• No results found

MOTIVATIE EN ONDERSTEUNINGSBEHOEFTEN VAN PLEEGZORGERS DIE PLEEGZORG OPNEMEN VOOR EEN KIND MET EEN BEPERKING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "MOTIVATIE EN ONDERSTEUNINGSBEHOEFTEN VAN PLEEGZORGERS DIE PLEEGZORG OPNEMEN VOOR EEN KIND MET EEN BEPERKING"

Copied!
156
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MOTIVATIE EN ONDERSTEUNINGSBEHOEFTEN VAN PLEEGZORGERS DIE PLEEGZORG OPNEMEN VOOR EEN KIND MET EEN BEPERKING

Nele De Boitselier

Studentennummer: 01104511

Promotor: Prof. dr. Geert Van Hove

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek

Academiejaar: 2018 - 2019

(2)

V OORWOORD

Deze masterproef wordt geschreven in het kader van de Masteropleiding Pedagogische wetenschappen:

afstudeerrichting Orthopedagogiek. Het doel van deze masterproef is meer inzicht te krijgen in de ondersteuningsnoden en motivatie van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking.

De motivatie voor dit onderwerp ontstond vanuit mijn ervaring met kinderen met een beperking die hoofdzakelijk in een leefgroep verblijven. Gedurende de afgelopen jaren deed ik stage in het buitengewoon onderwijs, ging ik mee op kamp met een lokaal MFC en deed ik weekend- en vakantiewerk in datzelfde MFC.

Tijdens deze stages, kampen en studentenjobs kwam ik in aanraking met enkele kinderen en jongeren met een beperking die al een hele tijd op zoek waren naar pleeggezin. Spijtig genoeg wordt er voor deze kinderen nog te vaak geen gepast pleeggezin gevonden. Om deze reden was ik dan ook heel nieuwsgierig naar de motivatie van pleegzorgers die deze uitdaging wel aangaan. Aangezien het opnemen van pleegzorg voor een kind met een beperking niet vanzelfsprekend is en heel wat specifieke ondersteuning vraagt, wil ik via deze thesis nagaan wat pleegzorgers motiveert om een kind met een beperking op te vangen, welke specifieke ondersteuningsbehoeften zij hierbij ondervinden en hoe de pleegzorgdiensten hierop kunnen inspelen.

Bij het uitwerken van deze thesis werd ik ondersteund door de provinciale pleegzorgdienst ‘Pleegzorg Oost- Vlaanderen’. In het bijzonder wil ik daarom Nele Lietaert en Cindy Stevens bedanken voor het begeleiden van mijn onderzoek, net als alle pleegzorgbegeleiders die hielpen bij het werven van participanten. Verder uit ik ook graag mijn dank voor de begeleiding en ondersteuning van mijn promotor, professor Geert Van Hove. Zijn enthousiasme en positieve ingesteldheid werkten zeer aanstekelijk en droegen sterk bij tot mijn productiviteit bij het uitwerken van deze thesis. De vrijheid die hij me gaf bij het uitwerken van deze masterproef zorgde ervoor dat ik kon groeien als onderzoeker en orthopedagoog. Ik wil ook mijn vriend Sam Raes bedanken voor zijn luisterend oor en onvoorwaardelijke steun tijdens dit proces. Tot slot uit ik graag mijn dank voor de persoon waarbij ik mijn pilootinterview mocht afnemen. Dit interview wordt niet gebruikt bij de dataverwerking, maar had een enorme meerwaarde door de vele inzichten die deze persoon me bijbracht.

Nele De Boitselier – 1 juli 2019

“The teacher is of course an artist,

but being an artist does not mean that he or she can make the profile, can shape the students.

What the educator does in teaching is to make it possible for the students to become themselves.”

- Paulo Freire -

(3)

V ERKLARENDE WOORDENLIJST

Voorafgaand licht ik graag volgende begrippen toe:

− Pleegzorg is de zorg waarbij een pleegzorger vrijwillig, onder begeleiding van een dienst voor pleegzorg en tegen kostenvergoeding, pleegkinderen of pleeggasten opvangt (decreet pleegzorg, 2012, art. 2).

− Een pleegzorger is een persoon die zijn/haar gezin openstelt voor andere personen die niet in hun gezin kunnen of mogen blijven wonen. De pleegzorger staat tijdelijk in voor de dagelijkse zorg en opvoeding van het pleegkind of de pleeggast (decreet pleegzorg, 2012, art. 2; Verreth, Bronselaer, & Vandezande 2011).

− Een pleegkind is een minderjarige die aan een pleeggezin is toevertrouwd (Verreth et al., 2011, p. 9).

− Een pleeggast is een meerderjarige die in een gastgezin woont of ondersteund wordt door een pleegzorger (Verreth et al., 2011, p. 9).

− Een pleegzorgdienst is een dienst erkend door de Vlaamse overheid om pleeggezinnen te selecteren, matchen en begeleiden (Verreth et al., 2011, p. 9).

− Een pleegzorgbegeleider is een persoon die ondersteuning biedt voor iedereen binnen de pleegzorgsituatie: ouders, pleegzorgers, brussen, pleegkind ... (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-b).

− Een beperking wordt gezien als elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan de combinatie tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren (VAPH, z.d.). Hierbij wordt benadrukt dat het gaat om een hardnekkig en langdurig probleem dat niet van voorbijgaande aard is en participatieproblemen met zich mee brengt.

− Een ouder is de biologische ouder van het kind, met ouderlijke rechten over dit kind (Vanderfaeillie, Van Holen, & Vanschoonlandt, 2012).

− Men spreekt van breakdown indien er sprake is van een ongeplande voortijdige beëindiging van de pleegzorgplaatsing (Strijker & Zandberg, 2001).

(4)

A BSTRACT

Deze masterproef bevat een kwalitatief onderzoek naar de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking. Hierbij werden volgende onderzoeksvragen gesteld:

(1) Wat motiveert pleegzorgers om een kind met een beperking opvangen?

(2) Welke ondersteuningsbehoeften hebben pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen?

(3) Hoe worden pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen momenteel ondersteund?

Deze masterproef werd gedaan in samenwerking met Pleegzorg Oost-Vlaanderen en vond plaats in de gelijknamige provincie. Om een antwoord te bieden op bovenstaande onderzoeksvragen werden semigestructureerde interviews en vragenlijsten afgenomen bij 11 participanten. Hieruit bleek hun motivatie erg gelijklopend zijn met die van andere pleegzorgers. Beweegredenen die naar voor komen zijn: nood aan pleegzorg binnen eigen netwerk, kinderwens, leeg nest-gevoel en solidariteit. Niet alle participanten stonden op voorhand open om een kind met een beperking op te vangen. Vaak namen zij alsnog pleegzorg op voor een kind met een beperking omdat de beperking niet op voorhand gekend was. De grootste motivatie om de pleegplaatsing verder te zetten is het kind en de dankbaarheid en liefde die pleegzorgers ervan terugkrijgen.

De participanten ervaren vooral ondersteuningsbehoeften bij de voorbereiding, vorming, samenwerking met andere organisaties, informatieverwerving, contact met de pleegzorgbegeleider, contact met het netwerk, opvang en overnachting en materiële ondersteuning. Desondanks deze ondersteuningsbehoeften niet sterk verschillen van de ondersteuningsbehoeften van andere pleegzorgers, ligt de focus hierbij op specifieke zorg voor pleegkinderen met een beperking. Om tegemoet te komen aan deze ondersteuningsbehoeften krijgen de participanten zowel ondersteuning van de pleegzorginstantie als van hun pleegzorgbegeleider. Over het algemeen zijn pleegzorgers tevreden met deze ondersteuning.

Kernwoorden:

Pleegzorg – ondersteuningsbehoeften – motivatie – pleegzorger – beperking – pleegkind

(5)

I NHOUDSOPGAVE

Inleiding ... 6

Deel 1. Probleemstelling & Onderzoeksvragen ... 7

Deel 2. Theoretisch kader ... 8

1. Pleegkinderen met een beperking ... 8

2. Motivatie van pleegzorgers ... 9

3. Ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers ... 10

4. Ondersteuning voor pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen ... 12

Deel 3. Methodologie ... 14

1. Context ... 14

1.2 Definitie pleegzorg ... 14

1.3 Beleid ... 14

1.4 Vormen ... 15

1.5 Groepen ... 15

1.6 Actoren ... 15

1.7 Procedure ... 17

2. Kwalitatief onderzoek ... 17

3. Dataverzameling ... 18

3.1 Plaats van het onderzoek ... 18

3.2 Steekproef ... 18

3.3 Instrumenten ... 19

4. Data-analyse ... 20

5. Ethische aspecten ... 21

6. Kwaliteitscriteria ... 21

Deel 4. Data en resultaten ... 23

1. Algemene informatie over de pleegzorgers & hun pleegkinderen ... 23

2. Motivatie ... 26

2.1 Motivatie om met pleegzorg van start te gaan ... 26

2.2 Motivatie om pleegzorg voor kind met beperking op te nemen ... 28

3. Ondersteuning ... 32

3.1 Ondersteuning door de pleegzorgdienst ... 32

3.1.1 Voorbereiding op pleegzorg ... 32

3.1.2 Vormingen en gespreksavonden ... 33

3.1.3 Financiële ondersteuning ... 34

3.2 Ondersteuning door de pleegzorgbegeleider ... 36

(6)

