• No results found

Momus versus Mars. Het satirisch commentaar van uitgever Allard op de Vrede van Utrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Momus versus Mars. Het satirisch commentaar van uitgever Allard op de Vrede van Utrecht"

Copied!
126
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

MOMUS VERSUS MARS

Het satirisch commentaar van uitgever Allard op de Vrede van Utrecht

Masterscriptie

Algemene kunst- en cultuurwetenschappen: kunstgeschiedenis

Begeleider: dr. E.E.P. Kolfin

Student: I.A.M.M. Luycks

Universiteit van Amsterdam

(2)

2

I N H O U D S O P G A V E

1 ’t Lusthof van Momus - inleiding 4

2 De voornaamste gewassen van Mars in Europa 7

2.1 Voorgeschiedenis 7

2.2 De Spaanse Successieoorlog 9

2.3 Het verloop van de oorlog 11

2.4 ‘Chez vous, sur vous, sans vous’ 12

3 De Allards en ’t Lusthof van Momus 14

3.1 De Allards, uitgevers te Amsterdam 15

3.2 Satirische prenten en beeldtradities 18

3.3 ’t Lusthof van Momus 20

4 Wisselvallige Oorlog en Vreede-krans t’ Utrecht 23

4.1 Wisselvallige Oorlog en Vreede-krans t’ Utrecht 23

4.2 De Overzeese Wetsteen der Vredelievende Hoofden… 26

4.3 Het Hof van Vreede onder de Roos, met de Leli verzoend 27 4.4 De Spot met d'Oorlog door ontydige Vrede makers gedreeven 29 4.5 Hedendaags en Altijddurend Dool-Parket van Oorlog en Vrede 30 4.6 Leewen Wraak tegen de Aapen aan de Malie-baan t' Utrecht 33 4.7 't Verbeter-Huis Der Torys, onder de Cure van de Whigse Doctor 34 4.8 De Spelonk van Doctor Lacheverel in Jesuwyts gestel ... 36

4.9 Dubbel Hoofdig Omzien naar de Vrede 37

De Vrede Lievende Waarheid in het Hemd 38

4.10 De Vasten-Avond Streid, ter Vrede Bygeleit 39

4.11 De Vreedzaame Kopster 40

De Staat en Baat-Kundige Wond-meester 41

4.12 A La Modese Aapen Hoofd-Wacht &c. 42

4.13 Zwarte Vrede Min 43

4.14 Het Vloeybaar Vrede Goud 44

4.15 Vliedende Hoofse Getrowheid Geharkebuseerd 45

4.16 Natuur Spigel van Vrede en Oorlog ontleend van de Vorst des Vredes 46

4.17 De III. Vrede Bevalligheden… 48

4.18 De Niew Gebore Vrede te Min Besteld 50

4.19 Het Brandbaar Vreede Victorie Hout 51

4.20 De Britse Pis en Pas Afsneister 52

4.21 De Onthoofde Oorlogs Goliat om Vrede 53

(3)

3

4.23 De Dapperheid Ont-Ingewand Om Vrede 54

5 Samenvatting en analyse 57 6 Conclusie 63 Geraadpleegde literatuur 65 B I J L A G E N Afbeeldingen Afbeeldingenlijst

(4)

4

1 ’ t L U S T H O F V A N M O M U S - I N L E I D I N G

In 1713 verscheen in Amsterdam een album met 127 spotprenten die alle betrekking hebben op de Spaanse Successieoorlog en de daarop volgende Vrede van Utrecht in datzelfde jaar. De titel ervan luidt: ‘t Lust-Hof van Momus, Beplant met de voornaamste Gewassen van Mars in Europa, En opgepronkt met Staat-kundige Zinnebeelden Des Tegenwoordigen Oorlogs. Abraham Allard (Amsterdam 1676 - Amsterdam 26-jan-1725), als uitgever en prentenmaker gevestigd te Amsterdam, was verantwoordelijk voor de uitgave. Zijn vader, Carel Allard (Amsterdam 19-jan-1648 - Amsterdam 1-feb-1709), die eveneens een belangrijke bijdrage aan de reeks spotprenten had geleverd, was op dat moment inmiddels overleden. De prenten, die aanvankelijk

afzonderlijk, of in kleine subseries verschenen, voorzagen de oorlog van satirisch commentaar. Dit gebeurde in alle gevallen door een combinatie van beeld en tekst.

In het Rijksprentenkabinet in Amsterdam wordt een in bruin leer gebonden exemplaar van het album bewaard.1 Binnen ‘t Lusthof kan een aantal deelseries worden onderscheiden die inhoudelijk een eenheid vormen. Stilistisch zijn er echter - op kleinere reeksen na - behoorlijke verschillen. Deze stilistische diversiteit wijst erop dat Carel en Abraham Allard op substantiële wijze gebruik hebben gemaakt van bestaande prenten door deze opnieuw te bewerken en aan te passen aan de contemporaine context, een aanpak die overigens zeer gebruikelijk was in het grafisch bedrijf in deze periode.

De Spaanse Successieoorlog waarop de serie betrekking had, hield Europa, maar vanwege de overzeese bezittingen van de belligerenten ook een groot deel van de wereld, tussen 1702 en 1713 in haar greep. Het einde van de oorlog betekende tevens het einde van de glorietijd van de Republiek als leidende handels- en zeevarende natie. Vanaf dat moment zou het Groot-Brittannië zijn die als wereldmogendheid deze leidende rol zou vervullen.

Er is nog weinig onderzoek gedaan naar ‘t Lust-Hof van Momus. Alleen over de deelserie die onder de noemer ‘Roma Perturbata’2 is opgenomen, verscheen in 2010 een publicatie van de hand van Joke Spaans en Trudelien van ’t Hof getiteld ‘Het beroerde Rome’: Spotprenten op de paus in een pleidooi voor een ‘Nederlandse’ katholieke kerk, 1705-1724.3

Met mijn onderzoek hoop ik een bijdrage te leveren aan de kennis over het album, over de werkwijze van deze prentenmakers en -uitgevers aan het begin van de 18e eeuw, en meer inzicht te bieden in de wijze waarop de beeldvorming inzake de politieke en militaire gebeurtenissen in de Republiek tot stand kwam. Uitgangspunt is het materiaal zelf. Door een deel van het album aan een analyse te onderwerpen wil ik een antwoord vinden op de vraag op welke wijze de firma Allard in hun prentenreeks commentaar geleverd heeft op de politieke situatie tijdens de Spaanse Successieoorlog. Om mijn onderzoek af te bakenen zal ik mij beperken tot de laatste 27 bladen van het album. Deze hebben alle betrekking op de

1RP-P-OB-83.133. 2

Rome in beroering.

(5)

5

vredesonderhandelingen en de Vrede van Utrecht en vormen dus inhoudelijk een eenheid. Zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken werden reeds in eerdere stadia van de oorlog pogingen ondernomen om vrede te sluiten, voornamelijk in de jaren 1709-1712. Omdat vooral de onderhandelingen uit de jaren 1711 en 1712 een niet onaanzienlijke rol gespeeld hebben bij de verhoudingen tussen de bondgenoten en de commentaren die de Allards leverden, zou het zonder meer te rechtvaardigen zijn het onderzoek uit te breiden met prenten uit voornoemde jaren. Gezien de restricties die de omvang van een masterscriptie nu eenmaal kent, heb ik echter besloten mij te beperken tot de prenten uit 1713. Omdat Carel Allard al in 1709 kwam te overlijden, betekent dit dat het onderzoek zich concentreert op Abraham Allard.

Ondanks de inhoudelijke eenheid die de 27 prenten kenmerkt, zijn ook in deze laatste reeks de verschillen in stilistisch opzicht aanzienlijk. Derhalve heb ik onderzocht in hoeverre de serie bestaat uit prenten die Allard speciaal voor deze serie maakte of liet vervaardigen, uit bestaande prenten die opnieuw zijn bewerkt, dan wel uit nieuwe prenten gebaseerd op reeds bestaande voorbeelden. Het onderzoek richt zich daarbij op de voorstellingen, de iconografische verwijzingen en de stilistische kenmerken. Ook de oorsprong van de herbruikte prenten is onderzocht. Van een deel van de prenten waren er aanwijzingen of vermoedens omtrent de herkomst van de koperplaten, van een kleiner deel was de oorspronkelijke maker onbekend. De verwijzingen op de website van het Rijksmuseum hebben een belangrijke eerste aanzet gegeven bij dit onderzoek.

Daarnaast heb ik onderzocht welke keuzes Abraham Allard gemaakt heeft bij het aanpassen van reeds bestaande prenten aan de nieuwe omstandigheden en hoe de voorstellingen semantisch geduid moeten worden, kortom, welke betekenis de satirische verwijzingen en de gebruikte symboliek kregen. Tevens heb ik de relatie tussen tekst en beeld onderzocht. In nagenoeg alle gevallen gaat het om verzen. Ook heb ik de aard van de teksten onderzocht, bestudeerd of ze het beeld ondersteunen en in hoeverre ze bijdragen aan de ontcijfering van de prenten. Terloops komt ook de literaire kwaliteit van de verzen ter sprake. In het hele album afficheert Abraham Allard zich als auteur van tekstbladen en verzen en ondertekent deze als

zodanig.4 Derhalve ben ik ervan uitgegaan dat ook de niet ondertekende, vaak kortere verzen in het onderzochte laatste deel van het album van zijn hand zijn. Deze aanname wordt ondersteund door

overeenkomsten in schrijfstijl en bepaalde woordspelingen (bijvoorbeeld op de Whigs en Tories) die telkens terugkeren.

Door beeld en tekst op deze wijze te onderzoeken heb ik getracht inzicht te krijgen in de rol die de prentenreeks gespeeld kan hebben bij de beeldvorming over de Spaanse Successieoorlog in de Republiek en in het bijzonder over de Vrede van Utrecht. Daarbij zullen ook de (politieke) stellingname van de maker(s) aan de orde komen, eventuele opdrachtgevers en mogelijke afnemers.

