• No results found

3. Beeldvorming in de Middelnederlandse bronnen

3.2. Spiegel Historiael, vierde partie.

De volgende bron is de Spiegel Historiael van Jacob van Maerlant. Dit semi- historisch werk bespreekt de ‘wereldgeschiedenis’ tot en met de twaalfde eeuw. In dit werk wordt duidelijk dat de schrijver een bewust of onbewust verkeerd beeld van de islam had en dat hij moslims ziet als zwakke krijgers, maar ook als barbaren. Ook in dit werk is de islam een valse godsdienst en het christendom het enige waren geloof.

In 1282 of 1283 begon Jacob van Maerlant aan zijn Spiegel Historiael.86 Dit werk is geschreven in opdracht van graaf Floris V van Holland (1254 – 1296) en is een overzicht van de geschiedenis vanaf het begin tot en met de twaalfde eeuw.87

Het is Van Maerlant echter niet gelukt dit werk te voltooien aangezien hij vanwege zijn hoge leeftijd moest stoppen in 1288. Het werk is een Middelnederlandse vertaling en bewerking van de Speculum Historiale van Vincentius van Beauvais, dat rond 1250 werd gepubliceerd. Van Maerlants versie bestaat uit vijf delen, waarvan hij er zelf tweeënhalf schreef, de tweede partie sloeg hij over en bij de vierde partie stopte Van Maerlant na 18.000 verzen. Andere schrijvers hebben zijn werk afgemaakt.88

De Spiegel Historiael beschrijft de gehele wereldgeschiedenis tot ongeveer de dertiende eeuw. De historische helden en imposante gebeurtenissen, zoals de strijd om Troje, Alexander de Grote, Karel de Grote en de Kruistochten, passeren de revue in dit werk. Het contact tussen Latijnse christenen en moslims wordt behandeld in de 86 P. J. Blok en P. C. Molhuysen, Nieuw Nederlansch biografisch woordenboek 7 (Leiden, 1927) 823.

87 Van Oostrom, Stemmen op schrift, 523.

88 Bart Besamusca en Gerard Sonnemans (ed.), De crumen diet volc niet eten en mochte.

Nederlandse beschouwingen over vertalen tot 1550 (Den Haag, 1999) 39.

vierde partie. Daarom richt ik mij voor dit onderzoek slechts op dit gedeelte van het gehele werk. Ondanks dat het een beschrijving van de geschiedenis is, is het werk niet geheel chronologisch, gezien de verwijzingen naar keizer Constantijn de Grote (272 – 337) in deze vierde partie.89

Er vallen een aantal zaken op met betrekking tot de beeldvorming van de islam. Allereerst worden moslims op meerdere manieren benoemd. Ter illustratie enkele citaten uit eenzelfde hoofdstuk, namelijk hoofdstuk twaalf, ‘Hoe Karel

dafgoden brac’:

“Die Sarrasijnsce wet gewaghet Vandien slotele, dien hi draget, Die sal hem uter hant ontfallen Int jaer te voren alse in Gallen Een coninc sal worden geboren, Die al Spaengen sal testoren, Ende bringen ter kerstijnre wet. Daer na wert onlanghe gelet, Alse die heidinen sien dat, Sine sullen haren scat

Indie erde graven ende vlien:

Die heidine seggen dit sal gescien.”90

In deze versregels wordt er eerst gesproken over de ‘Sarracijnse wet’ terwijl enkele regels verder wordt gesproken over ‘heidinen’. Er wordt echter ook onderscheid gemaakt tussen de verschillende volkeren. Van Maerlant spreekt immers in zijn werk, naast Saracenen of heidenen, ook over ‘Tuerken’. Hier maak ik uit op dat de auteur niet voldoende achtergrondinformatie had over het gebied en bewoners waar hij over schreef of dat het in die tijd gebruikelijke synoniemen waren voor hetzelfde volk dan wel gebied. Hij maakt immers onderscheid, maar doet dit niet op structurele basis.

De beschrijving van moslims tijdens gevechten draagt daarnaast ook bij aan de beeldvorming in dit werk. Deze beschrijving is tweeledig: of de moslims worden afgeschilderd als een minder sterk volk dat voornamelijk verliest van de sterke 89 Jacob van Maerlant, Spiegel Historiael. Vierde partie (1283-1296) boek I, VI.

