• No results found

de rol van het museum in relatie tot gemeenschappen; Casestudie: ‘Transmission’ in het Amsterdam Museum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "de rol van het museum in relatie tot gemeenschappen; Casestudie: ‘Transmission’ in het Amsterdam Museum"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE ROL VAN HET MUSEUM IN RELATIE TOT GEMEENSCHAPPEN

Casestudie: ‘Transmission’ in het Amsterdam Museum

Masterscriptie kunst en cultuur in het publieke domein E.H.C. Deiters (6043615)

Eerste lezer: mw. dr. C.A.J.C. Delhaye Tweede lezer: dhr. Prof. dr. R.W. Boomkens

(2)
(3)

DE ROL VAN HET MUSEUM IN RELATIE TOT GEMEENSCHAPPEN

Casestudie: ‘Transmission’ in het Amsterdam Museum

Auteur: E.H.C. Deiters Studentnummer: 6043615

E-mailadres: emiliedeiters@hotmail.com Masterscriptie definitieve versie Kunst & Cultuur in het publieke domein

Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam Eerste lezer: mw. dr. C.A.J.C. Delhaye Tweede lezer: dhr. Prof. dr. R.W. Boomkens

Datum: 21 augustus 2017 Aantal woorden: 23.231

(4)
(5)

1

Voorwoord

In de laatste fase van de bachelor Kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam liep ik in de lente van 2015 stage het Amsterdam Museum bij de afdeling Publiek & Educatie. Tijdens deze vijf maanden kwam ik voor het eerst in aanraking met thema’s als engagement en publieksparticipatie. In die periode werd in het museum ook hard gewerkt aan het participatieproject en de gelijknamige tentoonstelling ‘Transmission’. Tijdens mijn master Kunst en Cultuur in het publieke domein kwam ik weer in aanraking met dit project. Voor het vak Publieksonderzoek onderzocht ik de bezoekerservaring. Hierdoor leerde ik het project ‘Transmission’ kennen als een boeiend en experimenteel avontuur. Met dit

pilotproject zocht het Amsterdam Museum naar een goede vorm om de samenwerking aan te gaan met Amsterdamse gemeenschappen wiens stem, volgens het museum, te weinig gehoord wordt.

Deze masterscriptie is in de eerste plaats interessant voor alle betrokkenen van

‘Transmission’ en ‘Ontmoet Amsterdam’. Het biedt nieuwe inzichten in de werkwijze van het museum en in de ervaringen van deelnemers en medewerkers. Daarnaast geeft het nieuwe aanbevelingen die in de toekomst kunnen bijdragen aan een sterkere en meer

gebalanceerde samenwerking tussen het Amsterdam Museum, de transgender- en andere gemeenschappen. Verder zal dit onderzoek een bron van inspiratie zijn voor andere professionals uit het museale veld die geïnteresseerd zijn in gemeenschapsparticipatie. Tenslotte hoop ik dat deze scriptie en de modellen die hierin voorkomen bijdragen aan verder onderzoek naar participatie in de culturele sector door studenten als professionals.

Mijn dank gaat ten eerste uit naar Mirjam Sneeuwloper. Zij heeft mij nauw betrokken bij het project en volledige toegang gegeven tot haar archief. Daarnaast wil ik alle

respondenten bedanken die ik heb mogen interviewen, zowel deelnemers als

museummedewerkers. Daarnaast gaat mijn dank uit naar Christine Delhaye voor haar correcties en grote mate van geduld. Ook wil ik Patricia Deiters-Flore bedanken voor het kritische oog en het juiste advies op het juiste moment. Tot slot dank ik mijn lieve ouders, al mijn vrienden en collega’s voor hun steun en motiverende woorden gedurende het

(6)

Samenvatting

Voor deze scriptie heb ik de rollen van de belanghebbenden van ‘Transmission’ onderzocht. Met behulp van verschillende definities van participatie belicht ik de rol van zowel het museum als de deelnemers van het project. Musea kunnen tegen conflicten aanlopen wanneer er niet goed geluisterd wordt naar de betrokken leden uit een gemeenschap. Er kunnen ethische dilemma’s ontstaan wanneer de belangen van verschillende

belanghebbenden tegen elkaar moeten worden afgewogen. Aan de hand van een casestudy van het project ‘Transmission’ toon ik aan welke conflicten en dilemma’s zijn ontstaan en wie daar een rol in hebben gespeeld.

(7)

3

Voorwoord---1

Samenvatting ---2

Inleiding ---5

1. Context van het museum in een periode van grote veranderingen ---9

1.1 Het Amsterdam Museum in transitie --- 9

1.2 Verandering rol museum: van tempel voor kennis naar een instrument voor een meer inclusieve samenleving --- 10

1.3 De Roze Agenda: inzetten van cultuur in het diversiteitsbeleid van de Gemeente Amsterdam --- 14

1.4 Engagement: de rol van het museum in het vormgeven van het verhaal van gemeenschappen --- 16

1.5 Knelpunten en gevaren bij participatieprojecten in cultuur --- 18

1.6 Nieuw beleid vraagt om andere vaardigheden --- 20

2. Een veranderende relatie tussen het museum en het publiek --- 22

2.1 Museale keuzes in context: ‘Active Museum’ --- 22

2.2 ‘Engagement Zone’: een speelveld voor onderhandeling --- 24

2.3 Verschillende vormen van participatie--- 27

2.3.1 Bijdragen --- 27

2.3.2 Meewerken --- 28

2.3.3 Co-creëren--- 31

2.3.4 Podium --- 33

2.4 Rol van de museumprofessional: Ethiek, luisteren en afwegen --- 35

3. Methoden en casestudie --- 38 3.1 Project evaluatie --- 38 3.2 Kwalitatief onderzoek --- 38 3.2.1 Interviews --- 39 3.2.2 Vragenlijst --- 39 3.2.3 Andere bronnen --- 40 3.3 De casestudie: Transmission --- 40

3.3.1 Samenwerken met gemeenschappen: ‘Ontmoet Amsterdam’ --- 40

3.3.2 Wie waren er betrokken? --- 41

3.3.3 Beschrijving van de producten van ‘Transmission’ --- 41

3.4 ‘Transmission’: een tijdlijn --- 42

3.4.1 Conceptfase | juni 2014 – mei 2015: het ontstaan van ‘Ontmoet Amsterdam’ en de basis van ‘Transmission’ --- 43

3.4.2 Productiefase | april 2015 – oktober 2015: de stem van de deelnemers --- 43

3.4.3 Tentoonstelling | 16 oktober 2015 – 15 maart 2016: Transmission op zaal --- 44

3.4.4 Tussen tentoonstellingen | maart 2016 – juni 2016: aanpassingen naar wens --- 45

3.4.5 Reprise | 16 juni – 16 september 2016: Transmission rewind --- 45

(8)

3.5 Gebruik modellen --- 46

4. Analyse --- 48

4.1 Het Amsterdam Museum als ‘Active Museum’ --- 48

4.1.1 Het idee van musea als symbool voor gemeenschappen--- 48

4.1.2 Het overheidsbeleid in relatie tot museumbeleid en gemeenschappen --- 49

4.1.3 Het gebruik van musea voor gemeenschapsactivisme --- 51

4.1.4 Deel-conclusie --- 52

4.2 Beoogde producten --- 53

4.2.1 Een tentoonstelling (incl. gespreksfaciliteiten) in zaal 14/15 met als basis de foto’s van de Amsterdamse transseksueel Miep. Deze foto’s vormen aanleiding om in gesprek te gaan over representatie met mensen uit de transgender community. --- 54

4.2.2 Een werkmethode die (her)gebruikt kan worden om in gesprek te gaan met actieve Amsterdamse communities over representatie in het Amsterdam Museum. --- 60

4.2.3 Een Ontmoet Amsterdam event rondom bekeerde moslims en transgenders. --- 64

4.2.4 Een themawebsite en een kennisdelingsblog waar we onze ervaringen in deze pilot delen. --- 67

4.2.5 Deel-conclusie --- 72

4.3 Extra gerealiseerde producten --- 73

4.3.1 Genderneutraal toilet --- 73

4.3.2 Acquisitie objecten tentoonstelling --- 74

4.3.3 Personeelsbeleid --- 74 4.3.4 Vertoning documentaires --- 75 4.3.5 Onderwijsprogramma --- 75 4.3.6 Deel-conclusie --- 75 Conclusie --- 76 1. Deelvragen --- 76

2. Hoe verhoudt de case zich tot de museologische context? --- 79

Literatuur --- 81

(9)

5

Inleiding

Binnen de culturele sector en met name in de museale wereld vinden er momenteel grote verschuivingen plaats. Met name regionale en lokale cultuurhistorische-, en geleidelijk ook kunstmusea gaan steeds vaker de samenwerking aan met minderheidsgroepen om een weloverwogen en correcte representatie van culturele diversiteit te geven. Musea stellen hiermee thema’s als sociale gelijkheid en rechtvaardigheid voor minderheden aan de kaak. Volgens Viv Golding, hoofddocent Museum Studies aan de Universiteit van Leicester, is het museum een plek waar “we can display evidence of our common humanity and cultural

diversity while posing questions about what a museum is and can be, which vitally includes addressing racism and working to dispel fearful stereotypes for more accurate

perspectives.”1 Door samen te werken met minderheidsgemeenschappen wordt het

museum gedwongen tot het voeren van een democratische vorm van museumbeleid, waarin de traditionele rol van de museumcurator heroverwogen wordt.