Allereerst wordt op basis van secundaire literatuur een overzicht gegeven van de politieke achtergronden waartegen het album geplaatst moet worden: de Spaanse Successieoorlog. Hierbij worden de ‘balance of

4

Enkele voorbeelden zijn het vers bij Het Lot des Oorlogs (RP-P-OB-83.133-14), het tekstblad bij het Formuis des Oorlogs (RP-P-OB-83.133-16), het tekstblad bij Vasten-Avonds Triomf (RP-P-OB-83.133-58), de verzen bij de reeks ‘Geopende Graven’: Venus (RP-P-OB-83.133-65), Mars (RP-P-OB-83.133-68), Pallas (RP-P-OB-83.133-70), Hercules (RP-P-OB-83.133-72), koning Croesus (RP-P-OB-83.133-74).

(6)

6

power’ in Europa, de rol en positie van de Republiek, die van haar bondgenoten en vijanden en tot slot de Vrede van Utrecht zelf besproken.

In het derde hoofdstuk volgt een globale beschrijving van ’t Lusthof van Momus. Tevens wordt de uitgeverspraktijk van de firma Allard belicht en de plaats van het album in een bredere context van

grafische satire en emblemata in de Republiek aan eind van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw.

In het daaropvolgende hoofdstuk is de neerslag te vinden van het onderzoek naar het materiaal, de 27 prenten die betrekking hebben op de Vrede van Utrecht.5 Het betreft een beschrijving en analyse van de prenten, de voorstelling, de iconografische verwijzingen, de stilistische kenmerken, de verhouding tussen tekst en beeld en de politieke stellingname die erin naar voren komt. Tevens heb ik onderzocht in hoeverre het originele prenten betreft dan wel hergebruik van oud materiaal; hoe in het laatste geval de nieuwe voorstelling zich tot het oude materiaal verhoudt en welke keuzes Allard maakte bij het aanpassen van de voorstelling aan de nieuwe context. Bovendien wordt het tekstuele commentaar onderzocht en in verband gebracht met de voorstelling om op basis daarvan te komen tot een duiding van de afzonderlijke prenten en ten slotte van de reeks.

In hoofdstuk vijf worden aan de hand van de onderzoeksresultaten uit het daaraan voorafgaande

hoofdstuk de prenten nogmaals tegen het licht van de politieke situatie en de vredesonderhandelingen te Utrecht gehouden. Ook de werkwijze van Allard, het hergebruik van bestaande platen en de wijze waarop het materiaal vertaald werd naar de contemporaine gebeurtenissen met als doel satirisch commentaar te leveren op de vredesonderhandelingen en de Vrede van Utrecht, worden nog eens geanalyseerd en samengevat. Op basis hiervan wordt gekeken naar de mogelijke betekenis van de serie voor de

beeldvorming, de publieke opinie en publieke debatten in de vroeg achttiende-eeuwse Republiek, en de Vrede van Utrecht in het bijzonder.

Tot slot volgt in de conclusie een korte samenvatting van de bevindingen van het onderzoek, de beantwoording van de onderzoeksvragen en zullen suggesties worden gedaan voor nader onderzoek.

(7)

7

2 D E V O O R N A A M S T E G E W A S S E N V A N M A R S I N E U R O P A

't Lust-Hof van Momus is blijkens de volledige titel van het album ‘Beplant met de voornaamste Gewassen van Mars in Europa’ en vervolgens ‘opgepronkt met Staat-kundige Zinnebeelden Des Tegenwoordigen Oorlogs’. Die in Europa geplante gewassen van oorlogsgod Mars zouden daar maar liefst elf jaar lang gedijen. De Spaanse Successieoorlog waar het hier om gaat bracht de gemoederen op het continent tussen 1702 en 1713 flink in beroering. Daarbij bleven de overzeese gebiedsdelen evenmin buiten schot. Ook deze waren geregeld het toneel van wapengekletter, raids en moordpartijen. Vanwege de betrokkenheid van de overzeese bezittingen van de belligerenten wordt wel gesproken van Wereldoorlog 0.1.6

De Spaanse Successieoorlog kwam niet uit de lucht vallen, al decennia rommelde het in Europa. In wisselende coalities vochten de Europese mogendheden, Fransen, Engelsen, de Republiek en de Rooms-Duitse keizer7, een strijd uit om de politieke en economische macht in en buiten Europa. Hierin speelden ook religieuze kwesties een rol van betekenis.

Omdat de firma Allard in ’t Lusthof nogal eens teruggreep op beeldmateriaal dat eerdere gebeurtenissen en conflicten betrof, en om een beter inzicht te geven in de context waarin de Spaanse Successieoorlog ontstond, wordt in dit hoofdstuk ook een korte schets gegeven van de gebeurtenissen die aan de Successieoorlog voorafgingen.

2.1 Voorgeschiedenis

Sinds de Opstand, waarin de Noordelijke Nederlanden zich losmaakten van Spanje en het protestantse geloof aannamen, was de Republiek als zeevarende en handelsmogendheid tot grote bloei gekomen. Daarentegen ging het met het Spaanse Rijk juist bergafwaarts na het Verdrag van Munster, dat in 1648 een eind had gemaakt aan de Tachtigjarige Oorlog. Het succes van de Republiek werd door zowel de Engelsen als de Fransen met argusogen bekeken en betwist. Beide landen namen protectionistische maatregelen om de eigen handel te beschermen en te bevorderen. Zo was de door Oliver Cromwell in 1651 ingevoerde Akte van Navigatie voor een transitoland als de Republiek bijzonder nadelig. Deze wet bepaalde dat goederen van de Engelse koloniën alleen op Engelse schepen vervoerd mochten worden. De invoering ervan werd aanleiding voor de Eerste Engels-Nederlandse Zeeoorlog. In de zeventiende eeuw werden er maar liefst drie uitgevochten waarbij de Spaanse overzeese bezittingen een belangrijke twistappel vormden. Ook de mercantilistische maatregelen van de Franse minister Jean-Baptiste Colbert, onder meer bedoeld om de Franse industrie te beschermen, waren ongunstig voor de economie van de Republiek.

6 Onnekink 2013, p. 42-45; Palmer 1984, p. 187. 7

Het Heilige Roomse Rijk, een erfenis uit de middeleeuwen, was een politiek verband van wereldlijke en kerkelijke gebieden die alle, in ieder geval in naam, de soevereiniteit van de keizer erkenden. Gedurende de Spaanse

Successieoorlog waren dat de Habsburgers Leopold I (1658-1705) en diens zonen Jozef I (1705-1711) en Karel VI (1711-1740).

(8)

8

Daarnaast baarden de buitenlandse ambities van de Franse koning Lodewijk XIV (1638-1715) de Republiek, maar ook de overige Europese mogendheden, grote zorgen. Al op vierjarige leeftijd, in 1643, was Lodewijk zijn vader opgevolgd. Tot 1661 nam kardinaal Mazarin als minister de honneurs waar, maar na diens dood zou Lodewijk zelf, als absolutistisch vorst, nog bijna 55 jaar zijn rijk volgens het droit divin, het goddelijk recht, en met krachtige hand besturen.

Hoewel historici van mening verschillen over de aard van Lodewijks buitenlandse politiek, namelijk of deze nu defensief dan wel offensief van aard was8, is duidelijk dat Lodewijk geen middel schuwde om zijn ambities waar te maken. Volgens de eerste groep historici was Lodewijks voornaamste drijfveer zijn angst om ingesloten te raken door de Habsburgers: de zogenaamde Habsburgse omsingeling, ook al leek deze na de opsplitsing van het Habsburgse rijk in een Oostenrijkse en een Spaanse tak minder acuut. Anderen onderstrepen echter Lodewijks onverzadigbare honger naar macht en roem (gloire) waarin - zeker gezien het samenvallen van de staat en de persoon van de koning zelve - l’état c’est moi - een streven naar een ‘universele monarchie’ paste. Dit streven was voor zijn protestantse tegenstanders des te bedreigender omdat het beginsel eveneens een religieuze lading had: het ging immers ook om het uitdragen van het ‘universele’ rooms-katholieke geloof.9 Zeker na de herroeping van het Edict van Nantes10 in 1685, wat leidde tot de vlucht van mogelijk honderdduizenden hugenoten, onder andere naar de Republiek, kwam dit schrikbeeld voor de protestanten angstaanjagend dichtbij. Door het Franse streven naar hegemonie in Europa dreigde het machtsevenwicht, de balance of power, danig in gevaar te komen.

Lodewijk XIV streefde naar wat hij ‘natuurlijke grenzen’ noemde, waarbij de Rijn en Alpen in het noorden en oosten de begrenzing moesten vormen, de Pyreneeën in het zuiden. Al tijdens de zogenaamde

Devolutieoorlog met Spanje (1667-1668) had de ambitieuze vorst getracht zijn heerschappij over de Zuidelijke Nederlanden - destijds in Spaanse handen - te vestigen. Dankzij het verzet van de Triple Alliantie waarvan de Republiek, Zweden en Engeland deel uitmaakten, wist hij slechts een beperkte gebiedswinst te boeken.

Twee jaar later ondernam Lodewijk een nieuwe poging toen hij in 1672 de Republiek binnenviel, waarmee de zogenaamde Hollandse Oorlog (1672-1678) een feit was. Hij wist zich daarbij gesteund door de Engelse vloot11 en de bisdommen Munster en Keulen. Hoewel de invasie niet onverwachts kwam, waren de Staten van Holland er beslist onvoldoende op voorbereid. Door het massieve en gewelddadige karakter van de aanval dreigde dit Rampjaar de ondergang van de Republiek te worden. De invasie, een bijzonder traumatische ervaring voor de Republiek, leidde tot het besluit de toen pas tweeëntwintigjarige Willem, prins van Oranje (Den Haag 1650-Londen 1702), als stadhouder te installeren. Hij zou het de komende 30 jaar opnemen tegen zijn Franse rivaal. Beiden bleken niet alleen geduchte politieke opponenten te zijn, maar ook op persoonlijk vlak diametraal van elkaar te verschillen. Waar Lodewijk uit was op pracht, praal en gloire, vormde Willem III het prototype van de Hollandse calvinist en schijnt sober en wars van uiterlijk

8 O.a. Haks 2013, p. 7-8; Onnekink 2013, p. 27-28. 9

Onnekink 2013, p.19.

