• No results found

In dit deel wordt het theoretisch kader van deze masterproef geschetst. Om beter inzicht te krijgen in de motivatie en ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking, deed ik een verkenning van bestaande internationale literatuur. Literatuur omtrent kinderen met een beperking binnen pleegzorg is echter zeer schaars. Jongeren met een beperking worden namelijk sterk ondervertegenwoordigd in onderzoek rond pleegzorg (Blakeslee et al., 2013). Om deze reden werd eveneens literatuur geraadpleegd die zich niet specifiek toespitst op deze doelgroep. Eerst en vooral wordt een korte toelichting gegeven over de aanwezigheid van kinderen met een beperking binnen pleegzorg. Verder wordt de motivatie van pleegzorgers onder de loep genomen. Nadien wordt kort toegelicht welke ondersteuningsbehoeften pleegzorgers ervaren en hoe pleegzorg hier momenteel op inspeelt.

1. P

LEEGKINDEREN MET EEN BEPERKING

Een pleegkind is een minderjarige die aan een pleeggezin is toevertrouwd (Bronselaer, Vandezande, & Verreth, 2011, p. 8). We spreken over een pleegkind met een beperking wanneer dit kind een langdurig en belangrijk participatieprobleem ervaart, dat te wijten is aan een (combinatie van) functiestoornissen van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard, beperkingen bij het uitvoeren van activiteiten en persoonlijke en externe factoren (VAPH, z.d.).

In Vlaanderen vormt de aanwezigheid van een beperking bij een kind geen tegenindicatie voor pleegzorg. Ook op internationaal vlak is dit geen uitsluitingscriterium voor pleegzorg. Pleegzorg is namelijk voor elk kind de eerst te overwegen zorgvorm bij uithuisplaatsing van minderjarigen (Andersson, 2001; Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Alle kinderen en jongeren hebben het recht dat verwijzers de mogelijkheid van pleegzorg ernstig overwegen wanneer dit in het belang van het kind is (Kinderrechtencommissariaat, 2011). Pleegzorg kan immers heel wat beschermende factoren bieden die leiden tot unieke ontwikkelingskansen. Niet alleen de ontwikkelingskansen van pleegkinderen met een beperking kunnen vergroot worden, ook kan het individueel ontwikkelingstraject van het kind gepast worden ondersteund (Vanderfaeillie et al., 2012). Toch verblijven in onze buurlanden proportioneel meer geplaatste kinderen in pleeggezinnen dan in voorzieningen (Vanderfaeillie et al., 2012). Volgens onderzoek van Iriarte, McConkey en Gilligan (2015) lopen kinderen met een beperking een groter risico om in een voorziening terecht te komen dan in een pleeggezin. Tot nog toe werd hier amper onderzoek rond gevoerd binnen Vlaanderen. Wel blijkt uit het jaarverslag 2017 van het VAPH (2018) en het Registratierapport 2017 van Pleegzorg Vlaanderen (2017) dat er in 2017 niet minder dan 11 338 minderjarigen met een beperking binnen één van de 98 multifunctionele centra (MFC) in ons land verbleven en slechts 930 in een pleeggezin. Voor de provincie Oost-Vlaanderen verbleven 2 706 minderjarigen met een beperking binnen een MFC en slechts 201 binnen een pleeggezin (VAPH, 2017; Pleegzorg Vlaanderen, 2017). Deze cijfers zouden niet te wijten zijn aan een groter aantal stopgezette pleegplaatsingen bij kinderen met een beperking. Volgens Strijker en Van de Loo (in Vanderfaeillie, 2012) is het percentage breakdown voor pleegkinderen met een beperking namelijk vergelijkbaar met dat van andere pleegzorgplaatsingen (Strijker & Van de Loo, 2012;

Vanderfaeillie et al., 2012). Dit zou de stelling van Iriarte et al. (2015) ondersteunen en erop kunnen wijzen dat kinderen met een beperking vaker in een voorziening terecht komen dan in een pleeggezin.

Toch kan louter de aanwezigheid van een beperking geen argument zijn om pleegzorg te ontraden (Vanderfaeillie et al., 2012). Vaak zijn er immers heel wat beschermende factoren aanwezig in het ontwikkelingstraject van het kind. Via een gepast aanbod en goed gevormde pleegzorgers kan men deze factoren binnen pleegzorg ten volle benutten en de ontwikkelingskansen van deze kinderen vergroten. Het is dan ook belangrijk om de juiste kandidaat-pleegzorgers te selecteren voor deze kinderen en hen op een gepaste manier te vormen en ondersteunen. Hoe men dit momenteel aanpakt binnen pleegzorg wordt verder in deze masterproef toegelicht.