3.2.1 De hulpverleningsrelatie tussen pleegzorgers en hun pleegzorgbegeleider ... 36

3.2.2 Frequentie van de contacten met de pleegzorgbegeleider ... 37

3.2.3 Invulling van de contacten met de pleegzorgbegeleider ... 38

4. Ondersteuningsbehoeften ... 40

4.1 Voorbereiding ... 40

4.2 Vormingen ... 41

4.3 Samenwerking met andere organisaties ... 42

4.4 Communicatie en informatie ... 42

4.5 Contact met de pleegzorgbegeleider ... 43

4.6 Contact met netwerk van het pleegkind ... 44

4.7 Contact met andere pleegzorgers ... 44

4.8 Opvang & overnachtingen ... 45

4.9 Financiële en materiële ondersteuning ... 45

5. Tevredenheid over de ondersteuning vanuit de pleegzorgdienst en -begeleider ... 46

6. Tips voor toekomstige pleegzorgers ... 47

Deel 5. Discussie ... 48

1. Bevindingen & bespreking van de resultaten ... 48

1.1 Motivatie ... 48

1.2 Ondersteuning en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers ... 49

3. Bedenkingen en aanbevelingen ... 52

3.1 Bedenkingen ... 52

3.2 Aanbevelingen voor de praktijk ... 53

3.3 Aanbevelingen voor onderzoek ... 54

Deel 6. Conclusie ... 55

Referenties ... 56

Bijlagen ... 62

I. Brief informatie pleegzorgbegeleiders ... 63

II. Brief informatie participanten ... 64

III. Informed consent ... 65

IV. Vragenlijst ... 66

V. Ingevulde vragenlijsten ... 69

VI. Verwerking vragenlijsten ... 102

VII. Semi-gestructureerd interview ... 105

(7)

I NLEIDING

Elk kind groeit bij voorkeur op binnen zijn/haar eigen gezinscontext. Soms zijn ouders echter niet in staat om de zorg van hun kind op zich te nemen. Voor deze gezinnen kan pleegzorg een oplossing bieden. Elk jaar zetten duizenden gezinnen zich als pleeggezin in. Ondanks het groeiend aantal pleeggezinnen, groeit het aantal pleegkinderen echter nog steeds. Zo werden op 31 december 2017 in Vlaanderen zo’n 6507 pleegkinderen en - gasten opgevangen in één van de 5181 pleeggezinnen (Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Binnen Pleegzorg Oost- Vlaanderen werden 1290 pleegkinderen opgevangen (Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Toch heerst er in Vlaanderen een structureel tekort aan pleeggezinnen. Jaarlijks zijn er zo’n 400 kinderen waarvoor geen pleeggezin gevonden wordt (Parys & Van Vaerenbergh, 2014). Volgens Pleegzorg Vlaanderen (2017) worden heel wat kinderen zelfs niet meer aangemeld omdat verwijzers ervan uit gaan dat er geen plaats is. Hoewel pleegzorg de meest aangewezen zorgvorm is, worden kinderen vaak van de wachtlijst gehaald wanneer een plaats wordt gevonden in een voorziening.

Ondanks kinderen met een beperking vaak terecht komen in multifunctionele centra (MFC), maken zij een belangrijk deel uit van de pleegkinderen in Vlaanderen. In 2017 hadden 201 kinderen van de 1290 pleegkinderen in Oost-Vlaanderen een beperking. Hiermee staan zij in voor zo’n 15,6% van de pleegkinderen binnen Oost- Vlaanderen (Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Het is daarom belangrijk om na te gaan wat pleegzorgers motiveert om pleegzorg voor een kind met een beperking op te nemen, welke ondersteuningsnoden zij hierbij ervaren en hoe de pleegzorginstanties hier een rol in kunnen spelen (Kind en Gezin, 2016; Rhodes, Cox, Orme, & Coakly, 2006). Op deze manier kan de pleegzorginstantie haar ondersteuningsaanbod beter afstemmen op de noden van de pleegzorgers. Het aanbieden van de nodige ondersteuning zou vervolgens de drempel om een kind met een beperking op te vangen kunnen verlagen en nieuwe pleegzorgers aanspreken.

Deze masterproef is een weergave van mijn zoektocht naar de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen. Mijn doel is om via dit onderzoek de Vlaamse pleegzorginstanties tools aan te reiken om pleegzorgers te vinden voor deze kinderen en hen de nodige ondersteuning te bieden om deze uitdaging aan te gaan. Tijdens deze zoektocht ging ik allereerst op zoek naar een duidelijke probleemstelling en bijhorende onderzoeksvragen. Daarna zocht ik internationale literatuur omtrent de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers en de aanwezigheid van kinderen met een beperking binnen pleegzorg. Een weergave van deze literatuurstudie is terug te vinden binnen het theoretisch kader van deze masterproef. Verder licht ik binnen het deel ‘Methodologie’ toe op welke manier de data van dit onderzoek werd verzameld en geanalyseerd. Voorts worden de data en resultaten van het onderzoek thematisch weergegeven en toegelicht aan de hand van illustraties en quotes. Tenslotte volgen de discussie en conclusie.

Hierin worden de belangrijkste bevindingen en resultaten besproken, om vervolgens een antwoord te bieden op de verschillende onderzoeksvragen. In dit deel worden eveneens de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie van deze masterproef toegelicht.

(8)

D EEL 1. P ROBLEEMSTELLING & O NDERZOEKSVRAGEN

Een pleegkind opvangen is geen gemakkelijke opdracht. De meeste pleegkinderen hebben een serieus ‘rugzakje’

mee te dragen. Wanneer er bovenop deze ‘rugzak’ ook een beperking komt te staan, wordt de taak van de pleegzorger er niet gemakkelijker op. Pleegkinderen met een beperking vragen vaak een heel andere aanpak dan andere pleegkinderen. Om geschikte pleegzorgers te vinden voor deze kinderen verloopt de matching en begeleiding dan ook net iets anders. Pleegzorgers die een kind met een beperking in hun gezin opvangen hebben immers specifieke ondersteuningsbehoeften. Het is vervolgens de taak van de pleegzorgbegeleider om na te gaan hoe aan deze behoeften voldaan kan (Vanderfaeillie, Van Holen, & Vanschoonlandt, 2012).

Aangezien pleegzorgers zoeken, vormen en begeleiden tot het takenpakket van de verschillende provinciale pleegzorginstanties behoort (Vanderfaeillie et al., 2012), is het belangrijk dat deze organisaties weten wat pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen motiveert, welke ondersteuningsbehoeften zij hebben en hoe de pleegzorginstantie hierop kan inspelen. Uit het literatuuroverzicht blijkt echter dat er binnen onderzoek naar pleegzorg een groot hiaat is, als het gaat om deze doelgroep (Blakeslee et al., 2013). In deze thesis ligt de focus daarom op het onderzoeken van de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die een pleegkind met een beperking opvangen en de manieren waarop de pleegzorgdienst hier kan op inspelen.

Binnen dit kader werden volgende onderzoeksvragen vooropgesteld:

(1) Wat motiveert pleegzorgers om een kind met een beperking opvangen?

− Wat is de motivatie van pleegzorgers om een kind met een beperking op te vangen?

(2) Welke ondersteuningsbehoeften hebben pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen?

− Welke ondersteuning hebben pleegzorgers nodig om een kind met een beperking op te vangen?

− Welke ondersteuning missen pleegzorgers momenteel om een kind met een beperking op te vangen?

(3) Hoe worden pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen momenteel ondersteund?

− Welke ondersteuning krijgen pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen momenteel?

− Welke ondersteuning ervaren pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen als helpend?

− Welke ondersteuning ervaren pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen niet als helpend?

(9)

D EEL 2. T HEORETISCH KADER

In dit deel wordt het theoretisch kader van deze masterproef geschetst. Om beter inzicht te krijgen in de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking, deed ik een verkenning van bestaande internationale literatuur. Literatuur omtrent kinderen met een beperking binnen pleegzorg is echter zeer schaars. Jongeren met een beperking worden namelijk sterk ondervertegenwoordigd in onderzoek rond pleegzorg (Blakeslee et al., 2013). Om deze reden werd eveneens literatuur geraadpleegd die zich niet specifiek toespitst op deze doelgroep. Eerst en vooral wordt een korte toelichting gegeven over de aanwezigheid van kinderen met een beperking binnen pleegzorg. Verder wordt de motivatie van pleegzorgers onder de loep genomen. Nadien wordt kort toegelicht welke ondersteuningsbehoeften pleegzorgers ervaren en hoe pleegzorg hier momenteel op inspeelt.

1. P

LEEGKINDEREN MET EEN BEPERKING

Een pleegkind is een minderjarige die aan een pleeggezin is toevertrouwd (Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2011, p. 8). We spreken over een pleegkind met een beperking wanneer dit kind een langdurig en belangrijk participatieprobleem ervaart, dat te wijten is aan een (combinatie van) functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren (VAPH, z.d.).

