• No results found

Natura2000 grensgebieden; ecologische kansen en grensoverschrijdende samenwerking in Natura2000 grensgebieden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Natura2000 grensgebieden; ecologische kansen en grensoverschrijdende samenwerking in Natura2000 grensgebieden"

Copied!
120
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)Natura2000 grensgebieden.

(2) In opdracht van DWK-programma 383 Biodiversiteit en het WOT-programma 394 Natuurplanburofunctie.. 2. Alterra-rapport 1061.

(3) Natura2000 grensgebieden Ecologische kansen en grensoverschrijdende samenwerking in Natura2000 Grensgebieden. W.K.R.E. van Wingerden R.I. van Dam Th. van der Sluis P. Schmitz H. Kuipers W. Kuindersma. Alterra-rapport 1061 Alterra, Wageningen, 2005.

(4) REFERAAT Wingerden, W.K.R.E. van, R.I. van Dam, Th. van der Sluis, P. Schmitz, H. Kuipers & W. Kuindersma, 2005. Natura2000 Grensgebieden; Ecologische kansen en grensoverschrijdende samenwerking in Natura2000 Grensgebieden. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1061. 120 blz.; 1. fig.; 4. tab.; 51 ref. Dit rapport doet verslag van een interdisciplinaire studie waarin resultaten uit ecologisch en bestuurskundig onderzoek worden gecombineerd. Het onderzoek heeft betrekking op 14 paren aan elkaar grenzende Natura2000 gebieden op de grens met Duitsland en België. Voor verschillende van deze gebieden zijn kansen geïdentificeerd voor (verdere) verduurzaming van populaties van Natura2000 en Nederlandse rode lijst soorten. Deze kansen betreffen grensoverschrijdende verbinding en vergroting van geschikte habitatplekken en het openhouden resp. aanleggen van grensoverschrijdende dispersieroutes en verbindingszones. Verschillen tussen lidstaten in wet- en regelgeving zijn niet zo groot dat grensoverschrijdende samenwerking t.a.v. Natura2000 soorten onmogelijk wordt. Uit analyse van de praktijk van de grensoverschrijdende samenwerking in 3 paren van grensgebieden bleek dat deze plaatsvindt binnen de structuur van EUREGIO grensparken, maar niet specifiek is gericht op Natura2000 soorten. Samenwerking op dit punt zou gestimuleerd kunnen worden door formulering van doelstellingen en opstellen van beheersplannen, beide per Natura2000 gebied. De procedures hiervoor lopen nog. Eén grensoverschrijdend beheersplan per paar Natura2000 grensgebieden biedt kansen om in de beleidspraktijk daadwerkelijk iets te doen met beheer en bescherming voor soorten en gebieden die - i.t.t. mensen en wetten – ‘zich niets aantrekken’ van staatkundige grenzen. Trefwoorden: Bestuurskundige analyse, duurzame populaties, ecologische voorwaarden, grensoverschrijdende samenwerking, Habitatrichtlijn, levensvatbaarheid, Natura2000, ruimtelijke ecologie, vogelrichtlijn ISSN 1566-7197. Dit rapport kunt u bestellen door € 30,- over te maken op banknummer 36 70 54 612 ten name van Alterra, Wageningen, onder vermelding van Alterra-rapport 1061. Dit bedrag is inclusief BTW en verzendkosten.. © 2005 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: info.alterra@wur.nl Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.. 4. Alterra-rapport 1061 [Alterra-rapport 1061/05/2005].

(5) Inhoud. Woord vooraf. 7. Samenvatting. 9. 1. Inleiding. 11. 2. Methode 2.1 Vooraf: een aantal begrippen nader toegelicht 2.2 Ruimtelijk ecologische analyse 2.3 Bestuurskundige analyse 2.4 Integratie ecologische en bestuurskundige onderzoeksresultaten. 13 13 16 25 28. 3. Resultaten ruimtelijk ecologische analyse 3.1 Analyse resultaten per soort 3.1.1 Boomleeuwerik (Lullula arborea) 3.1.2 Duinpieper (Anthus campestris ) 3.1.3 Heideblauwtje (Plebejus argus) 3.1.4 Heivlinder (Hipparchia semele) 3.1.5 Zandhagedis (Lacerta agilis) 3.1.6 Tapuit (Oenanthe oenanthe) 3.1.7 Geelbuikvuurpad (Bombina variegata) 3.1.8 Spaanse vlag (Euplagia quadripunctaria (Callimorpha q.)) 3.1.9 Vale vleermuis (Myotis myotis) 3.1.10 Middelste bonte specht (Dendrocopus medius) 3.1.11 Vliegend hert (Lucanus cervus) 3.1.12 Groene specht (Picus viridis) 3.1.13 Boommarter (Martes martes) 3.1.14 Rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus) 3.1.15 Zwarte stern (Chlidonias niger) 3.1.16 Roerdomp (Botaurus stellaris) 3.1.17 Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrihinia pectoralis) 3.1.18 Noordse woelmuis (Microtus occonomus arenicola) 3.2 Conclusie en discussie 3.2.1 Kansen voor verduurzaming van populaties door grensoverschrijdende afstemming en samenwerking. 29 29 29 32 34 36 38 41 44 47 50 54 57 61 64 68 70 74 76 77 79. 4. Nationale en regionale verschillen in implementatie van EU-beleid t.a.v. Natura2000 kunnen belemmeringen veroorzaken in de vormgeving van grensoverschrijdende samenwerking 4.1 Inleiding 4.2 De aanwijzing van gebieden 4.3 Nationale bescherming 4.4 Beheer 4.5 Conclusies. 79. 83 83 83 85 87 88.

(6) 5. Resultaten bestuurskundige analyse van grensoverschrijdende samenwerking 5.1 Inleiding 5.2 Grenspark ‘de Zoom-Kalmthoutse heide’ 5.2.1 Over grenspark ‘de Zoom-Kalmthoutse heide’ 5.2.2 Doelstellingen 5.2.3 Grensoverschrijdende samenwerking 5.2.4 Natura2000 gebieden in Grenspark 5.2.5 Samenwerking in kader van Natura2000 5.2.6 Samenwerking op andere thema’s 5.3 Grenspark Maas-Schwalm-Nette 5.3.1 Over grenspark Maas-Schwalm-Nette 5.3.2 Doelstellingen grenspark Maas-Schwalm-Nette 5.3.3 Grensoverschrijdende samenwerking 5.3.4 Natura2000 gebieden in grenspark Maas-Schwalm-Nette 5.3.5 Samenwerking in het kader van Natura2000 5.3.6 Samenwerking op andere thema’s 5.4 Drielandenpark 5.4.1 Over Drielandenpark 5.4.2 Doelstellingen Drielandenpark 5.4.3 Grensoverschrijdende samenwerking 5.4.4 Natura2000 in het Drielandenpark 5.4.5 Samenwerking in het kader van Natura2000 5.4.6 Samenwerking op andere thema’s 5.5 Conclusies praktijk grensoverschrijdende samenwerking. 89 89 89 89 90 90 91 92 92 93 93 94 94 96 97 98 99 99 100 101 102 103 104 104. 6. 107. Algemene conclusies. Literatuur. 113. Bijlage 1 Respondenten. 119. 6. Alterra-rapport 1061.

(7) Woord vooraf. Natuur houdt niet op bij de landsgrenzen. Natuur houdt niet op bij de begrenzingen van natuurgebieden. Soorten migreren over zulke grenzen heen. Populaties van soorten hangen ruimtelijk samen met andere populaties over deze grenzen heen in die zin, dat uitwisseling van individuen tussen populaties essentieel is voor het voortbestaan van het populatienetwerk, de samenstellende populaties en de genetische kwaliteit daarvan. Vanuit deze notie is er een Europees netwerk van belangrijke natuurgebieden ingesteld onder de naam Natura2000. Het betreft natuurgebieden met zeldzame biotopen (habitattypen), en woongebieden (habitats) van zeldzame vogel- en andere diersoorten. De lidstaten hebben ten aanzien van zulke soorten en hun habitats in deze gebieden de plicht tot gunstige staat van instandhouding. Een en ander is vastgelegd in de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. Nu de lidstaten hun gebieden volgens daarin beschreven normen hebben aangemeld, en de aanwijzingsprocedure een eind is gevorderd, worden in Nederland instandhoudings documenten opgesteld en per gebied doelstellingen en beheerplannen geformuleerd die moeten leiden tot de gunstige staat van instandhouding van de habitats van soorten, waarvoor de gebieden zijn aangemeld. Recent zijn inititatieven genomen om Natura2000 gebieden op Europese schaal te verbinden door corridors, wat zou kunnen leiden tot een Europese ecologische hoofdstructuur. Het spreekt vanzelf dat een aantal corridors grensoverschrijdend zullen zijn. Paradoxaal genoeg blijkt dat lidstaten (en deelstaten) verschillen in de procedures die tot een gunstige staat van instandhouding leiden. Wat dat betreft zouden landsgrenzen scheidslijnen kunnen zijn. Immers, uit het voorgaande kan worden afgeleid dat een gunstige staat van instandhouding van habitats gebaat is bij afstemming en samenwerking over landsgrenzen heen. Derhalve vormen Natura2000 gebieden die aan de landsgrenzen liggen, in Nederland aan de grenzen met Duitsland en België uitstekende casus om de afstemming en samenwerking te onderzoeken en de potentiële meerwaarde ervan in kaart te brengen. Het voorliggende rapport is de weerslag van dit onderzoek in opdracht van het Natuurplanbureau te Wageningen. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het DWK-programma Natuurlijke biodiversiteit en soortenbeheer, programmaleider Rienk-Jan Bijlsma. Auteurs en opdrachtgever danken Mark van Veen voor schriftelijk commentaar en voor zijn inbreng op startbijeenkomst en workshop, en Mariëlle van der Zouwen voor haar inbreng op startbijeenkomst en workshop en via de begeleiding van Petra Schmitz. Verder danken zij verschillende respondenten en informanten uit de Grensparken over de praktijk van grensoverschrijdende samenwerking, voor hun informatie en medewerking aan het bestuurskundig deelonderzoek. Tenslotte danken zij Sim Broekhuizen (boommarter), Herman Limpens (Vale vleermuis), Dick Groenendijk (Spaanse vlag) en Fabrice Ottburg (Geelbuikvuurpad) voor het beschikbaar stellen van ongepubliceerde gegevens. Saskia Ligthart, Onderzoeker Natuurplanbureau Wageningen. Alterra-rapport 1061. 7.

