• No results found

‘O Tervogant ende Apolijn!’ Beeldvorming van de islam in Middelnederlandse literatuur.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘O Tervogant ende Apolijn!’ Beeldvorming van de islam in Middelnederlandse literatuur."

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘O Tervogant ende Apolijn!’

Beeldvorming van de islam in Middelnederlandse literatuur.

Masterscriptie Middeleeuwse Geschiedenis

(Geschiedenis, UvA)

Tom van Grondelle (10751211)

Docent-begeleider: dhr. Prof. Dr. Guy Geltner

Tweede lezer: mw. Josephine van den Bent

Datum: 28 juni 2016

(2)

Afbeeldingen titelblad:

(3)

Dankwoord

De Arabische wereld als onderzoeksobject is en blijft een interessant geografisch gebied als het gaat om historisch onderzoek. Al eeuwen is er vreedzaam en gewelddadig contact tussen beide regio’s. De Arabieren zijn immers een bron van kennis geweest voor de Latijns christelijke Europeanen gedurende de Middeleeuwen en andersom hebben de Europeanen veel invloed gehad tijdens het modern imperialisme. Maar ook bestaat er al eeuwen strijd om grondgebied, natuurlijke bronnen, ideologieën en nog veel meer. Ik ben daarom ook dankbaar dat ik deze relatie als onderwerp voor mijn thesis heb mogen gebruiken.

Het schrijven van deze thesis en het volgen van de master Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam was geen makkelijk proces in combinatie met mijn fulltime werkzaamheden als docent Geschiedenis bij Melanchthon Schiebroek en Melanchthon Mavo Schiebroek. Ik wil de docenten van de van de master dan ook hartelijk danken voor alle hulp en steun tijdens het volgen van de mastervakken. Daarnaast wil ik CVO Melanchthon danken voor de ruimte die er is geboden om mijn masterdiploma te kunnen halen.

In het bijzonder ben ik enkele personen zeer dankbaar. Allereerst mijn begeleider Guy Geltner. Dank voor bemoedigende tips en ondersteuning tijdens het schrijven van mijn thesis en de lekkerste kop koffie die er in de Pijp te vinden is. Daarnaast Josephine van den Bent voor het beoordelen van deze scriptie als tweede lezer. Vervolgens mw. Prof. Maaike van Berkel die, ondanks een sabbatical, in de beginfase van grote waarde is geweest als het gaat om het vinden van een onderwerp en literatuur. Tot slot wil ik Clé Lesger bedanken voor alle hulp omtrent de organisatie van de master in combinatie met mijn werk.

Mischa Kuster wil ik bedanken voor het nalezen van mijn scriptie en de kritische opmerkingen die hij daarbij plaatste. Ik hoop dat de rosé het proces positief beïnvloed heeft en de drieënhalf uur bij eetcafé de Gouden Snor waren het zeker waard. Monique Snelders eveneens bedankt voor de correctie van dit werk, maar ook van alle essays tijdens mijn masterperiode aan de UvA. En tot slot Geeke Wijnia, mijn steun en toeverlaat, die mij zo nu en dan hielp met nadenken en die maanden moest doorbrengen met een soms wat geïrriteerde dan wel hulpeloze vriend.

(4)

Inhoudsopgave Dankwoord 3 Inhoudsopgave 4 Inleiding 5 Historiografie 9 Methodologie 14 1. Historische context 16

1.1. Kruistochten, Reconquista en vreedzaam contact 16

1.2. Verstedelijking 18 1.3. Moderne Devotie 20 2. Literaire context 22 2.1. Middelnederlands in ontwikkeling 22 2.2. Genres en thematiek 23 2.3. Identiteit 24

2.4. Auteurs, opdrachtgevers en publiek 26

3. Beeldvorming in Middelnederlandse bronnen 29

3.1. Floris ende Blancefloer 29

3.2. Spiegel Historiael, vierde partie 35

3.3. Flandrijs 39

3.4. Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen 42

3.5. Het Roelantslied 45

3.6. Boec der Wraken 48

3.7. Esmoreit 50

3.8. Gloriant 52

3.9. Florigout 56

3.10. Dystorie van Saladine 60

4. Islam door Latijns christelijke Middeleeuwse ogen 64

(5)

Bronnenlijst 73

Inleiding

Al vanaf de Klassieke Oudheid bestaat er een contrast tussen Oost en West. Dit contrast wordt gebruikt om de ‘eigen identiteit’ af te zetten tegen die van ‘de ander’. Dit is een manier om de eigen identiteit te definiëren. Bij de Grieken resulteerde dit in een beschrijving van monsterlijke figuren in het verre India. Met het ontstaan van de islam in de zevende eeuw na christus ontstond er een nieuw contrast tussen het Westen en het nabije Oosten. Dit contrast was tussen de Latijnse christenen en de Arabische moslims.

In de achtste eeuw veroverden moslims bijna het gehele Iberische schiereiland. Zij probeerden op te rukken naar het noorden, waar zij in de Pyreneeën tegen werden gehouden door Karel de Grote. Aan het einde van de elfde eeuw kwamen beide groepen veelvuldig met elkaar in contact door de Eerste Kruistocht. In de twee eeuwen die hierop volgden, trokken veel Latijnse christenen richting het Heilige Land om daar te strijden voor de heilige christelijke plaatsen, zoals Jeruzalem.

Doordat het contact tussen de beide groepen toenam, werd er ook meer over ‘de ander’ geschreven. Vanaf de twaalfde eeuw speelden moslims en de islam een rol in verschillende ridderromans en kruisvaarderskronieken. Daarbij ontstond er, bewust dan wel onbewust, een bepaald beeld van moslims en hun geloof. In veel Zuid-Europese landen zijn deze werken bewaard gebleven.

Op basis van deze teksten is er een historisch debat ontstaan over de beeldvorming van moslims. Centraal in dit debat is de vraag hoe Middeleeuwse Latijnse christenen de islam afbeelden en waarom zij dit deden of beter gezegd hoe zij de wetten van de Saracenen afbeelden.1 Het debat stelt dat moslims werden

beschouwd als heidenen, zelfs als ketters, en dat hun geloof niet echt was, maar eerder een middel om het christendom te vernietigen.

Er is ook Noord-Europese literatuur overgeleverd met betrekking tot dit thema, zoals verschillende Middelnederlandse werken. Deze literatuur is geen onderdeel van het debat. Waarom is dit buiten beschouwing gelaten? Werd er in deze werken hetzelfde geschreven als in Zuid-Europese literatuur of juist niet? In deze thesis

1

John Tolan, Saracens. Islam in the Medieval European Imagination (New York, 2002) XVI.

(6)

onderzoek ik hoe de beeldvorming is ten aanzien van moslims en de islam in de Middelnederlandse literatuur tussen de twaalfde en vijftiende eeuw en hoe deze zich verhoudt tot het algemene beeld in de Europese literatuur.

Het eerder beschreven beeld wordt door historici gebaseerd op de Zuid-Europese literatuur, maar presenteren dit als ‘de islam door de ogen van het Middeleeuwse Europa’.2 Ik ben van mening dat de teksten uit Noord-Europese

gebieden, zoals de Nederlandstalige, moeten worden meegenomen in het historisch debat. Indien dit niet gebeurt, is het niet mogelijk om te spreken van een Middeleeuws Europees beeld, aangezien het slechts betrekking heeft op de gebieden die tegenwoordig behoren bij Spanje, Italië en een deel van Frankrijk.

Met deze thesis stap ik in dit hiaat. Dat doe ik door verschillende Middelnederlandse overleveringen ten aanzien van de islam en moslims inhoudelijk te analyseren. Ik ben van mening dat er tussen deze overleveringen en de gebruikte bronnen in het historisch debat, naast enige overlap, een duidelijk verschil bestaat in de beeldvorming van moslims en de islam in de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw. In de Middelnederlandse werken wordt er niet gesproken over ketters, als het gaat om moslims. Daarnaast neemt de aandacht voor de islam en moslims in de loop van de onderzochte periode niet af, terwijl in het debat wordt aangegeven dat hier juist wel sprake van is. Maar ook de historische juistheid mist gedurende de gehele onderzochte periode in de Middelnederlandse bronnen.

Om deze stellingen te onderbouwen begin ik mijn thesis met een historisch kader waarin de literaire bronnen thuishoren. Daaropvolgend zal ik een beknopte literaire context geven om uit te leggen hoe de Middelnederlandse literatuur zich heeft ontwikkeld en om duidelijk te maken wat voor soort bronnen er gebruikt worden. In het derde hoofdstuk behandel ik een tiental Middeleeuwse overleveringen en het beeld dat over moslims en de islam in deze werken wordt weergeven. Tot slot geef ik dan nog een beschrijving van de beeldvorming in het Middeleeuwse Europa, zoals dat in het debat naar voren komt. Tot slot volgt er een conclusie waarin ik terug kom op de hoofdvraag en stelling van deze thesis en rond ik af met enkele aanbevelingen op basis van dit onderzoek.

Voor mijn onderzoek richt ik mij op tien werken uit het Middelnederlands afkomstig uit de periode van de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw. De keuze 2 De titel van John Tolans werk Islam in the Medieval European imagination benadrukt in deze dat het gaat om een beeld wat voor het gehele Middeleeuwse Europa geldt.