2. M

OTIVATIE VAN PLEEGZORGERS

Rond de motivatie om pleegzorg op te nemen voor een kind met een beperking werd tot nog toe nauwelijks onderzoek gedaan. Wel worden algemene motieven om met pleegzorg te starten beschreven in heel wat internationale literatuur. Uit onderzoek (Andersson, 2001; Canali, Maurizio, & Vecchiato, 2016; Laklija, 2012) blijkt dat vooral onderstaande motieven een drijfveer vormen om met pleegzorg van start te gaan.

Een eerste beweegreden om met pleegzorg van start te gaan is het hebben van een kinderwens (Andersson, 2001; Canali et al., 2016; Laklija, 2012). Het gaat hierbij om een algemeen verlangen naar ouderschap, wat zowel een onvervulde kinderwens als verlangen naar gezinsuitbreiding kan inhouden. Het is belangrijk om hierbij te benadrukken dat pleegzorg niet hetzelfde is als adoptie en deze kinderwens ook niet op dezelfde manier kan worden ingevuld (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-a). Vandenbroeck (2018) beschrijft hierbij enkele verschillen:

- Juridische band: Juridisch gezien heeft een pleegzorger geen ouderlijk gezag over het pleegkind. Bij adoptie is dit wel het geval.

- Contact met ouders: Binnen pleegzorg blijven de ouders van het kind zo veel mogelijk betrokken en hebben ze inspraak bij belangrijke beslissingen. Binnen adoptie is er meestal geen contact meer met de ouders.

- Tijdelijkheid: In principe is pleegzorg tijdelijk, hoe lang het verblijf ook duurt. Bij een adoptiegezin blijft het kind daarentegen altijd deel uitmaken van het adoptiegezin.

- Opvoedingsondersteuning: Waar een adoptiegezin alleen instaat voor de opvoeding van het kind, vangt een pleeggezin het pleegkind niet alleen op. Zij krijgen heel wat ondersteuning (vb.: begeleiding, kostenvergoeding, …).

Er zijn dus heel wat verschillen tussen pleegzorg en adoptie. Het is dan ook belangrijk dat kandidaat-pleeggezinnen zich hiervan bewust zijn voor ze met pleegzorg van start gaan.

Een ander motief is het ‘lege nest’ willen opvullen (Andersson 2001; Laklija, Vukelic & Babic, 2012). Dit slaat op het lege gevoel dat ouders kunnen hebben wanneer hun kinderen het huis uit zijn (Nederlands Jeugdinstituut, 2012). Dit gemis blijkt eveneens een belangrijk motief te zijn om met pleegzorg van start te gaan. Heel wat mensen trachten op die manier hun ‘leeg nest’ opnieuw te vullen (Teunissen-Nijsse, 2008). Belangrijke kanttekening hierbij is dat dit motief niet meteen als ‘gezond’ motief wordt gezien. Men loopt immers het gevaar te veel gevoelens in dit kind te investeren, waardoor het een zwaardere emotionele last te dragen kan krijgen (Onderweg Pleegzorg, z.d.).

Anderzijds kiezen heel wat gezinnen voor pleegzorg uit een gevoel van solidariteit of altruïsme (Canali et al., 2016; Laklija et al., 2012). Deze gezinnen willen anderen helpen zonder eigenbelang. Men wil eigen middelen en liefde delen met personen in nood en in het bijzonder met kinderen in nood. Pleegzorg creëert vervolgens een maatschappelijk draagvlak dat deze solidariteit erkent en ondersteunt. Dit vanuit de gedachte dat we samen verantwoordelijk zijn voor iedereen die binnen onze maatschappij nood heeft aan zorg (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, z.d.-b). In sommige gevallen ontstaat dit gevoel van solidariteit vanuit geloof of religie. Geloof zou echter slechts bij een klein deel van de pleegzorgers het motief zijn om aan pleegzorg te doen (Laklija, 2012).

