• No results found

Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen

3. Beeldvorming in de Middelnederlandse bronnen

3.4. Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen

Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen sluit aan bij de discussie

rondom Saladin in Middelnederlandse werken, maar ook in Latijns christelijke teksten buiten het Nederlandstalige gebied.

Het werk Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen is een bewerkte vertaling van het Oudfranse gedicht L'Ordène de Chevalerie door de Brabantse schrijver Hein van Aken. Er is echter vrij weinig over deze auteur bekend. Hij is vermoedelijk geboren in de tweede helft van de dertiende eeuw te Brussel. Dit werk schreef hij begin van de veertiende eeuw en er zijn drie overleveringen van dit werk bewaard gebleven, waarvan twee in het Brabants en één in het Vlaams.101

Het verhaal vertelt over de strijd tussen de Latijnse christenen en de vroomste Saraceense vorst Saladin. Hughe van Tabaryen wordt tijdens deze strijd gevangengenomen door Saladin en krijgt de boodschap dat hij enkele jaren de tijd 100 Ibidem, 173, part I, r. 201.

101 Hein van Aken, Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen, ed. van E. J. van Brill (Leiden, 1950) 5.

krijgt om honderdduizend Byzantijnse gouden munten bijeen te krijgen als losgeld. Hughe geeft aan dit niet te kunnen betalen, maar hij zal zijn best doen. Wanneer hij wil vertrekken van Saladins hof wordt hij echter tegengehouden. Saladin wil worden geridderd en uiteindelijk stemt Hughe ermee in. De ridder wijdt Saladin in de christelijke gebruiken van het ridderschap in. Zo moet hij zich scheren en wassen om rein te zijn tegenover god en witte kleding dragen. Er wordt echter niet verteld dat hij daadwerkelijk geridderd is. Aan het eind is Saladin zo dankbaar dat hij het losgeld halveert en zijn emirs vraagt om bij te dragen. Hierna vertrekt Hughe huiswaarts.102

De rode draad in dit werk van Hein van Aken is de vroomheid van de Saraceense vorst en het proces om ridder te worden. De vraag die hierbij opkomt is: waarom wil een islamitisch vorst zich inwijden in het ridderschap dat nauw verbonden is met het christelijke geloof? Is Saladin in de ogen van deze, en andere auteurs, wel echt een Saraceen of is het eerder een rolmodel voor christelijke vorsten?

Ondanks dat Saladin een Saraceens vorst is, wordt hij enkel verheerlijkt en bejubeld. Al in de tweede strofe stelt Hein van Aken letterlijk dat Saladin de vroomste Saraceen is:

“Eens was een coninc, hiet Saladijn, In heidenesse een rike soudaen, Hi was de vroomste sarrasijn.”103

Mogen we hieruit vervolgens concluderen dat het begrip ‘vroom’ in deze als neutraal begrip wordt gebruikt? Of is het eerdere een christelijk begrip, aangezien het ridderschap een exclusieve christelijke waarde is? Dat Saladin zeer vroom is blijkt ook uit de laatste daad die in het boek wordt beschreven:

“‘Her Huge, seide hi nu, waent bestaen Hier te biddene, ic raet u wale.

Het mach lichte alsoe vergaen,

102 Hein van Aken, Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen:

http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/aken/toelicht.html (Gezien: 18/05/2016).

103 J.F. Willems (red.), Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de

geschiedenis des vaderlands 6 (Gent, 1842) 94, r. 9-11.

U scout sal minderen bi ghetale.’”104

In de passage hierna bedankt Hughe Saladin en benoemd nogmaals zijn goedheid als vorst. Saladin is dus een en al goedheid in dit verhaal.

Het verhaal staat wel stil bij de verhouding christendom en islam. Deze tekst kan geïnterpreteerd worden als een verhaal waarin wordt aangetoond dat het christendom meer het ware geloof is dan de islam. Waarom wil een Saraceense vorst anders ingewijd worden in de rituelen van het ridderschap uit de Latijns christelijke traditie? Dit alles heeft te maken met onderstaand citaat:

"Ende seide: ‘Her Hughe, maect mi ter vaert Ridder, ic wille ridderscap bekinnen;

Ic hebs langen tijt begheert.

Wat ridderscap es doet mi versinnen; Leert mi haer wesen ende haren aert, Om den God, die de kerstene minnen!’”105

Saladin vraagt Hughe van Tabaryen om hem in te wijden in het ridderschap en hem zelfs tot ridder te slaan. Saladin wil alles weten en begeert al enige tijd het ridderschap. Blijkbaar is deze zeer vrome Saraceen toch nog meer onder de indruk van de rituelen in de Latijnse christelijke wereld dan de rituelen in zijn eigen cultuur.

In het verloop van het verhaal wordt het hele proces verteld hoe Saladin ridder kan worden. Zo moet hij zichzelf reinigen door te wassen en zijn baard af te scheren, hij moet witte linnen kleding dragen en beloven de heilige Roomse kerk te beschermen tegen diens vijanden:

“‘Here, dat ghi sult geven clein ende groet, Na u macht, vroech ende spade,

Ende dat ghi, tote in u doet, Altoes sult vorderen goede dade,

Ende waer dats die heilige kerke heeft noet, Suldise bescudden, ende staen in staden.’”106

104 Ibidem, 102, r. 232-235.

Hein van Aken schetst hier naar mijn mening het beeld dat de rituelen van de Latijnse christenen dus beter zijn dan die van de moslims zelf. Het feit dat Saladin er ook voor kiest om de heilige Roomse kerk te beschermen geeft mij aanleiding om te stellen dat Saladin het christendom verkiest boven de islam. Anders zou hij deze belofte immers niet maken.

Uit Van den coninc Saladijn ende van Hughen van Tabaryen valt er nauwelijks een beeld van moslims op te maken. Er wordt immers alleen gesproken over de vrome Saraceense koning Saladijn, een soort evenbeeld van de Latijns christelijke hoge adel. Dit werk ondersteunt echter wel mijn idee dat men het christendom als enige geloof zag in de Middeleeuwen. Zeker omdat een Saraceense vorst zich wijden in een exclusieve christelijke waarde, zoals het ridderschap.