10 Het Edict van Nantes uit 1598 verleende de hugenoten een grote mate van vrijheid om hun geloof te belijden en

waarborgde hun garnizoensrecht in een aantal Zuid-Franse steden (places de sûretés).

(9)

9

vertoon geweest te zijn, hoewel de iconografie anders doet geloven.12

De jonge stadhouder slaagde erin een alliantie tot stand te brengen bestaande uit de Oostenrijkse en Spaanse Habsburgers, Brandenburg en Denemarken, die Lodewijk dwong in 1678 de Vrede van Nijmegen te tekenen. De Fransen moesten zich grotendeels terugtrekken uit de Nederlanden, wel annexeerde Lodewijk het tot dan toe Spaanse Franche-Comté.

Tien jaar later was het opnieuw raak met de Negenjarige Oorlog (van 1688-1697). Nu waren de kaarten anders geschud. In Engeland had zich inmiddels de Glorious Revolution voltrokken. Toen de katholieke, tot absolutisme neigende koning Jacobus II uit zijn (tweede) huwelijk met Maria van Modena een zoon had gekregen die de katholieke erfopvolging leek veilig te stellen, wendden hooggeplaatste Engelse politici zich tot Willem III om tussenkomst. Zij vreesden behalve de absolutistische aspiraties van Jacobus II ook een bedreiging van de voortzetting van de protestantse dynastie. Willem was gehuwd met de protestants opgevoede dochter uit Jacobus’ eerste huwelijk met Lady Anne Hyde, Mary II, waardoor hij aanspraak kon maken op de Engelse troon. Nadat Jacobus na Willems landing op de Engelse kust op de vlucht was

geslagen, en Willem en Mary de Declaration of Rights hadden aanhoord, was de machtswisseling een feit en Willem voortaan koning-stadhouder.13

In de reeds in 1686 door de Rooms-Duitse keizer, Leopold I, in het leven geroepen Liga van Augsburg, vonden zowel katholieken als protestanten elkaar in de strijd tegen de machtwellustige machinaties van de Zonnekoning, te meer vanwege diens herroeping van het Edict van Nantes een jaar eerder.14 Naast de keizer en de koningen van Spanje en Zweden sloten ook de keurvorsten van de Palts, Beieren en Saksen zich aan. Lodewijk kon rekenen op de steun van Brandenburg. Vanaf 1689 zouden ook Engeland en de Republiek zich aansluiten bij de Liga, vanaf dat moment omgedoopt tot de Grote Alliantie. De Vrede van Rijswijk van 1697 bevestigde echter slechts de status quo van de negen jaar eerder ontbrande oorlog.

2.2 De Spaanse Successieoorlog

De situatie werd opnieuw acuut door de kwestie rond de Spaanse troonopvolging. In Spanje werd de troon in 1661 bezet door de toen pas vierjarige Karel II. Deze geestelijk en lichamelijk gehandicapte koning zou kinderloos blijven en al op achtendertigjarige leeftijd, op 1 november 1700, overlijden. Vanwege zijn zwakke fysieke en mentale gesteldheid werd er eind jaren zestig al druk gespeculeerd over zijn mogelijke opvolger. Van de diverse pretendenten hadden Lodewijk XIV en de Rooms-Duitse keizer Leopold I de beste

papieren.15 Beiden waren getrouwd [geweest] met een dochter van Karels vader, Filips IV, waardoor hun nakomelingen aanspraak konden maken op de Spaanse troon. In verschillende verdragen werd als ‘oplossing’ voor de erfopvolging besloten tot een verdeling van de Spaanse bezittingen, die behalve de

12

O.a. Schama 2013, p. 195.

13 Vanwege de relatief geringe macht die hij feite had in Groot-Brittannië wordt wel eens gezegd dat hij stadhouder van

Engeland en koning van de Nederlanden was.

14 Zie ook 2.1 en noot 10. 15

De Habsburger Leopold was behalve keizer van het Heilige Roomse Rijk ook aartshertog van Oostenrijk en koning van Hongarije en Bohemen.

(10)

10

Zuidelijke Nederlanden ook het hertogdom Milaan, de koninkrijken Napels, Sicilië en Sardinië, en de

omvangrijke overzeese gebieden omvatten. Een dergelijke verdeling zou het nu weer dreigende gevaar van een ‘universele monarchie’ van hetzij Oostenrijks-Habsburgse, hetzij Frans-Bourbonse makelij moeten bezweren. Het testament van Karel dat plotseling opdook maakte een eind aan deze premature afspraken: volgens diens laatste wil mocht het Spaanse rijk niet worden opgedeeld, maar werd het in zijn geheel toegekend aan Lodewijks kleinzoon, Filips van Anjou.16 Hiermee kwam de pretendent van Habsburgse huize, aartshertog Karel van Oostenrijk (1685-1740), de zoon van Leopold I, buitenspel te staan. Ondanks de eerder gemaakte verdelingsafspraken besloot Lodewijk de erfenis te aanvaarden. Aan het hof in Versailles deed de mare al de ronde dat de Pyreneeën niet langer bestonden.

Dit alles betekende een ongekende bedreiging voor het machtsevenwicht in Europa. Opnieuw handelde Koning-Stadhouder Willem III uitermate doortastend: hij slaagde erin de verbijsterde dan wel vertwijfelde diplomaten te verenigen in wat de Grote Alliantie van 1701 is gaan heten, zijn ‘laatste meesterstuk’ aldus een keizerlijke gezant.17 Die Grote Alliantie bestond uit Engeland, de Republiek en de Rooms-Duitse keizer Leopold I, met als bondgenoten Brandenburg en later Portugal en het hertogdom Savoye. Aan de zijde van Lodewijk XIV schaarden zich Spanje en het vorstendom Beieren, een oude rivaal van de keizer. Dit gaf Lodewijk een vooruitgeschoven positie aan de Oostenrijkse grens.

De Grote Alliantie beschikte in de figuur van John Churchill18, beter bekend als de hertog van Marlborough, over een uitstekende militaire commandant op het land. De Oostenrijkse krijgsmacht werd geleid door de al even briljante generaal prins Eugenius van Savoye19. Nog voordat het tot een militair treffen kwam overleed echter geheel onverwachts door een val van zijn paard de Koning-Stadhouder, waardoor bij Lodewijk de hoop herleefde dat de nieuwe situatie geaccepteerd zou worden en een oorlog kon worden voorkomen. Maar Willems opvolgster op de Engelse troon, zijn schoonzus Anna20, zette de lijn van Willem voort terwijl ook het Engelse Lagerhuis zich nu achter de oorlog schaarde.

In de daarop volgende oorlogsverklaring legden de Engelsen de nadruk op het machtsevenwicht op het continent. De Nederlanders verwezen bovendien naar hun traumatische ervaringen in het verleden en onderstreepten het gevaar van een universele monarchie die erop uit zou zijn de Republiek te bezetten of anderszins ‘geheel te ruineren en te verwoesten’.21 Daar kwam nog bij dat de Republiek bij een Franse overheersing beroofd dreigde te worden van ‘hare vryheydt ende religie’, terwijl de Zonnekoning

daarenboven van zins was de handel van de Republiek ‘te verswacken ende uyt te mergelen’.22 Er speelden behalve politieke dus ook economische en religieuze motieven: de zo moeizaam verworven

onafhankelijkheid en integriteit van de Republiek stonden op het spel, evenals haar handelsbelangen en het protestantse geloof.

Het was voor het eerst dat de Republiek de Fransen de oorlog verklaarde, hoewel haar primaire belang van

16 Ook wel Filips van Bourbon, hij was hertog van Anjou. 17

Johann Peter, graaf van Goesz, geciteerd door Onnekink 2013, p. 24.

18 Voorouder van Winston Churchill, zie Onnekink 2013, p. 34. 19

Hij noemde zichzelf, als nakomeling van Italiaanse voorouders, Eugenio von Savoye

20 Zijn vrouw Mary was al in 1694 overleden. 21

Geciteerd door Onnekink 2013, p. 29.

(11)

11

defensieve aard was: de bewaking van haar zuidgrens en haar integriteit als zodanig. De Engelsen hadden andere prioriteiten en wilden de vijand op alle fronten aanvallen. Ook het asiento de negros, het lucratieve monopolie op slavenhandel dat de Spanjaarden aan de Fransen hadden verleend, zou een belangrijk twistpunt tussen de beide zeemogendheden gaan vormen.

2.3 Het verloop van de oorlog

Ondanks het feit dat ook tijdens deze oorlog een groot aantal belegeringen plaatsvond, werd de strijd toch vooral door veldslagen bepaald. Bovendien was in vergelijking met de Negenjarige Oorlog het aantal zeeslagen beperkt. Wel was de oorlogvoering grootschaliger geworden, waarbij het aantal manschappen dat werd ingezet enorm was toegenomen en er derhalve een steeds zwaarder beroep op de schatkist moest worden gedaan. Na afloop van de oorlog was de schuld in de Republiek opgelopen tot maar liefst 130 miljoen gulden, wat een jaarlijkse rente van 14 miljoen betekende.23

In het verloop van de oorlog zijn drie fasen te onderscheiden. Bij het begin van de vijandelijkheden, tussen 1702 en 1704, bleken de belligerenten aan elkaar gewaagd. Dit veranderde in de tweede fase, tussen 1704 en 1709, toen de Alliantie grote overwinningen wist te behalen. Behalve de slag bij Blenheim in Beieren (1704), behaalde ze successen in Ramillies (1706), Oudenaerde (1708) en Malplaquet (1709), alle in de Spaanse Nederlanden. De laatste fase, van 1709 tot 1713, kenmerkte zich door stagnatie. Al in 1709 had Lodewijk XIV vrede willen sluiten, maar dit ketste af op de exorbitante eisen van de geallieerden. Lodewijk bleef dus doorvechten voor het behoud van de Spaanse kroon en de verovering van de Zuidelijke

Nederlanden. Inmiddels werd Spanje zelf belaagd door de Engelsen die Gibraltar bezetten en een

bedreigend verbond met de Portugezen sloten. Bovendien waren de Oostenrijkers in Barcelona geland en bezetten van daaruit Catalonië, dat zich prompt bij de Oostenrijkers aansloot, waarna in heel Spanje een burgeroorlog uitbrak.