Volgens Elisabeth Crooke, onderzoeker en docent museum en erfgoed studies aan de Universiteit van Ulster in Noord-Ierland, zijn stadsmusea zich steeds meer bewust van hun rol in het creëren en vormen van culturele identiteiten en gemeenschappen.2 Zo ook het

Amsterdam Museum, dat zich met het opzetten van de nieuwe programmalijn ‘Ontmoet Amsterdam’ structureel inzet voor het vormen van de culturele identiteit en het cultureel erfgoed van minderheidsgemeenschappen wonend in de stad Amsterdam. Het museum was in het kader van deze programmalijn met het project ‘Transmission’ een samenwerking aangegaan met mensen uit de transgendergemeenschap. Het Amsterdam Museum verstaat hieronder mensen die zich nauw verbonden voelden en voelen met het transgender. Samen met deze gemeenschap zocht het Amsterdam Museum naar verschillende methoden om deze groep te representeren. Met als doelen de transgendergemeenschap een stem te geven en ze te betrekken in ‘het verhaal’ van de stad Amsterdam. Als resultaat van dit project ontstonden er verschillende producten waaronder twee tentoonstellingen, een

1 Golding, V., ‘Collaborative Museums; Curators, communities, collections’. Museums and

Communities; curators, collections and collaborations, ed. Golding, V., Modest, W. London:

Bloomsbury (2013): p. 14

2 Crooke, E. (2010), ‘The politics of community heritage: motivations, authority and control’.

(10)

speciale webpagina, verschillende evenementen in het museum en een aanpassing in het acquisitiebeleid.

Transmission was een pilotproject voor de programmalijn ‘Ontmoet Amsterdam’.3 In

deze programmalijn krijgen gemeenschappen de kans om samen met de medewerkers van het Amsterdam Museum een langdurige relatie op te bouwen en mee te denken over hoe zij gerepresenteerd willen worden als Amsterdamse gemeenschap en als onderdeel van de Amsterdamse identiteit.

Volgens Golding is er bij dit soort participatieprojecten met gemeenschappen altijd sprake van politieke dynamiek en machtsrelaties tussen de betrokken partijen. De

museummedewerkers beschikken over de museale kennis, professionaliteit en een soort traditioneel gevoel van hiërarchie, terwijl de gemeenschap de autoriteit heeft over de eigen representatie. Hoe gaat het Amsterdam Museum hier mee om? Wat kan een museum doen om een balans te vinden en de samenwerking goed te laten verlopen? Dus eigenlijk, hoe komt een goede samenwerking tot stand? De hoofdvraag van deze scriptie luidt:

Hoe ziet het Amsterdam Museum haar rol in relatie tot de gemeenschappen die ze representeert? En hoe geven museum en de gemeenschappen daar vorm aan in de casestudie Transmission?

De hoofdvraag zal ik beantwoorden met behulp van de volgende vier deelvragen: 1. Hoe ziet het Amsterdam Museum haar rol in de relatie tot de verschillende

Amsterdamse gemeenschappen, en meer specifiek tot de gemeenschap van transgenders?

2. Hoe ziet de gemeenschap van transgenders de rol van het Amsterdam Museum in haar relatie met de transgemeenschap?

3. Hoe geven museum en gemeenschappen vorm aan hun relatie? Oftewel wat zijn de producten?

4. Hoe wordt er gehoor gegeven aan de meerstemmigheid in de relatie tussen het Amsterdam Museum en de transgendergemeenschap?

3 Amsterdam Museum, ‘Ontmoet Amsterdam’

<http://hart.amsterdammuseum.nl/nl/page/51831/ontmoet-amsterdam> Geraadpleegd op 24-03-2016

(11)

7

Hoofdstuk 1 vormt het theoretisch kader van deze scriptie. In de eerste paragraaf bespreek ik de rol van het museum in de 21e eeuw. Er wordt ingegaan op veranderende

definities van het museum, cultuurbeleid en kritische academische geluiden over deze veranderingen. Ook bespreek ik verschillende museologische theorieën die betrekking hebben op samenwerkingensverbanden met gemeenschappen, de voordelen van participatie in de culturele sector, de knelpunten en gevaren en de rol van de

museumprofessional. In dit hoofdstuk komen theorieën van onder andere McPherson, Sandell en Nightinggale, Crooke en Fouseki aan bod.

In hoofdstuk 2 introduceer ik vier museologische modellen die zijn gebaseerd op secundaire literatuur. Deze modellen vormen het raamwerk dat in hoofdstuk 4 wordt gebruikt bij de analyse van de casestudie. Ten eerste komt het model van Elisabeth Crooke aan bod. Haar artikel biedt een theoretisch model over de nieuwe rol van stadsmusea als maatschappelijke instituten die een impact kunnen hebben op een samenleving. Vervolgens bespreek ik een model van Bryoni Onciul over de ‘Engagement Zone’, waarmee zij een licht schijnt op de processen die plaatsvinden wanneer een museum samenwerkt met een gemeenschap. Daarna komt ‘The Participatory Museum’ van Nina Simon aan bod. Dit boek biedt een museologisch model dat inzicht biedt in verschillende vormen van participatie in musea. Ten slotte bespreek ik een model van Leontine Meijer-van Mensch over een ethische afweging van belangen door de museumprofessional.

In hoofdstuk 3 bespreek ik de gebruikte onderzoeksmethoden en wordt de

casestudie uitgebreid toegelicht. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende kwalitatieve methoden om het project Transmission te evalueren. Dit hoofdstuk belicht tevens uitvoerig het project ‘Transmission’; het concept, de betrokken partijen, de doelen en de producten. Dit onderdeel van het onderzoek is gebaseerd op primaire bronnen

waaronder documenten van het Amsterdam Museum en interviews met deelnemers en museummedewerkers.

In hoofdstuk 4 volgt een analyse van de casestudie. Aan de hand van de vier modellen uit hoofdstuk 3 wordt een analyse gegeven van de projectdocumenten, de webpagina’s van ‘Transmission’ en de diepte-interviews met zowel deelnemers als museummedewerkers. Dit hoofdstuk behandelt de vormen van participatie binnen het project. Ook gaat het in op machtsverhoudingen en besluitvorming. Ten slotte worden

(12)

ethische dilemma’s aan het licht gebracht en vastgesteld hoe het museum hiermee is omgegaan.

In de conclusie geef ik antwoord op de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek. Tevens plaats ik de bevindingen binnen de grotere actuele museale thema’s.

Met deze scriptie hoop ik een bijdrage te leveren aan het actuele debat over samenwerking tussen musea en gemeenschappen. In mijn conclusie geef ik advies hoe het Amsterdam Museum in de toekomst de relatie met de transgendergemeenschap op een duurzame en vruchtbare manier zou kunnen voortzetten. Ook hoop ik dat deze scriptie kan dienen ter inspiratie voor de programmalijn ‘Ontmoet Amsterdam’ waarbij relaties met andere gemeenschappen worden aangegaan.

