• No results found

Islam door Latijns christelijke Middeleeuwse ogen.

In het debat rondom de Europese beeldvorming van moslims en de islam tijdens de Middeleeuwen wordt aangevoerd dat de auteurs in de Zuid-Europese gebieden beïnvloed werden door incorrecte informatie. Een belangrijke rol hierin is weggelegd voor de bijbel, maar ook voor de verbeelding van de auteurs zelf. Veel van hen hadden geen enkele achtergrondkennis van de islam, terwijl zij wel over dit geloof schreven. Hierdoor ontstond er kort gezegd een beeld waarbij de islam niet als een echt geloof werd beschouwd. Hierna zal ik een chronologische beschrijving geven 63

van de beeldvorming, zoals deze in het debat wordt besproken, en tevens specifiek ingaan op de beeldvorming rondom Mohammed en Saladin in de Europese context.

In de periode van de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw is de beeldvorming rondom de islam in beweging. In de eerste twee eeuwen worden moslims in de wereldse literatuur bestempeld als heidenen. Dit wordt onder andere gebruikt als propagandamiddel door de Latijnse christenen tijdens de kruistochten om deze te legitimeren.147 Dat de propaganda aanslaat, blijkt uit het gegeven dat ridderromans

geschreven in de loop van de twaalfde en begin dertiende eeuw dit beeld van heidenen overnemen en projecteren op de aanhangers van Mohammed.148

In de geestelijke literatuur worden moslims niet alleen aangezien als heidenen, maar zelfs als ketters, die volgelingen zijn van de aartsketter Mohammed.149 Peter de Eerbiedwaardige150 is hierbij een zeer bepalende factor. Hij

geeft in de twaalfde eeuw opdracht om de Koran te vertalen naar het Latijn. Daarnaast schrijft hij twee werken waarin hij zijn visie op de islam laat blijken. In zijn eerste werk beschrijft hij dit geloof als een samenraapsel van christelijke ketterijen. Bij zijn tweede werk gaat hij nog een stap verder en noemt de islam een deel van een satanistisch plan om de christelijke kerk te vernietigen.151

Naast de wereldse en geestelijke literatuur die uitgaan van deze heidense dan wel ketterse beeldvorming, zijn er ook enkele filosofen die een geheel andere visie op de islam hebben. Verschillende auteurs, zoals Willem van Malmesbury, Otto van Freising en Petrus Alfonsi, hebben, in tegenstelling tot anderen, hun beeld gebaseerd op vertaling van islamitische werken die voornamelijk afkomstig waren uit het door de Latijnse christenen bevrijdde Toledo.152

Het verschil is dat deze filosofen de kennis hebben dat de islam, net zoals het christendom, een monotheïstische godsdienst is en dat Mohammed daarin de

147 Tolan, Saracens, 103.

148 Ibidem, 127.

149 Ibidem, 136.

150 In het Engels Peter the Venerable.

151 David Vermeiren, ‘Oriëntalisme in de middeleeuwen. De representatie van Mohammed in Jacob van Maerlants "Spiegel historiael"’, Queeste. Tijdschrift over Middeleeuwse letterkunde in de

Nederlanden 17, no. 2 (2010) 163.

belangrijkste profeet is.153 Willem van Tripolie ziet de islam echter niet als het ware

geloof. Moslims zijn in zijn ogen ongelovigen die dicht tegen het christendom aan zetten en daardoor bijna hun redding nabij zijn.154

Kortom, in de eerste twee eeuwen die betrekking hebben op mijn onderzoek kan de beeldvorming worden bestempeld als fantasierijk en verkeerd, aangezien het beeld gebaseerd is op onjuiste dan wel onvolledige informatie en beïnvloed is door de eigen achtergrond. Daarnaast is het op filosofisch gebied weliswaar realistischer, maar nog niet waarheidsgetrouw.

