• No results found

3. Beeldvorming in de Middelnederlandse bronnen

3.6. Boec van der Wraken

Het Boec van der Wraken is de enige van de tien bronnen waarin het minst sprake is van een duidelijke bepaalde beeldvorming ten opzichte van moslims. Dit komt omdat ze niet bij naam genoemd worden, dus er is voornamelijk sprake van interpreteren van bepaalde groepen en gebeurtenissen.

Halverwege de veertiende eeuw werd de eerste editie van het Boec van der

Wraken gepubliceerd in Antwerpen. Vermoedelijk is dit boek afkomstig uit de

Antwerpse school en geschreven door Jan van Boendale.113 Het boek is een

combinatie van (leken)ethiek en geschiedenis. Het is niet een chronologisch verhaal, veel feiten lopen door elkaar heen.

Het boek werd geschreven in een tijd dat men uitging van het ‘eind der tijden’. Dit blijkt onder andere uit de excommunicatie van keizer Lodewijk de Beier (1282 – 1347), keizer van Heilige Roomse Rijk, en de pestepidemie die op dat moment opkwam in de Nederlandse gebieden. Dit werk werd geschreven in een tijd waarin men herhaaldelijk werd gewezen op alle ellende en straffen van God en het idee dat het niet lang zal duren totdat de wereld zal vergaan als straf van god.

Er zijn twee edities verschenen. De tweede versie is geschreven voor Jan van Beieren (1374 – 1425), hertog van Beieren, zoals te lezen valt in het voorwoord. De eerste versie is minder duidelijk toe te wijzen aan een persoon. Mogelijk is de eerste versie geschreven voor het stadsbestuur van Antwerpen, aangezien in hoofdstuk zeven de schrijver begint met “Ach, u heren in deze stad, neem degenen in uw raad op die wijs.”114 Dit zou kunnen wijzen op het aanspreken van de heren van de stad

waarin Van Boendale woonde en werkte.

Omdat het werk een warrige combinatie is van verschillende niet- chronologische feiten is het lastig om de mening van de schrijver over moslims te vinden. Geen enkele keer noemt hij daadwerkelijk de moslims bij naam. Er zijn echter wel enkele hoofdstukken waarin hij naar mijn idee stil staat bij hen.

In deel II, hoofdstuk zes, schrijft de auteur over de Ismaëlieten. Deze afstammelingen van Ismaël zijn in tijd van Gideon verslagen en verdreven naar de onherbergzame woestijn. Dit verwijst naar moslims, aangezien zij ook worden omschreven als een volk dat afkomstig is uit de onherbergzame woestijn. Hier heeft 113 Jan van Boendale, Boek van de wraak Gods vert. [uit het Middelnederlands] Wim van Anrooij (Amsterdam, 1994) 115-116.

dit ‘volk met zonderlinge levenswijze’ tijden in eenzaamheid geleefd. Zij hebben echter als straf ‘het land van de christenen veroverd door middel van doodslag, roof en brand’.115 De christenen werden hierdoor onderdaan van deze Ismaëlieten. Dit

zou kunnen wijzen op de Saracenen die vanaf de achtste eeuw na Christus het Iberisch schiereiland hebben veroverd, maar ook in het Heilige land de belangrijke plaatsen van de christenen hebben ingenomen.

In hetzelfde deel, hoofdstuk tien, laat de auteur weten dat de ‘zonderlinge’ Ismaëlieten echter zullen worden verdreven door andere ‘heidenen’ en die zullen in het Heilige Land gaan leven.116 Bekijken we de historische feiten dan is dit gegeven

juist. Tijdens de kruistochten hadden de Seltsjoeken de macht in handen totdat zij rond 1250 na Christus de macht moest afstaan aan de Mammelukken.