Ook buiten Europa waren er militaire confrontaties, zoals in Noord-Amerika en het Carïbisch gebied. Berucht waren de raids van zowel Fransen als Engelsen, waarbij de inheemse bevolking het zwaar moest ontgelden. Dieptepunten waren de Apalachee Massacre in Florida, waarbij de Indiaanse bevolking werd vermoord of als slaaf geronseld, en de Franse aanval op Deerfield in Massachussets (beide in 1704). Maar ook in Zuid-Amerika en in Azië werd de oorlog uitgevochten. Op Java wist de VOC in 1707 de strijd in haar voordeel te beslechten, elders in ‘de Oost’ woedde de strijd nog langer. Daarnaast ondervond de VOC veel hinder en schade van Franse kapers.

2.4 ‘Chez vous, sur vous, sans vous’

De vredesonderhandelingen gingen uiteindelijk in januari 1712 in Utrecht van start, maar het zou nog tot

(12)

12

1713 duren voordat de eerste vredesverdragen werden ondertekend. De oorlog tussen Lodewijk en keizer Karel VI24 zou zelfs pas een jaar later, in 1714, worden beslecht. De laatste verdragen kwamen in 1714 (Rastatt en Baden) en 1715 (Utrecht en Antwerpen) tot stand.

Eerdere pogingen de gevechtshandelingen te beëindigen, in 1705 en 1710, waren gestuit op de hoge eisen van de geallieerden. Met name het zogenaamde 37ste preliminair bleek een struikelblok: dat bevatte de eis dat Lodewijk zijn eigen kleinzoon van de Spaanse troon zou moeten verjagen.

In 1711 werd ten slotte besloten tot een groot vredescongres. Inmiddels hadden in Groot-Brittannië de Tories, voorstanders van het sluiten van vrede, in 1710 een meerderheid behaald in het Lagerhuis en zouden nadien, door tussenkomst van koningin Anna die een aantal van hen tot de adelstand verhief, ook in het Hogerhuis in de meerderheid zijn. De Nederlanders, bij monde van raadspensionaris Heinsius, wilden een ‘generale, goede en duyrsame vreede’.25 Voor de Republiek was een stevige Barrière in het zuiden, om toekomstige Franse invasies te voorkomen, van vitaal belang. Daarnaast hoopten ze de nodige

handelsvoordelen in de wacht te slepen, vooral het asiento. Wat de Nederlanders konden bevroeden noch vermoeden, was dat de Engelsen en de Fransen tijdens de voorbesprekingen al een aantal geheime afspraken hadden gemaakt. Zo zou niet de Nederlanders maar de Engelsen het asiento toevallen, evenals Gibraltar en Minorca.

Het feit dat het congres in Utrecht zou plaatsvinden, betekende geenszins dat de Republiek een vooraanstaande positie bekleedde tijdens de onderhandelingen. Integendeel, zoals de Franse gevolmachtigde kardinaal de Polignac op pijnlijke doch puntige wijze verwoordde: ‘Mijne heren, de omstandigheden zijn veranderd. De toon moet veranderen: wij onderhandelen bij u, over u en zonder u.’26 Het uiteindelijke verdrag bestond uit een serie bilaterale verdragen die in de loop van april 1713 en later in 1714 en 1715 werden afgesloten. De gevolgen ervan waren aanzienlijk.

Het verdrag betekende de opdeling van het Spaanse rijk. De Engelsen behielden Gibraltar en Minorca. De hertog van Savoye kreeg Sardinië toegewezen. De overige mediterrane Spaanse bezittingen, Milaan, Napels en Sicilië, vielen toe aan Oostenrijk. Dit gold ook voor de Zuidelijke Nederlanden. Lodewijks kleinzoon, Filips V van Spanje, behield de Spaanse kroon op voorwaarde dat de Franse en Spaanse troon nooit door een en dezelfde persoon geërfd zouden kunnen worden. De Republiek kreeg een aanzienlijke barrière van vestingsteden om de veiligheid aan haar zuidgrens te garanderen. Daarnaast wist de Republiek handelsvoordelen in het Spaanse Rijk te bedingen, met uitzondering van het asiento, terwijl ook de Schelde gesloten bleef. Bovendien werden de Franse handelstarieven iets gunstiger. Hoewel de uitkomst voor de Republiek teleurstellend was, had ze haar belangrijkste doelstelling, het een halt toeroepen aan de Franse dreiging, verwezenlijkt.

Als grote overwinnaar kwamen de Engelsen uit de strijd en de onderhandelingen tevoorschijn: het land maakte haar opwachting als wereldmacht. Niet alleen hadden de Engelsen voet aan de grond gekregen in het Middellandse Zeegebied, ook verwierven zij belangrijke overzeese bezittingen. Het lucratieve asiento,

24 De Rooms-Duitse keizer van 1711-1740. 25

Geciteerd door Onnekink 2013, p. 70.

(13)

13

waarmee ze het monopolie verwierven op de slavenhandel naar Spaans-Amerika, zou in belangrijke mate bijdragen aan de toekomstige Engelse suprematie. Daarmee waren de Britten de oude maritieme machten, de Republiek, Spanje en Portugal, voorbijgestreefd. Bovendien waren intern de resultaten van de Glorious Revolution bestendigd en zou de Britse welvaart de komende eeuw enorm toenemen. Na de Spaanse Successieoorlog en de Vrede van Utrecht waren Frankrijk en het Britse Rijk de machtigste staten in Europa. Hoewel de Vrede van Utrecht met de nodige festiviteiten gepaard ging, was het einde van de oorlog voor de Republiek vooral een deceptie. Ofschoon ze haar belangrijkste doelstelling had behaald, het indammen van de Franse dominantie, was ze diep teleurgesteld over de houding van haar bondgenoten. De Spaanse Successieoorlog meegerekend was de Republiek bijna 40 jaar met de Fransen in oorlog geweest, met twee onderbrekingen van respectievelijk 10 en 5 jaar.27 Nu de vrede beklonken was bleek de schatkist van de Republiek leeg, had ze haar leidende positie als zeevarende mogendheid af moeten staan aan de Engelsen en was daarmee het einde van de Gouden Eeuw een feit. Op het internationale toneel was de prominente rol van de Republiek uit de zeventiende eeuw uitgespeeld.

3 D E A L L A R D S E N ’ t L U S T H O F V A N M O M U S

’t Lusthof van Momus verscheen als album in 1713.28 Het titelblad vermeldt de uitgebreide ondertitel:

27

Haks 2013, p. 7.

(14)

14

‘Beplant met de voornaamste Gewassen van Mars in Europa, En opgepronkt met Staat-kundige

Zinnebeelden Des Tegenwoordigen Oorlogs, Verrykt met cierlyke Historiaale steek-dichten, ten getale van … Door R.I. Te zamen-gesteld en in ’t licht uitgegeeven’, in Parijs, door Louis de Lis-Lefleuris in de ‘Vallende Monarch’, met privilege van de koning en de hertog van Anjou. Daaronder de Franse titel die luidt ‘Le Cour de Momus, et le Jardin de Mars en Europe, Orné des Emblemes Politiques, de L’État present de la Guerre. Expliqués par des Verses Historiques et Satiriques’.29

Het album heeft, zoals reeds in het vorige hoofdstuk vermeld, betrekking op de Spaanse Successieoorlog. Uit de titel spreekt direct de satirische inslag van ’t Lusthof. Alleen al de referentie aan Momus, die zich tijdens de barok in toenemende belangstelling mocht verheugen, duidt daarop. De Griekse god was niet alleen de zoon van godin Nyx, en broertje van onder meer Hypnos en Thanatos, maar ook de personificatie van hoon en spot. Vanwege zijn voortdurende kritiek werd hij volgens de mythologische verhalen zelfs verbannen van de Olympus.

De naam van de uitgever, Louis de Lis-LeFleuris, is fictief en zinspeelt op de Franse koning Lodewijk XIV en diens lelie, sinds de elfde eeuw symbool van de Franse monarchie. Dat het album in Parijs zou zijn

verschenen is, gezien het anti-Franse karakter van de bladen, eveneens een verzinsel van de maker, terwijl de toevoeging in de ‘Vallende Monarch’, ongetwijfeld sarcastisch bedoeld en een vorm van wishful thinking is.30 De genoemde R.I. als samensteller en uitgever zou kunnen duiden op de Imprimerie Royale, de

koninklijke drukkerij, door kardinaal Richelieu in 1640 in het leven geroepen met als doel de

vermenigvuldiging ‘les belles publications utiles à la gloire du roi’.31 Dat dit eveneens een bedenksel is van de eigenlijke uitgever moge duidelijk zijn. Ook de vermelding dat ‘de koning’, Lodewijk XIV dus, en de hertog van Anjou, de omstreden Spaanse troonopvolger, het privilege verstrekt zouden hebben is ontsproten aan de ironische geest van de auteur.32 Van het album, uitgebracht door de Amsterdamse uitgever Abraham Allard na de dood van zijn vader Carel Allard, zijn slechts enkele exemplaren bekend, soms betreft het alleen losse bladen.33 Ook als het album ‘compleet’ lijkt verschilt het aantal bladen en de volgorde aanzienlijk van andere versies. De Bibliothèque de France heeft een exemplaar in bezit dat uit een beperkt aantal bladen bestaat.34 In de collectie van het British Museum bevindt zich een exemplaar dat door F.G. Stephens onder nummer 1577 wordt beschreven in de Catalogue of Satirical Prints of the British Museum. De Atlas van Stolk in Rotterdam beschikt over een tweetal versies van ’t Lusthof. 35 Het door

29

RP-P-OB-83.133-1.