In de veertiende en vijftiende eeuw verandert aan het heidense dan wel ketterse beeld weinig. De filosofische invloed op de beeldvorming verdwijnt in deze periode. Hiervoor zijn twee redenen. Allereerst realiseert men zich aan het begin van de veertiende eeuw dat de islam niet zal verdwijnen. De moslims zullen dus de stap naar het christendom niet maken. Dit heeft te maken met de Mongoolse stammen die, door een strijd met de islamitische stammen, hun geloof leren kennen en zich ook bekeren tot de islam.155

Daarnaast nam in de Latijns christelijke gebieden de interesse in de islam af. Door het concilie van Vienne (1311 – 1312) kwam er een einde aan de eenheid binnen het Westerse denken. Hierdoor had men minder interesse en energie om na te denken over de rol van de islam in de wereld. Men wordt onverschillig ten overstaande van dit geloof.156

Pas halverwege de vijftiende eeuw neemt de interesse in de islam weer toe. Dit heeft te maken met de ontwikkelingen in het Byzantijnse rijk en de val van Constantinopel, waarbij de islamitische Ottomanen aan de macht kwamen. In een briefwisseling tussen de paus, Pius II (1405 – 1464), en Aeneas Silvius stelt de paus dat het christendom en de islam weinig verschillen, maar dat het christendom een betere keuze is aangezien hier mag worden gediscussieerd en bij de islam niet.157

Aan het einde van de vijftiende eeuw had men een objectiever beeld van islam verkregen. De kennis was niet meer gebaseerd op onjuiste bronnen en verbeelding van auteurs, maar op bestudering van zowel islamitische bronnen als een 153 Ibidem, 34-36. 154 Ibidem, 62. 155 Ibidem, 67-69. 156 Ibidem, 73-74. 157 Ibidem, 100-102. 65

zelfreflectie van het eigen geloof. Latijns christelijke onderzoekers beschouwden de islam nu als een belangrijk onderdeel in de wereld, maar nog steeds als probleem voor het christendom.158

De beeldvorming rondom de islam is niet slechts gebaseerd op het geloof. Ook de cultuur speelt een belangrijk rol. In de Latijns christelijke literatuur was hiertussen duidelijk onderscheid. Volgens Sharon Kinoshita worden moslims gezien als barbaren, om zo de eigen Latijns-christelijke identiteit te benadrukken. Er is echter ook sprake van een soort seksuele verleiding of bewondering ten opzichten van deze barbaren.159 Als voorbeeld geeft zij een beschrijving van een Saraceens

persoon die wordt beschreven als ‘lusty black-skinned’.

Ook in de beschrijving van culturele aspecten komt een bewondering naar voren. Een voorbeeld hiervan gebruikt Jarbel Rodriguez in zijn werk Muslim and

Christian Contact in the Middle Ages:

“Each one of them resides in his palace in great splendour, and they own villages and towns, and their stewards bring them the tribute thereof, and they eat and drink and rejoice all the days of their life. Within the domains of the palace of the caliph there are great buildings of marble and columns of silver and gold, and carvings upon rare stones are fixed in the walls. In the caliph’s palace are great riches and towers filled with gold, silken garments, and all precious stones.”160

Er valt dus te stellen dat er een duidelijk onderscheid is tussen het geloofsaspect enerzijds en seksuele aspecten anderzijds.

Dat de Latijnse christenen niet veel kennis hadden met betrekking tot de islam en moslims blijkt eveneens uit de beschrijving van Mohammed in de periode van de twaalfde tot de vijftiende eeuw. In de eerste Latijnse biografieën over de profeet Mohammed, daterend uit het begin van de twaalfde eeuw, wordt hij gerepresenteerd

158 Ibidem, 103.

159 Sharon Kinoshita, ‘Beyond philology; cross-cultural engagement in literary history and beyond’, in Suzanne Conklin Akbari, A sea of languages. Rethinking the Arabic role in Medieval literary history (Toronto, 2013) 28-29.

als een magiër.161 Dit beeld is echter niet gebaseerd op islamitische bronnen, maar

op de verbeelding van de auteurs. De reden hierachter is het gebrek aan bronnen en kennis met betrekking tot de profeet. En zelfs als er meer beschikbare bronnen zijn, zoals bij Peter de Eerbiedwaardige, dan nog werd er een onjuist beeld neergezet, namelijk dat Mohammed een aartsketter zou zijn.162

