie van de online newsroom aan bod: hoe wordt een werkproces idealiter ingericht voor het publiceren op een online platform? Hoe verschilt dat van de omstandigheden op de werkvloer voor traditionele journalistiek? Ten slotte behandel nog de vraag hoe er mogelijk geld verdiend kan worden met online nieuws, wat de voorwaarden zijn van consumenten om te betalen voor online nieuws en wat de problemen zijn waar nieuwsuitgevers tegenaan lopen wanneer ze hun nieuws niet langer gratis aanbieden.

Methode

(8)

hypertekstualiteit, multimedialiteit, geheugen, actualiteit, personalisatie en app-design. Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit interviews met de personen die binnen de

onderzochte nieuwsorganisaties verantwoordelijk waren voor de ontwikkeling van de app. In deze gesprekken zal ik proberen te achterhalen wat de motieven en overwegingen zijn geweest om tot de app te komen die de nieuwsorganisatie heeft gemaakt. In het derde deel van het onderzoek zal ik een verband proberen te leggen tussen de toetsing van de kenmerken van de iPad apps en de motiveringen en overwegingen van de geïnterviewde nieuwsorganisaties: zijn er causale verbanden aan te wijzen?

De resultaten van het onderzoek komen in de daaropvolgende hoofdstukken aan de orde. Eerst zal ik de scores van de apps presenteren, daarna volgt een weergave van de afwegingen en strategische keuzes van de nieuwsorganisaties en ten slotte zal ik die twee gegevens aan elkaar proberen te koppelen zodat er een beeld ontstaat van welke factoren binnen een nieuwsorganisatie er voor zorgen dat de betreffende organisatie met een goede, innovatieve app komt.

Conclusies en aanbevelingen

Het laatste hoofdstuk tenslotte zal bestaan uit een beknopte herhaling van mijn

(9)

2.Theoretische achtergrond

Het doel van dit onderzoek is inzicht te krijgen in de manier waarom Nederlandse

nieuwsorganisaties omgaan met de ontwikkeling van hun iPad app. Op basis van eerder

gedaan onderzoek –met name naar de ontwikkeling van de internetjournalistiek- onderscheid ik in dit hoofdstuk zes factoren die van belang zouden kunnen zijn bij deze ontwikkeling. Deze factoren beschrijven het wat, hoe en waarom van de ontwikkelprocessen: waarom kiezen nieuwsredactie er voor een app te (laten) ontwikkelen? (§2.2) Welke ontwikkelprocessen zijn er te onderscheiden? (§2.3) Verandert de content door het werken in een app, en zo ja: hoe? (§2.4) Hoe wordt de redactie georganiseerd wanneer er ook in een app gepubliceerd moet worden? (§2.5) Hoe denken nieuwsredacties geld te verdienen door het werken met een app? (§2.6) In dit hoofdstuk zal ik mijn vooronderstellingen uiteenzetten en onderbouwen met wetenschappelijke literatuur over hoe er bij eerdere innovaties op het gebied van

internetjournalistiek gedacht is over de antwoorden op deze vragen. Omdat de iPad-app pas sinds 2010 bestaat is er relatief weinig over mijn specifieke onderzoeksvraag gepubliceerd. Ik heb er daarom voor gekozen literatuur te raadplegen over internetinnovatie en

(10)

2.1 WAT IS EEN APP?

Het woord ‘app’ is in korte tijd een belangrijk buzzword1 geworden. In 2011 werd het bijvoorbeeld nog benoemd tot ‘ woord van het jaar’ door The American Dialect Society. De herkomst van het woord, het eveneens simpele en door zijn algemeenheid weinig betekenende ‘applicatie’, wordt nog maar zelden gebruikt. Wanneer je spreekt over de kleine programmaatjes die gebruikt worden op een telefoon of tablet, heb je het over apps. Het zijn kleine

programmaatjes die op zichzelf staan, in tegenstelling tot websites: die werken alleen in combinatie met een browser. In deze paragraaf zal ik uitleggen wat een app precies is en wat de verschillen zijn tussen een app en (mobiele) website.

Klantenbinding

Raluca Budiu en Jakob Nielsen (2011) deden onderzoek naar de manier waarop mensen apps gebruikten op de iPad en besteedden daarbij veel aandacht aan de specifieke kenmerken van de app ten opzichte van andere mobiele kanalen. Zij stellen dat:

“The current design strategy of iPad apps definitely aims to create more immersive experiences, in the hope of inspiring deeper attachments to individual information sources. This cuts against the lesson of the Web, where diversity is strength and no site can hope to capture users’ sole attention. (…)The iPad could be different if people end up getting just a few apps and sticking with them” (p.8).

Apps worden dus bewust gemaakt om consumenten te verleiden zich te verbinden aan een merk of product. Uit hun onderzoek bleek dat gebruikers van de iPhone liever een app gebruiken dan een website bezoeken, omdat het sneller en overzichtelijker is.

Bovendien vraagt een website een andere manier van navigeren dan een app.

“Websites are designed for the mouse, which is a fairly precise device — we can reliably hit much smaller targets using a mouse than using our fingers. Although sometimes the text size on a web page may be good enough for reading, it may still be too small to click” (p.11).

Specifieke kenmerken apps

Hoewel apps dus voldoen aan een groot aantal kenmerken die ook opgaan voor websites,

(11)

noemen Budiu en Nielsen een aantal kenmerken die apps voor de iPad kunnen hebben ten opzichte van websites.

Mooie afbeeldingen

Ten eerste noemen zij de visuele mogelijkheden die iPad-apps hebben. Door het relatief grote beeldscherm en de hoge beeldschermresolutie komen afbeeldingen en filmpjes goed tot hun recht. Bovendien is het op een iPad goed mogelijk véél visueel materiaal te gebruiken, in bijvoorbeeld een slideshow.

(12)
(13)

Touchscreen ‘Invisible controls’

Ook kenmerkend voor de iPad is de manier waarop lezers navigeren tussen artikelen. Waar voor regulier online nieuws een muis nodig is om op artikelen of foto’s te klikken, wordt de iPad met de vingers bediend. Volgens Budiu en Nielsen wordt de iPad hierdoor beschouwd als ‘natuurlijker’ en ‘intuïtiever’.

(14)

Verdwaald raken in een app (home-knop, zoekfunctie)

Hoewel navigeren doorgaans makkelijker en intuïtiever zou moeten gaan, gebeurt het ook vaak dat de lezer ‘verdwaald raakt in de app’, aldus de onderzoekers. Dit wordt dan meestal

veroorzaakt door slecht of onzorgvuldig ontwerp. Wanneer bijvoorbeeld de home-knop, of een zoekfunctie vergeten wordt, raakt de lezer makkelijker zijn ‘weg’ kwijt op de iPad dan op reguliere websites.

(15)
(16)

Changing orientation

Als de iPad gedraaid wordt, veranderd de oriëntatie van het beeldscherm tussen landschaps- en portretmodus. Veel apps zien er anders uit wanneer je omschakelt van staand naar liggend en volgens Budiu en Nielsen resulteert dit er in dat app-makers graag gebruik maken van de extra ruimte die ontstaat wanneer de iPad in landschapsmodus is. Soms heeft dit tot gevolg dat niet alle functies van de app beschikbaar zijn in portretmodus, wat volgens de onderzoekers dan weer niet de bedoeling is, omdat het gebruiksonvriendelijk zou zijn

Afbeelding 2.6: De app van De Telegraaf draait weliswaar mee als de gebruiker zijn iPad draait, maar aan de inhoud van de app verandert vrijwel niks. Dat wil zeggen: er verdwijnen of verschijnen geen extra

(17)

Waar worden iPads voor gebruikt?

Uit het onderzoek van Budiu en Nielsen bleek dat de iPad het meest gebruikt wordt om spelletjes op te spelen, om e-mail op te lezen, sociale netwerken op te gebruiken, video’s te bekijken en om op de hoogte te blijven van het nieuws.

“A common characteristic of all this iPad use is that it’s heavily dominated by media consumption, except for the small amount of production involved in responding to emails” (p11).