(7)

voor deze tien bronnen is gebaseerd op het feit dat dit de meest gangbare overleveringen waren en het meest representatief zijn voor dit onderzoek. Hoeveel bronnen er precies zijn geweest die geschikt zouden zijn voor het thema beeldvorming is mij onbekend. Het gaat hierbij om zowel handgeschreven als gedrukte werken, waarvan veel incompleet zijn. De meeste bronnen zijn dan ook een combinatie van twee tot drie oorspronkelijke bronnen die door Neerlandici in de afgelopen honderd jaar zijn onderzocht en zijn samengevoegd tot een geheel. Per bron wordt duidelijk gemaakt of er sprake is van één dan wel meerdere handschriften. Het is mij niet precies duidelijk hoeveel Middeleeuwse werken er in totaal zijn overgeleverd, in het algemeen dan wel passend bij het thema van dit onderzoek.

De periode van de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw is een bewust gekozen periode. Er zijn namelijk zo goed als geen Nederlandstalige literaire werken van voor de twaalfde eeuw. Enkel wat losse woorden, maar geen verhalen en laat staan gehele boekwerken.3 Hierdoor valt er in feite onvoldoende te onderzoeken met

betrekking tot de beeldvorming van moslims en de islam tot de twaalfde eeuw. Na die tijd ontstond de Middelnederlandse literatuur. Daarnaast is niet altijd precies duidelijk in welke tijd een bepaald werk geschreven is, aangezien de meeste herdrukken zijn uit een latere periode en aanvullende informatie in veel gevallen ontbreekt.

Ook historisch gezien is de twaalfde eeuw een goed uitgangspunt. In 1095 hield Paus Urbanus II een toespraak op het Concilie van Clermont waar hij de christenen opriep om het Heilige Land te bevrijden. De Eerste Kruistocht werd een feit en duurde van 1096 tot en met 1099.4 Zoals bekend reisden er vele Latijnse

christenen, zoals Franken en Engelsen af naar het Heilige Land. Maar ook inwoners van de Nederlandstalige gebieden waren onderdeel van de kruisvaarders.5 Hierdoor

was er, mogelijk voor het eerst contact tussen ‘Nederlanders’ en moslims dat is geregistreerd in de literatuur.

3 Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur van het begin

tot 1300 (Amsterdam, 2006) 26.

4 Jonathan Phillips, In naam van God. Een nieuwe geschiedenis van de kruistochten. Vert. Pieter de

Smit e.a. (Amsterdam, 2014) 23-28.

5 Shirley Haasnoot, ‘De politieke realiteit was veel belangrijker dan religieuze inspiratie’, Historisch Nieuwsblad 8 (2005).

(8)

Voor de afbakening van mijn onderzoek heb ik gekozen voor het einde van de vijftiende eeuw. Hiervoor zijn verschillende redenen. Allereerst verspreidde de Renaissance zich vanaf de vijftiende eeuw vanuit Italië over een groot deel van het Latijns christelijke Europa.6 Deze periode kenmerkt zich door de interesse in de

klassieke cultuur van de Grieken en Romeinen.7 Hierdoor veranderde de mentaliteit,

maar ook het wereldbeeld van de mens aangezien de Latijnse christenen onder invloed van de Renaissance de wereld gingen verkennen en daardoor anders aankeken tegen moslims. In de Nederlanden speelde de Renaissance een belangrijke rol vanaf de zestiende eeuw.

De Renaissance heeft direct invloed gehad op de tweede reden voor dit tijdskader. Deze nieuwe stroming markeert het einde van het Middelnederlands. Neerlandici zien de zestiende eeuw als overgangsperiode naar het Nieuwnederlands.8 Aangezien ik mij slechts richt op de Middelnederlandse literatuur

houd ik mij aan deze overgang, omdat het anders een te groot project wordt.

Daarnaast is er ook nog een politiek feit, namelijk het ontstaan van het Ottomaanse Rijk tijdens de vijftiende eeuw. Hoewel de vader van de Ottomanen, Osman I (1258 – 1326), al in de veertiende eeuw begon met de stichting van het latere rijk, was de vijftiende eeuw zeer belangrijk. In 1453 namen de Ottomanen immers de hoofdstad van de Byzantijnen, Constantinopel, in. Er kwam daardoor een einde aan een tijdperk en het Latijns christelijke Europa kreeg in het Oosten te maken met een nieuw en groot islamitisch Turks rijk dat zich op het hoogtepunt uitstrekte van de grens met Oostenrijk tot ver in Azië. Een nieuwe buur zorgde ook voor nieuwe verhoudingen tussen de Latijnse christenen en moslims. Daarom beschouw ik het einde van de vijftiende eeuw als een afbakening voor mijn onderzoek.9

Inmiddels is al enige malen het begrip ‘Nederland’ ter sprake gekomen. Het gaat in mijn onderzoek echter niet om het gebied wat Nederland vandaag de dag beslaat. Voor mijn onderzoek richt ik mij op het gebied waar, in de periode van de 6 Johannes Fried, The Middle Ages (Cambridge/Londen, 2015) 467-468.

7 Cultureel Woordenboek, ‘Renaissance’, http://www.cultureelwoordenboek.nl/geschiedenis-1450-1815/renaissance?s=humanisme (Gezien: 29/05/2015).

8 ‘Middelnederlands’, in G.J. van Bork e.a., Letterkundige lexicon voor de neerlanstiek (2002).

9 Zie voor een uitgebreidere beschrijving van het ontstaan van Tamin Ansary, Geschiedenis van de

(9)

twaalfde tot en met de vijftiende eeuw, het Middelnederlands een belangrijke taal was. Ik gebruik hiervoor geen vast gebied met een duidelijk grensaanduiding, aangezien met name in de twaalfde en dertiende eeuw de grenzen nogal eens wijzigden in verband met de vele oorlogen die er toen uitgevochten werden.10

De gebieden die tot deze Nederlanden behoren, worden ook wel bestempeld als ‘de Lage Landen’, oftewel Nederland, België en Luxemburg. Voor mijn onderzoek zijn vooral de gebieden Holland, Zeeland, Henegouwen, Gelre, Brabant, Limburg en Vlaanderen van belang. De reden hiervoor is dat in deze gebieden de rol van de steden zeer belangrijk was. Steden als Gent en Brugge maakten een ontwikkeling door op het gebied van schrijven. Er ontwikkelden zich stadsscholen en rederijkerskantoren, waar men lekenliteratuur maakte voor het stedelijke publiek. De Hanzesteden, zoals Zwolle, Kampen en Deventer, zijn een uitzondering voor de andere gebieden die bij de Lage Landen horen. Deze steden waren al wel vroeg ontwikkeld.11

Historiografie

Het debat rondom de westerse beeldvorming ten opzichte van moslims en de islam is een zeer actueel debat. Dit heeft enerzijds te maken met de gebeurtenissen in de huidige Arabische wereld, zoals: de oorlog in Syrië en de strijd van IS; de Arabische Lente van enkele jaren terug; de nasleep van de Europese en Amerikaanse interventie in Afghanistan en Irak en het post-kolonialisme. Anderzijds spelen ook de ontwikkelingen in West-Europa en de Verenigde Staten een rol, zoals: de bestrijding van het terrorisme; de opkomst van populistische politieke partijen en de vorming van de multiculturele samenleving. Dit debat wordt gevoerd in de media, op social media, in de politiek, op scholen en universiteiten en tussen wetenschappers van verschillende disciplines.

De beeldvorming ten opzichte van de ander bestaat al zolang er een ander is. Voor mijn onderzoek gaat het om de islamitische ‘ander’ die vanaf de zevende eeuw na Christus ontstond. Het wetenschappelijke debat rondom dit thema richt zich voornamelijk op het beeld dat er was vanuit Europa, in een meer algemene context. Er is echter nog geen expliciet onderzoek verricht naar de Middelnederlandse 10 Wim Blockmans, Metropolen aan de Noordzee. De geschiedenis van Nederland, 1100 – 1650 (Amsterdam, 2010) 124-160.

11 Ididem, 112-113.

(10)

literatuur, dan wel de Noord-Europese literatuur, uit de periode van de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw. Mijn onderzoek sluit daarom aan bij dit hiaat in het debat.

Er zijn vier belangrijke overzichtswerken in het debat rondom de beeldvormingsthematiek in de Middeleeuwen. Het eerste werk is van Norman Daniel,

Islam and the West: The Making of an Image. In dit werk stelt Daniel dat de

karikatuur van moslims in de jaren ’60 afstamt van de Middeleeuwen en dat dit gedemoniseerde beeld van moslims en de islam is ontstaat door de krampachtige oorlogsvoering tussen het Latijns christelijke Europa en het kalifaat.12 John Tolan uit,

met zijn monografie Saracens, kritiek op het werk van Daniel.13 Tolan vindt namelijk

dat het van belang is dat de gebruikte primaire christelijke bronnen in hun context bekeken moeten worden, iets wat Daniel niet doet. Volgens Tolan schetst Daniel een verkeerd beeld en krijgt bijval van andere wetenschappers in dit debat, zoals James Kritzeck.14

Tolan beschrijft in zijn monografie de ontwikkeling van de beeldvorming tijdens de Middeleeuwen. Moslims en de islam werden in eerste instantie gezien als een plaag van God. Pas toen het contact toenam kreeg men door dat het ging om een rivaliserende religie.15 De opkomst van theologie als studierichting zorgde er in de

twaalfde en dertiende eeuw voor dat moslims, evenals joden, werden gezien als ongelovigen. In de veertiende eeuw droeg deze beeldvorming bij aan christelijke wetgeving tegen moslims.16

Het werk van R. W. Southern, Western Views of Islam in the Middle Ages, is het derde overzichtswerk in dit debat. In dit werk beschrijft de auteur de verschillende beeldvormingen die er tijdens de Middeleeuwen zijn geweest met betrekking tot de islam en moslims. Allereerst was men voornamelijk van mening dat de islam weinig anders was dan één van de vele semi-religieuze stromingen, vervolgens werd duidelijk dat het een concurrent van en een gevaar voor het christendom was en tot

12 Feroz Ahmad, ‘Reviewed work: Islam and the West: The Making of an Image by Norman Daniel’,

International Journal of Middle East Studies 26, no. 3 (1994) 510-511. 13 Tolan, Saracens, XV-XVII.

