• No results found

Deel 5. Discussie

1. Bevindingen & bespreking van de resultaten

In dit deel bespreek ik de bevindingen en resultaten van dit onderzoek. Hierbij wordt een antwoord geboden op de verschillende onderzoeksvragen: ‘Wat motiveert pleegzorgers om een kind met een beperking opvangen?’,

‘Hoe worden pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen momenteel ondersteund?’ en ‘Welke ondersteuningsbehoeften hebben pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen?’.

1.1 MOTIVATIE

Motivatie om met pleegzorg te starten

In eerste instantie werden pleegzorgers bevraagd naar hun motivatie om met pleegzorg van start te gaan.

Verschillende pleegzorgers (n=3) geven aan dat ze een onvervulde kinderwens hadden, of graag meer kinderen in huis wilden. In vergelijking met internationaal onderzoek is dit een relatief hoog aandeel (Canali et al., 2016).

Sommigen overwogen eerst adoptie, maar vonden het proces te complex. Een van de voorwaarden om aan pleegzorg te doen is dat men over voldoende draagkracht beschikt om het pleegkind een stabiel leefklimaat te bieden (Agentschap Jongerenwelzijn, z.d.). Elke vorm van gezinsuitbreiding kan in dit opzicht de stabiliteit van het leefklimaat in gedrang brengen voor het pleegkind. Ook wanneer deze gezinsuitbreiding niet liep zoals verwacht, dient men met enige voorzichtigheid te handelen alvorens een pleegkind aan het gezin te matchen.

Het is dan ook belangrijk dat kandidaat-pleegzorgers zich ervan bewust zijn dat pleegzorg niet hetzelfde is als een eigen kind of adoptiekind krijgen (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-a; Vandenbroeck, 2018). Hetzelfde geldt voor kandidaat-pleegzorgers die gemotiveerd zijn door een ‘leeg nest’-gevoel. Een pleegkind kan in geen geval de biologische kinderen van een pleegzorger vervangen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat er heel wat emotionele druk op het kind wordt gezet (Onderweg Pleegzorg, z.d.). Wanneer een kinderwens de motivatie vormt van kandidaat pleegzorgers is het belangrijk dat zij bewust met deze valkuilen omgaan. Indien zij hierbij de nodige ondersteuning krijgen, moet een pleegplaatsing bij deze pleegzorgers zeker mogelijk kunnen zijn.

Andere pleegzorgers (n=3) werden vanuit een gevoel van solidariteit gemotiveerd om aan pleegzorg te doen.

Zij willen kinderen in nood helpen zonder eigenbelang. Bij sommige pleegzorgers (n=5) werd dit sollidariteitsgevoel versterkt doordat er binnen hun netwerk nood was aan een pleeggezin. Vaak gaat het hierbij om kinderen binnen de famillie, maar soms ook uit het breder netwerk (vb.: werk, kennissen, …). Hiermee sluiten de resultaten van deze masterproef aan bij internationaal onderzoek (Andersson, 2001) en de algemene tendens van een stijgend aantal netwerkplaatsingen gedurende de laatste jaren (Maaskant & Reinders, 2013; Pleegzorg Vlaanderen, 2017).

Uit voorgaande bevindingen blijkt de motivatie van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking sterk gelijklopend te zijn met de motivatie van andere pleegzorgers. De bevindingen uit deze masterproef sluiten met andere woorden sterk aan bij de bevindingen uit voorgaand onderzoek (Andersson, 2001; Canali et al., 2016). Een belangrijk verschil is dat de participanten binnen deze masterproef geen economische motieven aangaven (Laklija et al., 2012). In tegenstelling tot andere landen (Oui, 2008) worden pleegzorgers in Vlaanderen dan ook niet vergoed als professionele werkkrachten. Hieromtrent valt heel wat te zeggen, aangezien de sector de laatste jaren sterk geprofessionaliseerd is (Van Belle, 2010).

Toch blijkt uit onderzoek van Hamilton (2013) dat pleegzorgers zich zorgen maken dat een hogere tegemoetkoming personen zou aantrekken die meer in het geld dan het kind gemotiveerd zijn. Het is dus positief dat pleegzorgers in Vlaanderen niet worden gemotiveerd door economische motieven.