Ongeveer de helft van alle iPad-gebruikers heeft zijn tablet regelmatig bij zich. De andere helft gebruikt de iPad vooral thuis of op reis. Volgens Budiu en Nielsen voldoet een geslaagde iPad-app aan de volgende kenmerken: maakt goed gebruik van de mogelijkheden die de iPad biedt (goede graphics, geïntegreerd met andere apps, etc.) biedt de gebruiker niet alleen alles wat de website te bieden heeft maar zelfs méér (speciale kortingen, sneller).

Metafoor voor print

(18)

“Publishers hope that users will perceive content as more valuable if each publication is a stand-alone environment. Similarly, they hope for higher value-add if users spend more time with fewer publications rather than flit among a huge range of sites like they do on the web” (p.8).

Een app wordt dus aantrekkelijker naarmate hij meer toegespitst is op digital gebruik en minder lijkt op een product dat ook analoog zou kunnen zijn.

Afbeelding 2.7: De app van het Financieel Dagblad is gemaakt volgens de printmetafoor:

(19)

Gebruikersmotieven

De gebruiker van een nieuws app heeft een aantal verwachtingen. Naarmate er meer van die verwachtingen worden waargemaakt, hoe hoger het plezier van het gebruik wordt ervaren. De

uses & gratifications (McQuail, 2001) theorie biedt een simpele en duidelijke maatstaaf om te

bepalen of een iPad‐app voldoet aan de eisen van diens gebruikers. De uses & gratifications theorie zegt dat men gebruik maakt van diensten en producten met een doel (gratifications

sought) en men wil zien dat dit doel bereikt wordt (gratifications obtained). Op de eerste plaats

is het dan van belang om te bepalen met welke doelen, of motieven, gebruikers bij de app komen. Zeker omdat het internet, meer dan traditionele nieuwsmedia, gezien wordt als een goal

oriented medium (Kormhout, Verheij & Mostard, 2012).Een voor de hand liggend motief met

betrekking tot een online kranten‐app is die van informatieverzameling. Doel van de gebruiker van een nieuwsapp is om snel op de hoogte te zijn van het laatste nieuws. Wanneer men meer wil weten over een bepaald onderwerp, wil de gebruiker worden doorverwezen naar verwante

Afbeelding 2.8:: De app van de Volkskrant is ook gemaakt volgens de printmetafoor maar biedt ook de mogelijkheid tot

(20)

artikelen uit het archief. Hier ligt dus een sterk verband tussen het motief informatie verzamelen en de kenmerken van een goede nieuwssite: directheid, hypertekstualiteit en geheugen. Daarbij is er natuurlijk ook het motief gebaseerd op vermaak en/of entertainment. Men gebruikt een app om verrast te worden door het design en vermaakt te worden door de inhoud. Ook hier liggen directe verbanden met de kenmerken van een goede website: uitgebreide mogelijkheden om door te worden verwezen naar leuke en relevante artikelen en pagina’s en meer inzicht krijgen door filmpjes en foto’s.

Dit zijn motieven die gedeeld worden met de traditionele nieuwsmedia. De interactiviteit die het internet mogelijk maakt, creëert een motief waar het internet als het ware een monopolie op heeft, namelijk die van interactie, ofwel socialisatie. Denk hierbij aan de mogelijkheid om de app in te richten naar de eigen smaak, oftewel de personalisatie.

App Store

(21)
(22)

2.2 Waarom apps

Tussen de introductie van de iPad in 2010 en nu hebben vrijwel alle Nederlandse

nieuwsorganisaties ervoor gekozen een app te laten ontwikkelen. Van het experimenteergrage NRC.next tot het Christelijk-conservatieve Reformatorisch Dagblad: allemaal bieden ze hun lezers de mogelijkheid ‘hun’ nieuws op iPad te lezen door middel van een app. Waarom is er de afgelopen twee-en-een-half jaar zo massaal gekozen voor apps door nieuwsorganisaties? Ik verwacht dat nieuwsorganisaties zich bij de beslissing een app te gaan ontwikkelen hebben laten leiden door de angst hun positie in de markt te verliezen wanneer ze het niet zouden doen. Angst als voornaamste motief. Daarnaast verwacht ik dat er ook positieve aanleidingen zijn voor nieuwsorganisaties om een app te ontwikkelen: in sommige gevallen bieden apps een mogelijkheid om een werkend verdienmodel op te zetten voor hun online content.

2.2.1 Dalende oplagecijfers

‘Vrijwel alle landelijke kranten hebben het afgelopen jaar lezers verloren’ (NOS, 2012). ‘Oplage dagbladen verder omlaag’ (Parool, 2012). ‘Dagbladen blijven in oplage dalen’ (Adformatie, 2012). Zomaar een greep uit de resultaten van een bescheiden en beperkte zoekactie op Google News met de zoekwoorden ‘dalende oplages kranten’. Zo’n zoekactie levert direct een groot aantal koppen uit dag- en vakbladen op, die bij nader onderzoek allen gebaseerd zijn op de kwartaalcijfers van onderzoeksinstituut HOI. De cijfers van het HOI blijken ieder kwartaal opnieuw de bodem te zijn voor menig krantenbericht: naast de schreeuwerige koppen zijn de artikelen voorzien van felgekleurde grafieken en staafdiagrammen die veelal een dalende trend laten zien. Al deze berichten wijzen erop dat het niet goed gaat met de geprinte krant.

Verklaringen hiervoor worden gezocht in termen als ‘ontlezing, de economische crisis en de concurrentie van andere tijdsbestedingen zoals televisie’ (NRC, 2012). Als minder mensen de krant lezen zijn er dus ook minder mensen die de krant kopen. Dat heeft weer effect op de andere grote bron van inkomsten van nieuwsuitgevers: de advertentiemarkt.

(23)

Sinds het prille begin van het internet zijn kranten online. In eerste instantie omdat het internet een tekst-gedreven medium was en die vorm zich uitstekend leende voor de krant: zij produceerden traditioneel natuurlijk ook tekst. Thomas Patterson (2007) wijst nieuwsorganisaties aan als een van de eerste sectoren die online actief werden: “The internet was initially a tekst-driven medium, making it a better fit for print news than for electronic news” (p.7). Toch is deze aanvankelijke voorsprong ondertussen verdwenen. Internet heeft zich ontwikkeld tot een platform voor multimedialiteit. Naarmate er meer technische mogelijkheden zijn verandert de vorm van de nieuwssite en dat vraagt om een andere invulling dan alleen tekst van een nieuwssite.

Neil Thurman (2008) deed onderzoek naar nieuwssites in Groot Brittannië en stelt dat journalisten en nieuwsorganisaties een omslag moeten maken in hun manier van werken wanneer ze multimediaal gaan werken op internet. Thurman noemt de multimediale elementen in potentie een aanvulling op de traditionele tekst, mits toegepast op doordachte wijze.

“Across the developed world, news companies are transforming their online operation, with text and still images increasingly augmented by a more kinetic mix of media. Video, interactive graphics and audio are supplementing the more traditional outputs, generated by journalists who are being encouraged to work in new ways for publications chasing audiences choosing to spend more time online in increasingly multimedial environments” (p.439).