30

De ‘vallende monarch’ komt ook al voor in een serie spotprenten op Jacobus II uit vermoedelijk 1688, zie Muller 2762: Les Monarches Tombants. Daarop worden zowel Lodewijk XIV als Jacobus II op de hak genomen.

31

Vrij vertaald: ‘De fraaie uitgaven ter meerdere eer en glorie van de koning’.

32 Zoals we reeds zagen was de hertog van Anjou de kleinzoon van Lodewijk XIV en dus een Bourbon. 33

Muller 1970, deel 2/3, p. III.

34 Op de website van de Bibliothèque de France staat vermeld: Description matérielle: In-fol., 30 cm, [8 dont 4 doubles]

p., [38 dont 11 doubles] pl. gr

http://catalogue.bnf.fr/servlet/biblio?idNoeud=1&ID=35284505&SN1=0&SN2=0&host=catalogue

35 Een in kartonnen omslag gebonden exemplaar dat slechts 15 prenten bevat, waarbij de titelbladen ontbreken:

nummer I/C3; 31J3. Een deel van deze prenten kan volgens de catalogus bij de Atlas van Stolk niet tot ’t Lusthof gerekend worden (b.v. 3141). Het tweede in leer gebonden exemplaar, II/C2, is een stuk uitgebreider; het bevat een ex-libris van Mr. J. Nanninga Uiterdijk. Bij dit deel ontbreekt het titelblad ‘Lusthof van Momus’. Wel bevat het enkele prenten die ook in het hier onderzochte deel van ’t Lusthof voorkomen

(15)

15

Gerard van Rijn in de Catalogus van de Atlas van Stolk beschreven album wijkt zowel in het aantal bladen als de volgorde af van de door mij onderzochte versie. Ditzelfde geldt voor het door Frederik Muller

beschreven exemplaar. ‘t Lusthof dat hier onderzocht is bevindt zich, zoals reeds eerder aangestipt, in de collectie van het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. De in leer gebonden uitgave bevat 127 bladen: etsen, gravures en combinaties daarvan, onder te verdelen in een achttal series of groepen. De afmetingen van het album zelf zijn 325 × 215 × 35mm, die van de afzonderlijke bladen wisselen. Alvorens nader in te gaan op de inhoud van ‘t Lusthof, volgt nu eerst een schets van degenen die het op de markt hebben gebracht.

3.1 De Allards, uitgevers te Amsterdam

In de tweede helft van de zeventiende eeuw was Amsterdam in Holland ‘veruit het belangrijkste’ productiecentrum van prenten.36 Vanaf 1662 scheidden de boekhandelaren zich samen met de kunst- en kaartverkopers af van het Lucasgilde waartoe ze tot dan toe behoord hadden om een eigen gilde op te richten. Ofschoon de meeste prentverkopers zich daarbij aansloten, waren er ook die dat weigerden omdat ze zich meer tot de kunsten dan tot de handel aangetrokken voelden en van mening waren dat de prenten uitgegeven door leden van het Lucasgilde van hogere kwaliteit waren. In 1688 telde het Amsterdamse boekverkopersgilde maar liefst 186 leden.37 Wel was de prentproductie van kaarten en portretten een stuk lucratiever dan die van andere kunstwerken waardoor de meeste uitgevers zich daarop toelegden. Dit gold ook voor de firma Allard.

Van de uitgeversfamilie Allard is de documentatie over Carel Allard38 (1648-1709) het meest uitgebreid.In Hollstein Dutch ontbreekt informatie over Abraham Allard geheel, die over Carel en Hugo Allard is relatief schaars.39 Immerzeel plaatst Abraham, Carolus en Hugo Allard onder één piepklein lemma: hij beperkt zich tot de mededeling dat zij bekend staan als graveurs en uitgevers van prenten, ‘die echter door hun kunstwerk weinig vermaardheid hebben gekregen’.40 Bij Kleerkoper en Van Stockum is te vinden dat Carel op 19 januari 1648 in de Oude Kerk te Amsterdam gedoopt werd als Carolus, zoon uit het kort tevoren gesloten huwelijk tussen Hugo Allard41 en Maria de Goyer. Hugo zelf kwam uit Tournai, het

Zuid-Nederlandse Doornik, en had zich als tekenaar, kopergraveur en kunsthandelaar in Amsterdam gevestigd. Drie jaar later, in 1651, kocht Hugo voor 11.500 gulden een huis en erf in de Kalverstraat bij de Dam.42 Hij overleed in 1684. Tussen 1673 en 1709 was Carel Allard gevestigd ‘Op den Dam in de Caardtwinckel bij de Beursstraat’.43 Het lijkt hier dus niet om dezelfde locatie te gaan.

Elmer Kolfin constateert dat er helaas nog geen fondslijst van de firma Allard bestaat, maar dat hun aanbod

36

Wuestmann 1998, p. 146.

37 Lankhorst en Hoftijzer 1995, p. 83. 38

De naam wordt ook wel gespeld als Allart of Allardt.

39 Hollstein (Allard), p. 24-25. 40

Immerzeel 1885/1974, p. 6.

41 Ook wel Huich Allart, Kleerkoper 1914-16, p. 3, Huych Allard, Wurzbach 1974, p. 11 en Huyck Allard, Waller 1938 p. 3. 42

Wurzbach 1974, p. 11.

(16)

16

uitermate divers moet zijn geweest, zoals blijkt uit de collectie van ruim 600 prenten die zich in het

Rijksprentenkabinet bevindt, aangevuld met de door Koeman in kaart gebrachte cartografische uitgaven.44 Hollstein vermeldt bij Carel Allard slechts 53 nummers, waaronder een vijftal series te weten zeeslagen, de zeven deugden, militaire scènes, dieren en jachttaferelen.45 Bij Wurzbach is te vinden dat Carel met name bekendheid genoot als uitgever van landkaarten, waarbij de door hemzelf vervaardigde prenten moeilijk te onderscheiden waren van de kaarten van anderen die hij uitgaf.46 Behalve landkaarten waren dat veel portretten, naast tal van plattegronden, vestingwerken, zeeslagen en stadsgezichten [afbeelding 1 en 2]. Rond 1685 bracht Carel Allard de Orbis habitabilis oppida et vestitus: Des bewoonden waerelds steden en dragten op de markt. Het betrof een serie van 100 kostuumprenten waarop klederdrachten uit alle delen van de wereld werden weergegeven. Bovendien was zijn naam als uitgever verbonden aan het in 1697 in Amsterdam verschenen Tooneel der voornaamste Nederlandse huizen, en lusthoven, bestaande uit 55 koperen platen. Ook een uitgave van Honselaarsdijk onder de titel Hollands Lustpark besluitende zyn Britannische majesteits hof-gebouw tot Honslaardyk is door Allard samengesteld en uitgegeven [afbeelding 3]. Bij Kramm is te vinden dat Carel Allard ook ‘zwarte kunst’ gegraveerd heeft. In de collectie van het Rijksprentenkabinet bevinden zich inderdaad een achttal mezzotinten waaraan zijn naam verbonden is. Het door hem uitgegeven Portret van de hertogin van Cleverland, naar P. Lely en de Kwakers-vereeniging, naar zijn tijdgenoot Egbert Heemskerk, werd door liefhebbers van prentkunst voor goede kunst gehouden en bewaard, aldus Kramm.47 [afbeelding 4] Het betreft hier prenten naar portretten van de in Engeland rond 1640 zeer populaire portretschilder Sir Peter Lely (1618-1680).

Dat Carel zich niet tot bovengenoemde genres beperkte, maar ook scabreuzere en ongetwijfeld minstens zo lucratieve prenten uitgaf, moge blijken uit een geweigerd rekwest om een privilege. Privileges werden aan uitgevers verleend om oneerlijke concurrentie aan banden te leggen en vervalsing van originele prenten en wildgroei van kopieën tegen te gaan. Het Cum Privilegio op een prent hield in dat deze binnen het rechtsgebied van de privilegeverlener niet mocht worden nagemaakt of uitgegeven. Privileges werden ‘regelmatig’ verleend en golden meestal voor een periode van 15 jaar.48 Eventueel kon verlenging worden aangevraagd. Bij overtreding werd een standaardboete geëist van 300 gulden, maar veel controle schijnt er niet te zijn geweest. Wel werd een rekwest in sommige gevallen geweigerd. Zo had Carel in 1699 een verlenging van zijn privilege voor het uitgeven van zijn kaarten aangevraagd, maar wat daar onder zou moeten vallen zo ruim gedefinieerd (‘seer breet exendeert’49), dat het stadsbestuur daar niet aan kon voldoen. Te meer zo wordt toegevoegd, omdat hij zowel hier (Amsterdam) als in Frankfurt ‘geactioneert geweest’ is van den Heer Hoofdofficier over ‘obscene en pasquilleuse teekeningen en prenten’.50 Daarom zal hij ter verkrijging van privileges de betreffende kaarten en prenten eerst moeten voorleggen alvorens voor toekenning in aanmerking te kunnen komen. Tot de genoemde obscene prenten zouden mogelijk de

44 Kolfin 2011, p. 54, voetnoot 83. 45

Hollstein (Carel Allard), 1-53; Hollstein (Hugo Allard), 1-19.

46 Wurzbach 1974, p. 11. 47

Kramm 1857, dl. 1 p. 12.

48 Wuestmann 1998, p. 163-165. 49

Kleerkoper en Van Stockum, dl. I, p. 4.

(17)

17

bacchanalen van Raymond Lafage kunnen behoren, wiens naam is te vinden op de inventarislijst uit 1708.51 Deze Bacchanalen zijn onder meer gegraveerd door Franz Ertinger (Weil 1648-Parijs ca. 1711) en Anthonie de Winter (Utrecht 1652/53 - Amsterdam na 1707), welke laatste de prenten ook uitgaf 52. Mogelijk hebben de Allards de platen van hun collega en stadgenoot na diens dood in handen gekregen. Houbraken haalt Lafage aan als afschrikwekkend voorbeeld (naast Budart en De Lairesse) voor met name beginnende kunstbeoefenaars, ‘dat zij dog geen onkuise of geile handgrepen ontdekken’ en er zorg voor dragen de schaamdelen van de afgebeelde figuren ‘wat (te) bewimpelen’. 53 Overigens valt het met de zedeloosheid in onze ogen nogal mee, het gaat eerder om een conventionele weergave van klassieke goden en saters [afbeelding 5 en 6].