In Vlaanderen vormt de aanwezigheid van een beperking bij een kind geen tegenindicatie voor pleegzorg. Ook op internationaal vlak is dit geen uitsluitingscriterium voor pleegzorg. Pleegzorg is namelijk voor elk kind de eerst te overwegen zorgvorm bij uithuisplaatsing van minderjarigen (Andersson, 2001; Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Alle kinderen en jongeren hebben het recht dat verwijzers de mogelijkheid van pleegzorg ernstig overwegen wanneer dit in het belang van het kind is (Kinderrechtencommissariaat, 2011). Pleegzorg kan immers heel wat beschermende factoren bieden die leiden tot unieke ontwikkelingskansen. Niet alleen de ontwikkelingskansen van pleegkinderen met een beperking kunnen vergroot worden, ook kan het individueel ontwikkelingstraject van het kind gepast worden ondersteund (Vanderfaeillie et al., 2012). Toch verblijven in onze buurlanden proportioneel meer geplaatste kinderen in pleeggezinnen dan in voorzieningen (Vanderfaeillie et al., 2012). Volgens onderzoek van Iriarte, McConkey en Gilligan (2015) lopen kinderen met een beperking een groter risico om in een voorziening terecht te komen dan in een pleeggezin. Tot nog toe werd hier amper onderzoek rond gevoerd binnen Vlaanderen. Wel blijkt uit het jaarverslag 2017 van het VAPH (2018) en het Registratierapport 2017 van Pleegzorg Vlaanderen (2017) dat er in 2017 niet minder dan 11 338 minderjarigen met een beperking binnen één van de 98 multifunctionele centra (MFC) in ons land verbleven en slechts 930 in een pleeggezin. Voor de provincie Oost-Vlaanderen verbleven 2 706 minderjarigen met een beperking binnen een MFC en slechts 201 binnen een pleeggezin (VAPH, 2017; Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Deze cijfers zouden niet te wijten zijn aan een groter aantal stopgezette pleegplaatsingen bij kinderen met een beperking. Volgens Strijker en Van de Loo (in Vanderfaeillie, 2012) is het percentage breakdown voor pleegkinderen met een beperking namelijk vergelijkbaar met dat van andere pleegzorgplaatsingen (Strijker & Van de Loo, 2012;

Vanderfaeillie et al., 2012). Dit zou de stelling van Iriarte et al. (2015) ondersteunen en erop kunnen wijzen dat kinderen met een beperking vaker in een voorziening terecht komen dan in een pleeggezin.

Toch kan louter de aanwezigheid van een beperking geen argument zijn om pleegzorg te ontraden (Vanderfaeillie et al., 2012). Vaak zijn er immers heel wat beschermende factoren aanwezig in het ontwikkelingstraject van het kind. Via een gepast aanbod en goed gevormde pleegzorgers kan men deze factoren binnen pleegzorg ten volle benutten en de ontwikkelingskansen van deze kinderen vergroten. Het is dan ook belangrijk om de juiste kandidaat-pleegzorgers te selecteren voor deze kinderen en hen op een gepaste manier te vormen en ondersteunen. Hoe men dit momenteel aanpakt binnen pleegzorg wordt verder in deze masterproef toegelicht.

(10)

2. M

OTIVATIE VAN PLEEGZORGERS

Rond de motivatie om pleegzorg op te nemen voor een kind met een beperking werd tot nog toe nauwelijks onderzoek gedaan. Wel worden algemene motieven om met pleegzorg te starten beschreven in heel wat internationale literatuur. Uit onderzoek (Andersson, 2001; Canali, Maurizio, & Vecchiato, 2016; Laklija, 2012) blijkt dat vooral onderstaande motieven een drijfveer vormen om met pleegzorg van start te gaan.

Een eerste beweegreden om met pleegzorg van start te gaan is het hebben van een kinderwens (Andersson, 2001; Canali et al., 2016; Laklija, 2012). Het gaat hierbij om een algemeen verlangen naar ouderschap, wat zowel een onvervulde kinderwens als verlangen naar gezinsuitbreiding kan inhouden. Het is belangrijk om hierbij te benadrukken dat pleegzorg niet hetzelfde is als adoptie en deze kinderwens ook niet op dezelfde manier kan worden ingevuld (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-a). Vandenbroeck (2018) beschrijft hierbij enkele verschillen:

- Juridische band: Juridisch gezien heeft een pleegzorger geen ouderlijk gezag over het pleegkind. Bij adoptie is dit wel het geval.

- Contact met ouders: Binnen pleegzorg blijven de ouders van het kind zo veel mogelijk betrokken en hebben ze inspraak bij belangrijke beslissingen. Binnen adoptie is er meestal geen contact meer met de ouders.

- Tijdelijkheid: In principe is pleegzorg tijdelijk, hoe lang het verblijf ook duurt. Bij een adoptiegezin blijft het kind daarentegen altijd deel uitmaken van het adoptiegezin.

- Opvoedingsondersteuning: Waar een adoptiegezin alleen instaat voor de opvoeding van het kind, vangt een pleeggezin het pleegkind niet alleen op. Zij krijgen heel wat ondersteuning (vb.: begeleiding, kostenvergoeding, …).

Er zijn dus heel wat verschillen tussen pleegzorg en adoptie. Het is dan ook belangrijk dat kandidaat- pleeggezinnen zich hiervan bewust zijn voor ze met pleegzorg van start gaan.

Een ander motief is het ‘lege nest’ willen opvullen (Andersson 2001; Laklija, Vukelic & Babic, 2012). Dit slaat op het lege gevoel dat ouders kunnen hebben wanneer hun kinderen het huis uit zijn (Nederlands Jeugdinstituut, 2012). Dit gemis blijkt eveneens een belangrijk motief te zijn om met pleegzorg van start te gaan. Heel wat mensen trachten op die manier hun ‘leeg nest’ opnieuw te vullen (Teunissen-Nijsse, 2008). Belangrijke kanttekening hierbij is dat dit motief niet meteen als ‘gezond’ motief wordt gezien. Men loopt immers het gevaar te veel gevoelens in dit kind te investeren, waardoor het een zwaardere emotionele last te dragen kan krijgen (Onderweg Pleegzorg, z.d.).

Anderzijds kiezen heel wat gezinnen voor pleegzorg uit een gevoel van solidariteit of altruïsme (Canali et al., 2016; Laklija et al., 2012). Deze gezinnen willen anderen helpen zonder eigenbelang. Men wil eigen middelen en liefde delen met personen in nood en in het bijzonder met kinderen in nood. Pleegzorg creëert vervolgens een maatschappelijk draagvlak dat deze solidariteit erkent en ondersteunt. Dit vanuit de gedachte dat we samen verantwoordelijk zijn voor iedereen die binnen onze maatschappij nood heeft aan zorg (Pleegzorg Oost- Vlaanderen, z.d.-b). In sommige gevallen ontstaat dit gevoel van solidariteit vanuit geloof of religie. Geloof zou echter slechts bij een klein deel van de pleegzorgers het motief zijn om aan pleegzorg te doen (Laklija, 2012).

Daarnaast gaan verschillende gezinnen met pleegzorg aan de slag omdat hier een directe vraag naar is binnen hun netwerk (Canali et al., 2016; Laklija et al., 2012). Wanneer men een kind of gezin in nood kent, kan dit pleegzorgers motiveren om deze kinderen op te vangen binnen hun gezin. Men noemt deze vorm van pleegzorg

(11)

Figuur 1: aandeel netwerkpleegzorg

Verder bleek uit onderzoek van Canali et al. (2016, p. 6) dat verschillende pleegzorgers werden gemotiveerd door het zien van films of bijwonen van lezingen. Dit toont het nut van sensibiliseringcampagnes aan. Door in contact te komen met pleegzorg via media, kan men mensen motiveren om met pleegzorg van start te gaan. Pleegzorg Vlaanderen zette de afgelopen jaren dan ook sterk in op sensibilisering. Zo bracht men pleegzorg bijvoorbeeld meer in het straatbeeld door sensibilisering aan verschillende schoolpoorten (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-d).

Tenslotte blijken binnen internationaal onderzoek ook economische motieven een rol te spelen bij de motivering van pleegzorgers om met pleegzorg van start te gaan (Laklija et al., 2012). Binnen Vlaanderen is het minder waarschijnlijk dat pleegzorgers zich lijten drijven door economische motieven, aangezien zij hiervoor geen inkomen verkrijgen. In Vlaanderen worden pleegzorgers beschouwd als vrijwilligers (Vanderfaeillie et al., 2012) en krijgen zij slechts een beperkte pleegzorgvergoeding (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-g).

Naast deze algemene motieven om met pleegzorg van start te gaan, gingen Laklija, Vukelic en Babic (2012) op zoek naar de motivatie van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking. Uit hun onderzoek bleek dat deze pleegzorgers vooral gedreven worden door altruïsme, eerdere ervaringen met kinderen in nood, het leeg nest gevoel of economische motieven. Deze motieven zijn met andere woorden zeer gelijklopend met de motieven van andere pleegzorgers.

3. O

NDERSTEUNINGSBEHOEFTEN VAN PLEEGZORGERS

Een kind met een beperking opvangen binnen je gezin kan heel verrijkend zijn. Daarnaast kan het soms ook heel intensief zijn. Een pleeggezin moet dan ook over voldoende draagkracht beschikken om de nodige ondersteuning te bieden aan een pleegkind met een beperking. Hoe groter de draagkracht, hoe kleiner de kans namelijk is op breakdown (Vanderfaeillie et al., 2012). Om de draagkracht van deze gezinnen te vergroten is het daarom belangrijk om na te gaan wat hun ondersteuningsbehoeften zijn. Naar de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen werd tot nu toe echter nauwelijks onderzoek gedaan. In wat volgt worden daarom enerzijds ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers toegelicht en anderzijds ondersteuningsbehoeften van ouders van een kind met een beperking. Vervolgens wordt besproken welke ondersteuningsbehoeften pleegzorgers van een pleegkind met een beperking kunnen ervaren.