2.2.2 Van nieuwssite naar app

Nieuws wordt tegenwoordig door vrijwel alle landelijke en regionale nieuwsorganisaties niet alleen aangeboden via een website maar ook door middel van een app. En die apps zijn ook voor steeds meer mensen beschikbaar. Want, niet alleen heeft ruim een op de drie

Nederlanders toegang tot mobiel internet (peiljaar 2011) (CBS, 2011), uit onderzoek blijkt dat mensen anno 2012 gemiddeld 7 keer per dag actualiteiten raadplegen op hun tablet en maar liefst 12 keer per dag op hun mobiel (Bureau Consumenten Onderzoek, 2012). Apps kunnen mogelijk duidelijkheid bieden in het grote aanbod van nieuws omdat ze, anders dan een website die steeds opnieuw moet worden opgeroepen (en dus steeds opnieuw moet worden ‘gekozen’)

‘Vrijwel alle

landelijke en

regionale

dagbladen

(24)

door de nieuwsconsument een vaste plek krijgen op de smartphone of tablet van deze consument, zodat er een grotere binding met het nieuwskanaal ontstaat. Bovendien werden apps bij hun introductie gezien als hét antwoord op de vraag hoe geld te verdienen met online nieuws. Websites kunnen weliswaar voorzien worden van een paywall, in de praktijk gebeurt dat (nog) niet. Bij de aanschaf van een app is het niet ongebruikelijk er voor te betalen en als consumenten eenmaal die drempel genomen hebben zullen ze ook bereid zijn zich verder tegen betaling te abonneren op de app, zo werd gedacht. Het lijkt dus interessant voor uitgevers een app te ontwikkelen. Howard Mittman, uitgever van het tech-blad Wired, benadrukt in een interview dat apps de toekomst hebben en dat uitgevers alleen nog maar hoeven uit te vinden hoe ze winst kunnen maken met online content. (Paidcontent.org, 2012)

2.2.3 Verstorende vernieuwing

Disruptive innovation of verstorende vernieuwing is het verschijnsel dat nieuwkomers in de

markt een radicale vernieuwing voor een bestaand product presenteren, een vernieuwing die zodanig aanslaat dat zij de oude spelers en de oude producten volledig uit de markt stoten. Clayton Christensen introduceert dit begrip in het ondertussen klassiek geworden boek The Innovators Dilemma:

“Disruptive technologies bring to a market a very different value proposition than had been available previously. Generally, disruptive technologies underperform established product in mainstream markets. But they have other features that a few fringe (and generally new) costumers value. Products bases on disruptive technologies are typically cheaper, simpler, smaller, and, frequently, more convenient to use” (Christensen, 2003). En hoewel Christensen zich in dit boek niet specifiek richt op innovatieprocessen in

nieuwsorganisaties maar een bredere trend omschrijft, is de theorie van verstorende

vernieuwing erg van toepassing op ontwikkelprocessen van bijvoorbeeld online nieuws. Toen aan het begin van dit millennium de eerste nieuwswebsites ontstonden werd deze ontwikkeling alom gezien als een typisch voorbeeld van een verstorende vernieuwing. De komst van

(25)

van journalisten. Nieuwsapps zijn ook marktverstorend omdat ze de manier waarop het nieuws verspreid wordt verandert.

In 2012 verscheen bij het Amerikaanse Nieman Lab een rapport (Christensen, Skok, Allworth, 2012) geschreven door onder meer Christensen zelf, waarin de implicaties van de theorie van verstorende vernieuwing voor nieuwsorganisaties uiteengezet worden en aanbevelingen worden gedaan aan nieuwsorganisaties om zelf een disrupter te worden. De belangrijkste aanbevelingen die Christensen geeft zijn als volgt samen te vatten: altijd eerst aan het publiek denken (1), als de tijden veranderen, verander dan je bedrijfsmodel (2) en ontwikkel

mogelijkheden die passen bij de tijdsgeest (3). Dat deze ogenschijnlijk simpele aanbevelingen vaak niet succesvol ingezet worden wijt Christensen aan het feit dat processen binnen

nieuwsorganisaties vaak niet worden ingericht op verandering.

“The reason that innovation often seems to be so difficult for established newsrooms is that, though they employ highly capable people, they are working within organizational structures whose processes and priorities weren't designed for the task at hand” (p. 20) Anthony & Gilbert (2012) wijzen drie redenen aan waarom een potentieel verstorende

vernieuwing soms niet aanslaat bij bedrijven: Het niet vroeg genoeg herkennen van een

verstorende verandering, het niet voldoende geld en tijd investeren in de potentieel verstorende verandering en het bestaande business model en productconcept niet aanpassen op de

verstorende vernieuwing. De onderzoekers wijzen er op dat de laatste twee redenen het meest van toepassing zijn op de journalistiek.

Er is nog een andere reden aan te wijzen waarom nieuwsorganisaties terughoudend zijn met de ontwikkeling van hun app. Volgens An Ngyen hebben nieuwsorganisaties last van een

defensieve innovatiecultuur. Deze cultuur zorgt er voor dat de redenen die Anthony & Gilbert aanwijzen wellicht pas secundair van toepassing zijn. Immers, nieuwsorganisaties zullen eerst bereid moeten zijn te innoveren voor ze zich kunnen positioneren als een verstorende

vernieuwer.

2.2.4 Defensieve innovatiecultuur

(26)

plaatsen. Onder nieuwsorganisaties is sinds lange tijd sprake van een defensieve innovatiecultuur, aldus An Ngyen (2008):

“With an established position in the market, traditional news organizations are by and large the most financially and professionally resourceful to invest and foster the

development of a new medium. Ironically, it is also due to this established position that traditional practitioners – journalists, media executives and media owners- are usually not eager to harness the power of new media” (p.92).

Bovendien zijn stabiliteit en voortzetting van de organisatie de voornaamste doelen voor traditionele nieuwsorganisaties. Volgens Ngyen leidt dit er toe dat potentieel innovatieve mediavormen, zoals bijvoorbeeld de app, altijd eerder zullen worden gezien als een bedreiging dan als een kans. Deze defensieve innovatiecultuur is het uitgangspunt van Ngyen’s onderzoek naar de vraag waarom nieuwsorganisaties zo terughoudend zijn als het gaat om het

implementeren van nieuwe mediavormen. En hoewel zij niet specifiek schrijft over de ontwikkeling van apps –om het simpele feit dat deze nog niet bestonden ten tijde van

verschijnen van het onderzoek- maar zich richt op internetjournalistiek en de online newroom in het algemeen, biedt de theorie omtrent de defensieve innovatiecultuur ook voor mijn onderzoek interessante aanknopingspunten. Immers: anno 2012 is de nieuwsapp een soortgelijke

innovatieve ontwikkeling als de nieuwswebsite anno 2008 was. Om antwoord te vinden op de vragen of en waarom nieuwsorganisaties terughoudend omgaan met de mogelijkheden die apps potentieel bieden is het goed om te kijken naar welke defensieve reacties er zijn op technologische innovatie en welke consequenties die met zich meebrengen.

(27)

Media moeten zich blijven ontwikkelen om interessant te blijven op een veranderende markt. Dit betekent dat ze zich door ontwikkelingen op internet en op de markt veelal ‘gedwongen’ voelen tot actie, terwijl ze dat misschien wel helemaal niet willen. Ngyen stelt dat de mogelijkheden van nieuwe media aanvoelen als een bedreiging voor oude media. Deze angst bij oude media laat zich in drie factoren opsplitsen: de angst om irrelevant te worden (1), de angst dat een nieuwe manier van denken nodig is voor het web die niet direct toepasbaar is door mensen met kennis van oude media (2) en de angst als

medium te verdwijnen of irrelevant te worden wordt geprobeerd weg te halen door nieuwe ontwikkelingen in te zetten op oude producten (3). Dit laatste punt komt overeen met wat Bolter (2000) ‘hypermedialieit’ noemt, waarover meer in paragraaf 2.3. Ik wil stellen dat de angstfactoren 2 en 3 van toepassing zijn op apps van kranten die er voor kiezen niet meer dan een één-op-één weergave van de krant aan te bieden in hun app: de zogenaamde PDF-app replica is een vorm van ‘new bottles with old wine’ en juist deze manier van denken werkt echte innovatie tegen, zegt ook Ngyen. Door deze defensieve

innovatiecultuur worden innovatieve ontwikkelingen zoals apps slechts ingezet om niet weggeconcurreerd te worden. Innovatie wordt in deze defensieve innovatiecultuur niet gezien als een mogelijkheid om nieuwe markten te veroveren. Deze defensieve houding ten opzicht van technologische innovatie heeft er bovendien voor gezorgd dat nieuwsapps nog niet de verstorende vernieuwing zijn die ze in potentie wellicht wel kunnen zijn.