Motivatie om pleegzorg op te nemen voor een kind met een beperking

Naast de motivatie om met pleegzorg te beginnen, werden de participanten ook bevraagd rond hun motivatie om pleegzorg op te nemen voor een kind met een beperking. Opmerkelijk was dat vijf van de 11 pleegzorgers niet op voorhand gemotiveerd waren om een kind met een beperking op te vangen. De meeste van hen kwamen in deze situatie terecht doordat de beperking van het pleegkind niet op voorhand gekend was. Vooral de liefde en dankbaarheid die ze van het pleegkind krijgen motiveert deze pleegzorgers om verder te gaan met de pleegzorgsituatie.

Voor andere pleegzorgers maakte het niet uit of hun pleegkind wel of geen beperking zou hebben. Zij vergelijken deze situatie met het hebben van biologische kinderen. Dan kan je ook niet kiezen of ze een beperking hebben of niet. Ongeacht hoe de ontwikkeling van jouw kind verloopt, blijf je ouder en voor pleegzorgers is dit niet anders. Dit is opmerkelijk aangezien zij zich in een heel andere situatie bevinden. Pleegzorgers maken de keuze om een kind met een beperking in hun gezin op te nemen namelijk zeer bewust. Zij kunnen de pleegplaatsing immers te allen tijde stopzetten (Broady & Stoyles, 2009). Toch geven alle participanten aan dat ze de huidige pleegplaatsing niet willen stopzetten. De beperking van het kind wordt door hen niet gezien als en obstakel voor de pleegzorgsituatie. Zij kiezen ervoor om de zorg voor dit kind verder op te nemen, ondanks de uitdagingen die deze keuze met zich meebrengt. Indien zij zouden stoppen met pleegzorg zou dit eerder omwille van hun gezondheid, ouderdom of werksituatie zijn. Hiermee steunt deze masterproef de bevindingen van Strijker en Van de Loo (2012), waarin gesteld wordt dat de belangrijkste oorzaken van breakdown gelijklopend zijn voor zowel pleegkinderen met een beperking als andere pleegkinderen. Enkele pleegzorgers geven wel aan dat ze er momenteel geen nieuwe pleegkinderen willen bij nemen. Vaak had dit te maken met de leeftijd of gezondheid van de pleegzorgers. Anderzijds speelt ook de zorgzwaarte en zorgduur een rol voor verschillende pleegzorgers.

Hierdoor zijn pleegzorgers niet gemotiveerd om aan een nieuwe pleegzorgsituatie te beginnen.

1.2 ONDERSTEUNING EN ONDERSTEUNINGSBEHOEFTEN VAN PLEEGZORGERS

Uit het behoefteonderzoek van Bronselaer et al. (2011) bleek dat een goede professionele omkadering door de diensten voor pleegzorg een beschermende factor kan vormen tegen breakdown. Het is dan ook belangrijk om na te gaan hoe deze professionele omkadering er het best uit kan zien. In wat volgt wordt toegelicht over welke ondersteuning pleegzorgers tevreden zijn en waar zij nog ondersteuningsbehoeften ervaren.

Voorbereiding

Het is belangrijk dat elke pleegzorger goed wordt voorbereid op de komst van een pleegkind. Bij pleegzorgers die een kind met een beperking willen opvangen is het des te belangrijk dat zij hier grondig op worden voorbereid (Peake, 2009). De bevraagde pleegzorgers zijn over het algemeen tevreden over de voorbereiding die zij krijgen vanuit de pleegzorgdienst. De manier waarop zij werden voorbereid is echter afhankelijk van de periode waarin zij met pleegzorg van start gingen. Pleegzorgers die van start gingen voor de inwerkingtreding van het intersectorale decreet houdende de organisatie van pleegzorg (2012) in 2014, werden op een andere manier voorbereid dan pleegzorgers die nadien van start gingen. Momenteel worden alle pleegzorgers binnen Oost-Vlaanderen op dezelfde manier voorbereid. Nadat zij zich kandidaat stellen doorloopt elke kandidaat-pleegzorger een screeningstraject, waarin men de capaciteiten van de kandidaat-pleegzorgers in kaart brengt. Aan de hand van deze capaciteiten tracht men pleegkinderen te matchen aan pleegzorgers die kunnen inspelen op de noden