Hoewel er in de dertiende eeuw meer beschikbare bronnen voor handen zijn, blijven er veel fabels rondom het leven de van profeet. De bisschop Pedro Pascual, die tegen het einde van dertiende eeuw gevangen werd gehouden door de Moren, schreef op basis van islamitische en Latijns christelijke bronnen een biografie over Mohammed waarin hij veel onjuistheden beschreef, zoals zijn dood:

“As Muhammed goes off to sleep with a jewess who dares not refuse him, her family ambushes him, kills him, and has his cadaver cut up and devoured by pigs – all but one foot, which they dress in myrrh and sweet-smelling unguents.”163

Op basis van dit soort bronnen zijn vervolgens overzichtswerken van de geschiedenis geschreven, zoals de Speculum Historiaele, dat diende als basis voor de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant. In dit werk wordt Mohammed eveneens bestempeld als ketter en als de op een na grootste bedreiging voor de christelijke kerk.164

In de veertiende en vijftiende eeuw verdwijnt het beeld van de magiër Mohammed en wordt vervangen door een, nog steeds, ketters beeld. Mohammed zou namelijk een soort kardinaal zijn geweest die zoveel wrok koesterde tegen de paus en het christendom dat hij het christendom zou willen vernietigen.165

In de Middelnederlandse literatuur werd één Saraceens persoon in een speciaal daglicht gesteld, namelijk Saladin. Dit is in de Latijnse christelijke werken buiten de Nederlandstalige gebieden niet veel anders. Terwijl je zou verwachten dat 161 Ibidem, 299.

162 Tolan, Saracens, 136.

163 John Tolan, Sons of Ishmael. Muslims through European Eyes in the Middle Ages (Florida, 2008) 37.

164 Vermeiren, ‘Oriëntalisme in de middeleeuwen’, 164.

165 Southern, Western Views of Islam, 74.

hij gedemoniseerd zou worden, aangezien hij vele belangrijke veldslagen tegen de kruisvaarders wist te winnen, werd hij juist bejubeld om zijn hoofsheid, edelmoedigheid en tolerantie.166

In feite zijn er twee redenen waarom Saladin als voorbeeld van hoofsheid werd gezien. Enerzijds waren er namelijk auteurs die ervan uit gingen dat het Latijns christelijke hoofsheid een soort universele code was. Door dit te projecteren op Saladin konden zij hun idee bekrachtigen. Anderzijds waren er auteurs die het hoofse aspect gebruikte om Saladin te bestempelen als het kind van een Latijns christelijke jonkvrouw en dat hij het christendom hierdoor stiekem bejubelde en zich in het geheim zelfs bekeerde.167

Er valt op basis van het debat te stellen dat het beeld in de Middelnederlandse literatuur op enkele punten afwijkt van het beeld in het historische debat. Met name als het gaat om de benaming heiden of ketter is er duidelijk verschil, aangezien in de onderzochte bronnen geen sprake is van ketterij. Daarnaast is er in de Latijns christelijke bronnen wel een soort ontwikkeling terug te vinden met betrekking tot de beeldvorming, maar in de Middelnederlandse werken is hier geen sprake van.

Conclusie

Het is een gebrek dat Middelnederlandse bronnen niet worden opgenomen in het debat rondom de beeldvorming van de islam in de periode vanaf de twaalfde tot en met vijftiende eeuw. De overleveringen uit deze periode bieden een aanvulling op het huidige beeld dat er in het historisch debat heerst, maar er is ook sprake van een nuancering van de beeldvorming. Dit valt op te maken uit de verschillende bronnen die in het kader van deze thesis zijn onderzocht.

166 Tolan, Sons of Ishmael, 79.

De beeldvorming in de Middelnederlandse literatuur bestaat uit een aantal aspecten. Allereerst is er in de verschillende bronnen weinig dan wel verkeerde kennis met betrekking tot de islam. Zowel in de Spiegel Historiael, het Boec van der

Wraken en de Gloriant wordt duidelijk dat de auteurs, bewust dan wel onbewust, niet

weten waar ze over spreken. In de eerste twee werken worden verschillende benamingen gebruikt voor de Saracenen, zonder dat de auteur duidelijk weet wat het verschil is. In de Spiegel Historiael en de Gloriant roepen verschillende Saraceense personages niet één, maar meerdere goden aan naast Mohammed. Hieruit wordt duidelijk dat de auteurs dachten dat de islam een polytheïstische godsdienst was in plaats van een monotheïstische godsdienst. Dit kan een strategische keuze zijn geweest, om de Latijnse christenen zo te vormen dat ze zich tegen de islam zouden keren bijvoorbeeld.