Daarnaast gaan verschillende gezinnen met pleegzorg aan de slag omdat hier een directe vraag naar is binnen hun netwerk (Canali et al., 2016; Laklija et al., 2012). Wanneer men een kind of gezin in nood kent, kan dit pleegzorgers motiveren om deze kinderen op te vangen binnen hun gezin. Men noemt deze vorm van pleegzorg

Figuur 1: aandeel netwerkpleegzorg

Verder bleek uit onderzoek van Canali et al. (2016, p. 6) dat verschillende pleegzorgers werden gemotiveerd door het zien van films of bijwonen van lezingen. Dit toont het nut van sensibiliseringcampagnes aan. Door in contact te komen met pleegzorg via media, kan men mensen motiveren om met pleegzorg van start te gaan. Pleegzorg Vlaanderen zette de afgelopen jaren dan ook sterk in op sensibilisering. Zo bracht men pleegzorg bijvoorbeeld meer in het straatbeeld door sensibilisering aan verschillende schoolpoorten (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-d).

Tenslotte blijken binnen internationaal onderzoek ook economische motieven een rol te spelen bij de motivering van pleegzorgers om met pleegzorg van start te gaan (Laklija et al., 2012). Binnen Vlaanderen is het minder waarschijnlijk dat pleegzorgers zich lijten drijven door economische motieven, aangezien zij hiervoor geen inkomen verkrijgen. In Vlaanderen worden pleegzorgers beschouwd als vrijwilligers (Vanderfaeillie et al., 2012) en krijgen zij slechts een beperkte pleegzorgvergoeding (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-g).

Naast deze algemene motieven om met pleegzorg van start te gaan, gingen Laklija, Vukelic en Babic (2012) op zoek naar de motivatie van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking. Uit hun onderzoek bleek dat deze pleegzorgers vooral gedreven worden door altruïsme, eerdere ervaringen met kinderen in nood, het leeg nest gevoel of economische motieven. Deze motieven zijn met andere woorden zeer gelijklopend met de motieven van andere pleegzorgers.

3. O

NDERSTEUNINGSBEHOEFTEN VAN PLEEGZORGERS

Een kind met een beperking opvangen binnen je gezin kan heel verrijkend zijn. Daarnaast kan het soms ook heel intensief zijn. Een pleeggezin moet dan ook over voldoende draagkracht beschikken om de nodige ondersteuning te bieden aan een pleegkind met een beperking. Hoe groter de draagkracht, hoe kleiner de kans namelijk is op breakdown (Vanderfaeillie et al., 2012). Om de draagkracht van deze gezinnen te vergroten is het daarom belangrijk om na te gaan wat hun ondersteuningsbehoeften zijn. Naar de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen werd tot nu toe echter nauwelijks onderzoek gedaan. In wat volgt worden daarom enerzijds ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers toegelicht en anderzijds ondersteuningsbehoeften van ouders van een kind met een beperking. Vervolgens wordt besproken welke ondersteuningsbehoeften pleegzorgers van een pleegkind met een beperking kunnen ervaren.

32%

68%

Aandeel netwerkpleegzorg

bestandspleegzorg netwerkpleegzorg

Ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers

Volgens Wielheesen (2013) kunnen de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers worden ingedeeld in vier categorieën: emotionele ondersteuning, praktische ondersteuning, financiële ondersteuning en informatieve ondersteuning. Pleeggezinnen blijken vooral behoefte te hebben aan ondersteuning bij hun rol binnen de hulpverlening en de omgang met biologische ouders. Daarnaast hebben zij ook ondersteuningsbehoeften bij het verwerven van informatie over het pleegkind, opvoedingsondersteuning en het opbouwen van een hechtingsrelatie met het pleegkind (NIP, BPSW, & NVO, 2018).

Samenvattend kan gesteld worden dat pleegzorgers nood hebben aan volgende ondersteuning:

- Emotionele ondersteuning: opbouwen van een hechtingsrelatie - Praktische ondersteuning: opvoedingsondersteuning

- Financiële ondersteuning: kostenvergoeding

- Informatieve ondersteuning: verwerven van informatie over het kind en de rol binnen de hulpverlening

Ondersteuningsbehoeften van ouders die een kind met een beperking hebben

Aangezien de pleegzorgers binnen dit onderzoek een kind met een beperking opvangen, kan verwacht worden dat hun ondersteuningsbehoeften gelijkaardig zijn aan die van ouders van een kind met een beperking. Uit onderzoek (Vrijhof, 2008) blijken deze gezinnen onder andere ondersteuningsbehoeften te ervaren bij de zorg voor het kind, wet- en regelgeving en medische vergoedingen. Daarnaast hebben deze ouders nood aan ondersteuning tijdens het proces van verwerking van de beperking van hun kind en hebben ze nood aan informatie en advies m.b.t. deze beperking. Om hun opvoeding af te stemmen op de behoeften van het kind hebben deze ouders en grote nood aan specifieke opvoedingsondersteuning (Hermans, Van Leeuwen, Vanderfaeillie, & Maes, 2016).