Het voorval geeft niet alleen aan dat Carel niet wars was van het uitgeven van ‘obscene’ prenten en tekeningen, maar tevens dat hij ook internationaal opereerde en de destijds al bekende Frankfurter Messe bezocht. Interessant is bovenal dat Carel ook toen al, dus nog voor ’t Lusthof, in ‘pasquilleuse’, dat wil zeggen satirische prenten handelde.54 Een paar maanden later kreeg Allard alsnog verlenging van het privilege voor zijn landkaarten en prentkunst, maar het tweede verzoek dat in te ‘generale termen is vervat’ werd ‘loflijk […] afgeweesen’, ‘om niet te volgen die verkeerde praktijk van eenige menschen […] zeedert weinig jaren’.55

Abraham Allard zou in de voetsporen van zijn vader treden. De informatie over Abraham is zoals geconstateerd schaarser dan die over zijn vader. Bij Kleerkoper is slechts te vinden dat hij in 1704 als ‘coopman’ in ondertrouw ging met Johanna Jacomina Indicherave [sic]56, dat er kinderen uit het huwelijk geboren werden en dat hij in 1725 in Amsterdam overleed.57 Ook hij is eens met de autoriteiten in aanraking geweest en wel wegens het afbeelden van vaandels, standaarden en dergelijke tegen het octrooi van Anna van Beek in. In de Amsterdamse gildeboeken staat hij te boek als kunstverkoper (1708 -1715).58

Samen met zijn vader gaf hij onder meer een album uit bestaande uit prenten van vestingen en versterkte steden. Daarnaast bracht hij tal van stadsgezichten, veldslagen, ook van de Spaanse Successieoorlog, kaarten, plattegronden en kostbare boeken op de markt, evenals ’t Lusthof van Momus. [afbeelding 7] Enig concreet zicht op de collectie krijgen we door twee inventarislijsten, uit 1706 en 1708, die elkaar deels overlappen. Op 8 maart 1706, drie jaar voor het overlijden van Carel, verschenen vader en zoon voor de notaris. Bij die gelegenheid werd het erfdeel van moeders zijde en van Abrahams in 1691 overleden broer Hugo, ten bedrage van 4767,10 gulden, in de vorm van ‘winkelgoederen’ door Carel overgedragen aan zijn

51 Kleerkoper en Van Stockum, dl. II, p. 1130; Lauran Laz noemt hem Raymond Lafage, L’Estampe au grand siècle 2010, p.

315, 322-325.

52 http://explore.rkd.nl/nl/explore/artists en Hollstein (Anthonie de Winter), p. 201. 53

Houbraken 1976 (1753), dl. III, p. 260-261.

54 Het adjectief is ontleend aan Pasquino of Pasquillus, een Romeinse kleermaker die begin 16e eeuw epigrammen en

hekeldichten vasthechtte aan een destijds opgegraven, vroeg-Romeins beeld - nu nog te vinden de buurt van het Piazza Navona - en daarmee onwelgevallige overheidsmaatregelen van commentaar voorzag. Dit luidde de traditie in van ‘sprekende beelden’ die tot op de dag van vandaag in heel Rome te vinden zijn.

55 Kleerkoper en Van Stockum 1914-1916, dl I, p. 4-5. Ook Van Eeghen noemt het voorval: Van Eeghen 1978, p. 211. 56

Op diezelfde pagina gespeld als Indiseraven, Indischeraven en Indiesche Raven, Kleerkoper en Van Stockum 1914-1916, dl. I, p. 6.

57

Kleerkoper en Van Stockum 1914-1916, dl I, p. 6.

(18)

18

zoon, ‘tot wederzijds genoegen’.59

Blijkens de inventarislijst bestaan genoemde winkelgoederen voor het

leeuwendeel uit koperplaten en een enkel tekenboek. Ook krijgt Abraham een drukpers met toebehoren, mits zijn vader er gebruik van mag blijven maken. In ruil daarvoor zal de laatste het onderhoud van de pers op zich nemen.

Twee jaar later, op 7 september 1708, staan beiden weer bij de notaris, dit keer vanwege het faillissement van Carel. Bij deze gelegenheid wordt dat deel van ‘den insolventen boedel van Carel Allard gearresteert’60 dat nog opgeslagen stond bij Cornelis van Goyen en overgedragen aan Abraham. Op beide lijsten is de geldelijke waarde van de goederen toegevoegd. Onder de platen bevinden zich tal van kaarten, stadsgezichten, topografische prenten, series over lusthoven als ’t Loo, Honselaarsdijk, Versailles en Fontainebleau, maskerades en bedelaars van Callot, evenals een achttal platen van diens Misères de la Guerre, bacchanalen naar Raymond Lafage, Ovidius’ Historiën, portretten, bijbelse voorstellingen en andere ‘stuckjes van devotie’61, landschappen en kunstprenten naar onder andere Van de Meulen, Johannes (van) Stradanus en Rembrandt, een reeks van de vijf zintuigen, zeeslagen en de Hollandse scheepsbouw.62 In de inventarislijst worden ook platen genoemd die in ’t Lusthof zijn hergebruikt zoals Diogenes, Cupido en de dood, Vastenavond, Bedelaarsvreugd en een Eeuwige Almanak.63

3.2 Satirische prenten en beeldtradities

Zoals hierboven geconstateerd behoorden ook spotprenten tot het repertoire dat de Allards op de markt brachten. Hoe groot de productie van satirische prenten eind zeventiende, begin achttiende eeuw was, valt bij gebrek aan onderzoek niet goed te bepalen. Anders dan in Engeland (British Museum) wordt in

Nederlandse prentencollecties geen onderscheid gemaakt tussen historieplaten en spotprenten.64 In het ‘voorberigt’ van het tweede deel van zijn Beredeneerde beschrijving van Nederlandse historieplaten, zinneprenten en historische kaarten, beslaande de periode 1702-1795, stelt Frederik Muller dat in de eerste helft van de achttiende eeuw (tot 1749), bij ontstentenis van grote, roemrijke gebeurtenissen, enkele veldslagen en de omwenteling ten gunste van het Huis van Oranje daargelaten, de prenten van dergelijke grote daden plaats maakten voor ‘tallooze’ spot- en zinneprenten.65 Ze nemen zelfs meer dan de helft van de in dit deel door Muller beschreven bladen in beslag.

Als genre is de spotprent lastig te definiëren, meent Hale in haar bijdrage aan Romeyn de Hooghe. De verbeelding van de late Gouden Eeuw, over diens karikaturale prenten.66 In de Encyclopedia Britannica wordt

59 Kleerkoper en Van Stockum 1914-1916, dl. II, p. 1127. 60

Ibidem, p. 1129.

61 Ibidem, p. 1130. 62

Ibidem, p. 1127-1131; zie ook Kolfin 2011, p. 53 noot 64.

63 P. 1128 en 1129. Deze Eeuwige Almanak zou gebruikt kunnen zijn voor de Almanak van Oorlog en Vrede

(RP-P-OB-83.133-101) uit 1713, het eerste blad van de serie over de Vrede van Utrecht.

64 Spaans 2011, p. 5-6. 65

Muller 1876,77/1970, p. III.

(19)

19

satire, waarvan de spotprent een specifieke uitingsvorm is, gekarakteriseerd als een artistieke vorm waarin algemeen menselijke of individuele ondeugden, eigenaardigheden, misbruiken of tekortkomingen worden bekritiseerd met behulp van ridiculisering, bespotting, ironie, het burleske, de karikatuur.67 Ook hier wordt satire echter als een veelvormig, meerduidig en moeilijk grijpbaar begrip aangeduid, waarvan de

verschillende definities weinig bevredigend zijn. Hale stelt dat het genre zich de beeldtaal van andere genres toe-eigent en een hoog ‘referentieel’ karakter heeft, dat wil zeggen verwijst naar actuele gebeurtenissen die buiten het kader van eigen tekst en beeld vallen, en zich voorts van het ‘komisch register’ bedient.68

In de zeventiende eeuw ging het telkens om een combinatie van de categorieën nieuws/propaganda en vermaak.69 Morele tekortkomingen van publieke figuren werden op de hak genomen en meer algemene misstanden aan de kaak gesteld.

Hierbij werd veelvuldig gebruik gemaakt van zinnebeeldige voorstellingen, al dan niet geïnspireerd op figuren uit de klassieke mythologie. Met name door de vertaling van Cesare Ripa’s Iconologia in 1644 door Dirck Pietersz. Pers nam dit laatste een grote vlucht. Het boek, een ‘ethisch compendium’ zoals Pers benadrukt, was toch voor alles een handboek voor het ontwerpen van zinnebeeldige voorstellingen.70 Ook emblemata, bestaande uit een voorstelling, een spreuk en een bij- of onderschrift, werden razend populair. Met hun symbolische verwijzingen en vernuftige interpretaties waren ze in Spanje en Frankrijk vooral bedoeld voor een geletterde elite. In de Republiek maakte het symbolistische en complexe al spoedig plaats voor een realistischer wijze van voorstellen. Met name het verschijnen van Jacob Cats’ Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt in 1632, die vele herdrukken beleefde, droeg bij aan de popularisering van het genre en het geheel eigen, Hollandse, realistische en moralistische karakter. Later zou met name Jan Luyken bijdragen aan de populariteit van het genre.71

Naast emblemen van moralistisch-religieuze aard kende de zestiende eeuw ook politieke emblemata, waarvan Pers’ Bellerophon, of lust tot wysheyt uit 1614 en de verzameling van Emblemata politica van Zuerius Boxhornius in het Latijn, goede voorbeelden zijn.72 Van meet af aan genoot ook de rijmprent, die qua vorm en inhoud - ondanks verschillen - opmerkelijke overeenkomsten vertoont met de prenten in ’t Lusthof, grote populariteit. Deze rijmprenten verschenen bij honderdtallen en besloegen een breed scala aan onderwerpen en gebeurtenissen. Frijhoff en Spies noemen ze naast informatief en educatief ook opiniërend en amuserend, waarbij alle eerder genoemde uitdrukkingswijzen konden worden ingezet: realistisch, emblematisch en zinnebeeldig. Ze zouden zelfs het informatieve medium bij uitstek zijn.73 Bij alle belangrijke gebeurtenissen zagen ze het licht, variërend van gesloten vredesverdragen of de dood van een stadhouder tot het uitbreken van de Engelse oorlogen. Het betrof combinaties van afbeeldingen en een

67

Encyclopaedia Britannica. Encyclopaedia Britannica Online Academic Edition. Encyclopædia Britannica Inc., 2014. Web. 16 Apr. 2014. <http://www.britannica.com/EBchecked/topic/524958/satire>

68

Meredith Hale in: Van Nierop 2008, p. 104.