Een tweede kenmerk van de beeldvorming is de verhouding van het christendom ten opzichte van de islam. Het christendom werd in de Middelnederlandse bronnen gezien als het enige ware geloof. Deze constatering is gebaseerd op twee argumenten. Ten eerste spreekt Jacob van Maerlant letterlijk over de ‘valse god Mohammed’ die wordt aanbeden. Daarnaast is er in meerdere werken sprake van een bekering. In sommige van deze werken wordt er vrijwel niets over gezegd, maar bij andere werken is de bekering duidelijk benoemd. Dit is het meest duidelijk terug te vinden in de Dystorie van Saladine waar Saladin predikanten van de drie wereldgodsdiensten vraagt naar hun geloof om vervolgens te kiezen voor het christendom wiens wetten hij het beste acht.

Dit tweede punt wordt ook ondersteund door het feit dat in de meeste werken moslims met het woord heiden worden bestempeld, in plaats Saracenen of moslims. Enkele voorbeelden zijn terug te vinden in de Spiegel Historiael, Van den coninc

Saladijn ende van Hughen van Tabaryen en Gloriant. Het Roelantslied gaat als enige

werk net een stap verder door moslims niet slechts te bestempelen als heidenen, maar zelfs als ‘vijanden van God’. Hiermee wordt dus bedoeld dat de islam niet slechts een minderwaardig geloof is, maar een stroming die als bedreiging wordt gezien van het eigen geloof.

Daarnaast is er nog een ander kenmerk wat invloed heeft op het beeld van moslims. In bijvoorbeeld Floris ende Blancefloer worden de Saraceense koning en zijn nobele ridders beschreven als gewelddadig en moordzuchtig. Dit karakter is te benoemen als barbaars, aangezien de christelijke personen in dit verhaal juist zeer 69

hoofs zijn en zich gedragen volgens de regels. Dit barbaarse karakter komt ook naar voren in de Flandrijs waar de hoofdpersoon meerdere malen wordt aangevallen door Saraceense prinsen, hij tegen verschillende monsterlijke figuren moet vechten en de Saraceense vorst Aligorant zich niet houdt aan het ‘gastrecht’.

Een laatste constatering met betrekking tot de beeldvorming is dat er in de periode vanaf de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw weinig sprake is van ontwikkeling in de beeldvorming. Zowel in het werk uit de twaalfde eeuw, de Floris

ende Blancefloer, als het werk uit de vijftiende eeuw, de Florigout, komt een beeld

van barbaarse en heidense personen naar voren die horen bij de volgers van Mohammed. Dit beeld is in de tussenliggende eeuwen weinig tot niet veranderd. Het enige wat afwijkt van dit beeld is de beschrijving van Saladin, zowel in het dertiende als het vijftiende eeuwse verhaal waarin hij een hoofdrol speelt. Saladin is een en al vroomheid en er wordt nagenoeg niet negatief over hem geschreven. Hij wordt dan ook niet echt gezien als een moslim, maar eerder iemand die een bijna volmaakt christen is.

Verschilt dit beeld nu met het beeld dat geschetst wordt in het historisch debat? Naar mijn mening is er dus zowel sprake van overlap als van verschil. De overlap vinden we in de volgende punten. Allereerst is zowel in de Middelnederlandse als in de Zuid-Europese bronnen sprake van een onjuist dan wel verkeerd beeld van de islam. Mede door de invloed van Peter de Eerbiedwaardige is dit beeld ontstaan. Verschillende auteurs hebben immers op zijn werk voortgeborduurd, zoals Vincentius van Beauvais’ Speculum Historiale en de daarop gebaseerde Spiegel Historiael. Het gevolg hiervan is dat er lange tijd vanuit werd gegaan dat moslims dus meerdere goden aanbaden, die samen een anti-drieëenheid vormden tegen het Latijnse christendom.