32%

68%

Aandeel netwerkpleegzorg

bestandspleegzorg netwerkpleegzorg

(12)

Ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers

Volgens Wielheesen (2013) kunnen de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers worden ingedeeld in vier categorieën: emotionele ondersteuning, praktische ondersteuning, financiële ondersteuning en informatieve ondersteuning. Pleeggezinnen blijken vooral behoefte te hebben aan ondersteuning bij hun rol binnen de hulpverlening en de omgang met biologische ouders. Daarnaast hebben zij ook ondersteuningsbehoeften bij het verwerven van informatie over het pleegkind, opvoedingsondersteuning en het opbouwen van een hechtingsrelatie met het pleegkind (NIP, BPSW, & NVO, 2018).

Samenvattend kan gesteld worden dat pleegzorgers nood hebben aan volgende ondersteuning:

- Emotionele ondersteuning: opbouwen van een hechtingsrelatie - Praktische ondersteuning: opvoedingsondersteuning

- Financiële ondersteuning: kostenvergoeding

- Informatieve ondersteuning: verwerven van informatie over het kind en de rol binnen de hulpverlening

Ondersteuningsbehoeften van ouders die een kind met een beperking hebben

Aangezien de pleegzorgers binnen dit onderzoek een kind met een beperking opvangen, kan verwacht worden dat hun ondersteuningsbehoeften gelijkaardig zijn aan die van ouders van een kind met een beperking. Uit onderzoek (Vrijhof, 2008) blijken deze gezinnen onder andere ondersteuningsbehoeften te ervaren bij de zorg voor het kind, wet- en regelgeving en medische vergoedingen. Daarnaast hebben deze ouders nood aan ondersteuning tijdens het proces van verwerking van de beperking van hun kind en hebben ze nood aan informatie en advies m.b.t. deze beperking. Om hun opvoeding af te stemmen op de behoeften van het kind hebben deze ouders en grote nood aan specifieke opvoedingsondersteuning (Hermans, Van Leeuwen, Vanderfaeillie, & Maes, 2016).

Samenvattend kan gesteld worden dat ouders die een kind met een beperking hebben nood hebben aan volgende algemene ondersteuning:

- Emotionele ondersteuning: opbouwen van een hechtingsrelatie, verwerking van de beperking van hun kind

- Praktische ondersteuning: specifieke opvoedingsondersteuning, zorg voor het kind - Financiële ondersteuning: kostenvergoeding voor medische kosten

- Informatieve ondersteuning: verwerven van informatie omtrent de beperking van het kind, wet- en regelgeving, …

Ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking Ondanks het weinige onderzoek dat werd gedaan naar de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen, blijken er enkele parallellen te zijn tussen de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers in het algemeen en de ondersteuningsbehoeften van ouders van een kind met een beperking.

Zo geven pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen aan nood te hebben aan opvoedingsondersteuning en ondersteuning bij de omgang met biologische ouders (Van Holen, Vanderfaeillie, Vanschoonlandt, De Maeyer, & Stroobants, 2014). Daarnaast hebben deze pleegzorgers nood aan ondersteuning bij het creëren van korte rustmomenten en bij het financieren van materiaal en kosten die gepaard gaan met de beperking van hun pleegkind (Peake, 2009). Verder hebben zij vooral nood aan een goede voorbereiding (Laklija et al., 2012; Peake, 2009). Vaak worden pleegzorgers namelijk niet geselecteerd op basis van hun ervaring met

(13)

Zij geven eveneens aan dat de ondersteuning die zij vanuit de pleegzorgdienst krijgen niet voldoende is afgestemd op de specifieke noden van kinderen met een beperking. Hierbij wijzen zij erop dat hun pleegzorgbegeleiding vaak niet voldoende kennis heeft omtrent de noden van kinderen met een beperking. Dit toont niet alleen de noodzaak aan van het gericht werven, selecteren vormen en informeren van kandidaat- pleegzorgers voor deze doelgroep (Vanderfaeillie et al., 2012), maar ook de nood aan een betere voorbereiding en training van pleegzorgbegeleiders die aan deze gezinnen worden gekoppeld.

Samenvattend kan gesteld worden dat pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen nood hebben aan volgende specifieke ondersteuning:

- Emotionele ondersteuning: verwerking van de aanwezigheid van een beperking bij het pleegkind, rustmomenten

- Praktische ondersteuning: voorbereiding en training op pleegplaatsing, zorg voor het kind, specifieke opvoedingsondersteuning

- Financiële ondersteuning: extra kostenvergoedingen, materiele ondersteuning

- Informatieve ondersteuning: wet- en regelgeving, informatie omtrent beperking van het pleegkind

4. O

NDERSTEUNING VOOR PLEEGZORGERS DIE EEN KIND MET EEN BEPERKING OPVANGEN Ondanks er geen specifieke pleegzorgvorm is voor kinderen met een beperking, verschilt zowel de plaatsing als begeleiding van deze pleegkinderen met die van pleegkinderen zonder beperking (Vanderfaeillie et al., 2012).

Daarnaast kunnen pleegzorgers een grotere kostenvergoeding krijgen op basis van de zorgzwaarte van het pleegkind (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-g). Dit aangepast begeleidingsaanbod richt zich tot kinderen met een al dan niet aangeboren functiebeperking van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard. Het gaat hierbij om een functiebeperking die dagelijkse activiteiten en deelname aan het sociaal leven belemmeren (Braun &

Clarke, 2006; Vanderfaeillie et al., 2012; VAPH, z.d.).

In sommige gevallen werd reeds een beperking vastgesteld voor de aanvang van pleegzorg. In dat geval wordt tijdens de matching van het pleegkind gezocht naar een pleeggezin met voldoende draagkracht. De kandidaat- pleegzorger wordt door de pleegzorgbegeleider geïnformeerd over de beperking van het pleegkind en welke impact dit op zowel sociaal, organisatorisch als financieel vlak kan hebben. Niet alle beperkingen zijn echter meteen zichtbaar. Daarom worden alle pleegzorgbegeleiders opgeleid om een basiskennis te hebben omtrent de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Wanneer een pleegzorger of –begeleider ervan overtuigd is dat er iets aan de hand is met een pleegkind, wordt een diagnostisch onderzoek opgestart (Vanderfaeillie et al., 2012).

Vroegtijdige diagnose en behandeling kunnen de prognose en ontwikkelingskansen voor het kind namelijk in belangrijke mate beïnvloeden (Braun et al., 2006). Aan de hand van de handelingsgerichte diagnostiek stelt men vervolgens de gepaste begeleidingsmodules samen voor het pleegkind en –gezin (Vanderfaeillie et al., 2012).

Wanneer een kind met een beperking binnen pleegzorg wordt geplaatst tracht men het ontwikkelingstraject van het kind zo goed mogelijk te ondersteunen. Pleegzorgbegeleiders vervullen tijdens het pleegzorgtraject niet enkel een adviserende, maar ook een ondersteunende rol. De belangrijkste functies van de pleegzorgbegeleider zijn ondersteuning bieden, begeleiden, verbinden, communicatie, informatieverstrekking, collaboratie en advies verlenen (Carpenter, 2003). Om de begeleider een houvast te bieden werd in 2018 een bundel ‘Handicap- sensitief begeleiden in pleegzorg’ samengesteld door de werkgroep VAPH-minderjarigen binnen Pleegzorg Oost-Vlaanderen (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018). In deze bundel wordt het proces van een ‘traject handicap’

stap per stap toegelicht en worden per ontwikkelingsfase mogelijke aandachtspunten en acties opgesomd.

Verder ondersteunt de begeleider het gezin zowel op sociaal, organisatorisch als financieel vlak. De pleegzorgbegeleider volgt het ontwikkelingsverloop van het pleegkind nauwgezet op en maakt de pleegzorger wegwijs in het sociaal-emotionele ontwikkelingsverloop van het pleegkind. De begeleider helpt het gezin in de zoektocht naar gepaste diagnostiek, ondersteuning en onderwijs voor het pleegkind.

(14)

Daarnaast brengt hij hen ook op de hoogte over de financiële ondersteuningsmogelijkheden waar het gezin aanspraak op kan maken (Vanderfaeillie et al., 2012). Hiervoor kan de begeleider gebruik maken van de ‘Checklist voordelen VAPH’ (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018), eveneens ontwikkeld binnen Pleegzorg Oost-Vlaanderen.

Tevens kan de pleegzorgbegeleiding worden aangevuld met hulpverlening buiten pleegzorg. Op deze manier sluit de pleegzorgbegeleiding naadloos aan op het volwassenaanbod (Vanderfaeillie et al., 2012).

Het is belangrijk om te onthouden dat ook hier geldt dat de zorg voor een pleegkind altijd begint met ‘gewoon’

opvoeden. Pleegzorgers kunnen behoefte hebben aan begeleiding bij deze ‘gewone’ opvoeding. Zo zijn thema’s als familiale context, loyaliteit en hechting inherent aan pleegzorg (Kestens, 2010, in Vanderfaeillie et al., 2012).