69 Spaans 2011, p. 6. 70 Frijhoff en Spies, 1999, p. 458. 71 Frijhoff en Spies 1999, p. 466. 72 Frijhoff en Spies 1999, p. 468. 73 Frijhoff en Spies 1999, p. 474.

(20)

20

verklarend gedicht dat veelal een propagandistisch karakter had. Het is in dit type beeldtraditie dat de prentenseries uit ’t Lusthof van Momus geplaatst kunnen worden, zij het, dat ze in ’t Lusthof naast een propagandistisch ook een uitgesproken spottend karakter hebben.

Alle mogelijke beelden blijken in ’t Lusthof door een toevoeging, een aanpassing, weglating of een spitsvondig vers, in satirische zin te worden aangewend. De iconografie van de prenten is in veel gevallen echter zo complex dat ze slechts voor een geletterd en goed geïnformeerd publiek bedoeld leken. Een dergelijke ‘doelgroep’ was voornamelijk te vinden in de steden van de zeventiende-eeuwse Republiek. Dit geldt in hoge mate voor de serie Roma Perturbata, waarvan de betekenis pas in volle omvang begrepen kon worden als men zeer goed op de hoogte was van wat zich tussen jezuïeten, jansenisten en de paus

afspeelde.

Ook Joke Spaans benadrukt in haar publicatie over satirische prenten dat deze zich eind zeventiende eeuw kenmerken door een uiterst complexe allegorische beeldtaal, die alleen door een select, geletterd publiek begrepen kon worden.74 Een voordeel zal geweest zijn dat door zich van een dergelijk dubbelzinnig idioom te bedienen uitgevers en prentmakers een eventuele censuur konden ontlopen. Van dat laatste zal de firma Allard met ’t Lusthof weinig last gehad hebben: de prenten waren steevast anti-Frans en in een later stadium anti-Engels en zullen de goedkeuring van de Staten hebben kunnen wegdragen.

3.3 ’t Lusthof van Momus

Als G. van Rijn ‘t Lusthof van Momus in de catalogus bij de Atlas van Stolk bespreekt, laat hij de lezer weten dat het hem een genoegen zal zijn ‘door dezen doolhof heen weder den rechten weg te kunnen volgen’.75 Ook Muller, die zich al zo’n 25 jaar eerder het hoofd over het album heeft gebroken, meende dat de beschrijving ervan geen sinecure, doch zelfs het ‘ondankbaarste’ was wat hij gedaan had, ‘want geene heeft mij grootere moeite en meer nasporingen gekost dan juist deze.’ Om te vervolgen dat het ‘becyferen en beschrijven’ van ‘Zinne- en spotprenten […] veel moeijelijker [is] dan van eene historische voorstelling’. Vaak gaan de prenten over ‘kleine, bijna vergeten, zeer verschillende en nergens beschreven

gebeurtenissen’.76

In totaal bevinden zich onder de 127 bladen van het album uit het Rijksprentenkabinet, naast prenten in combinatie met verzen of teksten, ook titelbladen, inhoudsopgaven of louter tekstuele commentaren. In bijna alle gevallen zijn de teksten en verzen zowel in het Nederlands als het Frans weergegeven, dat laatste waarschijnlijk met het oog op de vele refugiés die sinds de herroeping van het Edict van Nantes in de Republiek verbleven. Een enkele keer zijn ook wat Latijnse zinsneden toegevoegd.

Degene die ‘t Lusthof onder ogen krijgt, zal onmiddellijk stuiten op aanzienlijke verschillen in afmetingen, stijl en kwaliteit van de afzonderlijke prenten. Deze verschillen werden niet veroorzaakt doordat graveurs

74 Spaans 2011, p. 6. 75

Atlas van Stolk IV 1900, p. 176.

(21)

21

van alle markten thuis moesten zijn en zich in meerdere stijlen moesten kunnen uitdrukken, zoals De Lairesse al meende, maar vooral doordat op grote schaal gebruik werd gemaakt van reeds bestaande prenten. Een dergelijk hergebruik was in deze tijd usance en zal, doordat de Allards over een keur aan platen konden beschikken, een gemakkelijke en veel minder tijdrovende manier geweest zijn om in te spelen op de actualiteit.

Het soms evidente gebrek aan inhoudelijke samenhang van ’t Lusthof doet vermoeden dat het album aanvankelijk in delen of als losse bladen is verschenen. Dit vermoeden wordt bevestigd door de

opmerkingen van Muller en Van Rijn. Van Rijn stelt dat, tenzij ‘deze of gene door een aanwijzing van een tijdgenoot meer licht komt ontsteken, wel onuitgemaakt moet blijven wat de werkelijke gang van zaken geweest is, want Allard heeft zoo van elke gelegenheid partij getrokken om prenten uit te geven’.77 ‘Zonder hulp’ valt achteraf niet meer vast te stellen wat wel of niet bij elkaar hoort en ‘tot den vrede van 1713 is er nog telkens en telkens weder een plaat, die ons voor de vraag plaatst behoort ze bij een serie of niet’.78 Hij laat ‘t Lusthof eindigen bij een reeks over de Anjouse Monarchie en komt dan uit op 70 in plaats van 127 bladen. Wanneer de bladen tot en met de Vrede van Utrecht die hij - zij het niet onder de noemer van ‘t Lusthof - bespreekt worden meegerekend, komt het aantal uit op 131, vier meer dan het album van het Rijksprentenkabinet bevat. Door zijn keuze valt ook de serie prenten die betrekking heeft op de Vrede van Utrecht niet onder ‘t Lusthof. Aangezien mijn onderzoek zich richt op het exemplaar dat zich in het Rijksprentenkabinet bevindt, worden de bladen na de Anjouse Monarchie hier uiteraard wel tot ’t Lusthof van Momus gerekend.

In dit kader voert het te ver dieper in te gaan op de verschillende versies die van ’t Lusthof van Momus in omloop zijn en welke bladen wel of niet tot het ‘oorspronkelijke’ Lusthof gerekend moeten worden, zo daarvan al sprake is. Ik wil er in dit verband slechts op wijzen dat de samenstelling van de albums verschilt en punt van discussie is.

Tot slot van dit hoofdstuk volgt een overzicht van de reeksen die in het album dat zich in het Rijksprentenkabinet bevindt kunnen worden onderscheiden, een achttal in totaal.

De eerste serie dateert van 1705 en bestaat uit 10 bladen, beginnend met de Koninglijke Almanach. Een jaar later, in 1706, werd het Byvoegsel Koninglijke Almanach, genaamd het Gulde-Jaar der Bondgenooten

uitgebracht, bestaande uit een titelblad en een inhoudsopgave voor de 25 bladen die deze serie omvat.79 Een duidelijke eenheid vormt de serie die onder de verzameltitel Roma Perturbata is opgenomen en betrekking heeft op een conflict tussen jansenisten en jezuïeten en de rol van Rome in dezen. De serie bestaat uit 23 prenten en eindigt met het Roomse feestmaal80, een spiegelbeeldige anonieme kopie van een prent van Romeyn de Hooghe.81 Hierna volgt een zevendelige reeks bladen uit 1707 en 1708 die

77 Atlas van Stolk IV 1900, p. 176. 78

Atlas van Stolk IV 1900, p. 176.

79 RP-P-OB-83.13311 tot RP-P-OB-83.133-36. 80

De volledige titel luidt: Rooms Cocceaans Munnike[n] Maal Of Hoogtyd v[an] 't Beroerde Romen / Sic Itur Ad Astra Scilicet

81

RP-P-OB-83.133-37(R) tm RP-P-OB-83.133-50. Dit is het enige deel van het album dat serieus onderzocht is in de publicatie Het Beroerde Rome van Joke Spaans en Trudelien van ‘t Hof. Hilversum 2010.

(22)

22

betrekking heeft op de Fransen en hun bondgenoten.82 De Standvastige Monarchye des Doods is een volgende serie83 waarna Het Palmhof der Bondgenoten volgt.84

Ten slotte zijn er nog de Vorstelyke

Staat-Balans,1709-171085 en De zieltogende Anjouse Monarchie86, gevolgd door een tweetal lossen bladen: een Spotprent op de Franse verliezen in 1711 en de Balans van Oorlog en Vrede, 1709.87

De laatste groep prenten, 27 in totaal, is uitgegeven in 1713 en heeft betrekking op de Vrede van Utrecht.88 Zij begint met de Almanak van Oorlog en Vrede en eindigt met De Dapperheid Ont-ingewand om de Vrede. Net als elders wordt ook bij deze groep - stilistisch geen eenheid - zeer veel gebruik gemaakt van reeds bestaande prenten. Mogelijk is - op een enkele uitzondering na - zelfs bij alle bladen sprake van hergebruik. Het betreft zowel eerder uitgegeven prenten van eigen makelij, als werken van anderen of kopieën

daarvan, waarbij gedacht moet worden aan graveurs als Romeyn de Hooghe, Jan Luyken, Pieter Serwouters, Paul van Somerset, Schelte Adamsz. Bolswert, Cornelis Dusart, Pieter van Sompel, Pieter Soutman, Lucas van Leyden, Hendrick Hondius, Jan Saenredam, Pietro Testa en een aantal onbekende graveurs. In het volgende hoofdstuk wordt deze serie aan een nader onderzoek onderworpen.