(8)

(9) Samenvatting. Dit rapport doet verslag van een interdisciplinaire studie waarin resultaten uit ecologisch en bestuurskundig onderzoek worden gecombineerd. Het onderzoek heeft betrekking op een 14-tal paren van aan elkaar grenzende Natura2000 gebieden op de grens met Duitsland en België. In het ecologisch onderzoek is nagegaan of kwantitatieve en ruimtelijke ecologische voorwaarden worden vervuld voor het duurzaam voorbestaan van populaties van 17 Natura2000 en Rode Lijst diersoorten in deze grensoverschrijdende gebieden. Het bestuurskundige deel van dit onderzoek besteedt enerzijds aandacht aan de vraag of de structuur van het Natura2000 beleid grensoverschrijdende samenwerking bevordert of juist belemmert. Anderzijds wordt in het bestuurskundige deel gekeken naar de praktijk van grensoverschrijdende samenwerking en meer specifiek naar grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Natura2000. In aansluiting op het ecologisch deel is tevens nagegaan of er in de Natura2000 grensgebieden kansen liggen voor grensoverschrijdende samenwerking. Deze kansen betreffen grensoverschrijdende maatregelen die de duurzaamheid (= levensvatbaarheid) van populaties vergroten. Achtergrond is de instandhouding (in gunstige staat) van populaties van Natura2000 soorten waartoe de EU Vogel- en Habitatrichtlijnen de lidstaten verplicht. Uit de ruimtelijk ecologische analyse blijkt dat in veel grensgebieden voldoende geschikt habitat ligt in een zodanig ruimtelijk netwerk, dat duurzame populaties van een of meer van de onderzochte soorten daar zouden kunnen voorkomen. In een groot deel van deze potentiële leefgebieden komen de betreffende soorten inderdaad voor. Voorts blijkt dat binnen paren van aan elkaar grenzende Natura2000 grensgebieden verbinding (en dus vergroting) van habitatplekken voor soorten kan bijdragen tot verdere verduurzaming van hun populaties. Verder blijkt dat sommige populaties voor hun duurzaamheid afhankelijk zijn van grensoverschrijdende dispersieroutes of verbindingen met bron- of kerngebieden. Ook functioneren duurzame populaties in grensgebieden als schakel tussen bron- of kerngebieden en afhankelijke populaties aan de andere zijde van de grens. Grensoverschrijdende vergroting en/of verbinding van habitatplekken en zorgvuldig beheer van grensoverschrijdende dispersieroutes kan de duurzaamheid van populaties van Natura2000 soorten vergroten en aldus bijdragen tot instandhouding van populaties van deze soorten. Uit de analyse van de structuur van het Natura2000 beleid met het oog op grensoverschrijdende samenwerking blijkt dat weinig aandacht is geschonken aan de grensoverschrijdende aspecten. De bescherming van gebieden is geregeld in nationale en/of regionale regelgeving. De verschillen tussen deze regelgevingen kunnen leiden tot verschillen in de precieze inhoud en procedure van de bescherming. Dit zou belemmeringen met zich kunnen meebrengen in de vormgeving van grensoverschrijdende samenwerking. Deze verschillen zijn evenwel niet zo groot dat ze samenwerking onmogelijk maken. De beste mogelijkheden voor grensover-. Alterra-rapport 1061. 9.

(10) schrijdende samenwerking lijken te liggen bij het opstellen van één beheersplan voor elke twee aan elkaar grenzende Natura2000 gebieden aan weerszijden van de grens. Hier liggen kansen om in de beleidspraktijk ook daadwerkelijk iets te doen met beheer en bescherming voor soorten en gebieden die - i.t.t. mensen en wetten – ‘zich niets aantrekken’ van staatkundige grenzen. De drie wat betreft de praktijk van de grensoverschrijdende samenwerking geanalyseerde Natura2000 grensgebieden liggen alle in een zgn. EUREGIO Grenspark. In alle drie de parken is er sprake van grensoverschrijdende samenwerking op het niveau van bestuurders, beleidsambtenaren en beheerders. De vormgeving, doelen en intensiteit van de grensoverschrijdende samenwerking verschillen per park, terwijl ook het stadium waarin de grensoverschrijdende samenwerking zich bevindt, verschilt. Voor het Drielandenpark (Geuldal, Voerstreek) wordt momenteel een ontwikkelingsperspectief tot 2030 opgesteld, gericht op duurzame ruimtelijke ontwikkeling. In het grenspark Zoom-Kalmthoutse Heide is in 1999 een Beleidsplan opgesteld: Beheer- en Inrichting voor het gebied van 1999 tot 2014. In het Grenspark Maas-Schwalm-Nette (Meinweg) is in 1995 het Beheers- en Inrichtingsplan voor het gehele parkgebied gereed gekomen, waarin de richtlijnen voor de hier liggende nationale parken zijn uitgewerkt. Bescherming en ontwikkeling van natuur is in alle drie grensparken één van de doelen. In geen van de drie parken bestaan grensoverschrijdende initiatieven louter en alleen gericht op Natura2000. Wel zijn allerlei projecten onder de bredere noemer ‘natuur(ontwikkeling)’ geïnitieerd vooral in de vorm van INTERREG-projecten. Beheer ten behoeve van Natura2000 soorten maakt daar wel onderdeel van uit, maar wordt niet als zodanig geadresseerd. Er wordt wel samengewerkt onder de noemer natuur(-ontwikkeling). Sommige initiatieven en plannen uit deze samenwerking leveren een bijdrage aan de intenties en doelstellingen van Natura2000. In de drie onderzochte grensoverschrijdende gebieden vormt Natura2000 momenteel dus (nog) geen stimulans voor grensoverschrijdende samenwerking. Een mogelijke verklaring ligt in het feit dat de Natura2000 doelstellingen per gebied nog niet officieel zijn vastgesteld. De procedures betreffende doelstellingen en beheersplannen per gebied zijn thans in voorbereiding. De in dit rapport beschreven opties voor verduurzaming van populaties van Natura2000 soorten in de verschillende grensgebieden lijken kansrijk voor realisatie door grensoverschrijdende samenwerking. Deze samenwerking zou kunnen worden vormgegeven in grensoverschrijdende beheersplannen per paar Natura2000 grensgebieden.. 10. Alterra-rapport 1061.

(11) 1. Inleiding. Vooraf. Natuur houdt niet op bij de landsgrenzen. Natuurgebieden in Duitsland en België kunnen een grote toegevoegde waarde hebben voor natuur in Nederland. Omgekeerd kunnen Nederlandse natuurgebieden van belang zijn voor natuur in het buitenland. Voor de legitimiteit van het internationaal grensoverschrijdend natuurbeleid is het van belang de noodzaak ervan te duiden. Met andere woorden: als Nederland in enigerlei opzicht nalatig is, kan dit de biodiversiteit buiten onze landsgrenzen beïnvloeden, en vice versa. Juist deze vast(veronder-)stelling noopt tot grensoverschrijdende samenwerking, in tweeërlei opzicht: allereerst in grensoverschrijdende projecten, en tevens door het nationale en het EUnatuurbeleid in voldoende mate hierop te ijken. Van der Sluis (2000) maakte via een modelstudie aannemelijk dat Nederland voor diersoorten van bossen en heiden in sterke mate afhankelijk is van de populaties en populatienetwerken in Duitsland en België. Omgekeerd blijken deze landen afhankelijk van Nederlandse moerasgebieden voor hun populaties van moerassoorten. De Nederlandse ecologische hoofdstructuur (EHS) en het duurzame voortbestaan van bos- en heidesoorten daarin zouden dus versterkt worden door ruimtelijke samenhang van populaties in grensoverschrijdende ecologische netwerken. Hiervoor lijkt grensoverschrijdende samenwerking een belangrijke voorwaarde. De ecologische waarde van Duitse en Belgische moerasgebieden zou eveneens kunnen toenemen door grotere samenhang met Nederlandse moerasgebieden en sterkere samenwerking met Nederlandse beleidsmakers en terreinbeheerders op natuurgebied. Om de conclusies van Van der Sluis (2000) meer beleidsrelevant te maken wordt in dit onderzoek de ecologische noodzaak tot grensoverschrijdende ruimtelijke samenhang en grensoverschrijdende samenwerking in natuurgebieden aan de grenzen met Duitsland en België onderzocht.. Doelstelling. De vooronderstelling dat de EU-lidstaten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het behoud van de Europese biodiversiteit, maakt onderzoek naar grensoverschrijdende natuurgebieden interessant. Immers, als die gezamenlijke verantwoordelijkheid ergens zou moeten blijken, dan is het daar. Bovendien kunnen grensoverschrijdende natuurgebieden een belangrijke schakel vormen in populatienetwerken van soorten op Europese schaal. De eerste doelstelling van het ecologisch deel van het onderzoek is na te gaan of kwantitatieve en ruimtelijke ecologische voorwaarden worden vervuld voor het duurzaam voortbestaan van populaties van Natura2000 diersoorten in een aantal grensoverschrijdende gebieden. En voorts, - als dit niet het geval is – hoe (verdere) verduurzaming zou kunnen worden gerealiseerd. Indien grensoverschrijdende. Alterra-rapport 1061. 11.

(12) uitwisseling van informatie of verdergaande samenwerking nodig is, wordt dit aangegeven. De tweede doelstelling van het ecologisch deel is na te gaan hoe belangrijk grensoverschrijdende Natura2000 gebieden zijn in en voor netwerkpopulaties van Natura2000 soorten. Het bestuurskundige deel van dit onderzoek bestaat uit twee delen. Enerzijds wordt aandacht besteed aan de vraag of de structuur van het Natura2000 beleid grensoverschrijdende samenwerking bevordert of juist belemmert. Uit deze analyse blijkt een theoretische, algemene verwachting ten aanzien van de vormgeving van grensoverschrijdende samenwerking. Anderzijds wordt gekeken naar de praktijk van grensoverschrijdende samenwerking en meer specifiek grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Natura2000. Deze studie levert bouwstenen voor het onderdeel: beleidsevaluatie in de Natuurbalans 2005. Hierbij heeft de opdrachtgever, het NatuurPlanBureau de ambitie om nadrukkelijk de relatie te leggen tussen natuurlijke processen (waaronder ontwikkelingen in biodiversiteit) enerzijds en maatschappelijke en beleidsprocessen anderzijds (Natuurbalans, 2003). De onderhavige studie waarin zowel ecologische als bestuurlijke knelpunten en kansen worden onderzocht, past in dit voornemen.. Leeswijzer. Hoofdstuk 3 handelt over het voorkomen van populaties van een 18-tal Natura2000 en Nederlandse Rode Lijst soorten in 14 paren van grensoverschrijdende Natura2000 gebieden. Hierin worden kansen voor verdere verduurzaming van deze populaties aangegeven, door grensoverschrijdende samenwerking in de vorm van informatieuitwisseling, afstemming van beleid en beheer, of een gezamenlijke aanpak (tabel 4). Aan het einde van dit hoofdstuk worden de kansen voor verduurzaming c.q. samenwerking gerubriceerd samengevat per maatregel. In hoofdstuk 4 en 5 komen de bestuurlijke aspecten aan de orde. In hoofstuk 4 wordt nagegaan of en hoe nationale en regionale verschillen in implementatie van het Natura2000 beleid grensoverschrijdende samenwerking zouden kunnen beïnvloeden. In hoofdstuk 5 wordt voor drie paren van Natura2000 grensgebieden de grensoverschrijdende samenwerking in beeld gebracht, door de organisatievorm en samenwerking op verschillende bestuurlijke niveaus te beschrijven. Aan het einde van beide hoofdstukken volgt een samenvatting. In hoofdstuk 6 (Algemene onclusies) worden de conclusies uit hoofdstuk 3, 4 en 5 met elkaar in verband gebracht.. 12. Alterra-rapport 1061.