Daarnaast hangt het er ook van af of pleegzorgers aan netwerk- of bestandspleegzorg doen. Pleegzorgers die aan netwerkpleegzorg doen, krijgen vaak een minder diepgaande voorbereiding dan andere pleegzorgers. Dat deze voorbereiding anders verloopt dan bij bestandspleegzorg is niet vreemd. Er is namelijk reeds een band met het pleegkind en vaak woont het pleegkind al bij de pleegzorgers (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-j). Het blijft echter belangrijk dat ook bij deze pleegzorgers wordt nagegaan in welke mate zij nood hebben aan een degelijke voorbereiding op de pleegzorgsituatie.

Vormingen

Tevens werden de participanten bevraagd over het aanbod aan vormingen en gespreksavonden. Slechts enkele pleegzorgers volgden reeds vormingen in het kader van de beperking van hun pleegkind. Deze vormingen werden niet noodzakelijk door de pleegzorgdienst georganiseerd. Soms werden pleegzorgers doorverwezen door de pleegzorgdienst of gingen zij zelf op zoek naar interessante vormingen. Pleegzorgers die geen vormingen volgden, hebben hier wel vraag naar. De toegankelijkheid van de vormingen vormt echter vaak groot obstakel voor hen. Om de toegankelijkheid van deze vormingen te vergroten, dienen deze vormingen bruikbaar1, betrouwbaar2, begrijpbaar3, bekend4, bereikbaar5, beschikbaar6 en betaalbaar7 te zijn (Agentschap integratie en inburgering, 2016). Vooral de bereikbaarheid van de vormingen vormt een groot obstakel. Vaak vinden vormingen plaats op een moment waarop pleegzorgers niet aanwezig kunnen zijn of een plaats waar pleegzorgers moeilijk heen geraken. Dit brengt met zich mee dat pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking vaak niet voldoende opgeleid zijn. Hierdoor beschikken zij niet altijd over de nodige kennis over de ondersteuningsnoden van deze kinderen. Pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking zouden daarom meer vormingsmogelijkheden moeten krijgen opdat men de ondersteuning van deze kinderen zou kunnen optimaliseren (Peake, 2009).

Financiële en materiële ondersteuning

Pleegzorgers hebben recht op een kostenvergoeding. Het bedrag van deze vergoeding wordt bepaald door de leeftijd en zorgzwaarte van het pleegkind. In sommige gevallen hebben pleegzorgers eveneens recht op kinderbijslag. Daarnaast kunnen alle pleegzorgers een terugbetaling van bijzondere kosten aanvragen, indien deze niet door de mutualiteit of via het VAPH worden bekostigd (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-g). Over het algemeen zijn de bevraagde pleegzorgers tevreden over de financiële ondersteuning die zij van de pleegzorgdienst krijgen. Verschillende pleegzorgers wijzen er wel op dat de financiële ondersteuning die zij krijgen niet toereikend is voor de kosten die zij maken. Ook is het voor pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen niet altijd duidelijk welke financiële ondersteuning zij kunnen ontvangen. Dit kan deels verklaard worden doordat de regeling hieromtrent anders is voor pleegzorgers die voor de inwerkingtreding van het nieuwe Decreet houdende de organisatie van pleegzorg (2012) met pleegzorg van start gingen. Binnen het vorige systeem (voor 2014) kregen deze pleegzorgers een hogere dagvergoeding omwille van de zorgzwaarte van het pleegkind. Hierdoor financiert pleegzorg voor hen geen bijzondere kosten (C. Stevens, persoonlijke communicatie, 15 juli 2019). Voor pleegzorgsituaties die binnen het nieuwe systeem van start gingen, kunnen pleegzorgers wel bijzondere kosten laten financieren. Hierdoor is het voor pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking niet altijd duidelijk waar zij op financieel vlak recht op hebben en wat zij hiervoor dienen te doen. Er is dus nood aan meer eenduidige afspraken.