Wanneer een pleegkind een beperking heeft kunnen pleegzorgers daarnaast ook behoefte hebben aan ondersteuning bij de ‘specifieke’ opvoeding van dit pleegkind. Het is dan ook belangrijk om aandacht te schenken aan de wisselwerking tussen beperking en hechting binnen de begeleiding van dit gezin (Vanderfaeillie et al., 2012). Het is met andere woorden noodzakelijk om moeilijkheden binnen de opvoeding van pleegkinderen steeds in een ruimer geheel te kaderen (Maes & Swillen, 2010, in Vanderfaeillie et al., 2012, p. 176). De pleegzorgbegeleider biedt de pleegzorgers vervolgens opvoedingsondersteuning bij zowel de gewone als specifieke opvoeding van het pleegkind.

(15)

D EEL 3. M ETHODOLOGIE

1. C

ONTEXT

Het onderwerp van deze thesis is de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking. Dit onderzoek situeert zich binnen pleegzorg voor minderjarigen met een beperking binnen de provincie Oost-Vlaanderen en wordt begeleid door Nele Lietaert, coördinator van de werkgroep ‘Volwassenen en minderjarigen met een beperking’ binnen Pleegzorg Oost-Vlaanderen en Cindy Stevens, team-coördinator bij Pleegzorg Oost-Vlaanderen. Hieronder wordt de Vlaamse pleegzorgcontext verder toegelicht.

1.2 DEFINITIE PLEEGZORG

Er zijn verschillende definities voor pleegzorg in de omloop. Hieronder worden enkele ervan weergegeven.

- “Pleegzorg is de zorg waarbij een pleegzorger vrijwillig, onder begeleiding van een dienst voor pleegzorg en tegen een kostenvergoeding, pleegkinderen of pleeggasten opvangt.” (Decreet houdende de organisatie van pleegzorg, 2012, art. 2)

- “Tijdelijke zorg voor kinderen en jongeren of volwassenen met een (vermoeden van) handicap en/of een psychiatrische problematiek die niet thuis kunnen wonen. Pleegzorg gebeurt door vrijwillige pleeg- en gastgezinnen die -met de steun van een dienst voor pleegzorg- een (tijdelijke) thuis bieden aan deze kwetsbare groep.” (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-b)

- “Pleegzorg is een vorm van tijdelijk hulpverlening waarbij een kind of volwassene uit huis wordt geplaatst en in een pleeggezin verblijft. Tijdelijk is hierbij zeer subjectief. Pleegzorg kan namelijk deeltijds, kortdurend of langdurig zijn” (Vanderfaeillie et al., 2012, pp. 12-13).

Hieruit kunnen volgende eigenschappen worden afgeleid:

- Tijdelijk - Vrijwillig

- Kinderen (of volwassenen met een beperking) die niet thuis kunnen verblijven - Kostenvergoeding

- Opvang in een pleeggezin 1.3 BELEID

In Vlaanderen is pleegzorg de eerst te overwegen zorgvorm bij uithuisplaatsing van minderjarigen (Pleegzorg Vlaanderen, 2017, p. 9). Sinds de inwerkingtreding van het Decreet houdende de organisatie van pleegzorg (2012) in 2014 wordt pleegzorg federaal geregeld. Dit decreet bepaalt dat per provincie slechts één pleegzorgdienst wordt vergund. Dit houdt in dat er momenteel vijf pleegzorgdiensten zijn in plaats van de 24 diensten voordien (Decreet houdende de organisatie van pleegzorg, 2012, art. 8; Vlaams Parlement, 2012). Deze pleegzorgdiensten zijn door de Vlaamse overheid erkend om pleeggezinnen te selecteren, matchen en begeleiden (Bronselaer et al., 2011). Binnen elke pleegzorgdienst worden daarom pleegzorgbegeleiders aan de pleeggezinnen gekoppeld.

(Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-c).

(16)

1.4 VORMEN

Pleegzorg kan vier vormen aannemen (Decreet houdende de organisatie van pleegzorg, 2012, art. 3;

Vanderfaeillie et al., 2012, p. 51; Vandenbroeck, 2017; Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-e):

1. Ondersteunende pleegzorg: Hierbij wordt het gezin van het pleegkind voor een korte aaneengesloten periode of voor meerdere periodes, ondersteund door een pleeggezin.

Crisispleegzorg maakt deel uit van ondersteunende pleegzorg en wordt ingezet wanneer kinderen in een crisissituatie uit huis worden geplaatst en dringend een opvangplaats nodig hebben. Het gaat om een kortdurige plaatsing binnen een pleeggezin, waarbij wordt gezocht naar een oplossing op lange termijn.

2. Perspectiefzoekende pleegzorg: Deze vorm gericht op het nagaan of een terugkeer naar de ouders mogelijk en wenselijk is. Indien dit niet het geval is schakelt men over naar perspectiefbiedende pleegzorg.

3. Perspectiefbiedende pleegzorg: Hierbij wordt een terugkeer naar de ouders niet mogelijk geacht. Men richt zich hierbij op het bieden van een nieuw perspectief, binnen een pleeggezin 4. Zowel perspectiefzoekende als -biedende pleegzorg kunnen gecombineerd worden met

behandelingspleegzorg. Hierbij voorziet pleegzorg, al dan niet in combinatie met ondersteuning vanuit een andere vorm van hulpverlening, in een behandeling voor het pleegkind en een intensieve training en begeleiding van de pleegzorger. Deze vorm van pleegzorg is in eerste instantie gericht naar pleegkinderen met ernstige emotionele- en/of gedragsstoornissen (eventueel in combinatie met een beperking), maar niet naar pleegkinderen met een beperking in het bijzonder.

1.5 GROEPEN

Verder wordt pleegzorg aangeboden aan vier groepen: pleegkinderen, pleeggasten, minderjarige vluchtelingen en vluchtelingengezinnen (De Wilde, 2018; Vanderfaeillie et al., 2012). Ondanks men enkele doelgroepen duidelijk onderscheidt, is er geen specifieke groep voor pleegkinderen met een beperking voorzien. Men beschouwt pleegkinderen met een beperking als gewone kinderen, wat als positief kan worden beschouwd. Dit brengt echter het risico met zich mee dat deze doelgroep weinig specifieke aandacht krijgt binnen beleid, onderzoek en praktijk. Om deze reden werd de focus binnen deze masterproef op deze doelgroep gelegd.

1.6 ACTOREN

Binnen elke pleegzorgsituatie zijn verschillende actoren betrokken. Ondanks deze masterproef slechts op één van deze actoren is gericht (de pleegzorger) spelen ook het pleegkind, de ouder en de pleegzorgdienst een rol binnen elke pleegzorgsituatie. Men spreekt hierbij ook wel over de ‘pleegzorgdriehoek’ (Willemse, 2004, p. 15) (Figuur 2). Deze triade wordt gevormd door het pleegkind, de ouders en het pleeggezin. De pleegzorgdienst staat vervolgens in voor de begeleiding van de onderlinge relaties tussen deze actoren. Hierbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat een pleegzorgsituatie niet kan worden gereduceerd tot deze triade. Vaak spelen naast deze drie kernactoren nog verschillende andere actoren een belangrijke rol binnen de pleegzorgsituatie. Daarnaast is het in praktijk zeer moeilijk om het evenwicht tussen deze drie actoren te bewaren. Hieronder worden enkele van deze actoren kort toegelicht.

(17)

Figuur 2 Pleegzorgdriehoek

1. Ouders

De ouders van het kind zijn de biologische ouders. Zij beschikken over de ouderlijke rechten over dit kind (Vanderfaeillie et al., 2012).

2. Pleegkind

Wanneer we spreken over een pleegkind, hebben we het over een minderjarige die aan een pleeggezin is toevertrouwd (Bronselaer et al., 2011). Het gaat hierbij om kinderen die tijdelijk of langdurig niet thuis kunnen verblijven. Naast pleegkinderen kunnen ook pleeggasten worden opgevangen binnen een pleeggezin. Een pleeggast is een meerderjarige met een beperking of een psychiatrische problematiek die in een gastgezin woont of ondersteund wordt door een pleegzorger (Bronselaer et al., 2011; Pleegzorg, z.d.-f).

2. Pleegzorger

De term ‘pleegzorger’ geniet de voorkeur op de term ‘pleegouder’ aangezien het kind reeds ouders heeft, namelijk de biologische ouders (De Wilde, 2018). Pleegzorgers zijn personen die hun gezin vrijwillig openstellen voor andere personen die niet in hun gezin kunnen of mogen blijven wonen. De pleegzorger staat tijdelijk in voor de dagelijkse zorg en opvoeding van het pleegkind of de pleeggast (decreet pleegzorg, 2012; Vanderfaeillie et al., 2012; Bronselaer et al., 2011). Het gezin dat dit pleegkind tijdelijk een thuis biedt, noemt men een pleeggezin.

(Pleegzorg, z.d.-b). In Vlaanderen worden pleegzorgers niet beschouwd als professionele werkkrachten (Vanderfaeillie et al., 2012). Pleegzorgers krijgen een kostenvergoeding, maar geen loon. Het bedrag van deze pleegzorgvergoeding wordt bepaald op basis van het recht op kinderbijslag en de leeftijd en zorgzwaarte van het pleegkind (Pleegzorg, z.d.-g).