(13) 2. Methode. 2.1. Vooraf: een aantal begrippen nader toegelicht. Natura2000. De Europese Unie heeft een zeer gevarieerde en rijke natuur, die van grote biologische, esthetische, genetische en economische waarde is. Om deze natuur te behouden heeft de EU het initiatief genomen voor Natura2000. Natura2000 is het samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie. Het omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Het netwerk is in opbouw: nog niet alle gebieden zijn definitief door de lidstaten aangewezen. De totstandkoming van dit Natura2000-netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de Europese Unie voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Europese richtlijnen geven precies aan welke typen natuur beschermd moeten worden. De gebieden die deel uit maken van het netwerk omvatten specifieke land- en waterzones (natuurlijke habitats) en leefgebieden van specifieke soorten (habitats van soorten). Het doel is het voortbestaan van deze natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten op langere termijn veilig te stellen. Tot op heden zijn er in de Europese Unie meer dan 15.000 gebieden met een totale oppervlakte van meer dan 420.000 km2 (15% van het EU-grondgebied) voorgesteld als Natura2000 gebied door de lidstaten.1. Financiering Natura2000. De Europese Commissie draagt financieel bij aan essentiële beschermingsmaatregelen van Natura2000 gebieden, onder andere door middel van het LIFEprogramma. LIFE-Nature is een subsidiefonds van de Europese Unie; het is een financieel instrument om Natura2000 in Europa te implementeren. LIFE Natuur is één van de drie onderdelen van het LIFE-programma. De andere twee onderdelen van LIFE zijn: LIFE Milieu en LIFE Derde landen. LIFE-Nature heeft als doel: medefinanciering van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of het herstel ten behoeve van Natura2000. LIFE-Nature subsidies worden verleend aan projecten die zijn gericht op behoud of herstel van beschermde natuurgebieden in Natura2000, dan wel projecten gericht op prioritaire soorten overeenkomstig de Europese richtlijnen. Naast LIFE-Nature zijn er ook andere financiële instrumenten voor het beheer van Natura2000. De belangrijkste zijn: INTERREG, de nationale Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer en de nationale Subsidieregeling Natuurbeheer.1. 1. (http://www.minlnv.nl/thema/groen/natuur/natura2000/). Alterra-rapport 1061. 13.

(14) Grensoverschrijdende Natura2000 gebieden. In totaal zijn in Nederland 141 Habitatrichtlijn gebieden aangemeld, waarvan 26 gebieden langs de Duitse of de Belgische grens zijn gelegen. Er zijn 8 grensoverschrijdende gebieden aangewezen met Duitsland en 8 met België. Bij de grens liggen nog 10 andere gebieden maar deze zijn niet grensoverschrijdend (Natuurbalans, 2004: 123). In 2 van de 8 gevallen – Witte Veen en Wooldse Veen vormde aanwijzing aan de Duitse kant aanleiding om ook het Nederlandse deel aan te melden.1 Om van alle aangemelde gebieden in de EU lidstaten een echt netwerk te maken zijn verbindingen tussen de landen nodig. Met andere woorden: grensoverschrijdende samenwerking is nodig.. Natuurbeleid. Duitsland streeft, ondanks verschillen in het natuurbeleid, net als in Nederland het principe van ecologische netwerken na. Het verbinden van afzonderlijke natuurgebieden is het uiteindelijke doel van het moderne natuurbeleid op zowel Europees niveau als in de ons omringende landen. In Nederland spreekt men van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), in Vlaanderen van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en in Nordrhein-Westfalen van het Landesweiter Biotopverbund. Op Europees niveau noemt men het te realiseren stelsel van samenhangende natuurgebieden Natura20002 (De Jong, 1999: 10). Aan de basis van het streven naar ecologische netwerken op Europese schaal ligt de erkenning van samenhang en interdependentie tussen populaties van dier- en plantesoorten in natuurgebieden over grenzen heen. In haar beleid, met name het Natuurbeleidsplan (LNV, 1990) en het Structuurschema Groene Ruimte (LNV en VROM, 1995), gaat de Nederlandse overheid er min of meer expliciet van uit dat veel soorten en ecosystemen hun waarde mede ontlenen aan de internationale verscheidenheid of grensoverschrijdende ecologische relaties. Internationale afstemming wordt vanwege deze wederzijdse afhankelijkheid van belang geacht. Onder invloed van de Europese eenwording en het proces van globalisering wordt verwacht dat de aandacht voor interdependentie de komende jaren toeneemt. Grensoverschrijdende samenwerking wordt daarmee in toenemende mate van belang (De Jong, 1999: 10). Grenzen en grensgebieden. Grenzen van staten kunnen opgevat worden als politieke constructies die zijn gebaseerd op verschillen. Ze zijn gevormd om verschillen in onder andere wetgeving, politieke stelsels en bestuurlijke organisaties te markeren (De Swaan, 1994, In: De Jong, 1999). De omgeving van grenzen, grenslandschappen (borderlandscapes), kan beschouwd worden als het product van culturele, economische en politieke interacties en processen die in het grensgebied optreden (Minghi and Rumley, 1991, In: De Jong, 1999). Verschillende systemen en verschillend beleid ontmoeten elkaar aan de grens. Dit kan ertoe leiden dat aan weerszijden van de grens andere natuurwaarden of gebieden behouden, beschermd of ontwikkeld worden (De Jong, 1999: 11), maar ook dat de aanpak verschilt. 2. (http://www.minlnv.nl/thema/groen/natuur/natura2000/). 14. Alterra-rapport 1061.

(15) Grensgebieden zijn vaak zowel in geografisch als in economisch opzicht perifeer. Over het algemeen zijn deze gebieden als gevolg van de geografische locatie en verschillende politieke motieven minder ontwikkeld dan de meer landinwaarts gelegen delen van een land (Rokkan and Urwin, 1983; Prescott, 1987, In: De Jong, 1999). Nationale staten beschouwen (binnen de EU in afnemende mate) grensgebieden vooral als politieke en militaire bufferzones die niet te aantrekkelijk moeten zijn voor het aangrenzende buitenland (Kessen, 1992, In: De Jong, 1999). Als gevolg van de geografische en politieke situatie in combinatie met relatief lage bevolkingsdichtheid en onderontwikkelde economieën, zijn deze gebieden vaak relatief leeg en rijk aan natuur. De geringe politieke aandacht leidt er mede toe dat de natuur in grensgebieden in het beleid onderbelicht blijft. Grensoverschrijdende natuurgebieden kunnen bij een nationale benadering als niet waardevol worden beschouwd omdat een deel van het gebied buiten de landsgrenzen ligt en niet mee in beschouwing wordt genomen (De Bok en Canters, 1992, In: De Jong, 1999). Ook met de voortschrijdende Europese eenwording blijft dit probleem bestaan. Bij aanwijzing van gebieden die deel moeten uitmaken van het Europese ecologische netwerk moeten de gebieden door nationale overheden voor het eigen land worden aangewezen. Implementatie van de richtlijnen waarmee dit netwerk gevormd moet worden (Vogel- en Habitatrichtlijn) verloopt via het nationale beleid (De Jong, 1999: 13)(zie ook hoofdstuk 4).. Grensoverschrijdende samenwerking. Samenwerking duidt op afstemming en kan verschillende vormen van intensiteit aannemen. De minst intensieve vorm is de uitwisseling van informatie, met het doel beleid en beheer aan andere zijde op iets attent te maken. Meer intensieve vormen van afstemming (samen te vatten onder de noemer van samenwerking) zijn grensoverschrijdende afstemming van beleid en beheer en uitwisseling van hulpbronnen en kapitaal. De meest vergaande vorm van samenwerking is het voortbrengen van een gezamenlijk product of dienst. Deze vorm van samenwerking vereist een hoge mate van afstemming tussen organisaties. Of en in welke vorm interorganisationele samenwerking tot stand komt, is afhankelijk van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving daartoe bieden en bereidheid tot samenwerking (gedeeltelijk gebaseerd op Leene e.a., 1996). Publieke organisaties als de lokale overheid, kunnen slechts tot op zekere hoogte autonoom hun doelstellingen en beleidsinstrumenten kiezen: men heeft een beperkte beleidsvrijheid. Daarnaast heeft men een beperkte handelingsvrijheid binnen de marges van het vastgestelde beleid en de regelgeving. Beleidsdoelstellingen en de inzet van beleidsinstrumenten kunnen slechts binnen de marges van wet- en regelgeving het object van onderhandeling vormen. Dit in tegenstelling tot private organisaties die in de regel een grotere vrijheid hebben in de keuze van doelstellingen en beleidsinstrumenten en meer ruimte hebben deze bij te stellen gedurende de vorming en ontwikkeling van een samenwerkingsrelatie (De Bruijn e.a., 1993: 189). De bereidheid tot samenwerking wordt bepaald door: de gepercipieerde afhankelijkheid en de verwachting van de effecten van samenwerking op de eigen identiteit (Leene e.a., 1996).. Alterra-rapport 1061. 15.

(16) In deze verkenning gaat het om grensoverschrijdende samenwerking in brede zin. Onder samenwerking worden ook grensoverschrijdende informele contacten tussen ambtenaren onderling of beheerders onderling bedoeld. Naast deze informele contacten wordt onder samenwerking consultatie en informatie-uitwisseling over een bepaald thema verstaan. Dit kan inhoudelijk zijn, maar het kunnen ook afspraken zijn over procedures en methodieken. Tevens kan er sprake zijn van het formuleren van een gezamenlijk beleid of aanpak voor een grensoverschrijdend gebied.. 2.2. Ruimtelijk ecologische analyse. De vraag van het NPB spitst zich toe op bos en heide, vanwege de betekenis van buitenlandse natuurgebieden voor de ecologische waarde van de Nederlandse grensgebieden. Omgekeerd hebben de Nederlandse moerassen betekenis voor de Duitse (rapport van der Sluis, 2000). Daarom wordt ook de Gelderse Poort in het onderzoek betrokken. De enige grensoverschrijdende Natura2000 gebieden die buiten de studie gelaten is, zijn Dollart en Zwin vanwege het mariene karakter van deze gebieden. De selectie bestaat uit 14 paren van grensgebieden, 7 aan de grens met Duitsland, en 7 aan de grens met België. 6 zijn overwegend heidegebieden, 5 overwegend bosgebieden en 3 moerasgebieden en wetlands (zie figuur 1, en tabel 1).. 16. Alterra-rapport 1061.