In ditzelfde hoofdstuk verwijst Van Boendale ook nog naar de prestaties van Godfried van Bouillon die de ‘heidenen’, zoals de auteur het volk noemt, weet te verslaan om de macht in dit gebied in te nemen. Echter, Bouillon wordt wederom verslagen door een ‘heiden’, al wordt deze door de auteur niet met deze titel bestempeld. De overwinnaar van Godfried van Bouillon wordt namelijk beschreven als de ‘vrome Saladin’ die het land van de ‘zondige en op schandelijke wijze levende christen’ kwam bevrijden.117

Dit werk is voornamelijk gericht aan Latijnse christenen om hen te waarschuwen over het eind der tijden. De drie eerder beschreven (mogelijke) verwijzingen naar moslims dienen alleen als een beschrijving van gebeurtenissen. De Latijnse christenen worden evenals moslims als zondig beschreven. Ook in dit werk wordt Saladin beschreven als een vroom man, terwijl hij de christelijke vorst Godfried van Bouillon weet te verslaan. Al met al is het niet geheel duidelijk welk beeld van de moslims precies wordt geschetst door de auteur van het Boec van der

Wraken. 3.7. Esmoreit 115 Ibidem, 54-55. 116 Ibidem, 59. 117 Ibidem, 60. 49

In de veertiende eeuwse Esmoreit is er weinig sprake van beeldvorming. Het enige wat wel naar voren komt is de bekering van de hoofdpersonages tot het christendom. Het karakter van moslims speelt in dit verhaal geen rol.

In het Hulthemse handschrift zijn enkele abele spelen bewaard gebleven, waaronder het verhaal over de Siciliaanse prins Esmoreit. Op basis van verwijzingen en het taalgebruik, valt te concluderen dat dit handschrift mogelijk is geschreven in de veertiende eeuw, rond 1380.118

Het stuk is mogelijk opgevoerd door beroepstoneelspelers. De enige manier om te achterhalen waar en voor wie de stukken werden opgevoerd is door stadsrekeningen en de financiën van hoven uit te zoeken, maar de meeste informatie hiervan is verloren gegaan. Het publiek zal hoogstwaarschijnlijk bestaan hebben uit de hoven in de Nederlanden en inwoners van de voornaamste steden, zoals Brugge, Gent en Antwerpen.119

De al oude Siciliaanse koning en zijn vrouw, een Hongaarse prinses, krijgen een zoon, Esmoreit genaamd. Hij wordt de troonopvolger in plaats van zijn teleurgestelde neef Robbrecht. Tegelijk met de geboorte van Esmoreit wordt in Damascus een profetie uitgesproken dat de prins van Sicilië zal optrekken richting Damascus en de koning zal doden en zijn dochter zal huwen. Om dit te voorkomen moet de dienaar van de koning van Damascus, Platus, de prins zoeken en meenemen, zodat hij opgevoed kan worden aan het hof van Damascus en zo de profetie voorkomen kan worden.

Robbrecht probeert tegelijkertijd om Esmoreit te laten verdwijnen. Hij verkoopt uiteindelijk de jonge prins aan Platus en geeft de koningin de schuld voor de dood van haar kind. Door de koning wordt ze opgesloten in een kerker. Esmoreit wordt in Damascus als ‘vondeling’ toevertrouwd aan de dochter van de koning, Damiët. Als de prins oud genoeg is en er achter komt dat hij een ‘vondeling’ is en niet de broer van Damiët gaat hij op zoek naar zijn eigen ouders.

Aangekomen in Sicilië herkent zijn moeder hem en wordt het gezin herenigd. Damiët en Esmoreit waren in het geheim verliefd geworden en Damiët mist haar geliefde. Daarom vertrekt ze met Platus naar Sicilië. Ze wordt herenigd met Esmoreit en ze trouwen. Robbrecht wordt door Platus herkend en krijgt de doodstraf voor zijn

118 Esmoreit, onder redactie van C. G. Kraakbeen en Jan Ligthart (Groningen/Den Haag, 1926) 6.

misselijkmakende daad. Esmoreit en Damiët worden uiteindelijk de koning en koningin van Sicilië.

In dit verhaal spelen het geloof van de christenen en moslims een belangrijke rol. Platus belooft namelijk dat Esmoreit altijd als een ‘payijn’, oftewel ‘heiden’, zal worden opgevoed, maar al vrij snel neemt de jonge prins die in het oosten wordt opgevoed uitspraken van de Mohammedanen over, zoals ‘O Tervogant ende Apolijn!’ en ‘bi minen god Apolijn’.120 Het is in het verhaal onduidelijk of Esmoreit nu is

bekeerd of slechts uit gewoonte deze uitspraken over heeft genomen. Als hij aan het einde van verhaal terugkeert naar Sicilië komen deze uitspraken echter niet meer voor.