14 James Kritzeck, ‘Review: Islam and the West by Norman Daniel’, The Catholic Historical Review 47, no. 1 (1961) 52.

15 Tolan, Saracens, 276.

(11)

slot een niet weg te denken wereldgodsdienst. Met name de laatste twee punten sluiten aan bij de gedachtegang van Tolan in zijn Saracens.

Een belangrijke aanvulling op Southern wordt gedaan door Rania Umar Ali. Zij stelt dat het beeld met betrekking tot moslims van de twaalfde tot en met veertiende eeuw wordt ingegeven door een proces vanuit het christendom zelf. De Latijnse christenen hebben immers veel kennis overgenomen van moslims, maar willen dit niet uitdragen. Daarom scheppen ze het beeld dat het christendom een geloof van vrede, rationeel overtuigen en het krenken van vleselijke verlangens is in tegenstelling tot de islam.17

Naast de vier overzichtswerken rondom de beeldvorming met betrekking tot moslims, is er eveneens veel geschreven over een bepaalde periode of is de beeldvorming verwerkt in artikelen dan wel wetenschappelijke werken die gaan over Europa en de islam van het ontstaan tot het heden. Hierbij wordt veel geput uit het debat rondom de vier overzichtswerken.

Een ander nauw verwant debat dat Tolan aanhaalt in Saracens is dat van het Oriëntalisme. Oriëntalisme kent volgens Edward Said drie definities: allereerst is iedereen die de Oriënt onderzoekt Oriëntalistisch bezig; daarnaast is het een manier van denken waarbij er onderscheid wordt gemaakt tussen de Oriënt en de Occident en tot slot is het een Westerse ideologie om te domineren over de Oriënt.18 In de

werken Oriëntalism en Culture and Imperialism maakt Said een statement met betrekking tot de relatie tussen enerzijds de Occident en anderzijds de Oriënt, om een eigen identiteit te creëren.19 Volgens Said is het Oriëntalisme een discours

waarmee rekening moet worden gehouden wanneer er onderzoek wordt gedaan naar de gebieden buiten de Occident.20 Bernard Lewis uit hier veel kritiek op in zijn

werk Islam and the West. Hij stelt dat het Oriëntalisme zorgt voor een vijandige behandeling van de mensen uit de Oriënt.21

17 Rabia Umar Ali, ‘Medieval Europe: The Myth of Dark Ages and the Impact of Islam’, Islamic

Studies 51, no. 2 (2012) 163.

18 Edward Said, Orientalism (Londen, 2003) 2-3.

19 Bayley Winder, ‘Orientalism: Review Article. Orientalism by Edward Said’, Middle East Journal 35, no. 4 (1981) 615.

20 Said, Orientalism, 2-3.

21 Bernard Lewis, Islam and the West (New York, 2003) 100.

(12)

Twee aspecten van Saids Oriëntalisme komen terug in de beeldvorming ten opzichte van de moslims in de Middeleeuwen. Allereerst het aspect van machtsverhoudingen. In de Middeleeuwen is er al sprake van het afzetten van de Occident tegen de Oriënt. De kruistochten spelen hierin een belangrijke rol.22 Dit

gebeurt ook uit angst voor een moslimoverheersing in Europese landen.23 Het

tweede aspect van Saids Oriëntalisme is dat de anti-islam literatuur van Middeleeuwse schrijvers gebruikt wordt als autoriteit en rechtvaardiging voor militaire acties, zoals de kruistochten.24 Dit zien we terug in het historisch debat.

Het is echter wel van belang dat dit Oriëntalisme niet klakkeloos op de Middeleeuwse beeldvorming wordt geplaatst. Het Oriëntalisme van Said is immers gestoeld op het kolonialisme van het einde van de 19e eeuw. De context in de

Middeleeuwen verschilt met die van het einde van de 19e eeuw. Het is dus van

belang om het Oriëntalisme te kennen, maar wel in zijn context te plaatsen.25

De werken van Southern en Tolan zijn mijn inziens twee werken die van groot belang zijn voor mijn onderzoek. Dit heeft te maken met Southerns achterliggende reden voor het ontstaan van de verschillende beelden ten opzichte van de moslims en Tolan die in zijn Saracens deze beelden zorgvuldig invulling geeft. Hierbij houdt hij veel rekening met de context van de Middeleeuwse auteurs, door achtergrondinformatie van de auteurs erbij te betrekken. Daarnaast moet er rekening gehouden worden met het Oriëntalisme van Edward Said. Dit hangt direct samen met de context van de geschreven werken, het belang en het publiek.

Ik zie echter, zoals eerder al beschreven, een groot hiaat in de al bestaande literatuur die ik middels dit schrijven wil gaan dichten. De tot nu toe bestaande historiografie is met name gebaseerd op primaire bronnen die zijn geschreven in landen die nauw contact hadden met de islam. Spanje en Italië zijn de twee toonaangevende landen. Spaanse auteurs zullen waarschijnlijk meer kennis hebben gehad van de islam, aangezien het Iberisch Schiereiland lange tijd door moslims werd overheerst. In deze Spaanse gebieden waren met name geestelijken de schrijvers van werken over de islam. Venetiaanse en Genovesi kooplieden stonden 22 Maurits S. Berger, A Brief History of Islam in Europe. Thirteen centuries of creed, conflict and

coexistence (Leiden 2014) 97. 23 Lewis, Islam and the West, 13.

24 Tolan, Saracens, XVIII.

(13)

veel in contact met moslims, doordat zij hun handelspartners waren voor producten uit China en Japan.

Daarnaast hebben de meeste auteurs zich gericht op reisverslagen en kerkelijke bronnen. Maar deze bronnen werden vaak niet door veel mensen gelezen of doorverteld. In mijn onderzoek wil ik ook aandacht schenken aan de meer fictieve literatuur, zoals ridderromans. Deze romans dragen immers ook bij aan de beeldvorming ten opzichte van anderen, in dit geval moslims. De ridderromans werden daarnaast ook ten tonele gebracht voor hen die niet konden lezen, iets wat met de reisverslagen niet gebeurde.

Hoewel de Middelnederlandse literatuur niet gebruikt wordt in het historisch debat, zijn er wel enkele auteurs die op basis van een individuele bron enkele aannames doen. Frits van Oostrom maakt een zeer korte notitie in Wereld in

Woorden als hij de reis van Jan van Mandeville beschrijft. Van Oostrom haalt een

citaat aan waaruit blijkt dat Van Mandeville zeer veel respect heeft voor de mensen die de christelijke Artikelen des geloofs niet kennen.26 Deze reactie vergelijkt Van

Oostrom vervolgens met de houding van Jacob van Maerlant die ‘alles uit de kast haalde om Mohammed te demoniseren’.27 Meer schrijft Van Oostrom echter niet.

Jef Notermans, van wie echter weinig achtergrondinformatie bekend is, deed onderzoek naar Mohammedaanse elementen in de abele spelen van Gloriant en

Esmoreit. Op basis van deze twee abele spelen poneert Notermans een aantal

stellingen, waarvan er twee betrekking hebben op mijn onderzoeksvraag. Allereerst stelt hij dat men weinig weet had van het islamitisch geloof. Er wordt immers meermaals gesproken over de aanbidding van meer dan één god.28 Dit onjuiste

beeld is gebaseerd op meerdere foutieve vertalingen van Arabische werken, zoals de Koran, die in de Nederlandstalige gebieden werden verspreid. Naast dat men weinig kennis had over het islamitisch geloof wordt in hetzelfde artikel gezegd dat in feite alle ongelovigen buiten de Europese samenlevingen werden bestempeld als

26 Frits van Oostrom, Wereld in Woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300 – 1400 (Amsterdam, 2013) 26.

27 Ibidem, 26.

28 Jef Notermans, ‘Mohammedaanse elementen in twee abele spelen: Esmoreit en Gloriant’, Revue

belge de philologie et d'histoire, 51, fasc. 3 (1973) 637.

(14)

Saracenen, hoewel het Middelnederlands woordenboek meer uitgaat van de vertaling ‘Mohammedanen’.29

Notermans stelt ook dat er in de Middelnederlandse literatuur twee thema’s met betrekking tot de Oost en de West, of de islam en het christendom, vaak naar voren komen. Het eerste thema gaat over de liefde tussen een Westerse ridder en een Oosterse jonkvrouw. De reden hiervoor is dat door de kruistochten er volop gelegenheid is geweest om de schoonheid van Oosterse vrouwen te bewonderen.30

Het tweede thema is het bekeringsproces wat veelal terug te vinden is in de verschillende soorten werken. De manier waarop de bekering plaatsvond, blijft echter vaag in de overleveringen.31

Naast Notermans heeft G.J. ten Hoor geschreven over de beeldvorming, namelijk over Saladin (1138 – 1193). Saladin, een Saraceens vorst, maakt in de westerse literatuur een belangrijke ontwikkeling door. In het begin is hij een vijandig vorst, maar later wordt hij een schoolvoorbeeld van vroomheid. In het Middelnederlandse werk Boec van der Wraken wordt Saladin gezien als een heilig persoon.32 Men raakte ervan overtuigd dat Saladin wel christelijk bloed moest

hebben.