(17) Figuur 1. Ligging en begrenzing van van de 14 paren van Natura2000 grensgebieden. 1. Springendal en dal van de Mosbeek/Hügelgräberheide, Halle-Hesingen; 2. Aamsveen/Amtsvenn, Hündfelder Moor; 3. Witte Veen/Witte Venn, Kroswicker Grenzwald; 4. Wooldse Veen/Burlo-Vardingholter Venn; 5. Gelderse Poort/Teilfläche Salmorth; 6. Meinweg/Meinweg mit Ritzroder Dünen, Lüsekamp u. Bosbeek, Helpensteiner Bachtal-Rothenbach; 7. Brunsummerheide/Teverener Heide; 8.Geuldal/Roebelsbos langs Gulp bij Slenaken (onderdeel van Voerstreek) 9. Noordbeemden (Voerstreek) 10. St. Pietersberg en Jekerdal/Montagne St. Pierre, Plateau van Coestert; 11. Grensmaas/Limburgse Maas met Vijverbroek; 12. Ringselven en Kruispeel/Vogelrichtlijngebied Stamprooierbroek e.o.; 13. Grote Heide - de Plateaux/ Hageven, Dommelvallei, Beverbeense Heide, Warmbeek en Wateringen; 14. Ossendrecht-Brabantse Wal/ Kalmthoutse Heide, Staartse Heide.. Alterra-rapport 1061. 17.

(18) Tabel 1: Paren van Natura2000 grensgebieden met de soorten waarvoor ze als Natura2000-gebied zijn aangemeld. (Deels) terrestrische soorten van bos, heide en wetlands, die in dit rapport zijn geanalyseerd, zijn vetgedrukt. Soorten voor duitse en/of belgische grensgebieden zijn slechts voor een deel vermeld. a. heide Gebied Belangrijkste gebied Ook aangemeld voor Belangrijkste gebied voor voor habitattype Witte veen (294 ha) Kamsalamander Nrd-atl. Vochtige heide met Dophei; Oligotrofe en mesotrofe stilstaande Witte Venn, Krosewicker wateren, (verder Droge Grenzwald (29) heide, Veenbossen) Aamsveen (147) Kamsalamander Psammofiele heide met struikhei en stekelbrem (verder voor o.a. droge heide, vochtige heide en Amtsvenn, Hündfelder Alno-padion) Moor(895) Brunssummerheide (538) er ligt een strook van 1 km ‘natuurgronden’ tussen (bos, zandgroeve, heide) Teverener Heide(448). -. Meinweg (1804). Beekprik. Lüsekamp u. Bosbeek (253), Meinweg mit Ritzroder Dünen (188), Helpensteiner BachtalRothenbach (163). Grote Heide-De Plateaux (4213). Beekprik, Drijvende waterweegbree. Hageven, Dommelvallei, Beverbeense heide, Warmbeek & Wateringen (1980) Ossendrecht (1716). Drijvende waterweegbree. Kalmthoutse heide(2064), Staartse heide. Gevlekte witsnuitlibel. 18. Kamsalamander. Kamsalamander, drijvende waterweegbree [[Vogelrichtlijngebied Meinweg: Nachtzwaluw, Zwarte specht, Boomleeuwerik, Kraanvogel, Grauwe klauwier, Wespendief, Ijsvogel, Blauwborst]] Gevlekte witsnuitlibel, Bittervoorn, Kamsalamander [[ Vogelrichtlijngebied: Leenderbos en Groote Heide (2600): Nachtzwaluw]] [[Brabantse Wal (4900): Boomleeuwerik, Nachtzwaluw, Wespendief, Zwarte Specht ]]. Droge europese heide. Droge heide (2%) ligt 2 km verwijderd Droge europese heide Verder voor: Dystrofe natuurlijke poelen en meren, noordatlantische vochtige heide, Slenken in veengrondenSnavelbiesve rbond, Oude zuurmindnende eikebossen (zomereik), Alno-padion Psammofiele heide met struikhei en stekelbrem, Veenbossen: berkenbos met veenbos; kalkhoudende moerassen met galigaan, en soorten knopbiesverbond Psammofiele heide met struikhei en stekelbrem 2330, 3110,3130,4010,4030. Alterra-rapport 1061.

(19) b. bos Geuldal (2472). Roebelsbos langs de Gulp bij Slenaken St. Pietersberg en Jekerdal (221) Plateau van Coestert (132 ha), Montagne St. Pierre (241) Wooldse veen (57). Burlo-Vardingholter Venn und Entenschlatt (100) Noordbeemden (43) (n.a.) Voerstreek (1592) Springendal en dal van de Mosbeek (1273). Vliegend hert, beekprik, rivierdonderpad, geelbuikvuurpad, meervleermuis, ingekorven vleermuis, vale vleermuis 6 sp, o.a. Vliegend hert, kamsalamander. Spaanse vlag. Spaanse vlag, Meervleermuis, Ingekorven vleermuis, Vale vleermuis. -. -. Kamsalamander. Vliegend Hert. Vliegend Hert, Beekprik. Hügelgräberheide, HalleHesingen (19) c. wetlands en moerassen Bever Gelderse poort (4968)Nederlandse zomerbed Rijn zit ertussen Teilfäche Salmorth (1122). Grensmaas (301). Alterra-rapport 1061. -. o.a. beukenbossen van het type met veldbies, Carpinion-betuli, alluviale bossen met Zwarte els. 3160, 6210,6430,6510, 9110, 9130, 9150, 9160, 91Eo o.a. soortenrijke heischrale graslanden (verder voor Carpinionbetuli, Alno-padion) 6210, 8310, 9150, 9160; 6210, 6510 Berkenbos met veenmos (A-lokatie bos)(sterft af o.i.v. waterbeheer t.g.v. hoogveen); reparabel hoogveen Berkenbos (26%), reparabel hoogveen (13%), Alno-padion (en verder Carpinion- betuli). Kleine modderkruiper, Kamsalamander, Drijvende waterweegbree,. Alkalisch laagveen, Alnopadion. Nauwe korfslak, rivierprik, beekprik, zalm, bittervoorn, grote modderkruiper,kleine modderkruiper, rivierdonderpad, kamsalamander. o.a. Alluviale bossen Gemengde bossen. [[Vogelrichtlijn gebied Gelderse Poort (6700): Roerdomp, Kwartelkoning, Zwarte Stern, Kleine Zwaan, IJsvogel, Kolgans, Grauwe Gans, Slobeend]] Zeeprik, rivierprik, zalm, Bittervoorn, kleine modderkruiper,. Laagland rivieren, slikoevers. 19.

(20) Limburgse Maas met Vijverbroek (645) Ringselven en Kruispeel (293). Otter, rivierprik, bittervoorn, kleine modderkruiper, kamsalamander -. Vogelrichtlijngebied Stamprooierbroek e.o. (2523). rivierdonderpad. 6510, 7140, 91Eo, 91Fo. Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Kamsalamander, Drijvende waterweegbree. Kalkhoudende moerassen met Galigaan, knopbiesverbond (en verder stilstaande oligoen mesotrofe wateren). Om na te gaan waar kansen liggen voor verduurzaming van populaties door grensoverschrijdende samenwerking - in de vorm van informatieuitwisseling, afstemming van beleid en beheer, of een gezamenlijke aanpak - zijn ruimtelijk ecologische analyses uitgevoerd. Hierin wordt aan de hand van een begroeiingstypenkaart en de relatie van soorten met begroeiingstypen nagegaan of er in de grensgebieden populaties van deze soorten kunnen voorkomen. Op basis van normen voor soorten t.a.v. oppervlakte aan geschikt habitat en afstanden tussen geschikte habitatplekken (gerelateerd aan de verspreidingsranges van soorten) wordt met het model LARCH nagegaan of deze potentiële populaties duurzaam (= levensvatbaar) zijn. Vervolgens wordt het merendeel der onderzochte soorten globaal, aan de hand van verspreidingsatlassen nagegaan in hoeverre de met modellen voorspelde potentiële verspreiding overeenkomt met het werkelijke verspreidingspatroon, m.a.w. of het potentiële voorkomen gestaafd wordt door waarnemingen van de soort in de betreffende grensgebieden. Vervolgens wordt voor deze studie nagegaan of en hoe de met LARCH vastgestelde duurzaamheid van werkelijk bestaande populaties zou kunnen worden vergroot. Deze mogelijkheden tot vergroting van duurzaamheid worden geadresseerd als kansen voor grensoverschrijdende samenwerking. In principe dragen de acties behorende bij deze kansen bij aan het vervullen van de - in de Europese Habitat- en Vogelrichtlijnen aan de lidstaten opgelegde - instandhouding van habitats van soorten die genoemd worden in de Annex lijsten. Tenslotte worden voor elke soort gebieden met een hoge dichtheid van duurzame populaties binnen de dispersierange geïdentificeerd. Hieruit wordt duidelijk of en waar grote ecologische bron-( of kern-)gebieden voor de soorten liggen. Voor elk grensoverschrijdend Natura2000 gebied wordt de positie van de eventuele potentiële populaties t.o.v. zulke brongebieden beschreven. Tevens wordt nagegaan of een grensoverschrijdend Natura2000 gebied een functie als schakel in de zin van dispersiecorridor of bruggenhoofd vervult voor een soort, naar geschikte habitats toe.. Potentiële en bestaande populaties. Voor beheerders is het interessant te weten of bepaalde (Natura2000, Rode lijst) soorten in hun gebied zouden kunnen voorkomen, en voorts, of vervulling van. 20. Alterra-rapport 1061.