De beeldvorming in de Esmoreit is naar mijn mening tweeledig. De jonge prins wordt ontvoerd, zodat hij de koning niet kan doden. Indien men dit ziet als een daad van moslims in het algemeen valt te stellen dat zij niet bepaald vriendelijk zijn.

“Platus meester, desen raet es goet. Gaet henen ende haest u metter vaert. Ic wille dat ghi niet en spaert.

Nemt scats ghenoech in uwer ghewelt. Metter gisschen onghetelt,

Ende brinct u boven alle dine,

Ende en spaert daer ane ghenen cost, Want ic hebben soe groten lost

Dat ic den jonghelinc soude bescouwen”121

Platus moet dus van zijn vorst Esmoreit ontvoeren ten gunste van zijn volk. Deze enkele daad van één persoon is niet representatief voor de beeldvorming van het gehele volk. Het geloof speelt in de profetie geen belangrijke rol, aangezien er niet wordt verwezen naar zijn religieuze achtergrond.

Naast deze daad wordt er in principe een heel ander beeld geschetst. Esmoreit wordt immers goed opgevoed aan het hof van de koning, het ontbreekt hem aan niets en hij mag zijn geloof behouden. Damiët zorgt achttien jaar goed voor hem en wordt zelfs verliefd op hem. Een echte liefde blijft echter nog even uit, want 120 Notermans, ‘Mohammedaanse elementen in twee abele spelen’, 630.

121 Esmoreit, 32, r. 130-139.

Esmoreit “waende sijn gheboren van hogher aert, maer mi dunct ic ben een vont”.122

Hij is bang dat hij van een lager komaf is en dus geen kans maakt bij Damiët.

Gezien het verhaal en de punten hierboven is het redelijk lastig om te spreken van een bepaalde beeldvorming in de Esmoreit. Het enige wat vast staat is dat de Saraceense koning, ondanks de ontvoering, het niet slecht voor heeft met de hoofdpersoon aangezien hij een goede opvoeding aan het hof krijgt. Het verhaal sluit af met een opmerkelijk fragment, een uitspraak van de Siciliaanse vorst, de vader van Esmoreit:

“Sou willicse met blider herten ontfaen. Sijt wille come, Damiete wel scoene, Ghi selt in Cecilien crone

Draghen boven al die leven. Ic salse minen sone op gheven, Ende ghi selt seker werden sijn wijf. Want ic hebben soe ouden lijf,

Dat icse nemmeer ghedragen en can.”123

Deze passage noem ik opmerkelijk, aangezien er nergens in het verhaal, ook niet in dit fragment, wordt gesproken over een mogelijk bekering van Damiët, terwijl zij wel mogen trouwen. Daarom kan ik met enige zekerheid stellen dat er in dit verhaal sprake is van een puur hoofs thema in een Oosterse setting, waarin geloof een ondergeschikte rol speelt.

3.8. Gloriant

De achtste bron die is geanalyseerd, is de Gloriant. Dit toneelstuk draagt op twee punten toe aan de beeldvorming. Moslims worden beschreven als brute en verraderlijke mensen en hun geloof wordt niet gezien als een waar geloof.

De Gloriant is een literair toneel werk uit de vijftiende eeuw. Het verhaal kent een typisch ‘Middeleeuws hoofs’ thema: de liefde tussen man en vrouw.124 Hierin

122 Ibidem, 47, r. 472-473.

123 Ibidem, 66, r. 910-917.

neemt de vrouw, prinses Florentijn, de centrale plaats in en de man, hertog Gloriant, moet zijn best doen voor de liefde van zijn leven.

Florentijn is echter een dochter van de Saraceense koning van Abelant, Rodelioen. Dit zorgt voor een probleem wanneer de raadgever en oom van Gloriant, Gheraert, hoort van de liefde van zijn neef en hertog:

“Gloriant neve, dien dach

En mach u nemmermeer ghescien; Ghi moghet wel om een ander sien. Ic sal u segghen redene waer bi: Die rodelioen hi es soe vri

Ende een man van groter machte, Ende die oec haet al ons gheslachte Boven al die leven op die eerde; Want ic versloech metten sweerde Sinen vader voer Abelant,

Ende u vader, die coene wigant, Versloech sinen oem Eysenbaert, Die vroemste man, die nie ghewaert, Ende in heydenesse gorde sweert, Maer u vader wide vermeert

Sloech hem den hals ontwee. Noch dede hi hem scade mee, Daer hi noit sint omme en loech:

Twee sijnre moien kindere hi versloech, Die uut Antiotsen waren gheboren. Dies heeft die rodelioen noch toren, Dat wetic wel ghewaerlike.