In Middelnederlandse werken komt Saladin driemaal voor in deze hoedanigheid. Er zijn twee relatief onbekende gedichten en de roman Van den

coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen. Het idee bestaat dat men in de

Middelnederlandse literatuur Saladin zag als een voorbeeld. Hij was immers zo vroom en zo goed dat het enige wat hij nog moest doen, was christen worden. Dit diende als een soort spiegel voor de helden in de romans, zoals Hughe van Tabaryen.33

Dit onderzoek richt zich dus op de invulling van het hiaat dat hierboven is beschreven en vervolgens op de vergelijking tussen het debat en de uitkomst van de Middelnederlandse bronnen.

29 Ibidem, 638.

30 Gloriant, Een abel spel ende een edel dinc van den hertoghe van bruuyswijc, hoe hi wert

minnende des roede lioens dochter van abelant. Ingel. en van aant. voorz. door H. Godthelp en J. Verjaal (Den Haag, 1941) 38.

31 Ibidem, 39-40.

32 G. J. ten Hoor, ‘Legends of Saladin in Medieval Dutch’, Monatshefte 44, no. 6 (1952) 253.

(15)

Methodologie

Het achterhalen van beeldvorming over een bepaalde groep mensen betekent dat er sprake zal zijn van interpretatie van bronnen. Hierna zet ik kort uiteen hoe ik mijn onderzoek vorm geef. Ik maak gebruik van bronnen met een verschillend karakter, zoals ridderromans en bijvoorbeeld reisverslagen. Het is van belang om van tevoren duidelijk te maken naar welke kenmerken in de bronnen ik op zoek ben om de beeldvorming te kunnen omschrijven.

Allereerst ben ik benieuwd hoe moslims worden aangesproken in de te bestuderen werken. Wordt hier het woord moslim of Saraceen gebruikt of eerder een religieus geladen benaming? Daarnaast is het ook van belang om te onderzoeken hoe moslims worden beschreven in bepaalde situaties: als held of vijand, gelijkwaardig of denigrerend, als overwinnaar of overwonnenen. Interpretatie speelt dan een belangrijke rol. Vandaar dat ik mij terdege bewust moet zijn van concepten als ‘oriëntalisme’ en ‘identiteit’.

De bronnen die ik gebruik zijn overleveringen van de Middelnederlandse literatuur. Dit betekent dat ik bronnen gebruik die oorspronkelijk uit het gebied van de Lage Landen komen, maar ook bronnen die zijn beïnvloed of geïnspireerd door werken uit het Oudfrans, Hoogduits en het Latijn. Ondanks dat deze bronnen van origine dus niet uit de Lage Landen komen, hebben ze als vertaald werk wel invloed gehad op de beeldvorming van de Middeleeuwse Nederlanders. Een voorbeeld van zulk soort werk is Floris ende Blancefloer.

Ik maak gebruik van verschillende soorten bronnen. Allereerst natuurlijk ridderromans en rijmkronieken, maar ook bijvoorbeeld reisverslagen en brieven van kruisvaarders, handelaren of normale reizigers. Aangezien deze verschillende soorten bronnen elk op een eigen manier invloed hebben gehad op de beeldvorming van de Middeleeuwse Nederlanders is het van belang deze verscheidenheid aan bronnen te gebruiken, aangezien verschillende bronnen ook verschillende doelgroepen aanspreken.

In de Middelnederlandse bronnen werd ook gebruik gemaakt van miniaturen en schetsen. De afbeeldingen op het voorblad, die twee scenes van Floris ende

Blancefloer tonen, zijn hier voorbeelden van. Deze miniaturen en schetsen komen

overigens niet altijd overeen met de bijbehorende verhaallijn. Vandaar dat ik mij niet op deze afbeeldingen richt in mijn onderzoek. De afbeeldingen op het voorblad 15

(16)

dienen slechts als aankleding en een subtiele verwijzing naar een gebruikte bron in dit onderzoek.

1. Historische context

Vanaf de elfde eeuw maakten de Latijns christelijke gebieden zich op voor verandering. In de landbouw kwamen er vernieuwingen, steden en staten ontstonden en men leerde steeds meer over de wereld buiten hun eigen gebied. In deze situatie zijn de bronnen van dit onderzoek ontstaan. Daarom moet duidelijk worden in welke context de overleveringen tot stand zijn gekomen en waar deze door zijn beïnvloed. Er zullen enkele belangrijke gebeurtenissen in de veranderende wereld van de Hoge Middeleeuwen worden behandeld op continentaal en op lokaal niveau, met betrekking tot de relatie tussen Latijnse christenen en moslims enerzijds en Nederlandstalige gebieden anderzijds.

1.1. Kruistochten, Reconquista en vreedzaam contact

Vanaf het einde van de elfde eeuw tot en met halverwege de dertiende vonden de kruistochten plaats met als één van de doelen het Heilige Land te bevrijden van de onderdrukking van de heidenen, in dit geval moslims. In november 1095 riep paus Urbanus II Latijnse christenen op om deze taak te volbrengen. De paus kreeg hiervoor luid applaus. Onder het credo ‘Deus Io Volt’ steunden veel Latijnse christenen de Paus. Het bevrijden van het Heilige Land werd het hoofddoel van de kruisvaarders. Zij ontvingen daarvoor een aflaat ter vergeving van hun zonden en daarmee toegang tot de hemel. Deze twee vooruitzichten zorgen ervoor dat veel christenen voor het eerst in aanraking kwamen met moslims en niet-Latijnse christenen.

De kruistochten waren voor de Latijnse christenen weinig succesvol. In de Eerste Kruistocht wisten zij een groot gebied in te nemen en daar vier koninkrijken te stichten. In de twee eeuwen die daarop volgden raakten zij deze gebieden weer kwijt. Een van de redenen is dat er maar weinig strijdkrachten achterbleven om de kruisvaardersstaten te beschermen.34

(17)

Dat met name de Eerste Kruistocht invloedrijk is geweest in de literatuur, blijkt uit de overlevering van Jacob van Maerlants Spiegel Historiael. In één van de fragmenten uit de vierde partie beschrijft hij een strijd tussen Latijnse christenen en Saracenen:

“Te also grotere eeren coos,

Dat men haers sal ghedinken altoes: Ludolf hieten si ende Ingelbrecht. Doe si saghen so groot tgevecht, Die heidine dreven vanden cantele, Lieten si bome uut up die tinne Van den solre, daer si waren inne, Ende ghingen boven uptie mure, Ende gaven Gode up daventure, Ende slougen die heidine ter neder Vanden mure vort ende weder.”35

In deze beschrijving creëert Van Maerlant een beeld van dappere Latijns christelijke ridders, zoals ene Ludolf en Engelbert, die de heidenen van de kantelen van het kasteel gooien en zo een slag weten te winnen.

Ook de gebeurtenissen uit de Derde Kruistocht hebben een belangrijke invloed gehad op de Latijns christelijke cultuur. Saladin, de eerste sultan van Egypte en Syrië en stichter van de Ajjoebidische dynastie, was een charismatische man die Jeruzalem wist te heroveren op de Latijnse christenen. Hij is, door een verslag van de bisschop van Salisbury, in het Latijns christelijke Europa bekend geworden als een nobele heer, mede ingegeven door zijn daden tijdens en na de belegering van Jeruzalem.36

Welke invloed hadden de kruistochten op de Nederlandstalige gebieden? De Noordelijke Nederlanden speelden slechts een kleine rol. De Zuidelijke Nederlanden hadden meer invloed, door bijvoorbeeld de eerste veroveraars van Jeruzalem: Godfried van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, (1060 - 1100) en diens broer Boudewijn I van Boulogne, de eerste Latijnse koning van Jeruzalem, (1068 – 1118). 35 Jacob van Maerlant, Spiegel Historiael, vierder partie (1963) boek III, XX, vers 33-44.

36 Phillips, In naam van God, 165.

(18)

Het meest spectaculaire verhaal is dat van een vloot Nederlandse schippers die in 1218 – 1219 de Egyptische stad Damiate veroverden.37

Tegelijk met de weinig succesvolle Kruistochten naar het Heilige Land vond de Reconquista plaats. De strijd tegen moslims op Sicilië en het Iberisch Schiereiland werd door de Kerk van Rome gebruikt om meer eenheid te smeden in de Latijns christelijke gebieden. Als propaganda gebruikte zij onder andere bedevaartsplaatsen en de graftomben van heiligen, zoals de apostel Jakobus. Doordat Jakobus werd ingezet als symbool voor de strijd tegen de Moren in Spanje, verenigde de Kerk de mensen en werd er gestreden voor een vrij Iberisch schiereiland.38 De christelijke

vorsten in Noord-Spanje wisten langzaam aan vanaf halverwege de elfde eeuw de Moren te verdrijven. Deze overwinning heeft meer invloed gehad op de relaties tussen de Latijnse christenen en moslims op het Iberisch Schiereiland dan de gebeurtenissen in het Heilige Land.39

De contacten tijdens de Kruistochten en de Reconquista waren niet de enige contacten tussen deze twee groepen. Vanaf de twaalfde eeuw profiteerden Italiaanse steden als Genua en Pisa van de Kruistochten door in de kruisvaardersstaten rechten te verwerven voor handel. De rijkdom, en tegelijkertijd ook het contact met de Arabieren, nam toe.40 Kennis van en over de Arabieren werd door middel van de

handel meegebracht naar het Europese vasteland. De Italiaanse steden groeiden in de loop van de dertiende eeuw uit tot rijke en machtige stadstaten.