(21) kwantitatieve en ruimtelijke voorwaarden voor een soort leidt tot het werkelijk voorkomen daarvan. Niet-voorkomen is dan mogelijk het gevolg van onvervulde kwalitatieve voorwaarden. Echter, als het gaat om kansen voor grensoverschrijdende samenwerking, is verbetering van kwantitieve en ruimtelijke voorwaarden voor werkelijk voorkomende soorten, - dus niet alleen potentiële maar juist bestaande populaties - een grotere stimulans. Immers, het zal gemakkelijk zijn de ander ervan te overtuigen dat vergroting en verbinding van geschikt habitat aan beide zijden van de grens bijdraagt tot de kans op overleven van een bestaande populatie, dus ook tot houden in een staat van gunstige instandhouding zoals dat in de Habitatrichtlijn wordt genoemd, i.p.v. een potentiële populatie. Vandaar dat identificatie van kansen voor verduurzaming en grensoverschrijdende samenwerking (tabel 4 blz. 80 en 81) beperkt wordt tot die grensgebieden waarin de onderzochte soorten werkelijk zijn waargenomen. Hiervoor is gebruik gemaakt van bestanden van de Particulier Gegevensbezittende Organisaties, in de vorm van gepubliceerde atlassen, internetkaartjes, of recente gegevens van onderzoekers. Hierbij is alleen gebruik gemaakt van data die betrekking hebben op het Nederlandse deel van het grensoverschrijdend natuurgebied. Binnen het kader van dit onderzoek bleek het voor de meeste onderzochte soorten niet mogelijk de aan-/afwezigheid in het Duitse of Belgische deel te betrekken.. Analyses met LARCH. Voor 14 paren van Natura2000 gebieden aan de grenzen met Duitsland en België is voor 18 soorten nagegaan of ze – op basis van de begroeiingtypen kaart (Nederland) en CORINE -habitat kaart (Duitsland, België) – habitat bevatten. Voorts is nagegaan of grootte en het ruimtelijke patroon van het habitat zodanig zijn dat ze een duurzame (=levensvatbare) populatie zouden kunnen bevatten, of onderdeel van een duurzaam netwerk zouden kunnen zijn. De analyse hiervoor is gedaan met LARCH. Vervolgens is met LARCH-SCAN nagegaan welke positie elk van deze paren gebieden inneemt in het ruimtelijk netwerk van populaties. Deze analyse geeft aan of de populatie goed of slecht verbonden is met bron-/kerngebieden (zie verder) van de soort.. Lokale populaties. Individuen van soorten lopen of vliegen tussen plekken met geschikt habitat. We duiden het gebied dat wordt bestreken door een individu aan met home-range. De habitatplekken die binnen deze home-range vallen maken deel uit van een lokaal netwerk van die soort. Een cluster van deze habitatplekken kan een lokale populatie herbergen. In het geval de soort gevoelig is voor barrières (wegen, kanalen, etc.) wordt hiermee rekening gehouden: in dat geval komt in de analyse de vorming van een cluster van habitatplekken niet tot stand, ook al liggen ze binnen de home-range voor de soort. Een populatie moet een minimum aantal reproductieve eenheden bevatten wil deze als lokale populatie beschouwd kunnen worden. Habitatplekken die te klein zijn om 1 reproductieve eenheid te bevatten zijn in de analyse buiten beschouwing gelaten. 1. Alterra-rapport 1061. 21.

(22) reproductieve eenheid is evenwel niet genoeg om een levensvatbare populatie te handhaven. Er moeten zoveel reproductieve eenheden zijn dat de populatie normale fluctuaties in aantal reproductieve eenheden kan overleven. Deze populatiegrootte wordt de Minimum Viable Population (MVP) genoemd. In veel gefragmenteerde landschappen is een MVP geen reële optie. We houden het dan op een sleutelpopulatie (KP (=key-population) d.w.z. dat de populatie het merendeel van de normale fluctuaties kan opvangen zonder uit te sterven. De kans op uitsterven van een sleutelpopulatie is gedefinieerd als minder dan 5% in 100 jaar, onder de aanname dat er elk jaar een immigratie is van 1 of meer individuen uit andere populaties uit het zelfde netwerk.. Netwerken. Een netwerk van een soort bestaat uit lokale populaties die met elkaar verbonden zijn, omdat de individuen van de ene naar de andere populatie kunnen bewegen wanneer ze op zoek zijn naar een nieuw habitat. Deze bewegingen, dispersie genoemd, zijn veel incidenteler dan dagelijkse bewegingen binnen home-range en lokale populatie. Een aantal lokale populaties vormt dus een populatienetwerk, waardoor de lokale populaties duurzaam (= levensvatbaar) kunnen worden. In een samenhangend netwerk van populatie is de kans op uitsterven veel kleiner, doordat individuen tussen de verschillende populaties van het netwerk kunnen uitwisselen. De duurzaamheid is dus niet alleen afhankelijk van het aantal reproductieve eenheden, maar ook van het ruimtelijk patroon, d.w.z. hoe groot (klein) en hoe geïsoleerd de lokale populaties ten opzichte van elkaar liggen: is het een netwerk met een sleutelpopulatie of bestaat het alleen uit kleine lokale populaties? Wanneer een netwerk de minimum omvang van een MVP of een sleutelpopulatie heeft, is het levensvatbaar (=duurzaam). Het criterium is dat de kans de (netwerk) populatie na 100 jaar nog bestaat 95% is, onder de aanname dat er weinig of geen veranderingen optreden in het gebied gedurende deze 100 jaar. Het aantal reproductieve eenheden dat hiervoor nodig is, is via een vermenigvuldigingsfactor gerelateerd aan het aantal reproductieve eenheden dat nodig is voor een levensvatbare populatie (MVP). Deze vermenigvuldigingfactor verschilt tussen soorten en grotere taxonomische groepen van soorten en hangt tevens af van de aanwezigheid van een sleutelpopulatie in het netwerk. De purperreiger in een netwerk met tenminste 1 sleutelpopulatie vereist bijvoorbeeld 60 reproducerende vrouwtjes voor een duurzame (meta-)populatie. Er zijn dus ruwweg de volgende mogelijkheden: De habitatplekken kunnen zo klein zijn, dat de kans dat ze een reproducerende eenheid bevatten, verwaarloosbaar is. Grotere habitatplekken kunnen – in potentie – een lokale populatie van lage aantallen individuen bevatten. Deze populaties worden als kleine, niet duurzame populatie geclassificeerd, die overigens – bij een voldoende groot dispersievermogen - een duurzaam netwerk kunnen vormen. Een populatie kan ook als sleutelpopulatie worden geclassificeerd, wat wil zeggen dat de populatie groot is en duurzaam (= levensvatbaar), het laatste onder voorwaarde van 1 immigrerend individu per jaar. Tenslotte kan een populatie zo groot zijn, dat deze op zich – zonder het netwerk waarin deze ligt -, als een levensvatbare populatie geclassifieerd kan worden. 22. Alterra-rapport 1061.

(23) (MVP=mean viable population). Maar een duurzame levensvatbare metapopulatie kan ook gerealiseerd worden door een netwerk van kleine lokale populaties met of zonder één of meer sleutelpopulaties. Hoe de potentiële populatie er ook uit ziet, de kans op voorkomen van de soort wordt mede bepaald door de connectiviteit(=verbondenheid) met andere populaties en netwerken. Concentraties van duurzame (meta-)populaties noemen we bron- of kerngebieden. Daaromheen liggen zones met afnemende connectiviteit van duurzame populaties. Soms ontbreken kerngebieden en zijn er alleen gebieden met matige sterke, weinig of geen verbondenheid. De ligging van een populatie in een connectiviteitszone, en ten opzichte van zones van hogere uiteenlopende connectiviteit bepaalt mede de duurzaamheid van een (meta-\populatie en bovendien van welke populaties (van welk kerngebied) deze afhankelijk is of voor welke andere populaties de (meta-)populatie zelf de duurzaamheid verhoogt.. Selectie van soorten voor onderzoek. De oorspronkelijke gross-lijst van soorten bestond uit Natura2000 soorten waarvoor de Nederlandse delen van de 14 grensoverschrijdende gebieden zijn aangemeld, en uit Natura2000 en Rode Lijst soorten die in een voorgaande studie zijn onderzocht (Van der Sluis, 2000) Kraanvogel, Kolgans, Grauwe gans, en Kleine Zwaan zijn geanalyseerd, omdat zij in ons land alleen doortrekken en/of overwinteren, en – wat niet de Grauwe gans betreft – slechts gedeeltelijk broed- en standpopulatie zijn. Dit maakt de benadering van deze soorten via de ruimtelijke (meta-)populatie-ecologie gecompliceerd. Voorts zijn Otter, Kamsalamander en Bever weggelaten omdat de buitenlandse gegevens – nodig voor analyse - moeilijk toegankelijk zijn. Een aantal andere soorten is niet geanalyseerd vanwege budgettaire beperkingen, zoals Nachtzwaluw, Zwarte specht, Blauwborst, Ijsvogel, Kwartelkoning, en Grauwe Klauwier, en twee vleermuissoorten. De ruimtelijke ecologische analyses werden beperkt tot (gedeeltelijk) terrestrisch levende soorten nl. tot 8 van de 20 terrestrische Natura2000 soorten waarvoor Nederlandse grensgebieden waren aangemeld voor Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor 6 van deze soorten (gemerkt met * in tabel 2) was tevoren geen ruimtelijk-ecologische analyse uitgevoerd, zodat soortsprofielen en analyses voor het eerst werden opgesteld resp. gedaan. Tevens werden de ruimtelijke grensoverschrijdende patronen van nog eens 4 andere Vogel- en Habitatrichtlijn soorten geanalyseerd (Van der Sluis, 2000) (zie tabel 2). Tenslotte werden nog 5 Nederlandse Rode Lijst-soorten geanalyseerd, waarvoor eerder analyses werden uitgevoerd (Van der Sluis, 2000). Analyse van een zestal overige Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten, waarvoor één of meer van de 14 paren grensgebieden werden aangemeld (gemerkt met ** in tabel 2) zouden de conclusies uit dit onderzoek nog kunnen versterken.. Alterra-rapport 1061. 23.

(24) Tabel 2. Oorspronkelijke gross lijst van soorten, verdeeld in Natura2000 en Rode Lijst soorten, en in geanalyseerde en niet geanalyseerde hieruit. Geanalyseerde Natura2000 – soorten waarvoor één of meer Nederlandse grensgebieden is aangemeld. Niet geanalyseerde terrestrische Natura2000 soorten waarvoor grensgebieden zijn aangemeld. Niet geanalyseerde aquatische Natura2000 soorten waarvoor grensgebieden zijn aangemeld. Zwarte stern* Vliegend hert* Spaanse vlag*. Kamsalamander** Ingekorven vleermuis Meervleermuis. Beekprik Drijvende waterweegbree Rivierdonderpad. Geelbuikvuurpad*. Rugstreeppad**. Otter. Vale vleermuis* Gevlekte witsnuitlibel* Roerdomp. Blauwborst** Ijsvogel. Rivierprik Bittervoorn. Kwartelkoning. Kleine modderkruiper Bever Nauwe korfslak Zalm Grote modderkruiper. Boomleeuwerik. Grauwe klauwier Nachtzwaluw** Zwarte specht** Slobeend. Niet geanalyseerde Trekvogels (Natura2000soorten) waarvoor grensgebieden zijn aangemeld Kraanvogel Kolgans. Overige geanalyseerde Natura-2000 soorten (grensgebieden zijn voor deze soorten niet aangemeld). Geanalyseerde Nederlandse Rode Lijst soorten (ook onderzocht door Van der Sluis (2000). Zandhagedis Duinpieper. Groene specht Tapuit. Grauwe gans (gedeeltelijk) Kleine zwaan. Middelste bonte specht Noordse woelmuis. Boommarter Heivlinder Heideblauwtje Rietzanger. Wespendief** * voor deze soorten is niet eerder een ruimtelijk ecologische analyse gedaan ** ruimtelijk ecologische analyse van deze soorten zouden de conclusies uit dit rapport nog aanzienlijk mkunnen versterken. De ruimtelijke analyses geven resultaten over geschikt habitat voor de geselecteerde soorten, en duurzaamheid van potentële populaties. Voor het merendeel van deze soorten is tevens aangegeven of zij in werkelijkheid in Natura2000 grensgebieden voorkomen, op basis van informatie uit verspreidingsatlassen, websites en digitale bestanden. Deze scan werd beperkt tot het voorkomen in Nederlandse delen van de grensoverschrijdende Natura2000 gebieden. Vergelijkbare informatie uit de aangrenzende Duitse en Belgische Natura2000 grensgebieden zou de conclusies uit dit onderzoek nog kunnen versterken. Kansen voor (verdere) verduurzaming door grensoverschrijdende samenwerking zijn alleen geformuleerd voor gebieden waarin potentiële populaties gestaafd werden door recent voorkomen van de betreffende soorten. De volgende groepen soorten zijn geselecteerd voor deze studie: a. Soorten waarvoor grensgebieden als VHR-gebied zijn aangemeld (zie tabel 1): Vliegend hert, Gevlekte witsnuitlibel, Spaanse vlag, Geelbuikvuurpad, Boomleeuwerik, Zwarte stern, Vale vleermuis, Roerdomp. b. Natura2000-soorten waarvoor analyses zijn gedaan binnen het project Van der Sluis (2000): Duinpieper, Middelste bonte specht, Noordse woelmuis, Zandhagedis. 24. Alterra-rapport 1061.