1 De mate waarin het aanbod bruikbaar is voor de gebruiker en aan de behoeften van de gebruiker voldoet.

2 De mate waarin het aanbod en de verlener van het aanbod als betrouwbaar worden beschouwd door de gebruiker.

3 De mate waarin informatie omtrent het aanbod begrijpbaar is voor de gebruiker

4 De mate waarin het aanbod bekend is bij de beoogde doelgroep

5 De mate waarin het aanbod fysiek, ruimtelijk en in de tijd toegankelijk is voor de gebruiker.

6 De mate waarin het aanbod makkelijk beschikbaar is (vb.: inschrijvingen, administratieve drempels…)

7 De mate waarin de prijs van het aanbod een drempel vormt.

Naast financiële ondersteuning hebben pleegzorgers ook nood aan materiële ondersteuning. Vaak komen pleegkinderen bij hen toe met een minimum aan kledij en speelgoed. Pleegzorgers kopen hierdoor vaak heel wat kledij en speelgoed aan, dat nadien niet meer wordt gebruikt. Enerzijds is er nood aan gerief voor deze pleegkinderen, anderzijds worden heel van deze spullen niet gebruikt. Verschillende pleegzorgers stonden daarom achter het idee om deze spullen met elkaar uit te wisselen. Om dit niet te beperken tot enkele lokale initiatieven, zouden zij hierbij ondersteund willen worden door de pleegzorgdienst.

Hulpverleningsrelatie

Dat de hulpverleningsrelatie de basis is van goede hulpverlening (De Vries, 2010) wordt ook in deze masterproef bevestigd. Voor de bevraagde pleegzorgers speelt de relatie die zij hebben met hun pleegzorgbegeleider een grote rol in de ondersteuning die zij ervaren. Er kan tenslotte pas aan hulpverlening worden gedaan wanneer hulpverlener en hulpvrager een relatie met elkaar aangaan (Laumans, z.d.). Uit deze masterproef blijken vooral de betrokkenheid en beschikbaarheid van de pleegzorgbegeleiding hierbij van belang te zijn. Pleegzorgers willen terecht kunnen bij hun pleegzorgbegeleiding en het gevoel hebben gehoord en gesteund te worden. Eens een band is opgebouwd tussen pleegzorger en -begeleider is het dan ook belangrijk dat deze behouden kan worden.

Veel personeelsverloop komt de hulpverleningsrelatie met andere woorden niet ten goede. Anderzijds kan het in sommige gevallen een slimme zet zijn om een andere pleegzorgbegeleider aan een gezin te koppelen. Soms klikt het echt niet met een begeleider en kan het opbouwen van een hulpverleningsrelatie hierdoor worden belemmerd. Het is belangrijk dat de pleegzorginstantie blijft inzetten op een goede hulpverleningsrelatie tussen pleegzorger en pleegzorgbegeleider. Een adequate begeleiding en een goede werkrelatie hebben namelijk niet alleen een positief effect op de tevredenheid en stressbeleving van pleegzorgers, maar zijn het ook cruciale factoren om breakdown tegen te gaan (NIP, BPSW, & NVO, 2018).