Maar deze kennis werd niet enkel opgedaan via de handel of het rechtstreekse contact tijdens de Kruistochten. In de twaalfde en dertiende eeuw veranderde het onderwijssysteem in enkele West-Europese gebieden. Niet langer werd er alleen onderwezen door en aan monniken, maar ontstonden er in de Europese steden ook universiteiten. In Parijs, Bologna, Oxford en Cambridge werd het mogelijk om studies te volgen met betrekking tot de islamitische wetten (Sharia), medicijnen, filosofie en meer. Ook oude Griekse en Romeinse teksten, die bewaard

37 Geert Mak, Jan Bank ea, Verleden van Nederland (Amsterdam, 2015) 108-109.

38Roberto Marin-Guzmán, ‘Crusade in al-andalus: the eleventh century formation of the reconquista as an ideology’, Islamic studies, 31, no. 3 (1992) 287-318.

39 Tignor, Worlds together, worlds apart, 454.

(19)

en verspreid waren door islamitische wetenschappers, konden op deze universiteiten onderzocht worden.41

1.2. Verstedelijking

Een belangrijke ontwikkeling met betrekking tot de verandering van literatuur is het proces van verstedelijking in de Nederlandstalige gebieden. In de elfde eeuw vond er een proces van verstelijking plaats in Latijns christelijk Europa; in de Nederlanden begon dit proces pas halverwege de twaalfde eeuw. Vooral in het graafschap Vlaanderen ontstonden er steden die een belangrijke rol gingen spelen in de handel, zoals Brugge en Gent. Brabant volgde hierop met de grote steden Leuven en Brussel.42 Hoewel Dordrecht al een lange tijd een belangrijke handelsstad was,

bleven de steden in het graafschap Holland echter lang tijd achter op de Vlaamse en Brabantse steden.43

Hoewel de verstedelijking in de Nederlanden pas later optrad dan in andere West-Europese gebieden, profiteerden de steden, en de gebieden waar deze lagen, erg van de economische groei van twaalfde en dertiende eeuw. In korte tijd groeiden steden als Maastricht en Luik uit tot belangrijke handelsknooppunten. De redenen hiervoor waren dat deze steden een oude stadskern kenden, van waaruit de stad zich kon ontwikkelen en uitgroeien; er goede verkeersverbindingen waren en er in de nabije omgeving grondstoffen en producten werden geproduceerd, die op een markt in de stad konden worden verkocht.44

De verstedelijking van Vlaanderen en Brabant zorgden voor een sterkere machtspositie dan Holland. De steden uit Vlaanderen speelden al in de twaalfde eeuw een belangrijk rol op de Europese handelsmarkt met hun wol en laken. Het gevolg was dat in deze steden de drang tot zelfbestuur en politieke medezeggenschap het vroegst doorklonk. Voor de literatuur zorgde dit ervoor dat de volkstaal zijn intrede deed in de epiek, maar dat het schrift ook van belang werd voor het bestuur en administratie. Hierdoor deed het stedelijk publiek zijn intrede in het literatuur, als opdrachtgever maar ook als publiek.45

41 Tignor, Worlds together, worlds apart, 452.

42 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 90-98.

43 Mak, Verleden van Nederland, 87.

44 Blockmans, Metropolen aan de Noordzee, 84-86.

45 Ibidem, 195-196.

(20)

Een belangrijk gevolg van de verstedelijking was het ontstaan van een zelfstandige burgerij. De burgerij bestond uit de belangrijke inwoners van de stad, arbeiders en vrouwen behoorden veelal niet bij deze groep.46 Het ontstaan van deze

zelfstandige burgerij had een belangrijke invloed op de ontwikkeling van literatuur. Er kwamen nieuwe opdrachtgevers voor werken met als voornaamste doel het creëren dan wel versterken van een eigen identiteit als stad, maar ook als burgerij binnen de stad.

De verstedelijking in de Nederlanden heeft veel invloed gehad op de Middelnederlandse literatuur. Er ontstond een breder publiek, maar ook nieuwe bedoelingen. Het gevolg hiervan is dat meer mensen bezig waren met literatuur. De verstedelijking zorgde er dus voor dat meer mensen kennisnamen het literaire milieu, waardoor de beeldvorming zich over meer mensen verspreidde.

1.3. Moderne Devotie

Doordat de bevolkingsgroei en de verstedelijking stagneerden, nam de grote vooruitgang van de twaalfde en dertiende in de veertiende eeuw af. Enerzijds speelde de verandering van het klimaat hierin een belangrijke rol. In de veertiende en vijftiende eeuw leidde de Kleine IJstijd tot meerdere hongersnoden met als gevolg het stageneren van de bevolkingsgroei. Anderzijds speelde de pest een belangrijke rol. Door de uitbraak halverwege de veertiende eeuw en daarna het blijven uitbreken van deze ziekte stierf tussen de dertig en vijftig procent van de Europese bevolking.47

De pest, de Kleine IJstijd en de daardoor ontstane stagnatie van de bevolkingsgroei en verstedelijking zorgde in heel Europa voor een steeds kritischere houding van de boeren en burgers, zowel tegen de adel als tegen de geestelijkheid. Hen werd verweten dat zij tijdens de pestuitbraken, maar ook erna, te weinig omkeken naar het lot van het ‘gewone’ volk, terwijl zij zelf in luxe leefden. Dit resulteerde in verschillende opstanden van boeren in onder andere Frankrijk.48 Er

ontstond een religieuze stroming van mensen die het geloof ingetogen wilde belijden, de Moderne Devotie. In de Nederlanden kwam deze beweging aan het eind van de

46 Ibidem, 56-62.

47 Tignor, Worlds together, worlds apart, 491.

(21)

veertiende eeuw op en verspreidde zich voornamelijk langs de IJssel en in het Rijnland.49

De Moderne Devotie ging zowel in tegen wat de kerk als wat de ‘straat’ zei. De geschriften van deze Devoten uitten enerzijds kritiek op Kerk en anderzijds op de autoriteiten. Literatuur was de manier waarop Moderne Devoten hun ideeën deelden met de mens.50

De ontwikkelingen van de Moderne Devotie leidde tot enerzijds een kritischer beeld van het eigen geloof en anderzijds een vijandigere houding ten opzichte van de islam en moslims. De beeldvorming werd door deze religieuze literaire stroming beïnvloed.

49 Mak, Verleden van Nederland, 111.

50 Van Oostrom, Wereld in Woorden, 490-491.

(22)

2. Literaire context

In dit onderzoek naar de beeldvorming in de Middelnederlandse literatuur maak ik gebruik van verschillende soorten primaire bronnen. Het gaat om ridderromans, kronieken, kruisvaardersromans en (toneel)spelen. Om de teksten te kunnen analyseren, is het van belang om de literaire context te begrijpen. Welke ontwikkelingen heeft de Middelnederlandse literatuur doorgemaakt? Is er sprake van genre en een duidelijk onderscheid tussen fictie en waarheid? Welke rol speelt identiteit in deze bronnen? Speelt het publiek een rol? Op deze vragen geef ik hieronder een antwoord, zodat het mogelijk is om de bronnen in het volgende hoofdstuk goed te kunnen interpreteren.

2.1. Middelnederlands in ontwikkeling

Hendrik van Veldeke wordt beschouwd als de vader van de Middelnederlandse literatuur, ondanks dat er geen Middelnederlandse werken van hem bewaard zijn gebleven.51 Omdat uit de Oud-Duitse overleveringen een Limburgs dialect te

herleiden valt, wordt van dit feit uitgegaan. Van Veldeke is, voor zover te achterhalen, opgegroeid en oud geworden in het Maas- en Nederrijngebied: de driehoek tussen Venlo, Keulen en Luik. Aan het einde van twaalfde eeuw was dit een zelfstandig cultuurgebied, dat tussen het Franstalige en Duitstalige gebied inlag.52

Beïnvloed door de Oudfranse literatuur ontwikkelde Van Veldeke een eigen stijl, wat 51 F. Van Oostrom en D. Hogenelst, Handgeschreven wereld. Nederlandse literatuur en cultuur in de

Middeleeuwen (Amsterdam, 1995) 11. 52 Van Oostrom, Stemmen op schrift, 118.

(23)

gezien wordt als het begin van de Hoogduitse- en Middelnederlandse literatuur. Hij schreef een ridderroman over Aeneas, een heiligenleven van Sint Servaes en in totaal dertig liefdesliedjes.