(13)

9

1. Context van het museum in een periode van grote veranderingen

1.1 Het Amsterdam Museum in transitie

Het Amsterdam Museum, opgericht in 1926, begon als dependance van het Stedelijk Museum in de Waag op de Nieuwmarkt als het Amsterdams Historisch Museum. In 1975 verhuisde het museum naar een nieuwe locatie in de stad, het voormalig Burgerweeshuis.4

Het Amsterdams Historisch Museum vertelt het verhaal van de geschiedenis van de stad. Het museum presenteerde tot voor kort een collectie die met name gericht was op de geschiedenis van Amsterdam. In 2009 kwam daar met de aanstelling van een nieuwe directeur, Paul Spies, verandering in. Het museum heeft nu een andere naam: Het Amsterdam Museum. Met de naamsverandering onderging het museum een totale metamorfose. Er vond een grote verbouwing plaats en ook het hele beleid en de visie van het museum werden aangepast. Het museum zou zich vanaf nu niet alleen op de historie van de stad richten, maar ook op het heden en de toekomst. De in 2009 opgestelde visie van het museum richt zich met name op het aantrekken van een zo groot en divers mogelijk publiek. Daarnaast nam het museum een nieuwe houding aan ten opzichte van de bewoners van Amsterdam en de bezoekers van het museum. In het ondernemingsplan, 2012-2016 is de visie als volgt geformuleerd:

“Het Amsterdam Museum brengt de geschiedenis van de stad tot leven voor een zo groot en divers mogelijk publiek. Het Amsterdam Museum daagt bewoners en bezoekers uit om de relatie tot de stad te verdiepen.”5

Als uiting hiervan is tegenwoordig in het beleid opgenomen dat het museum ernaar streeft een zo inclusief mogelijke organisatie te zijn, zowel in haar programmering, acquisitiebeleid, tentoonstellingsbeleid als bij het aannemen van eigen personeel.6

4 Gelegen tussen de Kalverstraart, het Spui en de Nieuwezijds Voorburgwal te Amsterdam 5 Ondernemingsplan Amsterdam Museum 2013-2016, Amsterdam Museum 30-01-2012: p. 1 <https://www.amsterdammuseum.nl/sites/default/files/ondernemingsplanam_31_01_12_1.pdf> Geraadpleegd 16-06-2016

(14)

Deze koersverandering moeten we niet zien als een op zichzelf staand incident, maar binnen de ontwikkeling van de westerse museale wereld en het Nederlands en Amsterdams cultuurbeleid. Er heeft in de afgelopen decennia een verschuiving plaatsgevonden binnen de culturele sector. De rol en functie van cultuur, en meer specifiek van de musea, is de

afgelopen jaren veranderd. In dit hoofdstuk zet ik ten eerste uiteen wat die veranderingen omvatten en wat het cultuurbeleid daarmee te maken heeft. Het tweede deel van dit hoofdstuk richt zich op hoe musea omgaan met nieuwe samenwerkingen en wat de gevolgen hiervan zijn voor de rol van museummedewerkers.

1.2 Verandering rol museum: van tempel voor kennis naar een instrument voor een meer inclusieve samenleving

Volgens het International Council of Museums (ICOM) verandert de definitie van het

museum doorlopend. ICOM houdt op haar website de meest actuele definitie van het begrip ‘museum’ bij. De meest recente definitie, namelijk die van 24 augustus 2007, luidt:

“A museum is a non-profit, permanent institution in the service of society and its

development, open to the public, which acquires, conserves, researches, communicates and exhibits the tangible and intangible heritage of humanity and its environment for the purposes of education, study and enjoyment.”7

Het traditionele museum dat in de 19e eeuw is ontstaan kenmerkte zich als instituut waar de

absolute waarheid werd verteld. Het diende als objectief centrum van kennis, waar

bezoekers naartoe gingen om deze kennis, die aantoonbaar werd gemaakt met objecten, als het ware te aanbidden. Want kennis gold als het belangrijke doel van de moderniteit.8

Volgens Dos Elshout, docent en onderzoeker aan de UvA was het centrale doel van het cultuurbeleid in de 19e eeuw de mens op te voeden, het massapubliek te verheffen en hun

7 ICOM, ‘Museum Definition’ <http://icom.museum/the-vision/museum-definition/> Geraadpleegd op 16-06-2016

8 Duncan, C., ‘Art Museums and the Ritual of Citizenship’. In: Exhibiting Cultures; The Poetics and

Politics of Museum Display, eds. I. Karp and S. Lavine, Washington/London: Smithsonian Institution

(15)

11

smaak te ontwikkelen.9 Belangrijke privécollecties werden opengesteld en openbaar

gemaakt. Er werden grote musea gebouwd, zoals het Louvre, die deze privécollecties tentoonstelden.10 Hier kon het massapubliek voor het eerst alle pracht en praal, die tot dan

toe voor hen onzichtbaar was, aanschouwen. Naast het opvoeden van het publiek hadden musea de taak om het cultureel erfgoed te behouden, te verzamelen en te conserveren.

Deze notie van cultuur en musea, met als kernfunctie de opvoeding van het volk, bleef ook gelden in het Nederlandse cultuurbeleid tot halverwege de 20e eeuw.11 Vanaf de

Tweede Wereldoorlog en vooral vanaf de jaren zeventig richt het Nederlandse cultuurbeleid zich steeds meer op welzijn. Het streeft naar een open en ontspannen samenleving.12 Daarin

sluit de situatie in Nederland aan op het beeld dat geschetst wordt door Gayle McPherson, professor Events and Cultural Policy aan de Universiteit van The West of Scotland.

McPherson stelt in 2005 dat musea niet langer tentoonstellingsplekken zijn die absolute waarheid en kennis representeren; het zijn plekken geworden waar “people (whether viewed as visitors, consumers, or stakeholders) participate, interpret and buy, rather than just visit and become educated”.13 Ze kaart de politieke verandering aan die in

het Verenigd Koninkrijk onder de New Labourregering in 1997 werd ingezet. Hierin kreeg cultuur de taak om zich te richten op sociale problemen, waarbij de nadruk lag op de ontwikkeling van nieuwe publieksgroepen met als doel sociale inclusie te bevorderen.14 De

consequentie van dit cultuurbeleid was dat musea alleen financiering kregen voor hun projecten als zij zich naar deze nieuwe criteria vormden en hun programma’s richtten op het oplossen van sociale kwesties.15 McPherson wijst echter op de paradox die ontstaat in de

discussie over het inclusiever en democratischer maken van het museum. Ze benadrukt dat een museum per definitie een plek van macht en hiërarchie is. Het museum heeft de macht objecten en thema’s te representeren en doet dat op de manier die het museum als geschikt

9 Elshout, D. (2013), ‘Museumbeleid in Nederland’. In: Q.L. van den Hoogen e.a. (red.), Cultuurbeleid.

Digitaal handboek voor kunst- en cultuursector. (December 2013 – HCB 100). Amsterdam: Reed

Business Media 2013: p. 7 10 Duncan 1991: p. 95 11 Elshout 2013: p. 8 12 Ibidem: p. 8

13 McPherson, G. (2007), ‘Public memories and private tastes: The shifting definitions of museums and their visitors in the UK’. Museum Management and Curatorship, 21:1,: p. 45

14 Ibidem: p. 46 15 Ibid.: p. 47

(16)

acht. De wijze waarop zegt altijd iets over de ideologie en het heersende discours waarbinnen het museum zich op dat moment bevindt.

In de éénentwintigste eeuw zetten deze ontwikkelingen en ideeën zich voort. Richard Sandell en Eithne Nightingale, respectievelijk hoofd van de School of Museum Studies aan de Universiteit van Leicester en hoofd Equality and Diversity van het Londense Victoria & Albert Museum, wijzen in 2013 in hun boek Museums, Equality and Social Justice op een specifieke trend binnen de westerse museale wereld. Ze wijzen erop dat musea de afgelopen twintig jaar steeds meer de rol claimen als voorvechters van progressieve sociale verandering.16 Ze

stellen dat musea zich vaak richten op het construeren van nieuwe verhalen over culturele diversiteit en het representeren van diversiteit. Daarnaast zien ze een opkomende

academische interesse in het potentieel van musea als actieve voorvechters voor de rechten van de mens. Musea kunnen volgens de auteurs op een actieve manier gesprekken en debatten vormgeven en daar publiek in betrekken.17 Dit potentieel zien ze ook terug in de

manier waarop musea hun beleid, collecties en tentoonstellingen vormgeven. De gekozen thematiek is in toenemende mate gericht op diversiteit en gelijkheid.18

De auteurs wijzen op de poging van musea om op democratische wijze mensen actief te betrekken en te laten participeren. De instituten experimenteren met verschillende vormen van participatie, met nieuwe museologische inhoud als gevolg. Er ontstaan nieuwe perspectieven. Inhoud wordt bepaald door andere vormen van expertise dan die van de traditionele experts.19 De auteurs wijzen op enkele gevolgen van participatie in musea. Er is

steeds meer empirisch onderzoek naar en bewijs voor de sociale betekenis van musea. Het publiek kan educatieve en therapeutische voordelen ervaren uit participatie. De

geconstrueerde verhalen en de morele standpunten van musea kunnen effect hebben op sociale verhoudingen binnen gemeenschappen.20

Een andere auteur die schreef over de sociale impact van musea is Elisabeth Crooke. Zij is professor Museum en Erfgoed Studies aan de Universiteit van Ulster in Belfast. Crooke pleit voor het ‘Active Museum’, waarin musea een actieve rol hebben in het publieke domein. Gebaseerd op de politieke rol van musea die omschreven wordt in de essaybundel