2.3 WELKE ONTWIKKELPROCESSEN?

Wanneer eenmaal de beslissing genomen is een app te (laten) ontwikkelen is het eindproduct er natuurlijk nog lang niet. Er moeten tal van beslissingen genomen worden voor de app

aangeboden kan worden in iTunes: hoe gaat de app er uit zien, voor welke doelgroep is de app, welke artikelen zijn beschikbaar in de app, wat gaat de app kosten, et cetera. Zijn er

(28)

Het ligt voor de hand aan te nemen dat de beslissing een app te (laten) ontwikkelen genomen wordt van hogerhand in een nieuwsorganisatie. Maar, zo bleek uit eerder onderzoek (Bosgraaf, 2012), in sommige gevallen is juist het omgekeerde aan de hand: individuen op een redactie nemen het initiatief en dat initiatief wordt vervolgens opgepakt door personen die gemachtigd zijn daarover te beslissen. Een dergelijk bottom-up ontwikkelproces verwacht ik bij meer nieuwsorganisaties aan te treffen, vooral omdat blijkt dat innovatie niet zelden geïnitieerd wordt door individuen. Daarnaast veronderstel ik dat veel nieuwsorganisaties er voor kiezen een app te lanceren op het moment dat de eerste versie werkt en dat verdere ontwikkelingen

gaandeweg het proces worden gelanceerd. Deze manier van werken is gebruikelijk bij nieuwe producten: er is immers geen voorbeeld van hoe een geslaagd eindproduct er uit dient te zien. In deze paragraaf zal ik een paar theorieën over het verloop van innovatieprocessen op het gebied van nieuwe technologie uiteenzetten.

2.3.1 Fases van ontwikkeling

De ontwikkeling van de nieuwsapp staat nog in de kinderschoenen. Is er een standaard verloop aan te wijzen voor hoe zo’n ontwikkeling doorgaans verloopt? Volgens Debora L. Spar (2001) verloopt de ontwikkeling van nieuwe technologieën altijd middels een vast patroon, waarbij aanvankelijke innovatie en experiment gevolgd worden door vercommercialisering en creatieve anarchie en vervolgens door institutionalisering. De fases verlopen doorgaans als volgt:

Innovatie Is de meest explosieve fase van een technologische revolutie, aldus Spar. Deze fase

wordt gekenmerkt door een overvloed aan experiment, ontwikkeling en ontdekking. In de innovatieve fase wordt nauwelijks geld verdiend aan de technologische ontwikkeling maar er is wel sprake van ontzettend veel creativiteit en originaliteit. Niemand begrijpt of overziet nog de precieze gevolgen van de innovatieve ontwikkeling. Belangrijk is in dat er in deze fase geen regels zijn die de innovatie beperken.

Vercommercialisering In de tweede fase gaan steeds meer partijen zich bemoeien met de

innovatieve ontwikkeling. Spar richt zich op wat zij de pioniers en ballingen noemt: zij die de grenzen aangeven. Volgens Spar zijn het de pioniers (meer specifiek: jonge ondernemers) die bepalen wat de grenzen van de nieuwe ontwikkelingen zijn. In deze fase ontstaat een

(29)

Creatieve anarchie In deze fase wordt de technologie (of zelfs: de industrie die daaromheen

ontstaan is) volwassen volgens Spar. Voor veel deelnemers wordt het in deze fase ingewikkeld een niche te vinden, zich te onderscheiden en dus te blijven bestaan. Er begint een vraag te ontstaan naar een bepaalde mate van regulering:

“Having carved out positions along the frontier, the more established pioneers no longer want to work in chaos. Instead they want to own the market they now consider theirs, to control the dominant technology and keep interlopers at bay” (p.16).

In deze fase van technologische ontwikkeling is er dus voor het eerst sprake van regels en eigendomsrechten, maar deze kunnen vaak nog niet echt worden nageleefd omdat er geen coördinering voor bestaat. De wilde ideeën van fase 1 en 2 maken plaats voor meer realisme in de fase van creatieve anarchie. Daardoor verdwijnen veel spelers uit de eerste twee fases uit de markt.

Institutionalisering Wanneer een technologische ontwikkeling de vierde fase van de

ontwikkelingscyclus ingaat is het definitief gedaan met de commerciële en creatieve anarchie uit de tweede en derde fase. In de fase van institutionalisering neemt de schreeuw om regulering de overhand. Spar stelt dat er een standaardverloop is waarbij bedrijven of instanties die werken met de nieuwe technologie zich eerst afkeren van regels, maar er daarna juist erg veel behoefte aan hebben. Volgens Spar kan dit resulteren in zowel geschreven als ongeschreven regels.

In ieder van deze fases zal het heersende discours van de gevestigde orde aangevallen worden door deze opkomende technologieën, omdat ze door de ontwikkeling die ze doormaken de zwakke punten blootleggen van de bestaande technologie. De ontwikkeling van nieuwsapps bevindt zich nu in de derde fase: de fase van creatieve anarchie: De eerste ontwikkelingen zijn gemaakt en nu is er een fase aangebroken waarin het belangrijk is te kijken naar wat de markt wil en kan met die innovatie.

2.3.2 Fifht generation innovation-proces

(30)

vraaggerichte consumers-pull (2nd-generation)model, waarbij de vraag naar nieuwe

technologie vanuit de markt bepaald werd, is het sinds de jaren nul in steeds hogere mate een samenwerking tussen beide factoren (het fifth generation model) die bepalen hoe

technologische ontwikkeling verloopt. Dit resulteert in zichzelf snel opvolgende, korte

vernieuwingen waarbij de productiecyclus doorgaans kort is en technische vooruitgang soms niet eens perfect hoeft uitgevoerd te zijn voor het op de markt gebracht wordt. Dit samenspel tussen vraag en aanbod heeft dus als gevolg dat vernieuwingen vooral snel gaan. Volgens Dodgson (2002) leidt het fifth generation innovation model bovendien vaak tot een fusie tussen verschillende technologieën. Dodgson geeft daarbij als voorbeeld de hybride auto, die

mechanische techniek mengt met elektronische. Maar natuurlijk past de soms gebruikte replicavariant van de nieuwsapp ook in deze fusiebeweging. Immers: de krant wordt digitaal gemaakt en verspreid via een elektronisch medium, maar behoudt verder zijn niet-digitale vorm.

2.3.3 Innovators dilemma

Aan snelle en complexe innovatie kleven ook nadelen. Misschien wel de belangrijkste consequentie van Christensens theorie over verstorende vernieuwing (zie paragraaf 2.2.1) is dat de focus wordt verlegt van technologische ontwikkeling naar geld verdienen: de fifht

generation brengt noodgedwongen een marktdenken met zich mee. Want: wanneer de

ontwikkelingen te snel gaan kan de technologie onbruikbaar of ongewenst worden voor gebruikers, maar als de ontwikkeling te langzaam gaat loopt de producent snel achter op zijn concurrenten. Christensen heeft dit verschijnsel aangeduid als het ‘innovators dilemma’. Het innovators dilemma ontstaat door het samenkomen van twee factoren die kunnen voorkomen bij het ontstaan van nieuwe technologieën. Dit verschijnsel wordt algemeen aangeduid als de technology S-curve. De S-curve werd voor het eerst benoemd rond het eind van de 18e eeuw en werd in de jaren ’60 van de vorige eeuw gangbaar door Everet Rogers, die

het gebruikte in zijn boek Diffusion of innovations (2003).

(31)

nieuwe technologische innovatie om ontwikkeld te worden. Het tweede effect van de technology

S-curve betreft de gebruikerskant. Christensen wijst op verschillende categorieën consumenten,

die allemaal op een andere manier reageren op andere manier reageren op nieuwe

technologische ontwikkelingen. Hij onderscheidt ‘enthousiasts’, ‘early adopters’, ‘mainstream adopters’, late adopters’ en ‘laggards’ waarvan de grootste groep gebruikers behoort tot de ‘mainstream adopters’.

“The reason why this occurs in the first case is because new products often contain bugs or design flaws, to which early adopters are often particularly likely to draw attention. What is known as first-movers advantage can become first-movers disadvantage, or second-mover advantage as competitors who subsequently enter the market learn from the first mover’s mistakes Apple’s attempts to capture the PDA market with the release of the Newton in 1993 suffered from such problems, and second mover products such as the Palm Pilot and Pocket PC took advantage of Apple’s popularization of the PDA concept, but with more stable products” (p.206).