Samenvattend kan gesteld worden dat ouders die een kind met een beperking hebben nood hebben aan volgende algemene ondersteuning:

- Emotionele ondersteuning: opbouwen van een hechtingsrelatie, verwerking van de beperking van hun kind

- Praktische ondersteuning: specifieke opvoedingsondersteuning, zorg voor het kind - Financiële ondersteuning: kostenvergoeding voor medische kosten

- Informatieve ondersteuning: verwerven van informatie omtrent de beperking van het kind, wet- en regelgeving, …

Ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die pleegzorg opnemen voor een kind met een beperking Ondanks het weinige onderzoek dat werd gedaan naar de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen, blijken er enkele parallellen te zijn tussen de ondersteuningsbehoeften van pleegzorgers in het algemeen en de ondersteuningsbehoeften van ouders van een kind met een beperking.

Zo geven pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen aan nood te hebben aan opvoedingsondersteuning en ondersteuning bij de omgang met biologische ouders (Van Holen, Vanderfaeillie, Vanschoonlandt, De Maeyer, & Stroobants, 2014). Daarnaast hebben deze pleegzorgers nood aan ondersteuning bij het creëren van korte rustmomenten en bij het financieren van materiaal en kosten die gepaard gaan met de beperking van hun pleegkind (Peake, 2009). Verder hebben zij vooral nood aan een goede voorbereiding (Laklija et al., 2012; Peake, 2009). Vaak worden pleegzorgers namelijk niet geselecteerd op basis van hun ervaring met

Zij geven eveneens aan dat de ondersteuning die zij vanuit de pleegzorgdienst krijgen niet voldoende is afgestemd op de specifieke noden van kinderen met een beperking. Hierbij wijzen zij erop dat hun pleegzorgbegeleiding vaak niet voldoende kennis heeft omtrent de noden van kinderen met een beperking. Dit toont niet alleen de noodzaak aan van het gericht werven, selecteren vormen en informeren van kandidaat-pleegzorgers voor deze doelgroep (Vanderfaeillie et al., 2012), maar ook de nood aan een betere voorbereiding en training van pleegzorgbegeleiders die aan deze gezinnen worden gekoppeld.

Samenvattend kan gesteld worden dat pleegzorgers die een kind met een beperking opvangen nood hebben aan volgende specifieke ondersteuning:

- Emotionele ondersteuning: verwerking van de aanwezigheid van een beperking bij het pleegkind, rustmomenten

- Praktische ondersteuning: voorbereiding en training op pleegplaatsing, zorg voor het kind, specifieke opvoedingsondersteuning

- Financiële ondersteuning: extra kostenvergoedingen, materiele ondersteuning

- Informatieve ondersteuning: wet- en regelgeving, informatie omtrent beperking van het pleegkind

4. O

NDERSTEUNING VOOR PLEEGZORGERS DIE EEN KIND MET EEN BEPERKING OPVANGEN Ondanks er geen specifieke pleegzorgvorm is voor kinderen met een beperking, verschilt zowel de plaatsing als begeleiding van deze pleegkinderen met die van pleegkinderen zonder beperking (Vanderfaeillie et al., 2012).

Daarnaast kunnen pleegzorgers een grotere kostenvergoeding krijgen op basis van de zorgzwaarte van het pleegkind (Pleegzorg Vlaanderen, z.d.-g). Dit aangepast begeleidingsaanbod richt zich tot kinderen met een al dan niet aangeboren functiebeperking van mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke aard. Het gaat hierbij om een functiebeperking die dagelijkse activiteiten en deelname aan het sociaal leven belemmeren (Braun &

Clarke, 2006; Vanderfaeillie et al., 2012; VAPH, z.d.).