(25) c. Nederlandse rode lijst soorten waarvoor analyses gedaan zijn binnen het project Van der Sluis (2000): Heivlinder, Heideblauwtje, Boommarter, Groene specht, Tapuit, Rietzanger. 2.3. Bestuurskundige analyse. Het bestuurskundige deel van dit onderzoek bestaat uit twee delen. Enerzijds is de structuur van het Natura2000 beleid onder de loep genomen en is aandacht besteed of de structuur van het Natura2000 beleid grensoverschrijdende samenwerking bevordert of juist belemmert. Anderzijds is in de bestuurskundige analyse aandacht uitgegaan naar grensoverschrijdende samenwerking en meer specifiek grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Natura2000. In aansluiting op het ecologisch deel is tevens nagegaan of de voor het geselecteerde gebied aangewezen soorten onderwerp van samenwerking zijn.. Bestuurskundige analyse Natura2000 beleid. Dit onderdeel, te vinden in hoofdstuk 4, is voor een deel gebaseerd op een eerdere publicatie over de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn in Nederland (Kuindersma et al., 2004). De vraag of de structuur van het Natura2000 beleid grensoverschrijdende samenwerking bevordert of juist belemmert wordt beantwoord aan hand van de verschillende fasen van de implementatie van de Vogel- en Habitarichtlijn. Er wordt gekeken naar de aanwijzing van gebieden onder de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, de omzetting van de bescherming in nationaal recht en de rol van beheer in Habitat- en Vogelrichtlijn. Deze analyse heeft de vorm van een ex-ante evaluatie: er worden verwachtingen uitgesproken ten aanzien van de uitwerking van Natura2000 in grensoverschrijdende samenwerking, zoals die de komende jaren zal plaatsvinden.. Bestuurskundige analyse grensoverschrijdende samenwerking. Het bestuurskundig onderzoek naar grensoverschrijdende samenwerking, te vinden in hoofdstuk 5, gaat in op de praktijk van grensoverschrijdende samenwerking. Voor dit deel van het onderzoek is een drietal cases geselecteerd. Gehanteerde criteria voor de keuze van de case-study-gebieden zijn: (1) dezelfde orde van grootte; (2) aangemeld voor een aantal Natura2000 soorten; (3) zowel cases die grensgebieden met Duitsland beslaan, als cases die een grensgebied met Belgie behelzen; (4) verschillende beheersinstanties; (5) zo mogelijk verschillende intensiteit van samenwerking t.a.v. Natura2000 soorten. Naar aanleiding van de gehanteerde criteria zijn de volgende grensoverschrijdende natuurgebieden geselecteerd: • HR Ossendrecht (1716) en VR Brabantse Wal vs. HR Kalmthoutse Heide (2064) en Staartse Heide. Dit grensoverschrijdende natuurgebied ligt in het grenspark de Zoom-Kalmthoutse heide.. Alterra-rapport 1061. 25.

(26) • HR Meinweg (1804) vs. HR Lüsekamp u. Bosbeek (253), Meinweg mit Ritzroder. Dünen (188), Helpensteiner Bachttal – Rothenbach (163) Dit grensoverschrijdende natuurgebied ligt in grenspark Maas Schwalm Nette, in Duitsland Naturpark Maas-Schwalm-Nette genaamd. • HR Geuldal (2472) vs. Roelbelsbos langs de Gulp bij Slenaken (onderdeel van de HR Voerstreek (1592) Dit grensoverschrijdende natuurgebied ligt in het Drielandenpark. Van andere gebieden die aan een aantal van deze voorwaarden voldoen, komt de Gelderse Poort (grensgebied met Duitsland) minder snel in aanmerking omdat de bestuurlijke samenwerking door Diana de Jong al diepgaand is onderzocht. St. Pietersberg-Jekerdal (grensgebied met België) komt minder snel in aanmerking vanwege de specifieke vleermuis/grotten problematiek. Brunssumerheide (grensgebied met Duitsland) is alleen aangewezen voor Kamsalamander. Ook Grensmaas/Limburgse Maas komt minder snel in aanmerking omdat het hier geen heide, bos of moerassoorten betreft; baggeren van zand en grind, en PPSconstructies staan hier centraal.. Quick scan en interviews. Alle drie de cases liggen in een (grens)park. Het centraal stellen van internationale samenwerking heeft als gevolg dat de (grens)parken waarin de geselecteerde Natura2000 natuurgebieden liggen meer op de voorgrond zijn getreden. De parken zijn echter verschillend van aard. Met name het Drielandenpark lijkt af te wijken van het Grenspark Maas-Schwalm-Nette en Grenspark de Zoom-Kalmthoutse Heide, omdat het een aanzienlijk groter gebied omvat en omdat het een andere status lijkt te hebben. Het ontwikkelingsperspectief van het Drielandenpark betreft niet zozeer afspraken maar meer door verschillende partijen uitgesproken intenties. Bij het achterhalen van informatie over grensoverschrijdende samenwerking werden het Geuldal en het Roebelsbosch echter steeds door de respondenten in dit perspectief geplaatst. Ook andere Natura2000 gebieden zijn aan te treffen in het Drielandenpark. Gezien de geringe te besteden tijd is voor de cases Meinweg en Geuldal gekozen voor een quick scan. Daarbij is enerzijds een desk study gedaan, waarbij verschillende bronnen geraadpleegd zijn, te weten literatuur, rapporten en websites. Daarnaast is met verschillende mensen orienterend, dan wel meer uitgebreid (face-to-face en/of telefonisch) gesproken3. De casus Kalmthoutse Heide is meer diepgaand onderzocht in het kader van een afstudeervak van Petra Schmitz4. Zij heeft 9 uitgebreide interviews met respondenten en 3 informant gesprekken gehouden. Deze interviews vonden plaats met zowel Vlaamse als Nederlandse betrokkenen. Ook is er literatuur onderzoek gedaan. Daarbij is voornamelijk gebruik gemaakt van documenten zoals beleidsplannen en notulen van vergaderingen. Als laatste zijn er observaties gedaan in het park en zijn twee vergaderingen bijgewoond. 3 4. Zie voor lijst respondenten Bijlage 1 Interviewverslagen zijn niet bijgevoegd. Zie ook de rapportage van Petra Schmitz ‘The nature of cross-border co-operation’, 2004.. 26. Alterra-rapport 1061.

(27) In eerste instantie hebben de gesprekken die in het kader van het onderzoeken van de casus voornamelijk op ambtelijk niveau plaatsgevonden. Naar aanleiding van de informatie die uit deze ronde naar voren kwam, zijn per casus korte telefonische gesprekken gehouden met beheerders.. Verschil in plan en uitvoering. In het projectplan staat beschreven dat de bestuurskundige analyse zich richt op grensoverschrijdende samenwerking, het niveau van samenwerking en het betreffende thema. Ook de vragen of beleidsvoerders en beheerders zich bewust zijn van de meerwaarde van grensoverschrijdend beleid en beheer en of Natura2000 leeft bij beleid en beheer, zijn in het projectplan geadresseerd. Bij het bestuurskundige deel zou de overdracht van resultaten van de ecologische analyse onderdeel zijn van de communicatie met beleidsvoerders en beheerders. Achterliggende gedachte bij boven geschetste vragen was te onderzoeken of eventuele ecologische noodzaak leidde tot grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Natura2000 en in hoeverre ecologische noodzaak samenhangt met de mate en de vorm van grensoverschrijdende samenwerking. Naar aanleiding van de verkenning die is gedaan, kunnen deze vragen slechts in beperkte mate beantwoord worden. Dat heeft o.a. te maken met de gehanteerde methodiek, een keuze tot conformiteit in cases en de ervaring dat er in de geselecteerde cases wel grensoverschrijdend wordt samengewerkt (door ambtenaren en beheerders) maar dat er slechts beperkt tot niet expliciet grensoverschrijdend wordt samengewerkt met betrekking tot Natura2000. Het bleek dan ook dat informatie uit het ecologische deel, met name informatie over kansen voor verduurzaming van populaties van Natura2000 soorten moeilijk te benutten was in de communicatie met gebiedsbeleidsmakers en –beheerders. In de beleidswetenschappelijke verkenning zoals deze is uitgevoerd, heeft centraal gestaan of er sprake is van grensoverschrijdende samenwerking, hoe deze samenwerking is vormgegeven, op welke thema’s wordt samengewerkt en of er in het kader van Natura2000 en daarbijbehorend de voor het geselecteerde gebied aangewezen soorten sprake is van grensoverschrijdende samenwerking. Verder is ingegaan op de vraag of betrokkenen beleven dat de grensoverschrijdende samenwerking meerwaarde oplevert en zo ja, in welke zin. Het onderzoek met betrekking tot de casus Kalmthoutse Heide is eerder van start gegaan dan het onderzoek naar de andere cases. Onder andere vanwege conformiteit in cases zijn in het onderzoek naar de andere twee cases soortgelijke vragen centraal gesteld en is de nadruk verschoven naar grensoverschrijdende samenwerking, en de vorm waarin deze plaatsheeft. Dit heeft tot gevolg dat de (grens)parken waarin de geselecteerde natuurgebieden liggen, meer op de voorgrond zijn getreden.. Alterra-rapport 1061. 27.

(28) 2.4. Integratie ecologische en bestuurskundige onderzoeksresultaten. Tot slot worden de resultaten uit het ecologische onderzoek en het bestuurskundige onderzoek met elkaar in verband gebracht (hoofdstuk 6). Kansen voor grensoverschrijdende samenwerking binnen de paren Natura2000 grensgebieden worden belicht tegen de achtergrond van - opties voor verduurzaming van populaties door grensoverschrijdende samenwerking (tabel 4) - die zijn geïdentificeerd in het ecologische deelonderzoek (hoofdstuk 3) – - het nationale en Europese natuurbeschermingskader, de voortgang van de procedures (hoofdstuk 6) en de verwachte gevolgen hiervan voor grensoverschrijdende samenwerking (hoofdstuk 4), - onderzoeksresultaten betreffende de praktijk van grensoverschrijdende samenwerking en meer specifiek grensoverschrijdende samenwerking in het kader van Natura2000 (hoofdstuk 5).. 28. Alterra-rapport 1061.