De tweede innovators dilemma is complexer en heeft betrekking op de prestatieverbetering voor technologieën, en de verwachtingen van de gebruikers na verloop van tijd als producten en diensten worden beter beschikbaar worden voor het grote publiek. Christensen geeft een voorbeeld over de innovatiedrang van Apple, dat voortdurend heeft geprobeerd om te innoveren met de kwaliteit van haar product, het bedienen van een geavanceerde

gebruikersgemeenschap met hoge verwachtingen van hun personal computers. Vergeleken met een bedrijf als Dell, dat geen voortrekkersrol vervult met betrekking tot innovatie van de kwaliteit van de computers, maar haar innovatiestrategie richt op het ontwikkelen van nieuwe, goedkopere distributiekanalen via het internet, dat ze in staat stelde om pc's te leveren die vooral goedkoop zijn. Dit dilemma betreft dus de vraag of de aanbieder van nieuwe technologie zich moet richten op innovatie van het product (‘een koploper zijn’) of meer het aanbod van concurrenten volgt en daarom in staat in goedkopere producten te leveren maar net wat later te zijn (‘een volger zijn’).

2.3.4 Factoren van invloed op innovatie

(32)

Newsroom autonomy: hoe meer autonomie de internetsectie van de redactie had, hoe sneller

en meer spontaan innovatieve ontwikkelingen opgepakt en geïmplementeerd werden, zo bleek bij Dagbladet. Andersom: toen de internetredactie enige tijd onder hevige beïnvloeding stond van de redactie van de gedrukte krant en de marketingafdeling, werd de internetredactie makkelijk een speelbal van beide; innovatieve technologie werd minder snel opgepakt en de site werd een platform om adverteerders aan te trekken. Een internetredactie werkt dus beter en innovatiever naarmate ze een hogere mate van autonomie genieten.

Newsroom work culture: voor een internetredactie gelden doorgaans dezelfde journalistieke

mores als voor een traditionele redactie, door Steensen bondig samengevat als de gatekeeping

culture. Die traditionele afspraken over hoe een journalist moet werken kunnen voor een online

redactie worden aangevuld met (on-)geschreven regels die specifiek gelden voor werken op internet. Steensen geeft als voorbeeld dat het bij Dagbladet al snel een gewoonte werd dat er bij het inzetten van innovatieve initiatieven standaard werd getoetst of het mogelijk was user-generated-content te genereren met het nieuwe initiatief. De werkcultuur in de online newsroom moet dus worden aangepast op werken voor internet.

The role of management: de managementstructuur van een nieuwsorganisatie is bepalend

voor de mate waarin technologische ontwikkelingen opgepakt worden door individuele redacteuren. Bij Dagbladet was sprake van een vrijwel geheel democratische

organisatiestructuur: iedereen, van redacteur tot editor tot manager, had evenveel invloed als de baas van de krant wat betreft innovatie. Hierdoor ontstond het gevoel dat het ontwikkelen en laten werken van nieuwe technologie een gezamenlijke verantwoordelijkheid was. In sommige gevallen bleek deze aanpak er echter voor te zorgen dat juist niemand zich verantwoordelijk voelde.

The relevance of new technology: uit het Noorse onderzoek kwam naar voren dat het

(33)

Strong individuals: Steensen stelt tenslotte dat het werk van (een groep) sterke individuele

journalisten, die elkaars mening en visie steeds opnieuw in twijfel trekken en elkaar daarmee aanvullen, een voorwaarde blijkt te zijn voor het succesvol inzetten van innovatieve technologie. Steensen ziet innovatie bij nieuws- en mediabedrijven kortom als een proces waarbij de

(34)

2.4 Verandert content door de app?

Relatief veel kranten kiezen er voor hun app hetzelfde uiterlijk te geven als de gedrukte krant, zo bleek uit eerder onderzoek (Bosgraaf, 2012). Deze replica-apps vragen enerzijds niet veel extra werk van een redactie, maar benutten anderzijds ook niet het volledige potentieel dat een iPad-app biedt. Toch zijn er ook nieuwsapps die het nieuws op een andere manier presenteren. Waarom kiezen redacties hiervoor en welke gevolgen heeft dat voor de vorm van het nieuws? Ik verwacht dat nieuwsapps in dit relatief vroege stadium (<3jr.) van ontwikkeling nog maar

nauwelijks iets veranderen aan de content die de

nieuwsorganisatie biedt. Ik verwacht bovendien dat in de meeste gevallen geldt dat nieuws een-op-een overgenomen wordt in de app, zonder dat de vorm er van wordt aangepast aan het platform waarop het gepubliceerd wordt.

In de volgende paragrafen zal ik eerst uiteen zetten hoe de inhoud van internet-journalistieke producties gekwalificeerd kan worden aan de hand van enkele kernbegrippen, vervolgens zal ik wat verder ingaan op wat nu eigenlijk bedoeld wordt met ‘nieuwe media’ en waarom dat ‘nieuw’ is en ten slotte zal ik aan de hand van de theorie van David Bolter uitleggen waarom het niet zo opmerkelijk is dat oude en nieuwe vormen van dezelfde media vaak erg op elkaar lijken in de beginfase.

2.4.1 Medialogica

Verandert de komst van apps en tablets de manier waarop het nieuws wordt gepresenteerd? Peter Dahlgren zet uiteen hoe het medium (in zijn geval: internet, maar voor dit onderzoek apps) de manier bepaalt waarop journalistiek wordt uitgevoerd. Hij noemt dit ‘medialogica’:

“Media logic refers to the particular institutionally structured features of a medium, the ensemble of technical and organizational attributes which impact on what gets

(35)

Vervolgens probeert Dahlgren een definitie te geven aan enkele aspecten die voor hem bepalend zijn voor internetjournalistiek. Hij doet dit nadrukkelijk niet vanuit het oogpunt aan te geven waar internetjournalistiek aan zou moeten voldoen, maar meer vanuit een descriptief standpunt. De aspecten die anno 1996 (!) werden gezien als kenmerkend en bepalend voor de internetjournalistiek waren: multimedialiteit, hypertekstualiteit, interactiviteit en geheugen Omdat deze kenmerken bijna veertien jaar later nog steeds van toepassing zijn om internetjournalistiek te karakteriseren vat ik hieronder de uitleg die Dahlgren geeft bij deze begrippen samen.

Interactiviteit: Een belangrijk element waarin internetjournalistiek zich onderscheidt van

traditionele journalistiek is de mogelijkheid tot interactie tussen zender en ontvanger. Waar in traditionele journalistieke vormen de journalist informatie de wereld in stuurde en het publiek die informatie tot zich nam, is het bij internetjournalistiek mogelijk voor individuen uit het publiek commentaar te uiten, suggesties aan te dragen en/of aanvullingen te geven op de journalist, die daar vervolgens zelf ook weer op kan reageren.

Hypertekstualiteit: De mogelijkheid tot het plaatsen van links naar gerelateerde tekst (of

geluid, video, etc.) veranderd de presentatie van nieuws drastisch. Dahlgren wijst er op dat het kenmerk hypertekstualiteit er voor zorgt dat nieuwspresentatie minder lineair verloopt dan in traditionele journalistiek, dat artikelen gemakkelijk verrijkt kunnen worden en dat informatie met elkaar in verband gebracht kan worden. Dit heeft overigens wel tot gevolg dat teksten gemaakt voor internetjournalistiek veelal korter zijn dan teksten in traditionele journalistiek. Dit wordt door Hall (in Paulussen, 2004) omschreven als “a particular trajectory through a series of texts rather than merely the texts themselves”. Nieuwssites kunnen interne links gebruiken die naar

pagina’s binnen de site verwijzen, of externe links naar andere sites. Vooral externe links worden volgens Paulussen nog erg weinig gebruikt, omdat media liever niet zien dat hun gebruikers naar een andere pagina gaan.

Multimedialiteit: Omdat zowel geschreven tekst als beeld- en audiomateriaal voor digitale

presentatie per definitie omgezet moet worden in digitale bits, is het voor internetjournalistiek makkelijker dan voor traditionele journalistiek om deze elementen met elkaar te combineren. Multimedialiteit biedt sites dus de mogelijkheid om allerlei soorten media te combineren. Dit vraagt een andere journalistieke aanpak; om multimediaal te werken moet een journalist in staat zijn te werken met verschillende soorten media en ze met elkaar te convergeren.