16 Sandell, R., ‘Museums and the human rights frame’. Museums, Equality and Social Justice, ed. Sandell, R., Nightingale, E., Oxon/New York: Routledge (2012): p. 1

17 Ibidem: p. 2 18 Ibid: p. 3 19 Ibid: p. 2 20 Ibid: p. 3

(17)

13

van Karp, Lavine en Kreamer uit 1992, geeft Crooke haar visie op de rol en functie van musea: “Seen as places that represented cultures, museums were encouraged to challenge established assumptions about museum practice, such as relationship with their audiences, the ownership of collections, and the authority to tell stories.”21 Ze ziet een belangrijke

connectie tussen gemeenschappen en musea, waarbij gemeenschappen diversiteit

introduceren in het museum en de museummedewerkers kunnen laten denken buiten de traditionele kaders en vastgeroeste verhalen.22 Volgens Crooke is deze verbinding van

gemeenschappen met musea belangrijk voor de manier waarop musea nieuwe relaties met mensen aangaan. Samenwerking tussen een museum en een gemeenschap kan zorgen voor een oprechte dialoog die bijdraagt aan sociale cohesie en een geïntegreerde en vernieuwde samenleving.23 Later zal ik dieper ingaan op het artikel van Crooke. Met behulp van haar

theoretisch kader over de relatie tussen musea en gemeenschappen wordt aangetoond dat het Amsterdam Museum een voorbeeld is van een ‘Active Museum’.24

Net als Crooke en McPherson stelt Corinne Perkin, onderzoeker Cultural History aan de Australian National University in Canberra, dat deze transities te maken hebben met veranderingen in het overheidsbeleid. Zij wijst in 2011 op het veranderende overheidsbeleid rondom cultuur in het Verenigd Koninkrijk en Australië, dat zich steeds meer gaat richten op de sociale functie van cultuur. In deze landen maken overheden zich hard voor het inzetten van cultuur in de opbouw van de sociale cohesie, het verminderen van sociale exclusie, versterking van eigenwaarde van het individu en de verdere ontwikkeling van

lesprogramma’s en educatie. Culturele instellingen moeten dan ook streven naar het

slechten van barrières die nieuw publiek in de weg staan. Het gevaar van een dergelijk beleid is dat instellingen veranderingen doorvoeren alleen vanwege het overheidsbeleid en niet vanwege de intrinsieke waarden van de instelling.25

21 Crooke, E. (2015), ‘The “Active Museum”; How Concern with Community Transformed the Museum’. The International Handbooks of Museum Studies: Museum Practice. [ed.] McCarthy, C: p. 481

22 Crooke 2015: p. 481 23 Crooke 2010: P. 18 24 Crooke 2015: p. 482

25 Perkin, C. (2010), ‘Beyond the rhetoric: negotiating the politics and realising the potential of community-driven heritage engagement’. International Journal of Heritage Studies, 16:1-2: p. 109

(18)

1.3 De Roze Agenda: inzetten van cultuur in het diversiteitsbeleid van de Gemeente Amsterdam

In Nederland maakt de lokale overheid zich hard voor een meer inclusieve samenleving. Bijvoorbeeld de Gemeente Amsterdam die zich profileert als stad waar “iedereen zichzelf kan zijn”.26 De gemeente ziet diversiteit als middel om een “krachtige” stad te

bewerkstelligen. Volgens de Gemeente Amsterdam zorgt diversiteit voor innovatie, creativiteit en flexibiliteit.27 De gemeente zegt dat het succes van de stad wordt bepaald

door de mate waarin de Amsterdammer gebruik weet te maken van de krachten van diversiteit.

Om diversiteit blijvend te stimuleren hanteert de gemeente een beleid dat zich richt op verschillende thema’s, waaronder gedeelde geschiedenis, mensenrechten, emancipatie, antidiscriminatie, ‘Roze Agenda’/LHBTI (lesbisch, homo, bi, transgender, interseks), dialoog en verbinding. Amsterdam profileert zichzelf als “veilige, open en internationaal

aantrekkelijke roze stad”; een zogenaamde gay destination, waarin iedereen zichzelf mag zijn en vrij kan leven. Daarom heeft de stad de ‘Roze Agenda’ opgesteld. Hierin staan de visie en koers van de gemeente als het gaat om het LHBTI-beleid. In de uitvoering van dit beleid ligt de nadruk op verschillende domeinen, zoals sport, onderwijs, jeugd, veiligheid, zorg & welzijn, werk & economie en cultuur & informatie. De gemeente wil de positie van de zogenaamde roze Amsterdammers en Amsterdam als roze stad versterken.

Voor de periode 2015-2018 heeft de gemeente een uitvoeringsplan opgesteld waarmee de visie en doelen van de ‘Roze Agenda’ kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd. Hierin staat onder andere dat de gemeente meer wil samenwerken met culturele instellingen, waaronder het Amsterdam Museum, met als doel de zichtbaarheid van LHBTI-ers te vergroten. In de periode 2015-2018 moet er bijvoorbeeld aandacht komen voor de geschiedenis van LHBTI.28 In de ‘Roze Agenda’ valt het thema transgender binnen

een sub domein. Meer zichtbaarheid van deze groep mensen is een belangrijk doel. De gemeente wil dit bereiken met betere representatie van transgenders in het eigen

26 Gemeente Amsterdam, ‘Stad van de vrijheid’

<https://www.amsterdam.nl/bestuur-organisatie/organisatie/sociaal/onderwijs-jeugd-zorg/diversiteit/diversiteit/> Geraadpleegd op 19-12-2016

27 Ibidem.

(19)

15

personeelsbeleid en door culturele projecten en organisaties te stimuleren die met het onderwerp te maken hebben. In de uitvoeringsplannen van de gemeente wordt het Amsterdam Museum expliciet omschreven als geschikte samenwerkingspartner op het gebied van LHBTI.29

Een belangrijke gemeentelijke taak is de financiering van de culturele sector van de stad. Het Amsterdam Museum wordt door de gemeente gefinancierd en behoort tot de culturele basis infrastructuur van de stad Amsterdam. De Gemeente Amsterdam noemt dit de A-Bis. Om tot deze infrastructuur te behoren dienen instellingen hun plannen aan te passen aan het Kunstenplan dat door de Gemeente van Amsterdam is opgesteld. Hoe beter een instelling haar plannen aanpast aan de doelen van de hoofdlijnennota, hoe meer zij in aanmerking komt voor financiering. Verbreding van het publieksbeleid is een van de

belangrijke punten uit de hoofdlijnennota. Instellingen worden dus gestimuleerd diversiteit meer door te voeren in hun beleid, zowel voor publiek als op de werkvloer.30

Het Amsterdam Museum behoorde in de periode 2013-2016, en nu in 2017 nog steeds, tot de culturele basis infrastructuur. In het ondernemingsplan van het museum voor de periode 2012-2016 staan nog geen expliciete plannen voor de zichtbaarheid van de LHBTI-gemeenschap. Wel vermeldt dit plan dat er meer focus moet komen op het benaderen van nieuw publiek. Het Amsterdam Museum was destijds van plan de

samenwerking aan te gaan met buurtmusea en buurtgerichte organisaties om deze groepen te bereiken.31 Ook waren er destijds plannen opgenomen voor diversiteit door

publieksparticipatie in het collectiebeleid.32 Daarnaast stuurt het museum aan op meer

diversiteit in het eigen personeelsbeleid.33 Mede door het gemeentebeleid kiest het

Amsterdam Museum voor een bepaalde koers.

29 Uitvoeringsplan Roze Agenda 2015 – 2018’, Gemeente Amsterdam. Amsterdam, 2015: p. 39 30 ‘De stad en kunst’, Kunstenplan 2013 – 2016, Gemeente Amsterdam. Amsterdam, 2013: p. 16 31Ondernemingsplan Amsterdam Museum 2013-2016, Amsterdam Museum. Amsterdam, 2012

<https://www.amsterdammuseum.nl/sites/default/files/ondernemingsplanam_31_01_12_1 .pdf> Geraadpleegd 16-06-2016: p. 10

32 Ibidem: p. 6 33 Ibid.: p. 9

(20)

1.4 Engagement: de rol van het museum in het vormgeven van het verhaal van gemeenschappen

Beleids- en museale ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat musea steeds vaker de

samenwerking aangaan met gemeenschappen. Lokale en regionale musea zijn zich sinds de jaren ‘70 steeds meer bewust geworden van de rol die ze spelen in het vormen en

legitimeren van identiteiten. De individuele identiteit is voor een groot deel bepaald door de sociale groep(en) waarvan je deel uitmaakt. Deze worden ook wel gemeenschap(pen) genoemd. Een gemeenschap is een geconstrueerd concept dat continu in beweging is en bevraagd wordt. Een gemeenschap wordt gevormd door en bestaat uit sociale groepen mensen die iets met elkaar delen of gemeen hebben. Dit gedeelde element kan gebaseerd zijn op bijvoorbeeld etniciteit, een locatie, nationaliteit, seksualiteit en/of genderidentiteit.