Al waerdi here van al kerstenrike, Hine gave u sijnre dochter niet.”125

125 ‘Gloriant, Abele spelen’, Instituut voor Nederlandse Lexicologie (Den Haag/Antwerpen, 1998), r. 470-493.

De Saraceense koning zal dus nooit zijn dochter afstaan aan het nageslacht van de moordenaar van veel van zijn familieleden, zoals te lezen is in dit citaat. Toch zet Gloriant zijn beslissing door en vertrekt richting Abelant. Wanneer Florentijn en Gloriant elkaar zien, zijn zij allebei op slag verliefd. Maar ze worden betrapt door de neef van de koning, Floerant, en gevangengezet door Abelant die hen dreigt te onthoofden.

De knecht van Florentijn, Rogier, bevrijdt en verbergt Gloriant. Hij dringt bij Rodelioen aan op onthoofding van diens dochter Florentijn. Rodelioen is het hier helemaal eens. De reden vinden we in de volgende regels:

“God, die vander maghet was gheboren Ende sijn voetsel van haer soeghede, Ende daer na dat hi ghedoeghede, Datten die felle joden vinghen, Ende aen enen cruce hinghen, Daer hi an sterf die bitter doot,

Om ons te bringhen in vrouden groet, Die moet mine ziele ghenadich sijn.”126

Florentijn, zo blijkt, is plots bekeerd tot het christelijk geloof. Des te meer een reden voor Rodelioen om haar te doden. Wanneer Florentijn bijna wordt onthoofd, duikt Gloriant echter weer op en doodt Rodelioen, om vervolgens met Florentijn naar zijn eigen land terug te keren.

In de Gloriant wordt duidelijk dat de auteur, bewust dan wel onbewust, onjuiste informatie over de islam verschaft. Meermaals wordt er naar ‘de goden’ van de islam verwezen, terwijl in werkelijkheid de islam een monotheïstische godsdienst is. Een voorbeeld van deze situatie vinden in het fragment wanneer de knecht Rogier vertrekt van het hof van Gloriant en hij de volgende woorden spreekt:

“Nu willic gaen lopen metter spoet. Mamet ende Apolijn

Ende Mahoen ende Jupetijn 126 Ibidem, r. 1018-1025.

Die moeten u gheven goeden dach.”127

Hij vraagt dus niet slechts aan Mohammed hulp, maar ook Apollo en Jupiter. Deze twee goden vormden, samen met Tervogan, een afgeleide van Hermes, een anti- drieëenheid in de Middeleeuwen. Deze werd gezien als de tegenhanger van de Latijns christelijke drieëenheid van God, Jezus en de Heilige Geest.

Wat betreft de beeldvorming met betrekking tot moslims zijn er enkele punten die we kunnen stellen. Allereerst wordt in dit verhaal het christendom wederom als het ware geloof beschouwd. Dit maak ik op uit het feit dat Florentijn zich bekeert. In het verhaal gebeurt dit echter zonder aankondiging. In versregel 665 is er voor het laatst sprake van een islamitische ‘god’ die door Florentijn wordt benoemd. Het eerstvolgende moment dat zij weer spreekt tot een god is in de regels 1018 – 1025. In die regels haalt ze echter de christelijke god aan. Tussen deze twee stukken komt Florentijn niet veelvuldig aan het woord, maar als ze spreekt dan is dit niet gerelateerd aan een geloof.

Naast de verhouding tussen de twee geloven vormt de inhoud van dit verhaal ook een beeld ten opzichte van moslims als personen. Dit beeld wordt ingegeven door zowel Rodelioen als Floerant. Rodelioen komt in het verhaal naar voren als een bruut man. Hij zet namelijk zijn dochter, met haar geliefde, vast in de kerker van zijn paleis. Vervolgens gaat hij nog een stap verder en wil hij zijn eigen dochter onthoofden. Het is echter voor Middeleeuwse begrippen niet vreemd dat de vader invloed uitoefent op de huwelijkskeuze van zijn dochter.