In sommige gevallen werd reeds een beperking vastgesteld voor de aanvang van pleegzorg. In dat geval wordt tijdens de matching van het pleegkind gezocht naar een pleeggezin met voldoende draagkracht. De kandidaat-pleegzorger wordt door de pleegzorgbegeleider geïnformeerd over de beperking van het pleegkind en welke impact dit op zowel sociaal, organisatorisch als financieel vlak kan hebben. Niet alle beperkingen zijn echter meteen zichtbaar. Daarom worden alle pleegzorgbegeleiders opgeleid om een basiskennis te hebben omtrent de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Wanneer een pleegzorger of –begeleider ervan overtuigd is dat er iets aan de hand is met een pleegkind, wordt een diagnostisch onderzoek opgestart (Vanderfaeillie et al., 2012).

Vroegtijdige diagnose en behandeling kunnen de prognose en ontwikkelingskansen voor het kind namelijk in belangrijke mate beïnvloeden (Braun et al., 2006). Aan de hand van de handelingsgerichte diagnostiek stelt men vervolgens de gepaste begeleidingsmodules samen voor het pleegkind en –gezin (Vanderfaeillie et al., 2012).

Wanneer een kind met een beperking binnen pleegzorg wordt geplaatst tracht men het ontwikkelingstraject van het kind zo goed mogelijk te ondersteunen. Pleegzorgbegeleiders vervullen tijdens het pleegzorgtraject niet enkel een adviserende, maar ook een ondersteunende rol. De belangrijkste functies van de pleegzorgbegeleider zijn ondersteuning bieden, begeleiden, verbinden, communicatie, informatieverstrekking, collaboratie en advies verlenen (Carpenter, 2003). Om de begeleider een houvast te bieden werd in 2018 een bundel ‘Handicap-sensitief begeleiden in pleegzorg’ samengesteld door de werkgroep VAPH-minderjarigen binnen Pleegzorg Oost-Vlaanderen (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018). In deze bundel wordt het proces van een ‘traject handicap’

stap per stap toegelicht en worden per ontwikkelingsfase mogelijke aandachtspunten en acties opgesomd.

Verder ondersteunt de begeleider het gezin zowel op sociaal, organisatorisch als financieel vlak. De pleegzorgbegeleider volgt het ontwikkelingsverloop van het pleegkind nauwgezet op en maakt de pleegzorger wegwijs in het sociaal-emotionele ontwikkelingsverloop van het pleegkind. De begeleider helpt het gezin in de zoektocht naar gepaste diagnostiek, ondersteuning en onderwijs voor het pleegkind.

Daarnaast brengt hij hen ook op de hoogte over de financiële ondersteuningsmogelijkheden waar het gezin aanspraak op kan maken (Vanderfaeillie et al., 2012). Hiervoor kan de begeleider gebruik maken van de ‘Checklist voordelen VAPH’ (Pleegzorg Oost-Vlaanderen, 2018), eveneens ontwikkeld binnen Pleegzorg Oost-Vlaanderen.

Tevens kan de pleegzorgbegeleiding worden aangevuld met hulpverlening buiten pleegzorg. Op deze manier sluit de pleegzorgbegeleiding naadloos aan op het volwassenaanbod (Vanderfaeillie et al., 2012).

Het is belangrijk om te onthouden dat ook hier geldt dat de zorg voor een pleegkind altijd begint met ‘gewoon’

opvoeden. Pleegzorgers kunnen behoefte hebben aan begeleiding bij deze ‘gewone’ opvoeding. Zo zijn thema’s als familiale context, loyaliteit en hechting inherent aan pleegzorg (Kestens, 2010, in Vanderfaeillie et al., 2012).

Wanneer een pleegkind een beperking heeft kunnen pleegzorgers daarnaast ook behoefte hebben aan ondersteuning bij de ‘specifieke’ opvoeding van dit pleegkind. Het is dan ook belangrijk om aandacht te schenken aan de wisselwerking tussen beperking en hechting binnen de begeleiding van dit gezin (Vanderfaeillie et al., 2012). Het is met andere woorden noodzakelijk om moeilijkheden binnen de opvoeding van pleegkinderen steeds in een ruimer geheel te kaderen (Maes & Swillen, 2010, in Vanderfaeillie et al., 2012, p. 176). De pleegzorgbegeleider biedt de pleegzorgers vervolgens opvoedingsondersteuning bij zowel de gewone als specifieke opvoeding van het pleegkind.