Het Maas- en Nederrijngebied wordt gezien als de bakermat voor de Nederlandse literatuur. Hier was in de twaalfde eeuw een groot centraal Duits hof aanwezig, waar Van Veldeke zo goed als zeker werkzaam was. Auteurs werden beïnvloed door zowel de Oudfranse- als de Hoogduitse cultuur. Door (hof)scholen was de geletterdheid in deze regio hoger dan in andere Nederlandstalige gebieden van die tijd.53 Naast werken van Van Veldeke zijn er nog andere werken overgeleverd

uit deze regio, zoals de Aiol: een verwerking van de Oudfranse ridderroman Aiol et

Mirabel.54

Tot de Middelnederlandse literatuur behoren in feite alle ‘taaluitingen die geen zuiver praktisch doel dienen, zoals een oorkonde of recept’.55 Het is echter lastig om

dit onderscheid te maken binnen deze literatuur, aangezien genres, zoals wij die vandaag de dag kennen, nauwelijks te onderscheiden zijn. Wel is er vanaf de dertiende eeuw een verschuiving zichtbaar binnen de verhalen, zo stelt Neerlandicus Evert van den Berg. 56

Tot de dertiende eeuw werden de idealen van het ridderlijk bestaan, de hoofsheid, geprojecteerd op helden uit het verleden, zoals: Karel de Grote, Arthur en Alexander de Grote. Hierna werden de helden van het verleden echter vervangen door de vorsten van de dertiende en veertiende eeuw. Het wezenlijke verschil is de historische referentialiteit.57 Deze verandering binnen de literatuur gaat gepaard met

de opkomst van graafschappen en hertogdommen, zoals Holland en Brabant. Vorsten van deze graafschappen willen hun dynastie legitimeren en ervoor zorgen dat het volk zich achter hun dynastie schaart. Door niet langer naar helden van het verleden te verwijzen, maar naar de graven en hertogen zelf, kon het volk zich

53 Ibidem, 130.

54 Van Oostrom en Hogenelst, Handgeschreven wereld, 12.

55 Ibidem, 28.

56 Evert van den Berg, ‘Genre en gewest. De geografische spreiding van de ridderepiek’, Tijdschrift

voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 103 (1987) 6.

57 Jozef D. Janssens, ‘Subtiel vertellen. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen’, in Jozef D. Janssens et al., Op avontuur. Middeleeuwse epiek in de Lage Landen (Amsterdam, 1998), 14.

(24)

makkelijker vereenzelvigen met de dynastie en de territoriale gebieden waartoe zij behoorden.58

2.2. Genres en thematiek

Zoals eerder al is aangegeven maak ik gebruik van meerdere soorten bronnen in dit onderzoek, namelijk ridderromans, rijm- en kruisvaarderskronieken en (toneel)spelen. Het hoofse ideaal is een van de thema’s die in de onderzochte werken naar voren komt. Met hoofsheid worden bepaalde (christelijke) normen bedoeld, die men zou moeten nastreven. De Middelnederlandse werken zijn onder te verdelen in drie literaire hoofdgenres: epiek, lyriek en dramatiek.

Het is echter moeilijk om binnen één van deze drie hoofdgenres onderscheid te maken. Binnen de epiek is er bijvoorbeeld sprake van ridderromans en rijmkronieken. Er bestaan veel overeenkomsten tussen deze twee soorten bronnen. Zo is de gebruikte techniek van schrijven (nagenoeg) hetzelfde, de waarheidspretenties zijn overeenkomstig en zelfs de aanduiding (‘Yeesten’ of ‘Historie’) wordt vaak voor beide bronnen hetzelfde gebruikt.59 Het verschil is dat

auteurs van rijmkronieken controleerbare verwijzingen naar historisch materiaal gebruiken waardoor hun verhaal ondersteund wordt, terwijl de ridderromans hier geen gebruik van maken.60 Het gaat hierbij dan niet langer om de helden van het

verleden, maar om de helden van het ‘heden’.

Binnen de Middelnederlandse literatuur is de scheidslijn tussen fictie en non-fictie zeer dun. Of dit een bewuste keuze van de auteurs is of dat het voor hen irrelevant is, is niet bekend. Een fictieve verhaal wordt in ieder geval vaak rondom een historische gebeurtenis of personage geplaatst.61 Het probleem van fictie en

non-fictie in één werk is ook terug te zien bij werken die als historisch worden bestempeld. Een goed voorbeeld hiervan is de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant. Van Maerlant heeft zijn werk gebaseerd op meerdere bronnen, waarvan eigenlijk allen niet geheel waarheidsgetrouw zijn. Hierdoor is dit ‘historische overzichtswerk’ niet als historisch correct te bestempelen.

58 ‘Rijmkroniek’, in Van Bork e.a., Letterkundige lexicon voor de neerlanstiek (Leiden, 2002).

59 Janssens, ‘Subtiel vertellen’, 13.

60 Ibidem, 14.

(25)

Het is belangrijk om bij de bestudering van de bronnen in het volgende hoofdstuk bewust te zijn van het soort bron en de informatie die er in staat. Gaat het om informatie die voor waar moet worden aangenomen of om informatie die fictief is of om een combinatie van beide? Is de thematiek van een verhaal toegespitst op de beeldvorming of is dit ondergeschikt aan een thema zoals hoofsheid? En wat is de waarde van een tekst voor mijn onderzoek?

2.3. Identiteit

Naast het plaatsen van een bron in zijn historische en literaire context en het rekening houden met de thematiek van het verhaal is het ook van belang stil te staan bij de identiteit van een personage. Identiteit is een complex geheel van verschillende fysieke, geografische, religieuze, sociale en politieke kenmerken van een persoon. Wanneer er iets gezegd wordt over een personage in combinatie met de beeldvorming moet er altijd worden stilgestaan in hoeverre geloof en afkomst een belangrijke rol spelen voor het personage.62

In de Middeleeuwen was er nog weinig sprake van een collectieve identiteit. Hiermee bedoel ik dat er nog geen sprake was van een bepaalde identiteit waar een bepaalde groep mensen, zoals nu bijvoorbeeld de Nederlandse identiteit, zich tot aangetrokken voelen. Je had immers de stad versus het hof, maar ook daarbinnen was er weer onderscheid naar bijvoorbeeld rijkdom en armoede.63 Binnen steden

waren grote verschillen tussen sociale groepen. Zo is er bijvoorbeeld het onderscheid tussen geestelijken en leken, ontstaan door het onderwijsniveau. Maar ook onderscheid tussen mannen en vrouwen.64

Ook de collectieve identiteit van de christen of de moslim bestaat niet. Binnen het christendom waren de orthodoxe gelovigen die hun manier van het geloof belijden als enige juiste zagen. Maar er waren ook christenen die minder orthodox het christendom beleden. Vanuit de Latijns christelijke kerk werd er echter wel geprobeerd om door middel van literatuur een bepaalde christelijke identiteit te

62 Kathryn Reyerson, ‘Identity in the Medieval Mediterranean World of Merchants and Pirates’,

Mediterranean Studies 20, no. 2 (2012) 129.

63 Peter Burke, History and Social Theory (Cambridge, 2012) 57 – 60.

64 Emma Campbell, ‘Clerks and laity’, in Simon Gaunt en Sarah Kay (red.), The Cambridge

Companion to Medieval French literature (Cambridge, 2009) 219.

(26)

creëren. Dit deden ze door te schrijven over de religieuze ‘ander’, zoals Joden en moslims. Daar konden zij zich dan tegen afzetten.65

De literatuur speelde echter wel een belangrijke rol in het vormen van een bepaalde identiteit.66 Opdrachtgevers en auteurs gebruikten literatuur om mensen

een bepaalde identiteit te doen overnemen. Een goed voorbeeld is de hoofse thematiek die bijvoorbeeld terug te vinden is in de Arthur- en Karelromans. Door een bepaalde levenswijze in het verhaal centraal te stellen, zouden mensen die overnemen.

Voor dit onderzoek is van belang om stil te staan bij de identiteit van de personages binnen een verhaal. Dat zij moslim zijn, is immers slechts een deel van de identiteit. Ze zijn immers ook inwoner van een bepaald gebied, onderdeel van een sociale structuur, man of vrouw enzovoorts. Dit speelt allemaal een rol als het gaat om de beeldvorming met betrekking tot de ander.

2.4. Auteurs, opdrachtgevers en publiek

Naast de ontwikkeling en de bouwstenen van een literair werk is het ook belangrijk om te begrijpen wat de relatie is tussen literatuur en de auteur, de opdrachtgever en het beoogde publiek. De ontstane beeldvorming door literatuur kan verschillen tussen sociale lagen, zoals de adel en de burgerij. Literatuur werd in de Middeleeuwen grotendeels voor een bepaald publiek geschreven. Hoofse ridderromans, zoals bijvoorbeeld Floris ende Blanceflour, werden met name geschreven voor hoge dan wel lage adel, terwijl er ook werken zijn die meer gericht zijn op het stedelijke publiek.

Het is echter lastig om van elk werk te achterhalen wie de auteur en de opdrachtgever zijn, aangezien van veel Middelnederlandse overleveringen de proloog en epiloog ontbreken. Hierdoor is het lastiger om op te maken door wie een bepaald werk gemaakt dan wel gelezen werd. Daarnaast waren er ook auteurs die niet de behoefte hadden om hun werk te ondertekenen. Een reden voor deze constatering is dat er auteurs waren die niet schreven ter eer en glorie van henzelf, maar ter eer en glorie van een groter geheel, ter ere van bijvoorbeeld God. 67 Alastair

65 Kathy Lavezzo, ‘Complex Identities: Selves and Others’, in Gerg Walker (red.) The Oxford

Handbook of Medieval Literature in English (Oxford, 2012) 435. 66 Ibidem, 434.