Volgens Crooke staan de meeste mensen niet dagelijks stil bij welke gemeenschap ze horen. Het label gemeenschap komt volgens haar pas naar de voren op het moment dat de vrijheid van mensen in gevaar komt. Dat zijn momenten waarop de betrokkenen de kracht van de eventuele gemeenschap waar ze bij horen heroverwegen. Op het moment dat zo’n groep zich vormt en de gemeenschap zich verenigd kan er actie ontstaan om de vrijheid te waarborgen en het bestaansrecht te bevechten.34

Er is een actueel debat gaande over de redenen van samenwerking, de verschillende vormen van samenwerking en participatie en de gevaren die op de loer liggen. Het debat richt zich ook op hoe professionals het beste om kunnen gaan met de gemeenschappen waarmee ze samenwerken en die gerepresenteerd worden in het museum. Veel van deze onderzoeken richten zich op participatieprojecten tussen musea en gemeenschappen etnische minderheden. De onderzochte projecten vinden met name plaats in de Verenigde Staten, Canada en Australië. Zij stellen dat participatie kan leiden tot positieve effecten binnen de lokale samenleving en binnen gemeenschappen zoals bijvoorbeeld stimulering van de sociale inclusie en cohesie binnen de gemeenschap. Kalliopi Fouseki, hoofddocent

Sustainable Heritage aan University College London, bevraagt de rol van het museum en de

traditie van het verzamelen van materieel cultureel erfgoed. Ze stelt dat door deze groepen een stem te geven het museum een ander verhaal vertelt dan de heersende verhalen in de

34 Crooke 2010: p. 19

(21)

17

museumwereld.35 De groepen krijgen een maatschappelijk gerespecteerd en geaccepteerd

platform. Hier leren ze zichzelf te definiëren en zien zichzelf als waardig onderdeel in de samenleving. Mede hierdoor ontstaat een gevoel van empowerment doordat ze zelf hun identiteit vormgeven en hun bestaansrecht legitimeren.36

Fouseki maakt een onderscheid tussen twee soorten tentoonstellingen: object-gedreven tentoonstellingen en object-gedreven tentoonstellingen. De auteur stelt dat mens-gedreven tentoonstellingen meer potentieel hebben om democratisch te zijn dan object-gedreven tentoonstellingen. Volgens Fouseki wordt er bij mens-object-gedreven tentoonstellingen uitgegaan van de wensen en behoeftes van gemeenschappen. Bij object-gedreven

tentoonstellingen ligt de basis voornamelijk bij de objecten. Dit past meer bij een oude vorm van museumpraktijk, waar conservatoren nog veel uitgaan van autoritaire kennis.37 Fouseki

pleit ervoor dat museumprofessionals afstand nemen van het idee dat hun kennis objectief is.38 Zij vindt het belangrijk dat conservatoren inzien dat zij geen autoriteit hebben over de

manier waarop gemeenschappen hun eigen identiteit willen en kunnen representeren. Door de gemeenschap zelf een stem te geven en ze actief te betrekken, krijgen ze de kans om zelf hun identiteit te definiëren.

Een andere auteur die heeft geschreven over participatie in de culturele sector is Nina Simon, werkzaam als professor Sociale Technologie in Museologie aan de Universiteit van Washington. In 2010 schreef Simon het boek The Participatory Museum. Zij omschrijft deze publicatie als praktische gids voor culturele instellingen die participatie en

samenwerking met bezoekers en gemeenschappen in de praktijk willen brengen. Het boek is gebaseerd op drie kernideeën. Volgens Simon is een participatory museum een plek waarin het publiek een centrale rol speelt. Een dergelijk museum is relevant, bruikbaar en

toegankelijk. Het museum fungeert als platform dat verschillende gebruikers met elkaar verbindt. De gebruikers nemen niet meer alleen informatie in zich op die ze voorgeschoteld krijgen. Zij worden nu betrokken als makers van inhoud, verspreiders van informatie, consumenten, critici en partners voor samenwerking.39 De bezoekers maken hun eigen

35 Fouseki, K., (2010), ‘’Community voices, curatorial choices’: community consultation for the 1807 exhibitions’. Museum and Society, 8(3): p. 182

36 Fouseki 2010: p. 180 37 Ibidem: p. 186 38 Ibid.: p. 186

(22)

betekenissen op basis van hun culturele ervaringen met het instituut. De projecten en programma’s worden gevormd en versterkt met en door de inbreng van de gebruikers.40

Voor Simon is het doel van participatie in cultuur dat de bezoeker op een actieve manier betrokken wordt in de projecten en programma’s van het museum. Op die manier worden de doelen en missies van de culturele instelling bevorderd.41 Volgens Simon is de impact van

participatieprojecten sterk afhankelijk van de vorm waarin ze worden uitgevoerd. In haar boek schrijft ze over de verschillende technieken waarop musea vorm kunnen geven aan hun participatieprojecten.42 Met de term participatiestadia legt zij vier verschillende vormen

van participatie uit. Deze participatiestadia waar ik in hoofdstuk 2 dieper op inga, komen in hoofdstuk 4 aan bod bij de analyse van het project ‘Transmission’.

1.5 Knelpunten en gevaren bij participatieprojecten in cultuur

De betrekking van publiek en gemeenschappen in museale activiteiten brengt niet alleen voordelen met zich mee. Wanneer dit soort projecten niet goed wordt uitgevoerd kan het een bron voor conflict vormen. Volgens Bryony Onciul kan betrokkenheid en participatie leiden tot veel voordelen voor musea en gemeenschappen op het gebied van kennisdeling, nieuwe relaties, tentoonstellingen, programma’s, beleid en curatoriële praktijken. Onciul is docent en onderzoeker aan de Universiteit van Exeter. Zij richt haar onderzoek onder andere op gemeenschaps-betrokkenheid en vraagstukken over macht en politiek van representatie. Onciul benadrukt wel dat bij participatie er niet automatisch sprake is van deze voordelen. Ze zijn volgens haar sterk afhankelijk van welke rol de partijen hebben in het proces van de ontwikkeling en uitvoer van het participatieproject. Het speelveld waar de interactie tussen de belanghebbenden plaatsvindt noemt Onciul de ‘Engagement Zone’.43 De uitkomsten van

de interacties in de ‘Engagement Zone’ zijn sterk afhankelijk van de uitonderhandeling van de machtsrelaties tussen alle belanghebbenden. Onciul wijst erop dat wanneer die

machtsonderhandelingen niet goed worden afgestemd en de museumprofessionals niet goed luisteren naar de wensen en ideeën van de gemeenschap, dit kan leiden tot een

40 Simon 2010: p. ii 41 Ibidem: p. iii 42 Ibid.: p. 394

43 Onciul, B., ‘Community Engagement, Curatorial Practice, and Museum Ethos in Alberta, Canada’.

Museums and communities; curators, collections and collaborations. ed. Golding, V., Modest, W.,

(23)

19

verkeerde representatie en een minder integer verhaal.44 Dit kan weer averechtse effecten

tot gevolg hebben ten opzichte van de betrokken gemeenschap. Onciul waarschuwt voor deze valkuilen. Ze adviseert musea een open en transparante houding en communicatie te onderhouden met de gemeenschappen die ze betrekken in hun eigen museumpraktijk.45 In

het volgende hoofdstuk wordt dieper ingegaan op haar theorie en in hoofdstuk 4 worden haar begrippen toegepast in de analyse.