Latijnse christenen of ze worden beschreven als een moordzuchtig volk dat niemand spaart. Hieronder twee voorbeelden die hierop aansluiten.

Bij een beschrijving door Van Maerlant over een strijd tussen Karel de Grote en een Turks volk gaat de auteur uitvoerig in op de rol van de Latijns christelijke helden. De tegenstander blijft immers vrijwel buiten schot, behalve als het gaat om hoe zij werd verslagen:

“Doch wonnen si die stat vermeten, Daer si in vonden rijcheit groot, Ende sloughen aldie Tuerken doot.”91

In dit korte citaat worden de Turken beschreven als zwakkere krijgers dan de Latijns christelijke ridders, aangezien zij allen doodgeslagen werden. Bij de beschrijving van een strijd in Byzantium tussen de Byzantijnen en de Turken laat de auteur echter een ander kant zien, namelijk die van moordzuchtige Turken:

“Die Tuerken die volgeden naer, Ende versloughense hier ende thaer, Ende wonnen hem af met spoede Hare tenten metten goede,

Ende vingen ende slougen doot Man ende wijf, clene ende groot.”92

De Turkse strijders worden hier beschreven als moordzuchtige mensen die iedereen op hun pad doden, ongeacht het een man of vrouw is of welke leeftijd het heeft.

Deze beide voorbeelden zorgen ervoor dat er impliciet een bepaald beeld wordt gecreëerd over de moslims, ondanks dat er weinig expliciete beschrijvingen zijn in dit werk. Het beeld wat ontstaat van moslims is dat het een volk is dat enerzijds qua militaire kracht onderdoet aan de Latijnse christenen, maar anderzijds krijgen ze ook het stempel voor een moordzuchtig volk dat gruwelijke daden verricht. Eigenlijk zijn het een soort barbaren.

91 Ibidem, boek III, XIV, r. 34-36.

92 Ibidem, IV, r. 39-44.

De lezer van nu moet zich wel realiseren dat het werk van de auteur ophoudt aan het begin van de twaalfde eeuw. Daardoor is alleen de succesvolle Eerste Kruistocht beschreven. Een periode waarin de Latijns christelijke legers ook daadwerkelijk sterker leken, daar zij Jeruzalem en delen van het Heilige Land konden veroveren. Latere kruistochten tonen immers aan dat de militaire kracht van de Saraceense legers zeker niet onderdeed voor die van de Latijnse christenen, zoals beschreven in het eerste hoofdstuk.

Naast het vormen van een beeld over de aanhangers van de islam geeft Van Maerlant ook zijn mening over de islam zelf. Hij is namelijk van mening dat dit een vals geloof is. Het christendom is het enige ware geloof. Dit blijkt onder andere uit de fragmenten hieronder, waarin de auteur onder andere stelt dat de god van de moslims een valse God is. Het fragment bestaat uit twee delen: een deel uit het hoofdstuk Agolants doot en een deel uit het hoofdstuk Van Fernaghuuts doot:

“Een vreselijc strijt daer began, Entie kerstine sloughen doot Die heidine, cleene ende groot. Doe sprac die coninc Agolant, Ende lyede mede altehant, Dat beter ware die kerstine wet, Dan die Mahomet hadde gheset, Ende seide hi wilde an Karel gaen, Ende smaergens doepsel ontfaen, Ende bejagede vast ghelede, Te vaerne ende te keerne bede.”93

“Die ruese een zwaer luut uutgaf, Ende riep hulpe alse een zot

An Mahomette, sinen valschen God; Want hi ghevoelde der doot pine.”94

93 Ibidem, boek I, XX, r. 34-44.

In het eerste citaat schrijft Van Maerlant letterlijk dat de ‘kerstine wet’, wat volgens mij wijst op het christendom in het algemeen, beter is dan ‘die Mahomet heeft gheset (vers 38 en 39). In het tweede citaat staat dus dat Mohammed geen echte god is. Naar mijn mening wil Van Maerlant hiermee duidelijk stellen dat de islam, in tegenstelling tot het christendom, een valse godsdienst is.