(27)

Minnis gaat in haar werk Medieval Theory of Authorship (Pennsylvania, 2010) hier verder op in. Voor dit onderzoek wijd ik mij niet aan dit debat.

De opdrachtgevers van literatuur waren enerzijds te vinden aan het hof en anderzijds in de steden. Lange tijd gingen mediëvisten er vanuit dat de opdrachtgevers gezocht moesten worden aan het hof van een graaf, hertog of koning.68 Dit beeld klopt echter gedeeltelijk. Natuurlijk bezat het hof geld en

mogelijkheden om opdrachten te geven voor het schrijven van ridderromans, rijmkronieken en gedichten, maar zeker in Vlaanderen, Brabant en later Holland hadden de steden behoorlijk veel invloed, zoals beschreven in het eerste hoofdstuk. Literatuur was een belangrijk onderdeel van de cultuur in deze steden. Overal in de Middeleeuwse steden was het woord in geschreven en gesproken vorm terug te vinden.69

Literatuur werd in de steden gebruikt om de geledingen duidelijk te maken en een identiteit te vormen. Herman Pleij, emeritus-hoogleraar in de Nederlandse letterkunde, schrijft hierover het volgende:

“De in ridderepiek en heiligenlevens voorkomende ethiek wordt verbijzonderd tot een moraal, die de identiteit en weerbaarheid moet bevorderen van nieuwe groepsbelangen, zoals die vanaf de 12e eeuw gestalte krijgen in de Vlaamse en Brabantse steden.”70

Oftewel de literatuur werd in de Middeleeuwse Vlaamse en Brabantse steden gebruikt om een identiteit te creëren, zodat men kon laten zien dat ze een ‘stad’ waren. Er was immers vanuit de vorsten behoorlijk wat kritiek op de zelfstandigheid van de steden dat op deze wijze kon worden gepareerd.71 Maar literatuur werd ook

gebruikt om binnen steden een eigen identiteit te creëren, zoals de burgers, de poorters en de patriciërs.

68 Bart Besamusca, ‘De Vlaamse opdrachtgevers van Middelnederlandse literatuur: een literair-historisch probleem’, De nieuwe taalgids 84 (1991) 154.

69 Herman Pleij, ‘De geletterde stad en de literatuur van de Late Middeleeuwen’, Spiegel der Letteren 48, nr. 2 (2006) 123.

70 Ibidem, 125.

71 Ibidem, 126.

(28)

Aan het einde van de veertiende eeuw en het begin van de vijftiende eeuw werd literatuur ook steeds meer een handelswaar. De reden hiervoor was dat de geletterdheid onder de stedelingen én hovelingen toenam. Hiervoor zijn twee oorzaken te noemen: stadsscholen en de boekdrukkunst.72 Er werd, met name aan

het hof, steeds vaker ‘alleen gelezen’ in plaats van gezamenlijk naar de voordracht van een troubadour te luisteren. Er waren dus enerzijds meer boeken nodig, zowel aan het hof als in de stad, en anderzijds was het ook mogelijk om aan deze vraag te voldoen. Vanaf de vijftiende eeuw nam de hoeveelheid gedrukte boeken enorm toe. Deze boeken zijn echter lang niet allemaal bewaard gebleven.

Hieruit concludeer ik dat de opdrachtgevers niet alleen gezocht moeten worden aan de hoven in de Nederlandse gebieden, maar ook binnen de steden.73

Van sommige overleveringen is duidelijk op te maken wat het beoogde publiek was van de auteur. Het overgeleverde werk Floris ende Blancefloer van Diederik van Assenede, eind dertiende eeuw, heeft een proloog waarin duidelijk wordt dat dit werk een hoofse liefdesroman is.74 Hieruit kunnen we concluderen dat dit werk valt

onder de hofliteratuur en dat het publiek voor deze roman vooral zal hebben bestaan uit hoge en/of lage adel aan het hof van de graaf van Vlaanderen, waar Van Assenede klerk was. Los van het feit dat er wel of geen proloog is, kan het handschrift ook iets zeggen over het publiek. Taalgebruik speelt hierin een belangrijk rol. Op basis van de handschriften zelf kan inmiddels dus ook meer worden gespeculeerd voor wie of welk publiek er is geschreven.

Ook voor het publiek geldt dat de verstedelijking zorgde voor meer invloed op de literatuur. De steden in Vlaanderen en Brabant waren behoorlijk machtig en ontwikkeld. De ‘nieuwe rijken’ in deze steden keken op tegen de hoge adel en wilden onderdeel uitmaken van hun cultuur. Aangezien dit onmogelijk was, probeerden zij zich zo goed mogelijk te gedragen als mensen aan het hof en gingen zij dus ook ‘hofliteratuur’ lezen.75

72 Van Oostrom en Hogenelst, Handgeschreven wereld, 17.

73 Besamusca, ‘De Vlaamse opdrachtgevers van Middelnederlandse literatuur: een literair-historisch probleem’, 157.

74 Jozef D. Janssens, ‘Wereldse literatuur in het dertiende-eeuwse Vlaanderen’, in Rita Beyers (red.),

Van vader- naar moedertaal. Latijn, Frans en Nederlands in de dertiende-eeuwse Nederlanden

(Brussel, 2000) 127.

(29)

Bij beeldvorming in literatuur gaat het dus niet enkel om de inhoud van de tekst, maar ook door en voor wie de tekst geschreven is. Indien er enkel gebruik gemaakt wordt van literatuur aan het hof om de beeldvorming in de literatuur in het algemeen uit te drukken, dan begaat men dezelfde fout als die wordt gemaakt in het debat rondom de beeldvorming in het christelijke Europa. Alle onderdelen zullen immers onderzocht moeten worden, dus ook stadsliteratuur.

3. Beeldvorming in de Middelnederlandse bronnen

In de voorgaande twee hoofdstukken heb ik het kader geschetst waarin de Middelnederlandse bronnen moeten worden geplaatst. Enerzijds het historisch kader waarin de literatuur is ontstaan en door is beïnvloed. Anderzijds het literaire kader waarmee rekening moet worden gehouden wat betreft de structuur van de tekst, de identiteit van een personage en het beoogde publiek van een schrijver.

In dit hoofdstuk analyseer ik tien Middelnederlandse bronnen waarin sprake is van contact tussen de Latijns christelijke wereld en de islamitische wereld. Elke bron heeft een korte introductie met een samenvatting, alvorens ik de elementen benoem en bespreek waarin het contact wordt beschreven. De bronnen worden, voor zover mogelijk, op chronologische wijze behandeld, zodat er ook een bepaalde ontwikkeling zichtbaar kan worden.

3.1. Floris ende Blancefloer

De eerste bron die wordt geanalyseerd is Floris ende Blancefloer. Deze bron draagt enerzijds bij aan het creëren van een beeld van barbaarse moslims en anderzijds aan het versterken van het idee dat het christendom de enige ware godsdienst is.

De Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede (ook wel Hassenede) is een Middelnederlandse vertaling van de Oudfranse ridderroman Floire et

Blancheflor. Dit Oudfranse werk dateert uit het midden van van twaalfde eeuw, terwijl

de versie van Van Assenede van een eeuw later is.76 Van Assenede heeft dit werk

76 Floris ende Blancefloer, ed. Ingrid Biesheuvel (Amsterdam, 2001) 82-83.

(30)

geschreven voordat hij werkzaam was aan het hof van de gravin van Vlaanderen, Marghereta II (1202 – 1280).

De informatie die we hebben over de auteur en de oorspronkelijke bron zijn we te weten gekomen doordat dit een van de weinige werken is waarvan de proloog bewaard is gebleven. Uit de proloog is ook af te leiden dat dit werk geschreven is voor mensen aan het hof, hoogstwaarschijnlijk de edelen van lage komaf. Zij waren immers de mensen die ook Vlaams met elkaar spraken, terwijl de hoge edelen enkel Frans spraken. Er zijn echter nog meer redenen waarom het mogelijk meer gericht is aan de lage adel, maar daar zal ik mij nu niet verder op richten. Dat het gericht is aan de adel is gebaseerd op het feit dat het verhaal een hoofse liefde benadrukt.77

Floris ende Blanchefloer is te bestempelen als een Oosterse roman. Een

Oosterse roman wordt in de Algemene letterkundige lexicon omschreven als: “… de verzamelnaam voor die Middeleeuwse (hoofse) romans

(hoofse literatuur) uit de tweede helft van de 12de en uit de 13de

eeuw die ofwel hun stof (materie) voor een deel ontlenen aan de Arabische literatuur dan wel zich (grotendeels) in de Oriënt afspelen.”78

Dit werk behoort tot deze categorie, omdat het verhaal zich op het door moslims bestuurde Iberische Schiereiland afspeelt en verschillende Oosterse kenmerken bevat, zoals de beschrijving van de haremtoren, de gewapende bewakers van de harem en het verkopen van slaven.79 Maar ook de liefde tussen twee opgroeiende

kinderen verwijst naar invloeden uit oude Perzische verhalen, waar dit een veelvoorkomende thematiek is.

Het verhaal speelt zich af aan het hof van een Saraceense koning in Spanje. Het christelijke meisje Blancefloer groeit hier op en krijgt een hechte vriendschap met de Saraceen Floris, de zoon van de koning, die uitvloeit in echte liefde. Het koningspaar vindt deze vriendschap niks en stuurt Floris in de leer naar het buitenland, verkoopt Blancefloer aan rondreizende kooplieden en richt een nepgraf op voor haar om Floris te doen geloven dat zijn geliefde is overleden (zie de eerste afbeelding van het titelblad).