3. Pleegzorgdienst

Pleegzorgdiensten zijn erkend door de Vlaamse Overheid om gezinnen te selecteren en te matchen (Bronselaer et al., 2011). Verder voorziet de pleegzorgdienst in begeleiding en ondersteuning voor zowel pleegkind, pleeggezin en ouders. De vijf Vlaamse pleegzorgdiensten worden overkoepeld door de partnerorganisatie

‘Pleegzorg Vlaanderen’, die de perspectieven van pleegkinderen, -gasten, ouders, pleegzorgers en diensten voor pleegzorg samenbrengt. Deze organisatie doet op Vlaams niveau aan beleidsbeïnvloeding en positieve beeldvorming over pleegzorg (Pleegzorg, z.d.-h).

4. Pleegzorgbegeleider

De pleegzorgbegeleider is een persoonlijke begeleider die aan het pleeggezin wordt toegewezen. Deze begeleider volgt de opvang van het pleeggezin op en ondersteunt alle betrokkenen binnen de pleegzorgsituatie.

Daarnaast biedt deze begeleider ook administratieve en praktische ondersteuning aan het pleeggezin (Pleegzorg, z.d.-c).

Kind

Ouder Pleeg-

zorger

(18)

1.7 PROCEDURE

Alvorens pleegzorg kan worden opgestart, moeten kandidaat- pleegzorgers een procedure (Figuur 3) doorlopen. Eerst en vooral kunnen geïnteresseerden zich informeren via één van de infosessies, georganiseerd door de verschillende pleegzorgdiensten. Nadien kunnen gezinnen zich kandidaat stellen en volgt een screeningstraject. Elke positieve screening leidt tot een attest. Dit attest kan worden ingetrokken zodra het pleeggezin niet meer voldoet aan één van de voorwaarden. Ten slotte volgt de matching van het gezin aan een pleegkind.

(Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.; Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-i) Een goede matching van pleegkind en pleegzorger vermindert de kans op breakdown. Het is dan ook een zeer belangrijke fase binnen het pleegzorgproces (Vanderfaeillie et al., 2012).

2. K

WALITATIEF ONDERZOEK

Deze thesis bevat een kwalitatief onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg voor een kind met een beperking opnemen. Dit kwalitatief onderzoek wordt gedaan aan de hand van een semigestructureerd interview en een vragenlijst, waarin gepeild wordt naar de motivatie van pleegzorgers, de ondersteuning waar zij momenteel behoefte aan hebben, maar ook de ondersteuning die deze pleegzorgers reeds hebben ontvangen. Binnen kwalitatief onderzoek ligt de nadruk niet op het in kaart brengen van meetbare gegevens, maar het verkennen van een thema of vraagstuk (Reulink & Lindeman, 2005, p. 4). Het gaat hierbij om aspecten van het menselijk bestaan die moeilijk kwantificeerbaar zijn (Swaen, 2013).

Er zijn heel wat definities van kwalitatief onderzoek in de omloop. Eén ervan is deze van Maxwell (2012):

“Qualitative research is research that is intended to help you better understand (1) the meanings and perspectives of the people you study and seeing the world from their point rather than simply from your own;

(2) how these perspectives are shaped by and shape their physical, social and cultural contexts; and (3) the specific processes that are involved in maintaining or altering these phenomena and relationships.” (Maxwel, 2012, p. viii).

In het boek Qualitative Research for educational sciences (Van Hove, 2014, pp. 4-8) worden enkele kenmerken van kwalitaitef onderzoek beschreven. Men benadrukt hierbij dat niet elk kwalitatief onderzoek deze kenmerken in dezelfde mate vertoont. Het is ook niet noodzakelijk om elk kenmerk te kunnen afvinken om aan kwalitatief onderzoek te doen.

“De vraag is niet of een onderzoek al dan niet kwalitatief is.

De vraag is eerder in welke mate een onderzoek kwalitatief is.”

(Van Hove, 2014, p. 4)

Hieronder licht ik de verschillende kenmerken toe en beschrijf ik in welke mate deze kenmerken van toepassing zijn binnen deze masterproef.

1. Kwalitatief onderzoek is naturalistisch: Kwalitatief onderzoek vindt plaats in de natuurlijke setting van de respondent. De onderzoeker probeert de omgeving met andere woorden niet te controleren of variabelen die het onderzoek kunnen beïnvloeden buiten te sluiten (Cresswell, 2013, in Evers, 2O15; Van Hove, 2014).

• INFORMEREN

• KANDIDAAT STELLEN

• SCREENING

• ATTESTERING

• MATCHING

Figuur 3 Procedure pleegzorg

(19)

2. Kwalitatief onderzoek is beschrijvend: Binnen kwalitatief onderzoek wordt vooral gebruik gemaakt van descriptieve data. Data worden niet omgezet in cijfers, maar worden weergegeven via woorden, afbeeldingen, films, … (Van Hove, 2014). De data van deze masterproef werden verkregen via zowel vragenlijsten als interviews. De informatie verkregen uit de interviews worden op een beschrijvende manier weergegeven aan de hand van quotes. De informatie verkregen uit de vragenlijsten is eerder kwantitatief van aard en is bedoeld ter aanvulling op de kwalitatieve gegevens van dit onderzoek.

3. Kwalitatief onderzoek is procesgericht: Binnen kwalitatief onderzoek ligt de focus eerder op het proces dan het product. Dataverzameling en analyse wisselen elkaar cyclisch-interactief af (Maso & Smaling, 2004, in Evers, 2015; Van Hove, 2014). Tijdens de verzameling van data voor deze masterproef werd systematisch aan data-analyse gedaan. Het afnemen, transcriberen en analyseren van interviews en vragenlijsten verliep systematisch en cyclisch.

4. Kwalitatief onderzoek is inductief: Het doel van kwalitatief onderzoek is niet om hypotheses of theorieen te bewijzen, maar om vanuit de praktijk tot een theorie te komen. Aan de hand van de info die je krijgt van respondenten vorm je een puzzel, waarvan je het antwoord intussen al weet (Van Hove, 2014). Bij het afnemen van de vragenlijsten en interviews vertrok ik vanuit een open blik. Er werd op voorhand geen hypothese gevormd over mogelijke uitkomsten. Deze ontstond naargelang de analyse van de gegevens vorderde.

5. Kwalitatief onderzoek is betekenisgevend: De onderzoeker is geïntereseerd in de manier waarop verschillende personen betekenis geven aan hun leven. Het perspectief van de participant staat hierbij centraal (Van Hove, 2014). Binnen mijn onderzoek ging ik op zoek naar welke betekenis pleegzorgers geven aan de pleegzorgsituatie waar zij deel van uitmaken en wat zij hierin als motiverend of ondersteunend beschouwen.

3. D

ATAVERZAMELING 3.1 PLAATS VAN HET ONDERZOEK

Sinds de hervorming van Pleegzorg wordt pleegzorg provinciaal geregeld. Artikel 8 van het Decreet houdende de organisatie van pleegzorg (2012) zegt namelijk “Per provincie kan maximaal één dienst voor pleegzorg worden vergund”. Hierdoor ontwikkelden zich binnen het algemeen wetgevend kader verschillende provinciale verschillen. Om de kwaliteit van het onderzoek te vergroten, ging het onderzoek slechts in één van de vijf Vlaamse provincies door namelijk, Oost-Vlaanderen. Het onderzoek werd begeleid door Nele Lietaert, verantwoordelijke van de werkgroep ‘minderjarigen VAPH’ binnen Pleegzorg Oost-Vlaanderen.

3.2 STEEKPROEF

“The multitude is always in the wrong.”

(Paulo Freire)

Binnen kwalitatief onderzoek worden doorgaans relatief kleine steekproeven genomen. Vaak worden deze steekproeven dan ook doelbewust geselecteerd. Dit soort steekproef noemt men ‘purposeful sampling’ (Patton, 1990). Een belangrijke opmerking bij deze steekproefname is dat de nadruk hierbij niet ligt op de representativiteit, maar op de informatie en ervaring die elk van deze participanten met zich meedraagt (Clifford, French & Valentine, 2010). De kracht van dergelijke steekproeven ligt in het selecteren van informatierijke bronnen voor diepgaand onderzoek (Patton, 1990). Om de steekproef van deze masterproef te selecteren, werd vanuit deze gedachte vertrokken.

(20)

In samenwerking met de pleegzorgbegeleiders werd en steekproef geselecteerd basis van onderstaande selectievoorwaarden:

- Het domicilie-adres van de pleegzorger moet gelegen zijn binnen de provincie Oost-Vlaanderen.

- De pleegzorger wordt begeleid vanuit de pleegzorgdienst Pleegzorg Oost-Vlaanderen.

- De pleegzorger vangt momenteel minstens één kind met een beperking op. Onder het begrip kind wordt elk kind tussen 0 en 18 jaar verstaan. Beperking wordt verstaan zoals de definitie van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) bespreekt: “Elk langdurig en belangrijk participatieprobleem van een persoon dat te wijten is aan de combinatie tussen functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren.” (VAPH, z.d.).

De vorm van pleegzorg, gezinsvorm, aantal jaren ervaring als pleegzorger, aantal pleegkinderen e.d. werden bewust niet als selectievoorwaarden opgenomen om een zo divers mogelijke steekproef te bekomen.