Daarnaast is ook in deze literatuur sprake van een visie dat het christendom het ware geloof is en de islam niet. Met name de filosofen uit de twaalfde en dertiende eeuw zien het christendom als het beste geloof wat er is. De islam wordt door Willem van Tripolie immers als een onecht geloof gezien, maar de aanhangers zitten wel dicht tegen het geloof aan. Maar ook aan het eind van de vijftiende eeuw valt op te maken dat het christendom meer als het ware geloof wordt aanschouwd, aangezien paus Pius II dit verkondigt in een briefwisseling met Aeneas Silvius.

Ook is er een overeenkomst tussen de in het debat gebruikte bronnen en die uit het Middelnederlands als het gaat om het barbaarse karakter van moslims. Zoals Sharon Kinoshita aangeeft werden de moslims gezien als barbaren die in feite alles waren waar de Latijnse christenen zich tegen af zetten. Dit lezen we dus ook terug in de verschillende Middelnederlandse werken, waar veel islamitische personages worden gelinkt aan geweld, moord- en wraakzucht en wantrouwen.

Tot slot is de rol van Saladin, als vroom vorst, net zo afwijkend in het historische debat. Ook hierin wordt hij beschreven als de vorst die nagenoeg op gelijke voet staat als de Latijns christelijke vorsten, zoals Karel de Grote. Hij is welgemanierd en lijkt geenszins op de beschreven moslims.

Er zijn echter ook wezenlijke verschillen tussen de gebruikte Zuid-Europese overleveringen en die uit de Nederlandstalige gebieden. In geen van de Middelnederlandse werken ben ik namelijk een beeld tegengekomen dat de moslims ketters waren en Mohammed werd aanschouwd als de antichrist. Moslims zijn heidenen, mensen die niet van het Latijns-christelijke geloof zijn. Ze zijn echter geen aanhangers van ketterse gebruiken.

Dit beeld bestaat echter wel in het debat. Gevoed door het werk van Peter de Eerbiedwaardige is dit beeld ontstaan en overgenomen door verschillende auteurs na hem. Hij zag in moslims wel aanhangers van verschillende christelijke ketterijen. Hij bestempelde moslims als aanhangers van de aartsketter Mohammed. Deze beeldvorming is dus echter niet overgenomen door de Middelnederlandse auteurs.

Waar in de Middelnederlandse literatuur geen echte ontwikkeling te ontdekken valt in de beeldvorming tot de ander, in dit geval de islam en moslims, is dat in het debat weldegelijk aan de orde. De rol van Mohammed wordt bijvoorbeeld nagenoeg niet aangestipt, terwijl in het debat wordt gesteld dat hij eerst werd gezien als aartsketter om vervolgens vanaf de veertiende eeuw meer beschreven te worden als een kardinaal die een bepaalde wraak koestert ten opzichte van het christendom.

Maar ook bijvoorbeeld de interesse in de islam verschilt. Zo geeft Southern aan dat de interesse voor dit geloof tussen het begin van de veertiende en halverwege de vijftiende eeuw sterk afneemt en pas tegen het einde van de vijftiende eeuw pas weer terugkomt. Als we dit beeld naast de Middelnederlandse overleveringen leggen sluit dit niet aan, aangezien de meeste werken uit deze periode komen. Dit zou bijvoorbeeld ook verklaard kunnen worden door de opkomst de stadsliteratuur, maar daar richt ik mij in dit onderzoek niet op.

Daarnaast wordt de islam aan het eind van de vijftiende eeuw ook niet meer bekeken met een gebrek aan kennis van dit geloof, maar juist door de bestudering van islamitische bronnen. Hierdoor komt de het beschreven beeld meer overeen met de werkelijkheid. Dit is echter niet terug te vinden in de werken uit de vijftiende eeuw die in deze thesis zijn verwerkt. In de Dystorie van Saladin wordt namelijk aangenomen dat Saladin zich op de valreep bekeert tot het christendom, waar echter geen feiten van bekend zijn. En in de Florigout blijft het beeld van een barbaars volk