Frequentie van de contacten

Om een goede hulpverleningsrelatie op te bouwen is het ook noodzakelijk dat er frequent contact is tussen pleegzorgers en pleegzorgbegeleider (Binder, Roberts, & Sutcliffe, 2012, in Ermstrang, 2015, p. 11). Hoe frequent deze contacten dienen te zijn is afhankelijk van situatie tot situatie en dient bevraagd te worden bij de pleegzorgers in kwestie. Het ene pleeggezin geeft namelijk aan graag zeer frequent contact te hebben met hun pleegzorgbegeleiding, terwijl het andere pleeggezin liever wat meer wordt vrijgelaten. Dit geldt eveneens voor de manier waarop de contacten verlopen. Soms hebben pleegzorgers nood aan persoonlijke contacten, soms volstaat een telefoon of mail. Hoe en hoe frequent contacten lopen kan daarom best met het pleeggezin worden besproken. Hierbij moet men er ook even bij stil staan in welke mate het contact vrijwillig is. Zo zullen frequente, onvrijwillige contacten de relatie tussen begeleider en pleegzorger niet versterken (Wellman & Wortley, 1990 in Ermstrang, 2015, p. 11). In de pleegzorggids van Pleegzorgdienst Antwerpen wordt hier reeds op ingespeeld. Zij vertrekken van een minimum van drie contacten per jaar. Verder bepaalt het pleeggezin samen met de begeleider hoe vaak er contact is en hoe dit contact verloopt (Pleegzorg Antwerpen, z.d.).

Invulling van de contacten met de pleegzorgbegeleider

Verder blijkt uit de interviews dat niet alleen de frequentie, maar ook invulling van de contacten met de pleegzorgbegeleider een rol speelt in de ondersteuning die pleegzorgers ervaren. Pleegzorgbegeleiders vervullen tijdens het pleegzorgtraject niet enkel een adviserende, maar ook een ondersteunende rol (Carpenter, 2003).

Vooral in de contacten met het netwerk van het pleegkind hebben pleegzorgers nood aan ondersteuning van de pleegzorgbegeleider. Het is de taak van de pleegzorgbegeleider om de contacten tussen het pleegkind en

Een goede samenwerking tussen ouders, pleegzorgers en pleegzorgbegeleider is immers bepalend voor de stabiliteit van de pleegzorgsituatie (Kalland & Sinkkonen, 2001, in Vanderfaeillie, 2012, p. 156). Het is daarom noodzakelijk dat alle partijen hierin de nodige ondersteuning krijgen van de pleegzorgbegeleider (Jongerenwelzijn, z.d.-b).

Daarnaast wordt van pleegzorgbegeleiders verwacht dat zij pleegzorgers correct kunnen informeren omtrent de situatie van het kind. Op dit vlak vormt deze ondersteuningsbehoefte een kruisbestuiving tussen de noden van pleegzorgers en de noden van ouders die een kind met een beperking hebben. Pleegzorgers willen niet alleen informatie over het pleegkind (Wielheesen, 2013), maar ook over de beperking van het kind en welke gevolgen dit met zich meebrengt en hoe zij hiermee kunnen om gaan (Steunpunt Welzijn, 2016). Over hoe meer informatie pleegzorgers beschikken, hoe beter zij kunnen inspelen op de noden van het kind. Een open communicatie tussen pleegzorgbegeleiding en pleegzorgers is hierbij noodzakelijk.

Hiermee samenhangend verwachten pleegzorgers dat de pleegzorgbegeleider hen kan doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverleningsorganisaties. Pleegzorgers hebben nood aan een betere samenwerking tussen pleegzorg en andere hulpverleningsorganisaties. Zij willen vlot worden doorverwezen en worden ondersteund in de contacten met deze andere hulpverleningsdiensten. De pleegzorgbegeleider dient met andere meerden niet zelf gespecialiseerd te zijn in de zorg voor kinderen met een specifieke beperking, maar moet wel in staat zijn om pleegzorgers door te verwijzen naar gespecialiseerde diensten.

Opvang

Ten slotte geven verschillende participanten aan nood te hebben aan ondersteuning in de vorm van opvang. Zorg dragen voor een kind met een beperking kan best intensief zijn en het is niet steeds even gemakkelijk om een plaats te vinden waar een pleegkind met een beperking af en toe terecht kan. Pleegzorgers hebben nood aan ondersteuning bij het creëren van rustmomenten (Peake, 2009) en vragen hierbij hulp vanuit de pleegzorgdienst. Door vrijwilligers en/of ondersteunende pleeggezinnen in te zetten zou men op deze vraag kunnen inspelen. Heel wat pleegzorgers zijn er zich echter van bewust dat dit geen simpele opdracht is.

3. B

EDENKINGEN EN AANBEVELINGEN