Geheugen: Een ander belangrijk kenmerk van internetjournalistiek is de vergemakkelijkte

toegang tot databases en archieven. Omdat dit ‘geheugen’ ook digitaal beschikbaar is wordt het

(36)

makkelijk en snel doorzoekbaar. Hierdoor is het voor nieuwsconsumenten veel makkelijker artikelen uit het verleden op te zoeken en wordt het voor journalisten mogelijk te verwijzen naar eerder verschenen artikelen. Dahlgren wijst bovendien op de in 1996 nog nieuwe mogelijkheid gebruik te maken van zoekmachines, die het geheugen van de internetjournalistiek voor een breder publiek beschikbaar maken dan voor krantenabonnees alleen.

Actualiteit: De omloopsnelheid van artikelen, de mate waarin nieuwe artikelen gepubliceerd worden en de snelheid waarmee artikelen van een update voorzien worden bepalen hoe actueel het nieuws in de app is. In de Engelstalige literatuur wordt ‘directheid’ weergegeven onder de naam immediacy. Massey en Levy (in Paulussen, 2004) noemen dit de belangrijkste eigenschap van online nieuws, die het onderscheidt van de traditionele gedrukte journalistiek

“The technological ability to instantly report an unfolding news event may be the one

characteristic of online journalism that most clearly distinguishes it from traditional journalism. It can be defined as the extent to which a Web newspaper offers its readers the most immediately available information”.

Aan de hand van de aanbevelingen die Budiu en Nielsen (2011) in hun onderzoek naar iPad apps deden, formuleerden Kromhout, Verheij en Mostard (2012) de onderstaande, aanvullende kenmerken van nieuwsapps.

Personalisatie: Is de mate waarin de app ingericht kan worden naar de eigen smaak. Dus bijvoorbeeld of het hoofdmenu kan worden aangepast op de persoonlijk interesses van de lezer.

App-design: Met dit laatste criterium worden een aantal zaken getest die betrekking hebben op

de gebruiksvriendelijkheid van de app. zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een

‘back-button’, en of de aan te klikken vakken groot en duidelijk genoeg zijn.

Bovenstaande begrippen vormen het uitgangspunt van de inhoudsanalyse (hoofdstuk 4) waarin ik tien Nederlandse nieuwsapp met elkaar vergelijk.

2.4.2 Wat maakt nieuwe media ‘nieuw’?

(37)

‘remediatie’. Maar voor ik daar over uit zal weiden zal ik even stil staan bij wat precies bedoelt wordt met het begrip ‘nieuwe media’.

Met de term nieuwe media (meer precies: het veel vaker gebruikte Engelse new media) wordt niet uitsluitend de nieuwheid van de technische mogelijkheid bedoeld. Anders gezegd: ‘nieuw’ refereert niet aan het laatste model dat een fabrikant uitbrengt, want dat zou betekenen dat de laatste versie daarvoor ‘oud’ zou zijn op het moment dat er een nieuwe versie op de markt verschijnt. Mediaonderzoeker Terry Flew (2007) noemt deze benadering van het begrip nieuwe media inadequaat: “Just as media technologies that we now consider to be ‘old’ were once ‘new’, so too do media technologies that were once ‘new’ become ‘old’” (p.1). Flew stelt een andere benadering voor om nieuwe media te definiëren: ‘nieuwe media’ ís ‘digitale media’. En met digitale media bedoelt hij vormen van media die tekst, geluid, en beeld met elkaar

combineren en integreren, dat digitaal opslaan en die worden verspreid door middel van digitale netwerken. Maar Flew wordt nog iets specifieker in zijn definitie wanneer hij een aantal

kenmerken geeft waar dergelijke nieuwe media dan aan voldoen. Volgens hem is een medium pas ‘new media’ wanneer het ook manipuleerbaar, aansluitbaar in een netwerk, compact

(dense), comprimeerbaar en onpartijdig is. Met deze definitie in de hand bestaat er geen twijfel

over het al dan niet ‘nieuwe media’ zijn van een nieuwsapp. Toch lijkt het niet helemaal correct om alle nieuwsapps te scharen onder de noemer van innovatieve, nieuwe media. Want waar is precies de innovatie wanneer een krantenlezer zijn vertrouwde krant op exact dezelfde wijze aangeboden krijgt, met dezelfde opmaakt en dezelfde kolommen en paginanummers, maar nu digitaal? In dat geval is niet de content (in dit geval dus de app) maar het medium (de iPad) ‘new’. Volgens Flew dient dit verschijnsel zich telkens aan wanneer de ontwikkeling een medium begint:

“Early Internet content was frequently quite impoverished in terms of the capabilities of the new media form. Indeed, the imperative to provide ‘content’ was often the problem, as it frequently led to the ‘dumping’ of already existing text online with little consideration of how such material was viewed and uses differently from its print-based variants” (p.11).

Dit aanbieden van verarmde inhoud, of in ieder geval het niet volledig benutten van de mogelijkheden die een nieuw medium biedt is dus een kinderziekte die na verloop van tijd verholpen wordt.

(38)

2.4.3 Remediation

Om de vraag te beantwoorden waarom sommige nieuwsorganisaties er voor kiezen een replica van de gedrukte krant aan te bieden in hun app is het nuttig te kijken naar een fenomeen dat David Bolter (2000) heeft beschreven als remediatie: volgens deze theorie zal een nieuw medium zich altijd eerst ontwikkelen in het

paradigma van een voorganger, om zich daarna al dan niet te ontwikkelen tot iets echt nieuws.

Bolter beschrijft dat elk nieuw medium de inhoud van oudere media in zich opneemt, en noemen dit fenomeen remediatie (remediation). Bolter geeft uiteenlopende voorbeelden van remediatie, zoals digitale

encyclopedieën, interactieve boeken en digitale kunst.

Belangrijk bij het bespreken van deze voorbeelden is dat er een niveau van transparantie van de oorspronkelijke medium en de nieuwe, bijvoorbeeld nieuwe media soms proberen

verbeteren de oudere media, zoals een digitale krant niet alleen bestaat uit tekst en foto’s maar ook gebruik kan maken van audio en video. Hoe dan ook: de belangrijkste focus van remediatie gaat over 'lenen' of 'herbestemmen' van content van het ene medium in een ander, en ik wil stellen dat dat principe ook in hoge mate van toepassing is op nieuwsapps.

Twee vormen van remediatie

Remediatie kent twee vormen die elkaar tegengesteld zijn. De eerste is hypermedialiteit

(hypermediacy), er wordt nadruk gelegd op het medium, de toeschouwer is zich bewust van het feit dat er sprake is van een medium. De tweede is transparante onmiddellijkheid (immediacy;), het medium is onzichtbaar, de toeschouwer ervaart alles als de werkelijkheid. Elk medium bevindt zich op de lijn tussen deze twee uitersten. Een voorbeeld van transparante

onmiddellijkheid in computerspellen is de manier van kijken door de ogen van het personage. Je ziet de wereld door zijn/haar ogen, en dus zijn alleen een paar armen van dit personage zichtbaar. Er is sprake van hypermedialiteit in computerspellen als er bijvoorbeeld een split screen is; op twee plekken tegelijk zijn is in werkelijkheid niet mogelijk, dus is er sprake van een bewustzijn van het medium. Toegepast op de nieuwsapp wil ik stellen dat een replica-app een voorbeeld is van een medium dat een hoge mate van hypermedialiteit heeft. Nieuwsapps die

‘Een nieuw medium

zal zich altijd eerst

ontwikkelen in het

paradigma van een

voorganger, om zich

daarna te

(39)

gebruik maken van een geheel nieuwe opmaak en presentatiewijze hebben een hogere mate van transparante onmiddellijkheid.

Volgens Bolter duidt het bestaan van remediatie op een dubbele logica in onze cultuur: Enerzijds is er het verlangen naar steeds meer en steeds verschillende vormen van media, anderzijds wil onze cultuur dat media onzichtbaar zijn en doen we er alles aan om de sporen van mediatie te wissen. Sterker nog: Bolter merkt op dat “ideally, it wants to erase its media in the very act of multiplying them” (p.5).