4 ‘ W I S S E L V A L L I G E O O R L O G E N V R E E D E - K R A N S T ’ U T R E C H T ’

In dit hoofdstuk worden de laatste 27 prenten van ’t Lusthof, betrekking hebbend op de Vrede van Utrecht, alle afzonderlijk besproken. Daarbij zijn ook de commentaren van zowel Frederik Muller als van G. van Rijn,

82 RP-P-OB-83.133-51 tm 57. 83 RP-P-OB-83.133-59- RP-P-OB-83.133-76. 84 RP-OB-83.133-77(R) tm RP-P-OB-83.133-86 85 RP-P-OB-83.133-87 tm RP-P-OB-83.133-94 86 RP-OB-83.133-95 tm RP-P-OB-83.133-98 87

Respectievelijk RP-P-OB-83.133-99 en RP-P-OB-83.100

(23)

23

degene die de catalogus bij Atlas van Stolk geschreven heeft, betrokken.

Tijdens het onderzoek bleek het leeuwendeel van de prenten niet van de hand van Carel of Abraham Allard zelf. In de meeste gevallen gaat het om kopieën die door of bij Abraham Allard zijn ‘geactualiseerd’, dat wil zeggen aangepast om een satirisch commentaar te vormen op de actuele politieke situatie in 1713, in het bijzonder de vredesonderhandelingen in Utrecht en de rol van de verschillende partijen daarin. Behalve een duiding van de politieke strekking van de prenten heb ik een vergelijking gemaakt tussen de originele prenten en de in ’t Lusthof voorkomende. Daarbij heb ik onderzocht in hoeverre en op welke wijze ze door Allard zijn aangepast. In meerdere gevallen bleken de originelen nog ‘verder weg’ en zijn de gebruikte platen kopieën te zijn van een andere prent, die op haar beurt soms weer gebaseerd bleek op een schilderij of tekening. Ook daar wordt naar verwezen. De oorspronkelijke context en de aanpassingen aan de nieuwe situatie zijn telkens beschreven en geanalyseerd.

In een aantal gevallen zijn er kleine subreeksen, waarbij gebruik is gemaakt van een serie prenten van een bepaalde kunstenaar. Deze zullen als serie, in één paragraaf besproken worden. Van andere makers, zoals Romeyn de Hooghe, zijn meerdere platen of kopieën daarvan gebruikt, zij het niet in serie. Deze worden in volgorde van het album, in aparte paragrafen besproken. Bij elke prent wordt, voor zover door hen

beschreven, verwezen naar de nummers waaronder ze bij Frederik Muller en G. van Rijn in de catalogus van de Atlas van Stolk te vinden zijn.

4.1 Wisselvallige Oorlog en Vreede-krans t’Utrecht89

Op deze eerste prent van de reeks bevindt zich, in het midden van het grote blad (450 x 355 mm), dat ineengevouwen moet worden om in het album te passen, een almanak [afbeelding 8]. Hierboven staat te lezen dat deze almanak is uitgegeven ‘bij Abrah: Allard’ ‘tot Amsterdam’, met privilege. Door wie het privilege verstrekt is wordt niet vermeld. Onder de almanak staat een uitgebreide verklaring in het Nederlands. Hieromheen bevinden zich twaalf prenten waarop de maanden van het jaar verbeeld zijn aan de hand van ‘seizoensgebonden’ menselijke handelingen. Hieronder is telkens een zesregelig Nederlands vers te vinden.

Het is een van de weinige prenten waarop nagenoeg alle teksten in het Nederlands staan. Alleen helemaal onderaan, waar zich een overzicht bevindt van de tijden van zonsondergang door het jaar heen, is de Nederlandse toelichting aan de rechterzijde van het blad ook in het Frans vertaald.

Aan boven- en onderzijde van de prent bevinden zich tabellen die betrekking hebben op respectievelijk zonsop- en -ondergangen, met vermelding van dagen en maanden. De titel van de prent staat onder de bovenste tabel: Wisselvallige Oorlog en Vreede-krans t’Utrecht,90 waaronder in zwierige belettering een zesregelig gedicht verdeeld over 3 kolommen is gegraveerd. Helemaal onderaan is te zien dat de plaat moet

89

RP-P-OB-83.133-101; Muller 3198; Atlas van Stolk 3343 en 3344.

90

In de Atlas van Stolk worden twee prenten besproken waarvan de eerste de afwijkende titel draagt: Schikkeljaarige oorlog en vreede-krans t’Utrecht (3343).

(24)

24

zijn afgesneden, er zijn resten zichtbaar van wat mogelijk een eerdere tekst was.

Op de website van het Rijksmuseum wordt als mogelijke prentmaker Jan Luyken genoemd. Onder de trefwoorden almanak, maanden van het jaar, seizoenen, jaarkalender en dergelijke bleek de prent echter niet terug te vinden. Het was de voormalig conservator oude boeken van het Amsterdam Museum, mw. N. Klaversma, die mij op het juiste spoor zette: de hier hergebruikte prenten blijken terug te gaan op de Ethica Naturalis, seu Documenta Moralia: E Variis Rerum Naturalium Proprietatib Virtutum Vitiorumq Symbolicis Imaginibus Collecta, in 1700 in Würzburg uitgegeven door Chr. Weigel uit Neurenberg.91 De Ethica Naturalis wordt beschreven in Het werk van Jan en Casper Luyken van P. van Eeghen en J.Ph. Keller.92 De Ethica bestaat uit honderd prenten, 41 van de hand van Jan Luyken (Amsterdam 1649-Amsterdam 1712), 59 van zijn zoon Casper (Amsterdam 1672-Amsterdam 1708). Boven elke prent staat een titel met een eenregelig bijschrift, eronder een gedicht van tien regels, alles in het Latijn. De hoogte van deze prenten varieert van 100-104 mm, de breedte van 114-120 mm. Deze prenten zijn dus aanzienlijk groter dan de kopieën in de Wisselvallige Oorlog en vreede krans. De door Allard gebruikte plaat is afkomstig van een nieuwe uitgave van de Ethica die in 1708 is verschenen. De teksten van deze editie, Beschouwing der Wereld getiteld en

uitgegeven in Amsterdam93, zijn alle in het Nederlands omdat de Latijnse uitgave niet al te best bleek te lopen. Een uitzondering op deze ‘vernederlandsing’ vormen de maanden van het jaar, die op een banderol in het Latijn vermeld staan. Het betreft hier verkleinde, spiegelbeeldige kopieën (73 x 85 mm) van de eerste editie. Van Eeghen meldt dat ‘eenige van deze prenten’ voorkomen op de door Abraham Allard uitgegeven Eeuwige Almanak. 94 Van de twaalf gebruikte prenten staan er 10 op naam van Casper, alleen juli,

oorspronkelijk Praetum getiteld, en Glaciis, de hieronder beschreven decemberprent, zijn van de hand van Jan Luyken.

Mogelijk zijn de platen van deze prenten na het overlijden van Jan Luyken, in 1712, in handen gekomen van Abraham Allard.95

De prenten zelf zijn ongewijzigd overgenomen en telkens in maandvolgorde van links naar rechts, boven en naast de almanak gegroepeerd. Hoewel de banderols gehandhaafd zijn, zijn de Latijnse maandnamen vervangen door de Nederlandse benamingen, terwijl de oorspronkelijke teksten plaats hebben gemaakt voor verzen die betrekking hebben op de actuele situatie. Op alle prenten gaat het om taferelen die op losse wijze in verband te brengen zijn met de betreffende maand van het jaar, zoals het oogsten van vruchten of barre weersomstandigheden met regen en wind. De teksten refereren zowel aan deze voostellingen, als aan de politieke omstandigheden, in dit geval dus de Vrede van Utrecht.

Exemplarisch voor deze werkwijze zijn de versregels die zijn toegevoegd aan de laatste prent, die van de maand december [afbeelding 9]. We zien een schaatstafereel, waarbij op de voorgrond twee figuren door het ijs gezakt zijn en dreigen te verdrinken. Zij worden door een aantal omstanders te hulp geschoten met

91 Eeghen en Kellen 1905 vermelden diens Latijnse naam: Christophoro Weigelio Norimbergae: dl. II p. 456. 92

Eeghen en Kellen 1905, dl. II, p. 456-477.

93 De volledige titel luidt: Jan Luiken, Beschouwing der Wereld, Bestaande in Hondert konstige Figuuren, Met Godlyke

Spreuken En Stichtelyke verzen. Te Amsterdam, By de Wed: P: Arentz en K: vander Sys, Boekverkoopers in de Beurs-straat, in de drie Raapen, 1708.

94

Eeghen en Kellen 1905, dl. II, p. 476.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

dat aldus door het hoofdbestuur gefor- muleerd, dit een ongewenste situatie is die alleen dan voor verdere discussie open staat indien de algemene verga-

Onderzoek lijkt geen voor de hand liggend wapen voor vrede en vei- ligheid in Afrika, maar het is wel een essentieel middel om te weten te komen welke strategie in een specifieke

Grieken. Hier geeft Trygaeus voor het eerst duidelijk aan dat hij vrede wil sluiten, door Vrede te bevrijden, omdat het fijn is om “bevrijd te zijn van problemen en strijd”. Het

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

„Kom hier en bekijk mijn handen, steek je handen in mijn zij en wees niet langer ongelovig.” Thomas riep:.. „Mijn Heer en mijn God.” “Nu geloof je”,

Tweede paasdag werd het lange af- standskampioenschap door Hen- ny Cornelissen omgedoopt tot club- kampioenschap. In de zon en uit de wind was het goed toeven, maar de

Met een gelukkige glimlach op zijn gelaat, antwoordde hij: “Mevrouw, ik kan nooit vrede maken met God, en ik verwacht dat nooit te zullen doen, maar ik ben dankbaar dat de Heer

Goud, mirre en wierook zijn kostbaar, Maar door de hemel is gegeven:. Jezus, Hij kwam voor ons