Meer auteurs waarschuwen voor mogelijke valkuilen en belemmeringen. Ook zij waarschuwen bijvoorbeeld voor ongelijke machtsverhoudingen tussen organisaties en gemeenschappen, waarbij de culturele organisatie toch de uitgangspunten bepaalt of de beslissingen neemt. Zo wijst Perkin op de kans dat participatieprojecten niet goed worden geïmplementeerd of uitgevoerd terwijl de intenties wel goed zijn.46 Hierbij neemt de

organisatie een top-down benadering aan, waarin het bepaalt wat de gemeenschappen nodig hebben, in plaats van dat de gemeenschap haar eigen belangen of doelen bepaalt. Wanneer zo’n situatie zich voordoet zal het niet bijdragen aan empowerment. Daarnaast kan het een alternatief en meer divers perspectief op geschiedenis en cultuur in de weg staan.47

Een tweede gevaar waar Perkin op wijst is de kans op het verder isoleren van

gemarginaliseerde groepen. Dit kan gebeuren als deze groepen zich niet gerepresenteerd voelen door het samenwerkend museum. Dit is te vermijden door de gemeenschap een zwaardere rol te geven, waardoor een invloedrijke en duurzame programmering mogelijk wordt. Ook wordt het potentieel van verzamel-organisaties als relevante bijdragers aan de gemeenschap en facilitators voor sociale verandering hierdoor versterkt.

Fouseki wijst eveneens op de gevaren van een ongelijke machtsverhouding tussen organisaties en gemeenschappen. Als een gemeenschap niet genoeg inspraak heeft en dat de organisatie de autoriteit over de onderwerpen behoudt, heeft de gemeenschap niet het gevoel van eigendom. De gemeenschap kan hierdoor het gevoel van de gemarginaliseerde ‘ander’ krijgen. Dit is het tegenovergestelde van het gewenste effect. In plaats van deel uit te maken van de hegemonie wordt de gemeenschap verder uitgesloten uit de bredere sociale systemen waartoe musea behoren. Volgens de auteur kan dit leiden tot dezelfde vormen

44 Onciul 2013: p. 90 45 Ibidem: p. 94 46 Perkin 2010: p. 109 47 Ibidem: p. 109

(24)

van vooroordelen en zelfs discriminatie in andere delen van de samenleving.48 Fouseki

waarschuwt eveneens voor het afstrepen van een checklist als het gaat om participatie. De auteur benadrukt een tendens waarbij musea ervan uitgaan dat participatieprojecten per definitie goed zijn. Ze moedigen samenwerking met gemarginaliseerde groepen aan, waarbij vaak de heersende culturele waarden en verhalen worden opgelegd, terwijl deze heersende ideeën dan niet voldoende kritisch worden bevraagd.49 Fouseki pleit voor het

democratiseren van de raadpleging van gemeenschappen. Dat wil zeggen dat de uitgesloten groep een stem krijgt in het proces. Hierdoor kan er zelfontdekking en empowerment ontstaan. Fouseki benadrukt daarnaast het belang van nieuwe vaardigheden voor museummedewerkers. Om conflicten te vermijden moeten de museummedewerkers begrijpen wat de deelnemers van het project nodig hebben en welke behoeftes er zijn.50 De

rol die de museumprofessional hierin aanneemt is die van facilitator in plaats van een autoritair figuur.51

1.6 Nieuw beleid vraagt om andere vaardigheden

Leontine Meijer-van Mensch, adjunct-directeur Museum voor Europese culturen in Berlijn en voorheen docent Erfgoedtheorie en beroepsethiek aan de Reinwardt Academie, pleit ook voor een meer democratische vorm van besluitvorming, waarbij er op een actieve wijze onderhandeld wordt over de belangen van alle betrokken stakeholders, oftewel

belanghebbenden.52 Er kunnen conflicten ontstaan tussen de belanghebbenden. Meijer-van

Mensch ziet het als de taak van de museummedewerker om deze belangenconflicten op een ethische manier in overweging te nemen. Meijer-van Mensch noemt deze museumethiek “een complex proces van het voorzichtig uitwegen van argumenten”. De auteur beschrijft een model dat ze heeft ontwikkeld aan de hand van casestudies en onderzoeken die ze heeft uitgevoerd in samenwerking met haar studenten aan de Reinwardt Academie. In de

onderzoeken stonden conflicten tijdens projecten en tentoonstellingen met meerdere belanghebbenden centraal. Het model dat zij ontwikkeld heeft biedt houvast bij de analyse

48 Fouseki 2010: p. 189 49 Ibidem: p. 182 50 Ibid.: p. 183 51 Ibid.: p. 182

52 Meijer-van Mensch, L. (2011), ‘New challenges, new priorities: analyzing ethical dilemmas from a stakeholder’s perspective in the Netherlands.’ Museum Management and Curatorship, 26:2: p. 115

(25)

21

van de belangen van verschillende belanghebbenden. Zij stelt dat zodra alle belangen helder zijn er uitspraken gedaan kunnen worden over het ethisch handelen van de

museumprofessional. In het volgende hoofdstuk wordt verder ingegaan op het gebruik van het model.

De verschillende auteurs geven aan dat wanneer musea de samenwerking aangaan met gemeenschappen de traditionele machtsverhoudingen kunnen gaan verschuiven. Zaken als besluitvorming, integriteit van het instituut, afweging van belangen en luisteren naar behoeftes van de gemeenschappen zijn van belang voor een goede en integere samenwerking.

Deze veranderingen vereisen nieuwe onderzoekskaders waarmee dit soort

samenwerkingen benaderd kunnen worden. Een theoretische perspectief is belangrijk om deze samenwerkingen te beoordelen, zodat ze kunnen verbeteren. In het volgende hoofdstuk komen vier theoretische benaderingen aan bod die een nieuw en toegankelijk begrippenkader vormen waar vanuit men participatie kan belichten. Deze begrippen vormen tevens het kader waarmee de samenwerking tussen het Amsterdam Museum en de

(26)

2. Een veranderende relatie tussen het museum en het publiek

Voor de analyse van de casestudy die later in dit onderzoek aan bod komt, maak ik gebruik van vier museologische modellen. Met behulp van wetenschappelijke kaders onderzoek ik de rol van het museum en de medewerkers in hun relatie tot de gemeenschap. Via de

wetenschappelijke kaders van Crooke, Onciul, Simon en Meijer-van Mensch wordt die relatie vanuit verschillende invalshoeken bekeken, te weten: (a) vanuit de context en

beweegredenen van het museum, (b) vanuit het speelveld waarbinnen de samenwerking plaats vindt, (c) vanuit de vorm van samenwerking en (d) vanuit de rol van de

museummedewerkers in nieuwe ethische vraagstukken. Hierdoor ontstaat er nieuw wetenschappelijk inzicht in participatieprojecten. Deze inzichten zijn zowel verdiepend als toegankelijk en praktisch. Ze vormen bruikbare handvatten voor musea die zelf

participatieprojecten willen starten of bestaande projecten willen verbeteren. Daarnaast vormen ze een wetenschappelijk begrippenkader van waaruit participatieprojecten kunnen worden belicht. Gezien het feit dat participatieprojecten in Nederland een relatief nieuw gegeven zijn en er nog veel ruimte is om te leren op dit vlak, is een wetenschappelijk kader van groot belang. Deze kaders kunnen musea gebruiken in de praktijk om nieuwe projecten op te zetten of bestaande projecten te evalueren en verbeteren.

2.1 Museale keuzes in context: ‘Active Museum’

Een museum vaart niet zomaar een bepaalde koers. Elisabeth Crooke stelt dat de keuzes van een museum afhangen van de museale context. Zij ziet de veranderende rol van musea als het startpunt om een actieve houding aan te nemen naar gemeenschappen toe. Door gemeenschappen te betrekken in de productie van cultuur kan het museum veranderingen en dynamische connecties op gang brengen.53 Crooke noemt musea die dit soort keuzes

maken ‘Active Museums’. Om te bepalen of er sprake is van een actief museum, is er inzicht nodig in de prioriteiten en motivaties van het museum. Crooke biedt hiervoor een

theoretisch kader. Het kader benadert de relatie tussen een museum en een gemeenschap vanuit drie perspectieven: 54

53 Crooke 2015: p. 482

(27)

23

• Het idee van musea als symbool voor gemeenschappen

• De relatie tussen musea en het overheidsbeleid met betrekking tot gemeenschappen

• Het gebruik van musea voor gemeenschapsactivisme

Om te beginnen het eerste perspectief over hoe gemeenschappen worden gesymboliseerd in musea. Dit hangt, volgens Crooke, af van de manier waarop ze gerepresenteerd worden in het gebouw, de collectie, tentoonstellingen en programma’s.55 Volgens de auteur hebben

musea de kracht om gemeenschappen te vormen. Met behulp van de vier genoemde elementen kunnen ze het verhaal van gemeenschappen vertellen. Hetgeen dat binnen het verhaal valt hoort bij de identiteit van een gerepresenteerde gemeenschap. Alles wat daarbuiten valt hoort niet bij de gemeenschap. Een museum heeft dus ook het vermogen mensen of dingen uit te sluiten.56 Een museum kiest ervoor welke verhalen worden verteld

en wie er bij die verhalen horen. Crooke zegt dat steeds meer musea zich bewust zijn van deze machtspositie. Dit leidt tot meer museale zelfreflectie. Museumprofessionals laten de beperkingen van hun traditionele denken zien en experimenteren met nieuwe vormen van participatie.57 De vraag is nu in hoeverre dat bewustzijn te herkennen is in de huidige

museumpraktijk van het Amsterdam Museum.