(29) 3. Resultaten ruimtelijk ecologische analyse. 3.1. Analyse resultaten per soort. 3.1.1. Boomleeuwerik (Lullula arborea). Van de Boomleeuwerik bevatten 4 paren van grensgebieden in potentie belangrijke populaties, terwijl 6 andere paren gebieden kleine populaties zouden kunnen bevatten. Ossendrecht-Wal (in werkelijkheid enige tientallen broedparen)(SOVON, 200., Texiera & Bult, 1998) en Kalmthout (ook enige tientallen broedparen) (Van Hecke & Leysen, 1999) kunnen elk een levensvatbare* populatie bevatten; beide zijn goed verbonden met het kerngebied in België, en voorts leveren ze een bijdrage aan de populaties ten noorden van het gebied in Nederland. Dit grensoverschrijdende Natura2000 gebied vormt dus een duurzame* kern die belangrijk is als schakel tussen België en Nederland, met name voor daarvan afhankelijke populaties op Nederlandse heideterreinen. Ringselven en Grote Heide (de soort is in beide in 1999 met enkele broedparen waargenomen) hebben potenties voor een levensvatbare* populatie, resp. een sleutelpopulatie, beide goed verbonden met het Belgische kerngebied, waarvan ze afhankelijk zijn. Opgemerkt moet worden dat in onze analyse het Belgische grensgebied Dommelvallei etc. geen habitat bevatte voor deze soort, maar dat is hoogst waarschijnlijk het gevolg van de grove klasse indeling van CORINE. Ook dit grensoverschrijdende gebied vormt een belangrijke schakel tussen België en Nederland, en is een bron voor de populaties in Nederlandse heideterreinen. Meinweg/Meinweg ( in 1999 10-25 broedparen waargenomen) bevat in potentie een grensoverschrijdende sleutelpopulatie, die matig verbonden is met en afhankelijk is van Nederlands kern- of brongebied. Verder bevatten 5 andere grensgebieden habitat voor in potentie kleine populaties. Deze populaties zijn op zich niet levensvatbaar*, maar – doordat ze matig tot redelijk zijn verbonden met kerngebied Veluwe (5 grensgebieden in Overijssel/Gelderland) of kerngebied in Duitsland en België (Brunssumer/Teverenerheide) - als onderdeel van één groot grensoverschrijdend netwerk wel duurzaam*. Concluderend: De bestaande levensvatbare* populaties van het Natura2000 gebied Ossendrecht-Wal/Kalmthout nemen een belangrijke positie in tussen kerngebied in België en Nederlandse leefgebieden, ook al doordat het zelf 2 bestaande levensvatbare* populaties bevat. Ringselven-Kruispeel bevat 1 bestaande levensvatbare* populatie. Populaties in 8 andere grensoverschrijdende gebieden zijn afhankelijk van buitenlandse kerngebieden. Hieronder zijn twee gebieden (Grote Heide-de Plateaux en Meinweg/Meinweg) waarin enkele broedparen zijn waargenomen, die tevens in potentie een sleutelpopulaties vormen (d.w.z. levensvatbaar* als er regelmatig input is van 1 of meer broedparen). Nagegaan moet worden of deze twee populaties verder. Alterra-rapport 1061. 29.

(30) verduurzaamd kunnen worden door vergroting van geschikt leefgebied (kans!). Hiervoor is grensoverschrijdende afstemming en samenwerking nodig. 3 gebieden bevatten geen tot te weinig habitat voor een populatie. * levensvatbaar, en ecologisch duurzaam betekenen in dit geval hetzelfde: kwantitatieve en ruimtelijke positie en rangschikking van geschikte habitatplekken is zodanig dat – op basis van LARCH-analyses, de kans op voortbestaan gedurende 100 jaar groter is dan 95%. Meestal spreken we van een levensvatbare populatie, en gebruiken we duurzaam voor netwerk. Zie ook 1.3.1 Soort. Natura2000 gebieden met belangrijke potentiële populaties. Type en duurzaamheid van de potentiële populaties. Connectiviteit (zie Van der Sluis 2000). Samenh. of Afh. van Pop. in. Bijdr. Aan duurz. pop. in. Boomleeuwerik. Ossendrecht-Wal/ Kalmthout. 2 MVP, zeer duurzaam. ++. B. N. RingselvenKruispeel/ Dommelvallei etc, Grote heidePlateaux/ Dommelvallei etc.. 1 MVP, zeer duurzaam. ++. B. -. ja, enkele broedparen. 1 sleutelpop, zeer duurzaam + kleine pop.. ++. B en N. -. ja, enkele broedparen. Meinweg/Meinweg. 1g.o.sleutelpop.. +. N. -. Ja, 10-25 broedparen. Zijn er bestaande populaties: (d.w.z. broedgevallen) in Nederlands deel? Ja, enige tientallen broedparen. Kleine populaties (+ = broedparen vastgesteld). +SpringendalMosbeek +Gelderse poort --Witte veen (wel in 1949) +Aamsveen +Wooldse veen +Brunssumer heide (enkele tientallen broedparen). MVP = minimum duurzame (= levensvatbare populatie); KP = Key-population (sleutelpopulatie: duurzaam mits elk jaar 1 individu immigreert); g.o. = grensoverschrijdend; pop = populatie; B = België; NL = Nederland; D = Duitsland; +++ = zeer goed; ++ = goed; + = matig; - = weinig, slecht, niet;. 30. Alterra-rapport 1061.

(31) Alterra-rapport 1061. 31.

(32) 3.1.2. Duinpieper (Anthus campestris ). Voor de duinpieper ligt in Ringselven/Kruispeel, en het aangrenzende gebied in België geschikt habitat voor twee potentiële kleine, niet levensvatbare* populaties, die evenwel onderdeel uitmaken van een groot duurzaam* netwerk (overigens zonder MVP (levensvatbare populatie) of KP (sleutelpopulatie)). Ook de habitatplekken in de Groote Heide/Plateaux zijn te klein voor een bijdrage aan een levensvatbare populatie. In de laatste broedvogelatlas werden uit de twee Nederlandse gebieden geen waarnemingen gemeld. Eerder, in 1949 werden wel broedgevallen uit deze twee Nederlandse gebieden gemeld. Het analyseresultaten met LARCH voor deze twee gebieden zijn dus niet in overeenstemming met het recente uitsterven van de populaties. Mogelijk kan vanuit het (potentiële) duurzame netwerk hervestiging plaatsvinden. Ook op de Kalmthoutse heide ligt een klein geschikt leefgebied voor een niet levensvatbare populatie. De Duinpieper is hier als broedvogel echter niet bekend. Ten westen van de Kalmthoutse heide ligt voldoende geschikt habitat voor nog een kleine populatie. Samen maken deze kleine potentiële populaties deel uit van een bijna duurzame netwerkpopulatie. De overige 11 paren grensoverschrijdende Natura2000-gebieden bevatten te weinig of geen habitat voor de duinpieper. In de broedvogelatlas wordt de duinpieper in Nederland uitsluitend aangegeven voor de Veluwe, niet voor andere gebieden. * Oppervlakte geschikt habitat is te klein voor een levensvatbare populatie. Dankzij het grote dispersievermogen van de duinpieper kan een netwerk van kleine niet levensvatbare populaties als metapopulatie wel levensvatbaar (duurzaam) zijn. Zie ook toelichting bij 3.1.1 Boomleeuwerik en hoofdstuk 1.3.1. Broedgevallen Bijdrage aan Afhankelijk of verduurzaming in samenhanged Nederlandse van populatie met potentiële deel? in populatie in Nee, maar wel ++ Netwerk van Duinpieper Ringselven/ 2 kleine in 1949 kleine Belgische populaties als (hetzelfde samenhangende tegenhanger onderdeel van geldt voor populaties in B, een groot Grote Heideechter zonder duurzaam de Plateaux) KP of MVP’s netwerk Nee (+) Klein netwerk Beide kleine pop Kalmthout van kleine zijn onderdeel Westelijk van populaties in B, Kalmthout ligt van een kleine zonder KP bijna duurzame nog een kleine sleutelpopulatie, netwerkpopulatie populatie of MVP MVP = minimum duurzame (= levensvatbare populatie); KP = Key-population (sleutelpopulatie: duurzaam mits elk jaar 1 individu immigreert); g.o. = grensoverschrijdend; pop = populatie; B = België; NL = Nederland; D = Duitsland; +++ = zeer goed; ++ = goed; + = matig; - = weinig, slecht, niet; Soort. 32. Natura2000 grensgebieden. Type potentiële populatie en duurzaamheid. Connectiviteit (zie Van der Sluis, 2000). Alterra-rapport 1061.

(33) Alterra-rapport 1061. 33.

(34) 3.1.3. Heideblauwtje (Plebejus argus). Een vijftal grensoverschrijdende gebieden bevatten zoveel habitat dat er zeer levensvatbare populaties van het Heideblauwtje zouden kunnen voorkomen (vergelijk Heivlinder (3.1.4). Binnen twee van deze gebieden (Ossendrecht/Kalmthout en Meinweg/Meinweg) is sprake van twee verschillende netwerken. Hier liggen kansen op verbinding die de netwerken zou kunnen versterken (kans!). Hiervoor is grensoverschrijdende afstemming en samenwerking nodig. In het gebied Brunssumerheide ligt voldoende geschikt habitat voor een, in potentie, levensvatbare sleutelpopulatie. In 4 andere grensoverschrijdende gebieden ligt slecht of matig verbonden geschikt habitat voor, in potentie, kleine niet-levensvatbare lokale populaties. De kleine niet-levensvatbare populatie van het Wooldse veen zou verbonden kunnen worden met het Buurserzand, waardoor deze tot een duurzaam netwerk zou kunnen gaan behoren (kans binnen Nederland). Er is geen geschikt habitat in 4 andere Limburgse grensoverschrijdende grensgebieden. Voor deze soort zijn geen actuele verspreidingsgegevens in deze studie betrokken. Afhankelijk van of samenhangend met potentiële populatie in/op Heideterreinen in N-Brabant (NL). bijdrage aan verduurzaming van potentiële populaties in Bijdragend aan pop in B.. +. Heideterreinen in N-Brabant (NL). Zuidelijk deel Ossendrecht en Kalmthout +; verbinding van netwerken zuidelijk deel Ossendr/ Kalmthout en noordelijk deel Ossendr. biedt kansen voor groter netwerk; +. Zuidelijk deel Ossendrechtse Sleutelpopulatie afhankelijk van pop Kalmthout; afhankelijk van (en bijdragend) aan netwerk in en ten Z. in B.. Kleine uitstraling in directe omgeving Bijdragend aan populaties ten Z in B.. Soort. Natura2000 gebied. Type potentiële populatie en duurzaamheid. Connectiviteit (zie Van der Sluis 2000). Heideblauwtje. Grote HeidePlateaux/ Dommelvallei e.o. RingselvenKruispeel. 2 MVP’s, waarvan 1 g.o. ; +++. +. MVP in NL; +++; geen habitat in B KP in zuidelijk deel van Ossendrecht; MVP in Kalmthout; +++; in noordelijk Ossendrecht deel: kleine locale popula-ties in bijna duurzaam netwerk ; -. Ossendrecht/ Kalmthout. 34. Aamsveen. g.o. MVP; +++; grootste bijdrage van D deel. Meinweg/ Meinweg. MVP en lokale kleine pop; +++; KP in D deel; ++;. Brunss./ Teveren. heide. KP in NL; ++; niet in D. Gelderse poort. 8 kleine pop in NL deel langs de randen, niet in D;. SpringendalMosbeek. kleine pop, in D gebied nauwe-. -; MVP en KP behoren tot verschillende netwerken; verbinding biedt kansen op groter duurzaam netwerk. -; netwerk ontbreekt in omgeving -. +. Tamelijk geïsoleerd t.o.v. andere leefgebieden; Buurserzand het dichtstbij -. -. -. -. Tamelijk geïsoleerd; pop liggen nog het dichtst bij de Veluwe Tamelijk geïsoleerd; pop ligt. -. -. -. Alterra-rapport 1061.