Op basis van deze voorbeelden uit de vierde partie van de Spiegel Historiael kan ik een aantal conclusies trekken. Allereerst had Van Maerlant niet echt weet van het volk en de cultuur die hij beschreef. Aangezien dit een vertaling is van een ander werk dat gebaseerd is op onjuiste bronnen, waarover in het volgende hoofdstuk meer, is het ook niet raar dat hij dit niet weet. Maar hierdoor gebruikt hij wel verschillende benamingen, zoals Turken, Saracenen en heidenen door elkaar. Daarnaast krijg je op basis van dit werk het idee dat moslims geen sterke soldaten zijn, aangezien zij worden beschreven als de verliezende partij. Maar het zijn wel moordzuchtige mensen, barbaren, die in feite geen onderscheid maken tussen wie zij doden. En tot slot heeft Van Maerlant een mening over de islam als geloof. Hij vindt namelijk dat het een vals geloof is. De christelijke wet is sowieso beter en de god Mohammed, die echter geen god is en het punt van de onwetendheid van de schrijver ondersteunt, is een valse, niet bestaande god.

3.3. Flandrijs

In de Flandrijs wordt er een tweeledig beeld van moslims en de islam gevormd, ondergeschikt aan een hoofs thema. Dit beeld is dat moslims enerzijds barbaren zijn, onbetrouwbaar en gewelddadig, maar anderzijds wordt er ook gesproken over een rechtvaardig Saraceense vorst en diens dochter die niet in dit beeld passen. Ook draagt dit werk bij aan het beeld over islam in vergelijking met het christendom.

Volgens Neerlandicus Kees de Graaf is de Flandrijs geschreven in de eerste helft van de dertiende eeuw. Het is echter moeilijk om een gerichtere indicatie te geven, aangezien er vrij weinig informatie is overgeleverd. Hij komt tot deze conclusie op basis van een vergelijking met andere werken uit deze periode.95 De

overlevering is helaas gebrekkig, waardoor niet alles in het verhaal even duidelijk wordt.

95 Flandrijs: fragmenten van een Middelnederlands riddergedicht. Uitgegeven door Kees de Graaf (Groningen, 1980) 77.

De held Flandrijs is in gevecht met twee wildemannen. Eén is er gedood, de ander maakt het Flandrijs lastig. Uiteindelijk wordt Flandrijs gered door de prinses Ysabele. Ze blijkt een volgelinge van Mohammed te zijn. Ze is de dochter van Justiniaen, de heer van het bruine kasteel en deze heer wordt beschreven als de rechtvaardigste Saraceen tussen Rijn en Donau. Gezamenlijk rijden ze naar het kasteel waar Flandrijs als een held wordt onthaald. Het wordt niet precies duidelijk waarom hij als held wordt ontvangen. Justiniaen staat een huwelijk tussen zijn dochter en Flandrijs toe en hij belooft christen te worden indien Flandrijs de heidense koning Aligorant gevangen weet te nemen. De zoon van Justiniaen is echter niet blij met het aanstaande huwelijk tussen Ysabele en de christen Flandrijs en beraamt een moordaanslag, waarbij hijzelf uiteindelijk wordt gedood door Flandrijs.

Op weg naar Aligorant beleeft Flandrijs meerdere avonturen waarbij hij onder andere een reus doodt. Daarnaast wordt Flandrijs in een woud aangevallen door een vreemdeling, Gadoliant, de zoon van Aligorant, die hij weet te doden. Aangekomen aan het hof van deze heidense koning wordt Flanderijs herkent, aangevallen door vier onderdanen en gevangengezet. Uiteindelijk weet hij te ontsnappen en naar alle waarschijnlijkheid Aligorant gevangen te nemen.

In de Flandrijs komen meerdere verwijzingen voor naar aanhangers van de islam. Allereerst de heer Justiniaen. Nadat Flandrijs klaar is met zijn strijd met de twee wildemannen, waarbij hij hulp van prinses Ysabele krijgt, danken zij elkaar en vertelt de prinses wie zij is en wie haar vader is:

“Mijn vader es here van binnen castele Hem behoeren toe ridders voeren Ende es de gherechtichste sarrasijn Die wont tusschen dunauwe enten rijn Bi namen heet ti iustiniaen.”96

In dit fragment wordt de vorst bestempeld als de gerechtvaardigdste sarrasijn die er is. Dat Justiniaen rechtvaardig is blijkt uit twee daden die later in het verhaal volgen. Hij belooft eerst christen te worden indien Flandrijs de Saraceense vorst Aligorant gevangenneemt en ten tweede dat Flandrijs niet wordt bestraft voor het doden van Justiniaens zoon, nadat die Flandrijs in een hinderlaag had laten lopen. Mogelijk 96 Ibidem, 166, part I, r. 108-112.

verwijst de naam Justiniaen naar de christelijke Byzantijnse keizer Justinianus I de Grote (482/483 – 565). Dit wordt echter niet aangegeven in het verhaal. De nadruk ligt in deze situatie erg op het rechtvaardig zijn. Dit kan worden gezien als een soort van spiegel voor de lezer van de Flandrijs. Als iemand immers zo rechtvaardig is als Justiniaen, dan is hij pas echt een goed mens en kan hij christen worden om het te volmaken.