Zoals eerder vermeld, worden cultuur en culturele instelling steeds vaker ingezet als instrument om maatschappelijke problemen aan te pakken. Crooke wijst op een tweede perspectief dat culturele instellingen in het Verenigd Koninkrijk en Australië hun

bestaansrecht en dus het recht op financiering moeten bewijzen door hun maatschappelijke impact aan te tonen. Musea hebben nu niet alleen de rol om identiteiten en

gemeenschappen te representeren. Ze worden door het overheidsbeleid ook aangemoedigd gemeenschappen te vormen en het leven voor mensen uit die gemeenschappen te

verbeteren.58

Het derde perspectief dat Crooke aanhaalt, is de connectie tussen musea en de gemeenschappen en hoe die relateert aan gemeenschapsactivisme. Het gaat om de sociale

55 Crooke 2015: p. 484 56 Ibidem: p. 484 57 Ibid.: 485 58 Ibid.: p. 486

(28)

en politieke betrokkenheid van musea in het maatschappelijk debat. Crooke stelt daarbij dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen activistische groeperingen die zelf musea oprichten en activistische initiatieven die invloed hebben op de inhoud en de

programmering van bestaande musea. Sociale verandering en sociale rechtvaardigheid zijn onderwerpen geworden waar musea zich op zijn gaan richten. Bij het eerste soort

initiatieven is een museum niet het primaire doel maar het middel om een boodschap over te brengen.59 Ze zorgen voor legitimatie van de actiegroep en zijn een belichaming van

autoriteit over het onderwerp waarvoor gestreden wordt. Met behulp van het gebouw, tentoonstellingen en objecten wordt de boodschap aan het publiek overgebracht.

Het tweede type soort initiatieven heeft invloed op de vorming van bestaande musea. Dat activisme kan leiden tot aanpassing van de traditionele museumpraktijk. De kracht van politiek en maatschappelijk betrokken musea ligt in hun vermogen actie en verandering teweeg te brengen bij hun publiek. Hierdoor kan het museum tegenwoordig ingezet worden om actie en beweging(en) in gang te zetten. Voor gemeenschappen kunnen ze een plek vormen met tastbare representaties van hun activisme.60 Dat kan overal in de

instelling tot uiting komen, zoals het museumgebouw, de tentoonstellingen en in objecten uit de collectie. Musea voorzien gemeenschappen van een plek voor dialoog en legitimeert argumenten en ideeën. Daarnaast kunnen ze boodschappen over brengen op de bezoekers.

Vanuit deze drie perspectieven wordt in hoofdstuk 4 dieper ingegaan op de context van waaruit het Amsterdam Museum keuzes maakt met betrekking tot gemeenschappen. 2.2 ‘Engagement Zone’: een speelveld voor onderhandeling

Bij participatieprojecten kan het voorkomen dat het proces van tevoren, in tegenstelling tot veel traditionele projecten, niet is vastgelegd. Musea bepalen in overleg met de betrokkenen hoe het project zich verder ontwikkelt. Museummedewerkers vinden dit vaak een lastig gegeven, aangezien er in veel musea gewerkt wordt met projectplannen en taakverdelingen. Om toch inzicht te verkrijgen in het proces van participatieprojecten ontwikkelde Onciul in 2011 het concept de ‘Engagement Zone’. De auteur geeft haar model weer in een diagram (afbeelding 1).

59 Crooke 2015: p. 487

(29)

25

Afbeelding 1 Engagement Zone diagram van Bryony Onciul

Het diagram toont de input in de engagement zone van individuen uit het museum en uit de gemeenschap. Deze input bestaat uit belangen, kennis en macht van alle verschillende individuen die deelnemen aan het betreffende project. Binnen de engagement zone wordt die input wordt overwogen en uitgebalanceerd. De potentiële resultaten van die

onderhandeling noemt Onciul potentiële producten61 die in verschillende vormen binnen

het museum tot uiting kunnen komen. Een museum kan bijvoorbeeld curatoriële gebruiken van een gemeenschap overnemen. Dit kan voorkomen wanneer de betrokken gemeenschap andere curatoriële gebruiken heeft dan het museum62. Andere potentiële producten zijn de

ontwikkeling van tentoonstellingen en programma’s. De producten komen tot stand met bijdragen van en in samenwerking met de betrokken gemeenschap. Ook kan het voorkomen dat leden uit de betrokken gemeenschap deel uitmaken van of invloed hebben op beleids- en/of adviesraden van het desbetreffende museum. Een laatste vorm van een potentieel product is wanneer leden van een gemeenschap worden betrokken als gids en dus op die manier hun eigen verhaal en perspectief direct kunnen delen met andere bezoekers. De

61 Onciul 2013: p. 84 62 Ibidem: p. 85

(30)

producten die voortvloeien uit de engagement zone vormen tastbare manifestaties van machtonderhandelingen tussen de verschillende deelnemers, ook wel belanghebbenden.

Hoe de engagement zone eruitziet en wat er zich afspeelt is volgens Onciul afhankelijk van verschillende factoren:63

• Welke benadering van samenwerking er wordt gehanteerd. Dus welke vorm van participatie wordt toegepast.

• De deelnemers, de stakeholders, en hun belangen. • De manier waarop het proces zich heeft ontwikkeld. • Binnen welke context het plaatsvindt.

In de engagement zone vindt een continue beweging en onderhandeling van macht plaats. Er kunnen conflicten, compromissen en consensus plaatsvinden. Culturele concepten als expertise en hiërarchieën worden bevraagd en onderhandeld, waardoor de rol van ieder individu kan veranderen. De traditionele rol van de museummedewerker is niet meer

vanzelfsprekend.64 Autoriteit en het maken van beslissingen behoren in de engagement zone

niet meer vanzelfsprekend toe aan de museummedewerkers. In participatieprojecten kunnen macht en controle ook bij de deelnemers liggen.

Het engagement zone diagram geeft houvast om de relatie tussen de

museummedewerkers en de deelnemers van Transmission beter te begrijpen. Bovendien geeft het meer inzicht in de vier bovenstaande factoren die aan de basis liggen van de relatie tussen het museum en de gemeenschap, dus tussen het Amsterdam Museum en de

transgendergemeenschap (vorm van samenwerking, deelnemers, proces en de context). Met dit model worden bepaalde onderdelen van het proces van participatieprojecten inzichtelijk. Nieuwe inzichten in het proces kunnen bijdragen aan verbetering van dit soort projecten. Er ontstaat nieuwe informatie over waar en hoe eventuele conflicten ontstaan. Met deze informatie kunnen museumprofessionals de werkwijze aanpassen en verbeteren. De engagement zone en bijbehorend model geeft op een visuele manier inzicht in de processen binnen de participatieprojecten. In hoofdstuk 4 gebruik ik dit model om de engagement zone in Transmission te duiden. Per product, en dus per resultaat, wordt besproken hoe de engagement zone eruitzag. Vanuit welke interactie zijn de producten van ‘Transmission’ tot stand gekomen? Waar ontstonden conflicten, werden compromissen

63 Onciul 2013: p. 79 64 Ibidem: p. 85

(31)

27

gesloten of werd consensus bereikt? Dit zijn belangrijke vragen die bijdragen aan inzichtelijk krijgen van het proces van ‘Transmission’.

2.3 Verschillende vormen van participatie

Volgens Onciul is de engagement zone een plek en een moment voor de uitwisseling van macht, controle en belangen. De museummedewerkers geven de deelnemers een bepaalde hoeveelheid zeggenschap en verantwoordelijkheid. De eindproducten en resultaten van de activiteiten en interactie van de engagement zone zijn dus afhankelijk van de afweging en verdeling van de zeggenschap, ook wel van de vorm van samenwerking.

Nina Simon schreef in haar boek over verschillende vormen van samenwerking tussen museum en publiek. Haar vier participatiestadia (bijdragen, meewerken, co-creatie en podium) vormen bruikbare categorieën om de verschillende vormen van samenwerking tussen een museum en publiek uit te leggen. Zij geeft per stadium verschillende criteria aan. In deze paragraaf volgt een beschrijving van deze criteria.