Om participanten te selecteren kreeg elke pleegzorgbegeleider een informatieve brief (Bijlage I). Ook aan de pleegzorgers werd een informatieve brief (Bijlage II) meegegeven. Aangezien de provinciale pleegzorgdienst in Oost-Vlaanderen bestaat uit 3 regio’s: Gent-Eeklo-Deinze, Waas en Dender en Zuid-Oost Vlaanderen (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-k), werd bij dit onderzoek getracht elke regio evenwaardig te vertegenwoordigen. Uit elke regio werden daarom vier gezinnen geselecteerd. Uiteindelijk werden 11 gezinnen geïnterviewd, aangezien één participant afhaakte. Er werd niet voor gekozen om een 12de participant te zoeken, aangezien de praktijk uitwijst dat gemiddeld na 8 interviews verzadiging optreedt (Scholl & Olivier, z.d.). Dit wil zeggen dat je na een aantal gesprekken weinig of geen nieuwe zaken te horen krijgt van de participanten, wat ook bij mijn interviews het geval was.

3.3 INSTRUMENTEN

1. Semigestructureerd interview

Voor deze masterproef werd geopteerd om gebruik te maken van semigestructureerde interviews. Een semigestructureerd interview wordt door Longhurst (2010, p. 103) omschreven als “een verbale uitwisseling waarbij een interviewer informatie tracht te verkrijgen van een persoon door vragen te stellen.” Hoewel de interviewer een lijst van vooraf bepaalde vragen voorbereidt, kunnen semigestructureerde interviews zich ontplooien tot gesprekken waarbij participanten de kans krijgen om zaken te bespreken die zij belangrijk achten (Longhurst, 2010). Semigestructureerde interviews bevinden zich ergens in het midden van het continuüm tussen gestructureerde en ongestructureerde interviews. Gestructureerde interviews volgen een vooraf bepaald en gestandaardiseerde vragenlijst. Hierbij worden vragen telkens op dezelfde wijze en volgorde gesteld. Hier tegenover staan ongestructureerde interviews, waarbij het gesprek hoofdzakelijk door de participant wordt geleid (Seamon & Gill, 2016). Bij semigestructureerde interviews wordt wel gebruik gemaakt van een gesprekshandleiding, maar ligt de volgorde van de vragen niet strikt vast. Door de flexibiliteit binnen dit soort interviews is er eveneens ruimte om de participanten te laten uitweiden over zaken waaraan zij belang hechten binnen het gesprek. Wanneer nodig kan de interviewer hier verder op inspelen (De verschillende soorten kwalitatief onderzoek, 2019). Bij het afnemen van interviews is het belangrijk om de probleemstelling en onderzoeksvragen niet uit het oog te verliezen (Evers, 2015). Daarom werd op voorhand een richtinggevende vragenlijst voor het interview (Bijlage VII) opgesteld vanuit de probleemstelling en onderzoeksvragen van deze masterproef:

(21)

Volgens Longhurst (2010) is het eveneens belangrijk dat interviews worden afgenomen op een neutrale, informele, toegankelijke plaats. Om deze reden gingen de interviews telkens door bij de participanten zelf.

Meestal zaten we samen in de woonkamer of keuken met een hapje en een drankje. Op die manier voelden de participanten zich letterlijk thuis. De meest interviews gingen door op een moment dat de kinderen naar school waren. Hierdoor heerste er meestal een rustige sfeer tijdens het interview. Gemiddeld namen de interviews twee uur tijd in.

Verder kregen de participanten de keuze om een audio- en/of video-opname te laten maken van het interview.

Geen van de participanten stond open voor een video-opname. Daarom werd van elk interview een audio- opname gemaakt. Deze opnames werden vervolgens getranscribeerd (Bijlage VIII) en teruggekoppeld naar de participanten. Hierdoor kregen participanten de kans om na te gaan of hun visie correct werd weergegeven binnen de interviews en om eventueel zaken te schrappen. Om deontologische redenen worden gegevens van pleegkinderen en hun netwerk volledig geanonimiseerd.

2. Vragenlijst

Naast het interview werd ook een vragenlijst afgenomen bij elke participant (Bijlage IV, Bijlage V). De vragenlijst uit het ‘Behoefteonderzoek bij pleegzorgers in Vlaanderen’, uitgevoerd door het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin van de Vlaamse overheid (Verreth et al., 2011) werd hiervoor als basis gebruikt en toegespitst op pleegzorgers die pleegzorg voor een kind met een beperking opnemen. Aan de hand van deze vragenlijst werden enkele vragen gesteld omtrent de algemene situatie van de pleegzorgers. Op die manier kon informatie, verkregen vanuit de interviews, beter worden gekaderd.

4. D

ATA

-

ANALYSE

Data-analyse slaat op het process waarbij technieken worden toegepast om data te beschrijven en illustreren.

Het doel van kwalitatieve data-analyse is om opkomende thema's, patronen, concepten, inzichten en inzichten bloot te leggen (Patton, 2002, in Suter, 2012). Het analyseren van kwalitatieve data houdt een itteratief proces in waarbij het verzamelen en analyseren van data cuntinu en bijna simultaan verloopt. De vorm die deze analyse aanneemt is afhankelijk van de vorm van de data (Suter, 2012).

Voor de analyse van de data in deze masterproef werd gekozen voor een thematische analyse. Thematische analyse is een kwalitatieve methode om patronen en thema’s binnen data te identifiseren, analyseren en raporteren (Braun & Clarke, 2006). Aan de hand van een thematische analyse werden de getranscribeerde interviews geïnterpreteerd. Gemeenschappelijke patronen werden gerapporteerd en geanalyseerd. Op basis hiervan werden terugkerende elementen geclusterd in verschillende thema’s. Deze thema’s geven de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers weergeven, samen met de huidige ondersteuning en gemeenschappelijk motiverende factoren. Voor analyse van de interviews werd gebruik gemaakt van Nvivo. Aan de hand van dit programma konden thema’s en patronen gemakkelijk worden geselecteerd en weergegeven. De gegevens uit de vragenlijsten werden in een Excel document (Bijlage VI) gegoten en vervolgens weergegeven in grafieken. Op die manier kon informatie uit de interviews vlot worden gekoppeld aan informatie uit de vragenlijsten. Ten slotte koppelde ik de verwerkte data terug aan de pleegzorgdienst Pleegzorg Oost- Vlaanderen.

(22)

5. E

THISCHE ASPECTEN

Bij het voeren naar onderzoek bij personen zijn twee zaken van cruciaal belang: het geven van een ‘informed consent’ en de bescherming van participanten voor elke vorm van schade. Om dit te waarborgen werden enkele richtlijnen worden gevolgd (Van Hove, 2014, pp. 48-53).

- Eerst en vooral werden de aard van het onderzoek en daarbij horende gevaren en verplichtingen duidelijk gekaderd (Van Hove, 2014). Kandidaat-participanten werden op voorhand op de hoogte gebracht over de inhoud, doel en verloop van het onderzoek. Zij verkregen deze informatie zowel voorafgaand via een brief (Bijlage II) als via een informed consent (Bijlage III).

- Daarnaast werd in het informed consent nadrukkelijk vermeld dat dat participanten ten alle tijden hun deelname aan het onderzoek kunnen stopzetten. Op deze manier werd vermeden dat participanten zich verplicht zouden voelen om deel te nemen aan het interview (Van Hove, 2014).

- Voorts werden de mogelijke gevolgen van het geven van toestemming besproken in het informed consent (Van Hove, 2014). Hierbij werd duidelijk vermeld dat deze masterproef kan worden gepubliceerd door Universiteit Gent en de resultaten van het onderzoek worden gedeeld met Pleegzorg Oost-Vlaanderen. Op deze manier werden alle participanten ervan op de hoogte gesteld dat de geanonimiseerde transcripties van de interviews publiek raadpleegbaar zouden zijn.

- Verder werd de identiteit van de participanten beschermd (Van Hove, 2014) door namen en plaatsnamen te schrappen binnen de transcripties en informed consents niet toe te voegen aan deze publicatie. De identiteit van participanten werd eveneens niet kenbaar gemaakt naar de pleegzorgdienst of andere participanten.

- Tenslotte werden de getranscribeerde interviews teruggekoppeld naar de participanten. Op die manier konden de participanten nagaan of hun mening correct werd weergegeven. Ook de resultaten van deze masterproef werden teruggekoppeld naar de participanten opdat deze een correcte weergave zouden weergeven van de werkelijkheid (Van Hove, 2014).

6. K

WALITEITSCRITERIA

Devers (1999, p. 1157) stelt dat er verschillende alternatieve criteria bestaan om kwalitatief onderzoek te evalueren. Deze criteria zijn afgestemd op de unieke doeleinden waarvoor kwalitatief onderzoek wordt gebruikt en de onderzoekdesigns die erin worden toegepast. Hieronder worden enkele specifieke kwaliteitscriteria (Lincoln en Guba, 1985, in Devers, 1999; Van Hove, 2014) van kwalitatief onderzoek besproken:

1. Credibility (Geloofwaardigheid)

Dit is de mate waarin de bevindingen de ‘waarheid’ weergeven, bekeken door de ogen van de participanten, binnen de context van het onderzoek (Lincoln en Guba, 1985, in Devers, 1999; Van Hove, 2014). Om de geloofwaardigheid van deze masterproef te waarborgen werd een audio-opname gemaakt van elk interview.