Remediatie en digitale media

Er zijn een aantal remediatiestrategieën, variërend van respectvol tot radicaal, en dat dit palet van strategieën allemaal wordt ingezet door ontwikkelaars van nieuwe media. Onder een respectvolle aanpak vallen volgens Bolter bijvoorbeeld websites die gebruik maken van

elementen uit oude media zonder enige vorm van kritiek. Deze aanpak wordt veelal gebruikt in remediaties van kwetsbare mediavormen: het gedrukte boek, schilderijen, fotografie. Kranten passen, met hun lange en relatief traditionele geschiedenis, makkelijk in dit rijtje van kwetsbare media. Het is dan ook aannemelijk dat ontwikkelaars van nieuwe media voor kranten vaak in eerste instantie kiezen voor een ‘respectvolle’ aanpak van remediatie. Bolter verklaart dit door te zeggen dat:

“Perhaps developers of these web sites and our popular culture at large are inclined to be respectful precisely because these media are regarded as played out and therefore not likely to threaten the new digital media”. (p201).

Maar, Bolter wijst er ook op dat iedere vorm van remediatie, hoe behoudend ook, altijd óók gericht is op ontwikkeling en verbetering van het betreffende medium. Dus, ook respectvolle remediatie maakt altijd gebruik van zowel transparantie als van hypermedialiteit. Maar:

“Web and Internet applications refashion the newer perceptual media of radio, television, and telephone more aggressively than they refashion print. With radio and television, the claim is not that the Internet provides a new transparency, although the quality of the audio (of not video) is already approaching the lever that broadcasting or cable can provide. However, on the Internet, the listener has greater control over her listening or viewing experience of radio. It is an immediacy that she achieves through the

(40)

2.5 HOE ZIJN REDACTIES GEORGANISEERD?

Werken met en in een nieuw medium vraagt een andere personele bezetting dan voorheen. Immers: er verandert iets dus zullen er mensen en/of middelen moeten worden vrijgemaakt om daar tijd aan te besteden. Hoe vullen nieuwsorganisaties de personele bezetting van de app in? Zijn er speciale app-redacteuren of wordt het nieuws van de internetredactie automatisch overgezet in de app?

De technische infrastructuur waarin nieuwsorganisaties werken is veelal niet geoptimaliseerd voor het publiceren in een app, zo bleek uit eerder onderzoek. (Bosgraaf, 2012) Content management systemen zijn vaak ingericht op het gebruik voor een website en worden

doorgelinkt om te publiceren in de app. Daardoor is het voor veel nieuwsorganisaties (nog) niet mogelijk, of heel omslachtig, om content te differentiëren tussen de website en de app. Ik veronderstel verder dat nieuwsredacties te maken hebben met een dusdanige krapte in de personele bezetting dat grootschalige aanpassingen speciaal voor de samenstelling van de redactie van de app niet mogelijk zijn: de verwachting is dat de content voor de app gemaakt wordt door dezelfde mensen als de content van het originele medium, of dat er enkele redacteuren worden vrijgemaakt om de internet- en app-concent te beheren.

2.5.2 Making online news

Door middel van etnografisch onderzoek heeft Jody Brannon (in Paterson & Domingo 2008) onderzocht hoe de werkprocessen van de online journalistiek zich verhouden tot traditionele journalistiek. Het onderzoek van Brannon heeft geresulteerd in een begrip dat zij ‘productie determinisme’ genoemd heeft. Ze gaat er hierbij vanuit dat niet alleen de druk gebruik te moeten maken van technologische ontwikkelingen van invloed is op de manier waarop online journalistiek zich ontwikkeld, maar dat hierbij ook de invloed van functies van journalisten niet ontkent moet worden. Dat komt overeen met Steensen uitgangspunten: individuen hebben veel invloed op hoe innovatieprocessen zich ontwikkelen.

2.6 WAT ZIJN DE VERDIENMODELLEN

(41)

Apple biedt iPad-apps aan in haar digitale winkel, de App Store. In de App Store kunnen apps zowel tegen betaling als gratis gedownload worden, dat beslist de aanbieder. Voor

nieuwsorganisaties zijn er een aantal mogelijkheden hun app aan te bieden. De eerste optie is een gratis te downloaden app, met gratis nieuws. De app van NU.nl biedt dit bijvoorbeeld, maar ook de Persgroep (Volkskrant, Parool, Trouw) biedt een dergelijk product aan náást hun

betaalde app. In zo’n geval biedt de app doorgaans dezelfde content als de website van de betreffende krant. Een andere optie is een betaalde app (Apple hanteert standaardprijzen van €0,89, €1,79 en €26,99) met betaalde content. Doorgaans is het dan in de app mogelijk een los exemplaar van de krant te kopen óf een abonnement te nemen voor bepaalde tijd.

Het instellen van een paywall op de website is voor veel nieuwsorganisaties een punt van discussie blijkt uit eerder onderzoek (Bosgraaf, 2012). Toch blijkt uit datzelfde onderzoek dat maar weinig lezers bereid te betalen voor nieuws dat ze elders (op websites zoals nu.nl of nos.nl) ook gratis kunnen lezen. Desondanks veronderstel ik dat door een app te ontwikkelen er een nieuwe mogelijkheid gecreëerd wordt content betaald aan te bieden: immers, de lezer krijgt met het veelgebruikte PDF-model exact dezelfde content aangeboden als wanneer hij de krant op papier zou kopen en daardoor, zo wordt verwacht, is hij eerder bereid daar ook voor te betalen. Een ander motief om een app te ontwikkelen is, zo blijkt uit eerder onderzoek (Bosgraaf, 2012), de aanvulling op het ‘media-pakket’ dat nieuwsorganisaties hun adverteerders kunnen bieden. Voor adverteerders is het aantrekkelijker zaken doen als een nieuwsorganisatie op zoveel mogelijk verschillende kanalen zichtbaar is. Toch verwachten wij dat de

adverteerdersmarkt niet de doorslaggevende factor is bij het opstellen van een verdienmodel voor nieuws-apps. “De advertentiemarkt zit al jaren vast” is de heersende mening zo bleek uit eerder onderzoek. Daarom, verwachten wij, zal het verdienmodel van een nieuws-app veelal toegespitst zijn op de lezersmarkt. Nieuwsorganisaties zijn niet langer bereid hun content gratis aan te bieden. Bill Grueskin(2011) zegt daarover dat de beslissing lezers te laten betalen voor online content wordt meer verantwoord door ideologie dan door economie. Volgens Grueskin is het zo dat veel journalisten het maar niks vinden dat de content waar ze hard aan gewerkt hebben, gratis aangeboden wordt. Hoewel het voor de organisaties waar ze voor werken in sommige gevallen niet eens extra geld oplevert op die content achter een betaalmuur aan te

‘Het instellen

van een

paywall op de

website is

voor veel

nieuwsorganis

aties een punt

van discussie.’

(42)

2.6.1 Online nieuws als inferieur goed

Hsiang Iris Chyi (2009) stelt dat online nieuws voor veel consumenten een inferieur goed is: inferieure goederen zijn goederen waarvan de consumptie daalt zodra het inkomen het inkomen stijgt. Dit consumentengedrag kan ontstaan als er functionele alternatieven zijn voor het

product. Naast inferieure goederen bestaan zogenaamde normale goederen. Normale goederen kunnen worden onderverdeeld in primaire goederen (reageren niet op

inkomenswijzigingen) en luxe goederen. De meeste mediaproducten zijn normale goederen. Chyi wijst op een aantal veronderstellingen die proberen te verklaren waarom dat online nieuws een inferieur goed is: het kannibalisatie-effect. Dit effect treedt op aan zowel de aanbod- als de vraagkant van de markt en zegt iets over het feit dat de meeste online nieuwsdiensten

vergelijkbare of zelfs identieke content aanbieden als hun geprinte variant. Aan de aanbodkant blijkt dit effect verwaarloosbaar te zijn voor nieuwsorganisaties; zij waren niet bang dat het gratis aanbieden van hun nieuws online invloed had op de verkoop van de traditionele variant. Aan de vraagkant is gebleken dat consumenten eerder geneigd zijn te betalen voor een traditionele krant wanneer de online variant gratis is. Online nieuws wordt dus niet gezien als een vervanger van traditioneel nieuws.