Dat rechtvaardigheid belangrijk is, toont ook de situatie aan als Flandrijs is aanbeland aan het hof van Aligorant. Een vorst heeft het ‘gastrecht’, hij dient een reiziger onderdak te bieden. Flandrijs krijgt dit onderdak niet, aangezien hij Aligorants zoon, Gadoliant, heeft gedood. Echter, deze daad was een daad van verdediging. Gadoliant was fout en viel Flandrijs aan. Toch wordt aan het eind van dit stuk Flandrijs gevangengenomen door de onderdanen van Aligorant.97

Ondanks dat de Flandrijs zich niet nadrukkelijk bezighoudt met de beeldvorming rondom moslims, valt er naast de tegenstelling tussen Justiniaen en Aligorant wel het een en ander uit te halen. Flandrijs doodt immers in het verhaal twee Saraceense prinsen, die beide wilden dat Flandrijs gedood werd. De zoon van Justiniaen is kwaad, omdat zijn zus Ysabele mag trouwen met de christen Flandrijs en dat zijn vader zich zal bekeren. Daarom bedenkt hij een valstrik met tien onderdanen. De valstrik mislukt en de prins wordt zelf gedood. Gadoliant, zoon van Aligorant, valt Flandrijs in het woud rondom het paleis van zijn vader aan als een wildeman. Hierop breekt een gevecht uit en doodt Flandrijs Gadoliant.

Uit deze twee beschrijving kan een lezer zich een beeld vormen over moslims, namelijk dat zij onbetrouwbare, gewelddadige en woeste mensen zijn. Zeker als men de rol van de prinsen en Aligorant naast die van Justiniaen en zijn dochter legt.98

Toch blijven de verwijzingen naar moslims in deze ridderroman beperkt. Met name in het begin wordt er meermaals verwezen naar heidijn of heidine, wanneer Flandrijs in gesprek is met Ysabele.99 Er wordt echter niet uitvoerig ingegaan op

cultuurverschillen, zoals bouwkunst of gebruiken. De omgangsvorm is voornamelijk als ‘hoofs’ te bestempelen. Ook wordt de tegenstelling kort duidelijk wanneer

97 Ibidem, 267-271, part III, r. 1515-1608.

98 Ibidem, 97.

99 Ibidem, 136.

Flandrijs het hof van Justiniaen betreedt en de schrijver stelt dat Flandrijs naar binnen mag ‘doer al datti kerstijn was’.100

Kortom, in de Flandrijs is er sprake van contact tussen christenen en moslims en wordt er een bepaald beeld neergezet van moslims. Dit beeld is echter ondergeschikt aan het hoofse verhaal van rechtvaardigheid. De hoofdpersoon, Flandrijs, wordt door de rechtvaardigste Saraceense vorst beloont met zijn dochter en zijn eigen bekering tot het christendom, ondanks dat Flandrijs zijn zoon heeft gedood. Verder worden de overige Saraceense figuren in dit verhaal neergezet als onbetrouwbaar (Aligorant die zich niet houdt aan het ‘gastrecht’) en gewelddadig (de zoons van beide vorsten die Flandrijs probeerden te doden).

De christelijke prins wordt neergezet als de held van het verhaal, doordat hij onder andere de prinses Ysabele redt. Daarnaast maak ik uit dit verhaal op dat het christendom als het ware het hoogste doel is om te bereiken en dat dit enkel bereikt kan worden als iemand oprecht rechtvaardig is. Justiniaen kan zich immers wel bekeren en toetreden tot het ware geloof, terwijl de anderen deze mogelijkheid niet hebben. De beeldvorming rondom Ysabele ontbreekt in dit verhaal, aangezien er grote lacunes zijn in de overlevering van het werk.