77 Floris ende Blancefloer, 84-85.

78 ‘Oosterse roman’, in G. J. van Bork e.a., Algemene letterkundige lexicon (Leiden, 2015).

(31)

Als Floris hoort dat zijn geliefde is overleden en zichzelf van het leven wil beroven, vertellen zijn ouders hem de waarheid. Hierop begint Floris een zoektocht naar zijn geliefde, die hem naar Babylon voert, waar Blancefloer wordt vastgehouden in haremtoren van de emir. Hij verneemt dat Blancefloer de nieuwe vrouw van de emir wordt en, zoals het gebruik is, na twee jaar zal worden vervangen door een nieuwe vrouw en vervolgens zal worden gedood.

Floris probeert om in de toren te komen om zo Blancefloer te bevrijden. Dit doet hij door de poortwachter met een list om de tuin te leiden en hem zijn eeuwige trouw te laten beloven. Hierdoor kon Floris in de toren komen en werd hij herenigd met zijn geliefde Blancefloer. De emir betrapt de geliefden echter en dreigt hen te doden met een zwaard (zie de tweede afbeelding op het titelblad). Als ze voor het gerecht verschijnen, vertellen Floris en Blancefloer hoeveel zij van elkaar houden. De aanwezigen zijn zo ontroerd dat de twee geliefden worden vrij gelaten. Ze trouwen en keren terug naar Spanje. Aldaar aangekomen blijken Floris zijn ouders overleden te zijn, waardoor Floris de nieuwe koning wordt. Hij laat zichzelf dopen en maakt van zijn koninkrijk een christelijk rijk.

Het verhaal oogt behoorlijk onschuldig en hoofs, ware het niet dat het begint met de gruweldaden die de vader van Floris liet plaatsvinden in christelijke gebieden.

“Wi vinden ghescreven, als gi selt horen, Dat bi ouden tiden hier te voren

Een heyden coninc uut Spaengen quam, Tierst dat hi den somer vernam

Bringhen dat nuwe loof ende dat graf; Fenus dies conincs name was.

Te scepe quam hi met vele lieden, Als hem zijn vroede man rieden. Hi sciere meerde an een sant, Ende ghinc op inder kerstinen lant. Roof ende brant dedi stichten,

Die mure breken, die borghe slichten, Cloester, monstre ende gods huus Dede testoren die coninc Fenus. Man ende wijf si al versloeghen,

(32)

Haren roof si te scepe droeghen.”80

In dit citaat wordt duidelijk dat de Saraceense koning niet schroomt om met veel geweld de christelijke gebieden te plunderen. Maar bij het verwoesten en verbranden van burchten en kloosters, het doden van mannen en vrouwen en roven van kostbaarheden bleef het niet. Hij stuurde zijn veertig nobelste ridders erop uit om alle christelijke pelgrims in heinde en verre te beroven en indien nodig te doden. Eén vrouw, de dochter van een hoge Franse edelman wordt niet gedood, maar voor de koning geleid:

“Doe hise sach, ghedacht hem das, Doe hi vader coninginne sciet In sijn lant, daer hise liet,

Dat si seide hoe gherne si name

Ene kerstijn joncfrouwe, of hire an quame.”81

De koning besloot de jonkvrouw mee te nemen en te schenken aan zijn vrouw als kamerhulp. De koningin, in verwachting van een kind, kwam er op een gegeven moment achter dat deze christen zwanger was en op hetzelfde moment zou gaan bevallen als de koningin. De kinderen van de koningin en de jonkvrouw zijn Floris en Blancefloer.

Een ander fragment waaruit blijkt dat de Saraceense koning een gewelddadig en onbetrouwbaar persoon is, is de beschrijving dat de koning en zijn vrouw met een leugen aan hun zoon vertellen dat Blancefloer is gestorven. In werkelijkheid hebben zij haar verkocht aan rondreizende kooplieden, omdat zij niet willen dat hun Saraceense zoon zou trouwen met een christelijke vrouw.

Verder in het verhaal, wanneer Floris aangekomen is in Babylon, krijgt hij van de waard van een herberg een beschrijving van de haremtoren waar Blancefloer in zit. De beschrijving duurt ongeveer 200 regels en beschrijft een toren waarin 140 vrouwen gevangen zitten, die daar onder geen beding uitkunnen en slechts dienen

80 Diederic van Assenede, Floris ende Blancefloer. Uitgeven met inleiding en aantekening door J. J.

Mak (Den Haag, 1980) 24-25, r. 89-104. 81 Ibidem, 27, r. 158-163.

(33)

als onderdeel van de harem van de emir van Babylon.82 Uit de reactie van Floris blijkt

dat hij van zulk soort gebouwen nog niet heeft gehoord.

De emir wordt, naast dat deze haremtoren al een vreemd fenomeen is voor de Latijns christelijke lezers, in eerste instantie ook als gewelddadig en wraakzuchtig man beschreven. Dit gebeurt wanneer Floris is binnengedrongen in de haremtoren met behulp van een list. Daar wordt hij betrapt als hij met Blancefloer ligt te slapen, terwijl zij dienst had bij de emir. Met zwaard en al trekt de emir naar de kamer van Blancefloer en ontdekt de twee geliefden. Dan vraagt hij aan Floris:

“‘Wie bestu, ellendich keytijf, Ja en seltu nu verliesen dijn lijf?

Hoe waerstu ie so dul ende soe coene Dus groten lachter mi te doene

Ende te slapen bi minen lieve? Du best comen ghelijc enen dieve. Dat saltu met dinen live copen seere. Bi al den goden,die ic eere,

Ic seldi verslaen ende dine pute. Heden sel ghaen u minne ute,

Die ghi nu hebt ghedreven ende echt. Waer dat mijn eere ende mijn recht, Dat ic u liete leven? Neent.

Sint dat ghi minen tor dus hebt ontreent So moeti sterven, dat weet wale.’”83

De emir is dus van mening dat Floris moet boeten voor het ontheiligen van de haremtoren van de emir. Floris probeert zich er nog onder uit te praten, maar hij en Blancefloer moeten zich aankleden en meekomen voor hun verschrikkelijke vonnis dat zal plaatsvinden op de jaarlijkse feestdag waarop de emir zijn nieuwe vrouw kiest.

Tijdens deze dag zijn er verschillende Arabische vorsten aanwezig die de emir steunen bij het uitvoeren van het vonnis om Floris en Blancefloer te doden. Koning 82 Ibidem, 111-119, r. 2383-2588.

83 Ibidem, 149-150, r. 3348-3362.

(34)

Alfages is van mening dat de geliefden hun verhaal mogen doen, terwijl koning Gaifier, onder luid gejuich, stelt dat de emir de geliefden mag verbranden op de brandstapel.

In een poging om elkaar te redden, steggelen de twee geliefden voor de emir om een ring die zorgt voor het eeuwige leven. Als de omstanders horen wat de twee voor elkaar over hebben, zijn ze allen zeer ontroerd.

“Om dat hi woude sterven voren,

Ende Blancefloere, die hi hadde vercoren, Sach so tonghereke wesen, doe

Quam hem so ghedaen jammer toe, Dat hijt swaert uter hant liet vallen. Doe was er bliscap onder hem allen, Si weenden ende si waren blide, Alle waren si inder kinder side.”84

Het beeld van de emir verandert hier in één klap van gewelddadig en wraakzuchtig, naar vergevingsgezind. Wat een bijzondere twist in het verhaal is, daar de haremtoren zeer belangrijk was voor de cultuur die behoort bij de emir.

Tot slot is er nog een fragment aan het einde van het verhaal dat betrekking heeft op de beeldvorming:

“Ende maecten coninc ende conincinne sijn wijf, Die hi minde vor al sijn selfs lijf.

Om dat Blancefloer ooc kersten was, Gheliefde hem ende luste das,

Dat hi wart kersten ende hem dopen dede Ende al tvolc van sinen lande mede.”85

Uit dit fragment blijkt dat Floris zich bekeerde. Dit zijn de enige zinnen in het hele verhaal die verwijzen naar deze bekering. Het feit dat de man zich bekeert past bij het thema van de hoofse liefde waar de vrouw centraal staat.

84 Ibidem, 163, r. 3710-3717.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

 We hebben crisis.nl niet nodig; eigen website is voldoende toegerust op noodsituaties  Als we crisis.nl willen gebruiken, is dat ook zonder regels of protocol snel geregeld 

Dus in plaats van het uitsluiten van stukken tekst voor de lezer en deze niet zijn eigen keuzes te laten maken, zou deze vertaling juist veel beter aansluiten

Met het veranderen van de eigenschappen van het vak literatuur moet ook het lesmateriaal veranderen. Er moet rekening gehouden worden met de kenmerken van het

Om in spoor 2 het optimum voor de functie natuur binnen het NBEL Drentsche Aa te bepalen is gebruik gemaakt van NATLES (Natuurgericht LandEvaluatieSysteem). Hieronder volgt een

Het publiek mag niet weten dat journalisten eigenlijk gewone mensen zijn, omdat gewone mensen hun baan willen behouden of zelfs carrière willen maken en gewone mensen elkaar

The results of the study confirm the premise of the elaboration likelihood model, and proved that intrinsic persuasion variables play an important role with