Deze werd vervolgens getranscribeerd. Op die manier wordt de waarheid weergegeven door de ogen van de participanten. Daarnaast werd elke transcriptie teruggekoppeld naar de desbetreffende participant. Op die manier kon de participant nagaan of het interview ook echt zijn/haar visie weerspiegelt. Daarnaast wordt triangulatie door Devers (`1999) eveneens gezien als een strategie om de geloofwaardigheid van kwalitatief onderzoek te verhogen. Triangulatie houdt in dat er gebruik wordt gemaakt van verschillende bronnen, onderzoekers, methoden, … om de resultaten te onderbouwen. Binnen deze masterproef werden de interviews daarom aangevuld met een vragenlijst. Daarnaast werd informatie niet alleen via literatuuronderzoek, maar ook via de pleegzorginstantie zelf verkregen en gecontroleerd.

(23)

2. Transferability (Overdraagbaarheid)

Dit is de mate waarin bevindingen kunnen worden overgedragen naar andere situaties. Een voorwaarde hiervoor is dat de context hetzelfde is. Het is daarom de rol van de onderzoeker om kernaspecten van de context te identificeren en om na te gaan in welke mate bevindingen van toepassing kunnen zijn in andere contexten (Lincoln en Guba, 1985, in Devers, 1999; Van Hove, 2014). Volgens zowel Devers (1999) als Smaling (2016) zijn een gedetailleerde beschrijving van de onderzoekscontext en uitgebreide verslaggeving noodzakelijk om de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten te bepalen. Volgens Smaling (2016) is het belangrijk om hierbij de status, positie en rol van de onderzoeker en de condities en context van het onderzoek te vermelden.

Om die reden werd mijn motivatie om deze masterproef te schrijven toegelicht in de inleiding. Daarnaast werd een uitgebreide beschrijving gegeven van het Vlaamse Pleegzorglandschap en de context waarbinnen deze masterproef plaats vond. Ook werd duidelijk weergegeven welke selectiecriteria werden gehanteerd en hoeveel participanten deelnamen aan deze masterproef.

3. Dependability (Betrouwbaarheid)

Dit is de mate waarin het onderzoek vergelijkbare of consistente bevindingen zou opleveren indien het opnieuw wordt uitgevoerd als beschreven, rekening houdend met mogelijke beïnvloedbare factoren (Lincoln en Guba, 1985, in Devers, 1999; Van Hove, 2014). Binnen kwalitatief onderzoek is het niet vanzelfsprekend om betrouwbaar onderzoek te voeren. Verschillende kwalitatieve onderzoekers zien betrouwbaarheid niet als een noodzakelijke verwachting binnen kwalitatief onderzoek. Zij zijn vooral bezorgd om de nauwkeurigheid en begrijpelijkheid van hun data (Heider, 1988 in Van Hove, 2014, p. 39-40). Om deze reden werd data weergegeven aan de hand van quotes uit de interviews met participanten en visuele weergaven van de antwoorden uit de vragenlijsten. Hierbij werden geen percentages gebruikt, zodat de data begrijpelijk en nauwkeurig wordt weergegeven.

4. Confirmability (Objectiviteit)

Kwalitatief onderzoek wordt vaak in vraag gesteld als het gaat om de objectiviteit van de onderzoeker.

Kwalitatieve onderzoekers trachten echter de subjectieve toestand van hun participanten op een objectieve manier te onderzoeken. (Van Hove, 2014, p. 37). De objectiviteit wordt vervolgens bepaald door de mate waarin de bevindingen van het onderzoek worden bevestigd door de data van het onderzoek en niet door hypothesen of perspectieven van de onderzoeker (Lincoln en Guba, 1985, in Devers, 1999, p. 1165). Er moet dus een duidelijke link zijn tussen de data en de resultaten (Van Hove, 2014). Om een zo groot mogelijke objectiviteit na te streven liet ik me eerst helemaal onderdompelen in het thema van deze masterproef. Ik deed niet alleen een grondige literatuurstudie, maar nam ook deel aan een vorming voor pleegzorgbegeleiders en een infoavond voor pleegzorgers. Daarnaast ging ik ook in gesprek met enkele medewerkers van Pleegzorg Oost-Vlaanderen.

Vervolgens stelde ik het semigestructureerd interview en de vragenlijst op aan de hand van deze literatuur en gesprekken. Suggestieve vragen werden hierdoor zo goed mogelijk vermeden. De data verkregen uit de interviews en vragenlijsten werden vervolgens teruggekoppeld aan de literatuur, waardoor er een duidelijke link bewaard bleef tussen data, resultaten, literatuur en discussie.

(24)

D EEL 4. D ATA EN RESULTATEN

In wat volgt bespreek ik de resultaten uit het semigestructureerd interview en de vragenlijst die werden afgenomen bij de respondenten. De resultaten worden besproken per onderzoeksvraag en ingedeeld in relevante subthema’s. Om stem te geven aan de pleegzorgers, zal uitvoerig gebruik gemaakt worden van citaten.

1. A

LGEMENE INFORMATIE OVER DE PLEEGZORGERS

&

HUN PLEEGKINDEREN

Binnen de vragenlijst voor pleegzorgers werden enkele vragen gesteld om wat meer algemene informatie over hen en hun pleegkinderen te verwerven. Op die manier kreeg ik een beter zicht op de ervaring van de pleegzorgers en de situatie waarin zij pleegzorg doen, alvorens met het interview van start te gaan.

De meeste respondenten waren reeds pleegzorger voor de inwerkingtreding van het intersectorale Decreet houdende de organisatie van pleegzorg (2012) in 2014. Slechts 2 participanten zijn met pleegzorg begonnen na de eenmaking van de pleegzorgdiensten binnen Vlaanderen. Toch was er een grote verscheidenheid in aantal jaren ervaring (Figuur 4) bij de pleegzorgers.

Figuur 4 Aantal jaren ervaring

De meeste pleegzorgers hadden tot nu toe minder dan 10 pleegkinderen opgevangen. Participant 2 en 11 waren hierin uitzonderingen en hadden beiden meer dan 30 pleegkinderen opgevangen (Figuur 5).

Figuur 5 Aantal pleegkinderen

(25)

Als we kijken naar het aantal pleegkinderen met een beperking die door deze pleegzorgers werden opgevangen (Figuur 6), zien we dat het merendeel tot nu toe slechts één of minder dan 10 kinderen met een beperking opving.

Participant 11 is hierin opnieuw een uitzondering. Dit pleeggezin ving intussen reeds 10 pleegkinderen op met een beperking.

Figuur 6 Aantal pleegkinderen met een beperking

De leeftijd waarop deze kinderen bij hun pleegzorgers terecht kwamen varieert tussen 0 en 9 jaar. Voordien verbleven zij hoofdzakelijke bij hun ouders, in voorzieningen of bij een ander pleeggezin. Beide kinderen die op een ‘andere’ plaats verbleven, verbleven in een CKG (Figuur 7).

Figuur 7 Verblijfplaats voor pleegzorg

De meeste pleegzorgers bieden perspectiefbiedende pleegzorg aan de pleegkinderen in kwestie (Figuur 8).

Slechts 2 pleegzorgers bieden ondersteunende pleegzorg. De ene pleegzorger doet dit in samenwerking met een residentiële voorziening, de andere in samenwerking met de ouders van het pleegkind. Hierbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat enkele pleegzorgers daarnaast andere vormen van pleegzorg aanbieden voor andere kinderen. Zo hadden verschillende pleegzorgers ervaring met het bieden van crisispleegzorg. In het tweede diagram (Figuur 9) is te zien dat de meeste pleegkinderen dagelijks bij de bevraagde pleegzorgers verblijven.

(26)

Figuur 8 Pleegzorgvorm

Figuur 9 Frequentie

Ten slotte werd ook gevraagd welke soort beperking het pleegkind heeft (Figuur 10). Hierbij zien we dat vooral verstandelijke beperkingen en gedrags- & emotionele stoornissen vaak voorkomen binnen de bevraagde groep.

Daarnaast blijkt tevens dat beide beperkingen vaak samen voorkomen bij deze kinderen.

Figuur 10 Beperking

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze factsheet zegt alleen iets over het aantal breakdowns in 2020, en niets over de daad- werkelijke continuïteit die er al dan niet is voor kinderen gedurende de hele periode dat

Zo kan de gemeente die op grond van het woonplaatsbeginsel aangewezen is voor bekostiging van de pleegzorg, de plaatsing bekostigen via de pleegzorgaanbieder binnen de regio met

Dat kwam voor bij 2,32% van alle pleegkinderen die in 2019 voor korte of langere tijd bij pleegouders hebben gewoond en bij 13% van alle pleeg- kinderen die in 2019 de

Veel ouders – en niet enkel ouders met een migratieachtergrond – ervaren moeilijkheden bij de zoektocht naar informatie over hun rechten, hulpmiddelen op een ondersteunend

 Armoede ontneemt kinderen waar ze volgens het Verdrag van de Rechten van het Kind recht op hebben..  Als we kinderen hun basisrechten verzekeren, bestrijden

[r]

Vanuit mijn persoonlijke interesse wens ik mij graag als onafhankelijk lid kandidaat te stellen voor:. De Werkgroep “Mensen met een

Specifiek voor pleegzorg geldt dat het wantrouwen wordt versterkt en de motivatie voor het pleegouderschap afneemt, wanneer mensen bekend zijn met anderen in hun omgeving die in