Gebrek aan betaalintentie

Dit effect gaat over de vraag waarom consumenten wel bereid zijn te betalen voor nieuws op traditionele kanalen, maar niet voor online nieuws. Ten tijde van verschijnen van Chyi’s artikel bestonden nieuws-apps nog niet. De betaalintentie voor nieuws in apps lijkt anders te zijn dan die voor websites. Mogelijk zijn nieuws-apps dus helemaal geen inferieur goed, maar een normaal goed. Dat zou betekenen dat consumenten wel bereid zouden kunnen zijn te betalen voor nieuws dat wordt aangeboden in (replica-) apps, maar niet voor nieuws dat gepresenteerd word als website-nieuws.

2.6.2 Verhouding ten opzichte van Apple

Kayne en Quinn benoemen een aantal methodes voor nieuwsorganisaties om geld te vragen voor hun digitale product. Naast de invoering van lees-tegoeden en betaalmuren op sites

bespreken de onderzoekers een kwestie die in 2009 speelde, toen de iPad nog niet te koop was maar er tussen uitgever Rupert Murdoch en e-reader Kindle een kwestie speelde die paralellen vertoont met hoe uitgevers zich nu mogelijk ten opzichte van Apple verhouden. Murdoch

(43)

Amazon geld zouden verdienen aan ‘zijn’ nieuws en bovendien de relatie met ‘zijn’ klanten zou beheersen. “We will not be ceding our content rights to the fine people who created Kindle and we will control the prices for our content and we will control the relationship with our costumers” (p143)

In een groots opgezet onderzoeksproject naar de zakelijke kant van online journalistiek uit 2011 geven Bill Grueskin et al. een overzicht van de veranderingen (en hun consequenties) die plaatsvinden bij de verschuiving van traditioneel nieuws naar digitaal nieuws.

Digitaal vraagt om een andere manier van nadenken over het lezerspubliek. Dat publiek heeft namelijk te maken met een overvloed aan informatie. Lezers hebben toegang tot veel meer informatie dan voorheen, bijna altijd gratis bovendien. Maar voor uitgevers is de concurrentie bijna oneindig omdat het merendeel van het nieuws een wegwerpartikel is geworden, met bijpassende prijzen.

Digitaal is waar de lezer naar toe gaat. Digitale platformen bieden mogelijkheden snel een lezerspubliek te trekken, tegen lagere kosten dan bij traditionele media. En de verschuiving naar mobiel biedt nieuwsorganisaties de mogelijkheid gerichte inhoud en advertenties te aan te bieden. Maar een toenemend lezerspubliek leidt niet altijd tot evenredige groei van inkomen. Digitaal biedt de mogelijkheid snel te innoveren, om het bereik snel te meten en

niet-succesvolle initiatieven snel terug te draaien. De ontwikkeltijd van idee tot markt is verkort, wat een efficiënt gebruik van middelen met zich meebrengt voor een bedrijf. Maar omdat

concurrenten hun product ook snel kunnen aanpassen of zelfs kunnen imiteren is het moeilijk daadwerkelijk geld te verdienen aan innovaties. De kortere ontwikkelingscyclus kunnen de tijd dat innovaties uniek, relevant en waardevol blijven verkorten.

Digitale platformen verlengen de levensduur van een journalistieke productie.

(44)

voordelen voor lezers die zoeken naar divergente of zelfs tegenstrijdige zienswijzen. Maar uitgevers die tegen lage kosten content genereren door het te verzamelen concurreren met uitgevers die het nieuws per artikel maken en winnen vaak bovendien.

Digitale platformen stellen uitgevers in staat hun lezers en/of kijkers hun content te laten verspreiden. Uitgevers krijgen gratis distributie met uitstekende realtime informatie daarover. Tegelijkertijd verliezen zij de controle over de distributieplatformen die deze ontwikkeling mogelijk maken. En ze hebben alsmaar minder te zeggen over de manier waarop hun content te zien is: lezers kunnen immers informatie toevoegen of weglaten.

Nieuwsorganisaties kunnen makkelijk een lezerspubliek om een specifiek onderwerp of een specifieke interesse bij elkaar brengen. Een zeer specifiek lezerspubliek is waardevol voor adverteerders. Maar door lezers op te delen is specifieke niches kan een aantal nieuwe problemen met zich meebrengen. Zo kunnen consumenten het niet de moeite waard vinden zich in te laten met veel verschillende aanbieders van nieuws.

Uitgevers hebben meer informatie over hun lezer, in realtime. Mediaondernemingen kunnen de populariteit van hun artikelen of deelsecties meten en hun strategie geld te verdienen en lezers te trekken aanpassen aan de hand van wat ze meten. Maar onzekerheden omtrent de

efficiëntie van dergelijke strategieën kunnen adverteerders weerhouden te adverteren op digitale kanalen waardoor de vraag-aanbod verhouding op de advertentiemarkt niet in evenwicht is.

Digitale platformen veranderen de ervaring van de klant fundamenteel, op manieren die

tegelijkertijd voordelig als schadelijk zijn voor nieuwsorganisaties. Door toegespitste content en advertenties kunnen uitgevers hogere prijzen vragen aan adverteerders en zal de loyaliteit van de lezer bovendien toenemen. Maar de meeste lezers spenderen veel minder tijd op digitale media dan ze op traditionele media deden, dus nieuwsorganisaties hebben minder

mogelijkheden op advertentie-inkomsten.

(45)

adverteerders gebruikten om te beoordelen of een lezerspubliek aantrekkelijk was – namelijk de bereidheid van de lezer om te betalen- is ook verdwenen.

2.7 Onderzoek naar innovatie in online journalistiek

Veel onderzoek naar innovatie in de online newsroom is technocratisch van aard, en dat leidt vrijwel nooit tot een realistische weergave van de werkelijkheid, stelt David Domingo (2008). Onderzoek dat zich uitsluitend richt op de technische mogelijkheden van internetjournalistiek en de mate waarin die potentie vervuld wordt, ziet hij als de eerste fase in het onderzoek naar innovatie in de newsroom. Deze fase is normatief van aard. De tweede fase is meer toetsend en is er meestal op gericht te toetsen of voorspellingen uitkomen.. De derde fase van onderzoek tenslotte is constructivistisch van aard en onderzoekt hoe de nieuwe technologieen

geimplementeerd worden.

‘Research about online journalism suffers from a methodological deficiency’, zegt Steen Steensen (2010) Het veld van onderzoek naar online journalistiek wordt grotendeels bepaald door inhoudsanalyses en enquêtes. Steensen bepleit dat er meer nadruk moet komen voor kwalitatieve benaderingen zoals het interview. Zeker als deze methode wordt ingezet in combinatie met een inhoudsanalyse zal dit leiden naar het verder blootleggen van de complexiteit van online journalistiek.

XX

Dit onderzoek is opgezet volgens de elementen die Domingo benoemt. Het eerste deel van het onderzoek, dat de kwaliteit van de apps meet, is normatief. De gesprekken die ik zal voeren met de personen die verantwoordelijk waren voor het ontwikkelen van de betreffende apps leiden tot een constructivistische analyse van het ontwikkelproces. Het derde deel, waarin beide

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

14.00 - Aanvullingsspoor grondeigendom voor programmamanagers, Sarah Ros (VNG) en Jeroen Huijben (BZK)!. 14.40

• Als is geparticipeerd, moet aanvrager bij de aanvraag aangeven hoe is geparticipeerd en wat de resultaten zijn. Aanvraag omgevingsvergunning voor

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

De intensiteit van scholing in een bedrijf lijkt dus sterk te worden bepaald door de relatieve omvang van de knelpunten ten opzichte van andere, soortgelij- ke werkgevers en in

onderwijsgebied. Zij was en is in dit opzicht schoolpartij, omdat zij was en is politieke partij in de ware betekenis van het woord, omdat haar uitgangspunten waren en zijn gelegen

Uit de beschreven voorbeelden blijkt dat het ontwerpen van toekomstscenario’s een zeer geschikte methodiek is voor samenwerkend leren en collectieve en individuele reflectie

heid tot onzen lleere Jezus Christus konden komen, zonder dispuut en bezwaar, maar heelemaal zeker zouden zijn, dat wij in Hem alles vinden wat ons ontbreekt,

Er zijn diverse gemeenten die geprocedeerd hebben op basis van deze regeling, waarbij de rechter deze voldoende basis heeft geacht voor handhavend