Floerant heeft niet het brute karakter van Rodelioen, maar wordt neergezet als een verrader. Hij komt ten tonele wanneer Florentijn en Gloriant elkaar voor het eerst in het echt ontmoeten en ziet dat Gloriant in slaap valt op de schoot van Florentijn. Vervolgens trekt hij naar het kasteel van Rodelioen en zegt:

“O edel oem, ic hebbe ghesien Wonder ane Florentine die scoene, Die met rechten mochte dragen crone Van Babeloen den soudaen.

Si leghet aerm ende aerm bevaen In ghenen boegaert, coene wigant, 127 Ibidem, r. 336-339.

Met enen man uut kerstenlant, Van Bruuyswijc die hertoghe vri. Ic salse u wisen, comt met mi”128

In plaats dat Floerant begrip heeft voor de liefde tussen Gloriant en Florentijn, verraadt hij hen aan zijn oom en zorgt hij er zo voor dat Gloriant en Florentijn worden vastgezet in de kerkers. De oom van Gloriant wil ook liever geen huwelijk tussen de twee geliefden, maar dat had een staatkundige redenen in plaats van religieuze redenen. Hieruit maak ik op dat voor de Latijns christelijke personages het geloof geen rol speelt, daar iemand zich kan bekeren, terwijl de islamitische personages er wel degelijk een probleem mee hebben.

Hoewel de tegenstelling tussen christendom en islam weliswaar niet het hoofdthema is in de Gloriant komt deze wel ter sprake en wordt de christen als hoofs en goed ervaren. De personages van de moslims worden echter neergezet als bruut en verraderlijk en hun geloof is minderwaardig aan het christelijke geloof.

3.9. Florigout

Net zoals in de Gloriant is er in de Florigout sprake van een barbaars beeld van moslims, geweld schuwen ze niet. Maar tussen al deze brute moslims is er ook een vrome Saraceense prinses die niet aan dit beeld voldoet.

De Florigout is een ridderroman uit het begin van de vijftiende eeuw. De roman is, bij gebrek aan een overgeleverde titel, vernoemd door K.H. Heeroma naar de hoofdrolspeler van het verhaal, Florigout.129 Van deze roman zijn 41 fragmenten

overgeleverd met in totaal 1030 versregels. Door deze incomplete overlevering is niet aan te geven door wie dit verhaal geschreven is. Wel valt op te maken dat de tekst geïnspireerd is op de Franstalige ridderromans.130

De kern van de Florigout gaat over een zoektocht naar een aantal personen van het Engelse koningshuis in een fictief Saraceens gebied waarin de stad Montbrand ligt. Deze stad is christelijk geworden en wordt bestuurd door een christelijke koning. Het verhaal begint bij de treurige Engelse koningin Florentine, van 128 Ibidem, r. 732-740.

129 Florigout: fragmenten van een 14e-eeuws ridderverhaal. Uitgeg. door K.H. Heeroma (Leiden,

1962) 1.

oorsprong een Saraceense prinses, die haar man, kind (Florigout) en dappere ridder Autefleur kwijt is. De rest van het verhaal, voor zover aanwezig, gaat over de zoektocht naar deze personen.131

In de tekst van de Florigout wordt meermaals verwezen naar Saracenen en de Saraceense gebieden, alhoewel deze dus fictief van aard zijn. Op basis van de tekst ontstaat er een beeld van moslims in het algemeen. Vrijwel aan het begin van de overgeleverde delen van de Florigout wordt het volgende beschreven:

“Vanden .ij die de maget

Met hem roueden zere verbaget Tote onder een maras

Dat zere dorwassen was

Met langen ende met grouuen riede Daer beeten die valsche liede Die .J nam dat magediin Ende hieft vande perde siin Ende zettet op die erde Als die ghene die begerde Sinen wille daer mede te doene Want beide die saragoene Haddent sonderlinge ghezeit Maer elc wilde so men seit

Dat siin ghezeke deerste ware."132

Twee woeste Saracenen overvallen een maagd, nemen haar mee op hun paard en vergrijpen zich aan haar vlak bij een moeras. Dat zijn nagenoeg de eerste regels die zijn overgeleverd van de Florigout. Wat zich hiervoor heeft afgespeeld, is onduidelijk.

In dit fragment worden twee Saracenen neergezet als woeste mensen die zich vergrijpen aan een maagdelijke dame. Zij overleven echter niet, want na deze passage wordt de één gedood door de held Naen en over de ander wordt niet meer