(35) lijks habitat; -. Witte veen. kleine pop; -. +. Wooldse veen. kleine pop: -. -. Alterra-rapport 1061. nog het dichtst bij grote cluster van MVP’s in Bargerveen en Duitse Moor-en Afhankelijk van MVP in Aamsveen Dichtbij MVP in Buurserzand; verbinding biedt kans op duurzaamheid. -. 35.

(36) 3.1.4. Heivlinder (Hipparchia semele). De Heivlinder heeft in een viertal grensgebieden voldoende geschikt habitat voor, in potentie, levensvatbare populaties, die een belangrijke rol zouden kunnen spelen in netwerken. Potentiële populaties van Grote Heide-Plateaux/Dommelvallei en Ringselven-Kruispeel behoren tot een belangrijke grensoverschrijdend netwerk, waarin zij een schakelfunctie vervullen tussen Belgische en Brabantse Heide terreinen (aandachtspunt voor grensoverschrijdend overleg). Bij Kalmthout/ Ossendrecht die goed verbonden zijn met populaties ten ZW daarvan in België liggen kansen voor een vergelijkbare schakelfunctie wanneer zij verbonden zouden worden met gebieden ten O daarvan in Nederland en België (kans!) (vraagt om grensoverschrijdende actie). De populaties in Meinweg zijn duurzaam maar liggen geïsoleerd ten opzichte van andere concentraties van MVPs. Aamsveen/Amtsvenn-Hündfelder Moor heeft voldoende geschikt habitat voor een, in potentie, grensoverschrijdende sleutelpopulatie die onderdeel is van een groot duurzaam netwerk. Nagegaan zou kunnen worden of hier door vergroting van geschikt habitat of verbinding verdere verduurzaming kan plaatsvinden (kans voor grensoverschrijdende samenwerking!). Dat geldt ook voor kleine op zich nietlevensvatbare populaties in 6 andere grensoverschrijdende gebieden. In Noordbeemden en Grensmaas ligt geen of onvoldoende habitat voor deze soort. Voor deze soort zijn geen actuele verspreidingsgegevens in deze studie betrokken. Soort. gebied. Type pop en duurzaamheid. Connectiviteit (Zie Van der Sluis, 2000). Heivlinder. Meinweg / Meinweg. MVP (NL) en KP (D); +++. Grote HeidePlateaux/ Dommelvallei etc.. g.o. MVP; +++. Ringselven. MVP (in B geen habitat); +++. Ossendrecht/ Kalmthoutse heide. g.o. MVP; +++. ++ : g.o. pop heeft intern een goede connectiviteit, maar ligt geïsoleerd t.o.v. gebieden noorden van Limburg, oostelijk Brabant en België +++ (intern goed verbonden) ; goed verbonden met Ringselven en andere heiden in oostelijk Brabant; goed verbonden met concentratie van MVP’s in België +++ (intern goed verbonden); goed verbonden met Grote Heide-Plateaux etc. (zie boven) +++ (intern goed verbonden); goed verbonden met gebieden ten ZW in B; minder goed verbonden met gebieden ten O in NL en B. - verbinding zou netwerk kunnen vergroten – kans! ++ (intern goed verbonden);. Afh van pop in: -. Bijdr. aan Pop in: Nederlandse pop versterkt Duitse Meinweg pop. -. Belangrijke schakel tussen heidevelden in Belgisch Limburg en oostelijk N-Brabant (NL). -. Bijdragend aan netwerk, geen g.o. schakelfunctie. -. Bijdragend aan netwerk, geen schakelfunctie. Geen verbinding met g.o. KP, bestaande uit 3 netwerk in D. ; fragmenten; onderdeel bijdragend aan netwerk duurzaam netwerk dat voor ++ ++ NL: kleine niet duurzame pop; onderdeel van een groot duurzaam netwerk; in D geen habitat; + Witte veen kleine lokale pop; + Wooldse veen NL: kleine lokale pop; in D geen habitat Gelderse Poort 2 zeer kleine pop; + Brunssumer/ NL: kleine lokale pop; + ; Teverener heide in D geen habitat Geuldal NL: zeer kleine lokale pop MVP = minimum duurzame (= levensvatbare populatie); KP = Key-population (sleutelpopulatie: duurzaam mits elk jaar 1 individu immigreert); g.o. = grensoverschrijdend; pop = populatie; B = België; NL = Nederland; D = Duitsland; +++ = zeer goed; ++ = goed; + = matig; - = weinig, slecht, niet Aamsveen/ AmtsvennHündfelder Moor Springendal. 36. Alterra-rapport 1061.

(37) Alterra-rapport 1061. 37.

(38) 3.1.5. Zandhagedis (Lacerta agilis). De Zandhagedis heeft een geringe verspreidingsrange, als gevolg waarvan vele kleine netwerken van potentiële populaties voorkomen in Nederland (dus ook in de Natura2000 grensgebieden), die geïsoleerd van elkaar liggen. Ringselven-Kruispeel heeft – in de LARCH-analyse - van de 14 grensgebieden als enige een, in potentie, zeer duurzame populatie. De soort is hier recent niet waargenomen, wat ook geldt voor de potentiële kernpopulatie in Ossendrecht/Kalmthout (bevestigd door Ignace Ledegen, schrift. meded.) en Grote Heide-de Plateaux. Ondanks geschikt habitat is de soort ook niet waargenomen in Witte veen (ook niet in Buurserzand) en Aamsveen. Kennelijk liggen al deze gebieden buiten het verspreidingsgebied in Nederland. Over een eventueel voorkomen van de Zandhagedis in de Duitse of Belgische aangrenzende Natura2000 gebieden is geen informatie in deze studie betrokken. Meinweg daarentegen heeft een bestaande kernpopulatie, waarin de zandhagedis recent is waargenomen. Vijf andere gebieden hebben kleine niet-levensvatbare populaties. In Brunssumerheide, Springendal-Mosbeek, en Wooldse veen is desondanks de soort recent waargenomen. In deze drie gebieden zou kunnen worden nagegaan of de bestaande populaties via grensoverschrijdende samenwerking zouden kunnen worden verduurzaamd (kans!). In de – in deze alinea genoemde - vier gebieden liggen potentiële kernpopulaties of kleine lokale populaties die onderling slecht zijn verbonden. Hier liggen kansen voor beheer. Het afplaggen van met Deschampsia of Molinia vergraste Heide waarbij stroken of plekken open zand worden gevormd biedt kansen, niet alleen voor de Zandhagedis, maar ook voor andere warmte- en droogteminnende soorten. Dit habitat is in de tweede helft van de vorige eeuw sterk gekrompen door de N-input in nutriëntarme natuurterreinen.. 38. Alterra-rapport 1061.

(39) Soort. gebied. Type pop en duurzaamheid. Connectiviteit (zie Van der Sluis 2000). Afh van pop in:. Zandhagedis. Meinweg / Meinweg. KP (NL) en locale pop (D); + kans door verbinden 2 locale pop in NL (kans?! door verbinden); in D geen habitat; Kp in NL. +; g.o. Kp -; deze twee KP onderling slecht verbonden MVP in NL (in B geen habitat); ++ Kp in NL +; Kp in B +; kleinere NL KP afhankelijk van Belgische KP g.o. lokale populatie, niet duurzaam -; NL: kleine niet duurzame pop, onderdeel van niet duurzaam netwerk -; kleine lokale pop; -. -. -. Brunssumer/ Teverener heide Grote HeidePlateaux/ Dommelvallei etc. RingselvenKruispeel/ Dommelvallei Ossendrecht/ Kalmthoutse heide Aamsveen SpringendalMosbeek. Witte veen Wooldse veen. Bijdr. aan Pop in:. Waargenomen 19972002 www.ravon.nl +. -. +. -. -. -. -. - ligt te ver van andere gebieden -. -. - slecht verbonden met andere leefgebieden ten ZW -. -. -. -. -. -. -. -. +. +. Buurserzand MVP -. -. -. heel kleine lokale + pop; - ; MVP = minimum duurzame (= levensvatbare populatie); KP = Key-population (sleutelpopulatie: duurzaam mits elk jaar 1 individu immigreert); g.o. = grensoverschrijdend; pop = populatie; B = België; NL = Nederland; D = Duitsland; +++ = zeer goed; ++ = goed; + = matig; - = weinig, slecht, niet;. Alterra-rapport 1061. 39.

(40) 40. Alterra-rapport 1061.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten opzichte van personen die niet betrokken zijn bij de vlucht (zoals toevallige passanten), moet wel voldoende afstand gehouden worden. o Subcategorie A3 ten

Muurhagedissen werden hier voor het eerst gesignaleerd in 2005 (foto Robert Jooris).. Een kleine populatie. Het maximum aantal waargenomen muurhagedissen is minder dan tien

Op 3 september 2020 organiseerden de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad) samen met de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) en de Nederlandse ambassade

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Zelfs op het niveau van de Europese gemeenschap zijn deze militaire domeinen en aangrenzende beekvalleien zeer belangrijk voor habitats van landduinen, heide en

Marieke Bosma Doctoraalscriptie Technische Planologie Milieuplanning en Waterbeheer Augustus 2005.. GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING

In het onderhavige advies kijkt de Raad voor het openbaar bestuur terug op de rijksaanpak ten aanzien van grensoverschrijdende samenwerking zoals deze vorm heeft gekregen sinds de