Het Amsterdam Museum beoogt uit te gaan van deze participatiestadia wanneer er wordt samengewerkt aan projecten die vallen onder de programmalijn ‘Ontmoet

Amsterdam’. Met behulp van deze criteria worden de verschillende participatiestadia in ‘Transmission’ in hoofdstuk 4 blootgelegd. Hieronder volgt een overzicht en uitleg van de vier door Simon genoemde vormen van participatie in de culturele sector.65

2.3.1 Bijdragen

De eerste vorm van participatie die Simon introduceert is ‘bijdragen’. In bijdraag-projecten worden deelnemers gevraagd een beperkte en specifieke bijdrage te leveren aan een door de instelling gecontroleerd proces. De deelnemers dragen bij door de museummedewerkers te helpen met het testen van nieuwe ideeën of het ontwikkelen van nieuwe projecten. Met behulp van de input van de bezoeker worden de verhalen die de culturele instelling

presenteert persoonlijker en meer divers gemaakt. Deelnemers kunnen bijdragen aan projecten door gesproken of geschreven feedback te geven tijdens een bezoek of een

(32)

focusgroep, persoonlijke en creatieve objecten te delen, meningen en verhalen te delen op reactieborden of met herinneringen en foto’s op het internet.66

Bijdragen is een simpele vorm van participatie en vereist de minste inspanning van de museummedewerkers. Door de duidelijke opdrachten weet het publiek wat het museum van hen verwacht. Het heeft weinig tot geen begeleiding nodig in het participatieproces. Meestal kunnen de deelnemers hun eigen bijdrage direct ervaren. Dit kan leiden tot een gevoel van enthousiasme bij de personen die een bijdrage hebben geleverd.67

2.3.2 Meewerken

De tweede vorm die Simon bespreekt is ‘meewerken’. In tegenstelling tot bijdraagprojecten, waar de participatie van het publiek meestal draait om een kort moment, zijn

meewerkprojecten gebouwd op toegewijde en langdurige relaties. Het zijn projecten die door de culturele instelling worden aangedreven. Medewerkers werken samen met gemeenschappen als partners aan de ontwikkeling van nieuwe culturele producten. De deelnemers worden door de instellingen geselecteerd op basis van hun relatie tot het onderwerp of de manier waarop zij de beoogde doelgroep representeren.

Simon benoemt vier hoofdredenen waarom instellingen participatieprojecten aangaan op basis van meewerken; (1) experts of gemeenschappen worden geraadpleegd om zeker te zijn van nauwkeurigheid en authenticiteit, (2) deelnemers die de beoogde doelgroep

representeren kunnen nieuwe programma’s testen om succes te waarborgen, (3) deelnemers krijgen de kans om te leren hoe ze hun eigen inhoud of onderzoek kunnen ontwerpen, creëren en produceren en (4) bezoekers het gevoel te geven dat ze partners en mede-eigenaar zijn van de inhoud en van de programma’s van de culturele instelling.68

Effectieve meewerkprojecten zijn gebaseerd op een wederzijds vertrouwen tussen de medewerkers en de deelnemers. Een gedeeld begrip van de projectdoelen en een duidelijke taak- en rolverdeling zijn hierbij nodig.69

Bij dit soort projecten wordt vaak meer begeleiding van de medewerkers verwacht vanwege de langdurige relaties. Dit is een verschil met bijdraagprojecten waar het vooral

66 Simon 2010: p. 203 67 Ibidem: p. 204 68 Ibid.: p. 231 69 Simon 2010: p. 232

(33)

29

gaat om kortstondig relaties. Volgens Simon leggen de medewerkers telkens uit wat er van de deelnemers wordt verwacht, wat hun rol is en wat de beoogde eindresultaten zijn.70 Het

museum behoudt daarbij de macht over het concept. Veel van dit soort projecten hanteert een aanmeldingsprocedure om er zeker van te zijn dat de deelnemers de juiste motivatie hebben en het vermogen te presteren in de samenwerking die de instelling voor ogen heeft.

Wanneer er na afloop van het project met de deelnemers een langdurige en intensieve relatie is opgebouwd, kan men spreken van een meewerkproject waarbij de deelnemers op de juiste manier betrokken zijn geraakt. Een gevolg hiervan kan zijn dat deelnemers na het project een meer betrokken, diepere band hebben met de instelling. Ze worden nu

betrokken bij andere terreinen van de museumpraktijk en diepen die betrokkenheid nog verder uit. Een succesvol meewerkproject kan zorgen voor nieuwe jarenlange relaties en mogelijkheden.71

Simon maakt onderscheid tussen twee mogelijke rollen van deelnemers aan

meewerkprojecten: de adviserende of raadgevende rol en de co-ontwikkelaars rol.72 In de

eerste, raadgevende rol, betrekken musea experts of vertegenwoordigers van een gemeenschap bij een project om het te voorzien van advies of sturing bij de ontwikkeling van nieuwe tentoonstellingen of programmering. Dit geldt voor betrokkenheid op zowel de korte als lange termijn. Bij betrokkenheid op lange termijn voorzien de deelnemers de medewerkers van advies bij de ontwikkeling van nieuwe programma’s. Volgens Simon gaan dit soort projecten mis wanneer het niet duidelijk is hoeveel macht en verantwoordelijkheid deze adviespersonen hebben. Deelnemers moeten macht en verantwoordelijkheid hebben om feedback te geven aan een instelling. Duidelijke doelen en richtlijnen helpen zowel de deelnemers als de medewerkers de samenwerking als waardevol te zien.73

De tweede rol die Simon noemt bij meewerkprojecten is co-ontwikkelen. In deze rol functioneren deelnemers niet meer als adviseurs, maar als medewerkers. Het kan zijn dat ze worden betaald voor deze rol. De vaste museummedewerkers stellen het kader op voor het project. Vervolgens werken deelnemers als een soort partners samen om het project verder te produceren. Dit soort projecten vereisen relatief veel tijd van de museummedewerkers en

70 Simon 2010: p. 232 71 Ibidem: p. 232 72 Ibid.: p. 235 73 Ibid.: p. 237

(34)

een goede planning en coördinatie. Typerend voor deze projecten is de nauwe samenwerking tussen kleine groepen deelnemers en toegewijde medewerkers.74

Bij meewerkprojecten ziet Simon een belangrijke rol voor het museum in het opzetten van de projectkaders. Vanuit die kaders worden de deelnemers om hun betrokkenheid gevraagd. Simon adviseert museummedewerkers te starten met een ‘ontwerp-uitdaging’, een soort onderzoeksvraag. Deze vraag kan de medewerkers sturen bij het maken van beslissingen over hoe ze deelnemers het beste kunnen betrekken. Een specifieke vraag vergemakkelijkt het ontwerpen van het werkproces. Simon geeft een voorbeeld: “How can we tell the story of children’s immigrant experiences in a way that is authentic, respectful, and compelling to immigrant and non-immigrant audiences?”.75 Door met deze vraag het

project te starten, houdt de instelling vanaf het begin rekening met de behoefte en gevoelens van de deelnemers. Tegelijkertijd behoudt de instelling autoriteit over het vertellen van het verhaal. De deelnemers geven aan hoe het museum het beste het verhaal kan vertellen. De deelnemers vertellen het verhaal niet zelf.

Bij deze vorm van samenwerken geeft Simon ook de mogelijke rollen van

museummedewerkers weer. De projectleiders (1) sturen de samenwerking en houden het project op de rails. De gemeenschapsmanagers (2) werken nauw samen met de deelnemers en komen op voor hun behoeftes. Deze twee rollen omschrijft Simon als gelijkwaardig. Het is belangrijk dat de mensen die deze twee rollen innemen, worden gezien als gelijke partners. En tot slot de client representatives (3). Zij vertegenwoordigen de belangen en eisen van de instelling. Deze laatste rol verschilt van de eerste twee rollen aangezien de client

respresentative de belangen van een instelling vertegenwoordigt en niet die van de

gemeenschap. Volgens Simon is het belangrijk dat de eerste twee en de laatste rol

gescheiden blijven. Het is onverstandig om één persoon bijvoorbeeld zowel de belangen van een instelling als de belangen van een gemeenschap te laten vertegenwoordigen. Dit kan leiden tot ongebalanceerde machtsverhoudingen die weer kunnen leiden tot het ontstaan van een inferieur gevoel onder de deelnemers. Dit kan nadelig zijn voor de gemeenschap.76

In meewerkprojecten worden deelnemers door museummedewerkers beschouwd als gelijken zodra het proces op poten staat. Maar de basis en de uitgangspunten worden door

74 Simon 2010.: p. 238

75 Ibidem: p. 238 76 Ibid.: p. 252

(35)

31

het museum vastgelegd. Hierin behoudt het museum dus nog de macht en de hogere hand in beslissingen.

2.3.3 Co-creëren

De derde vorm die Simon introduceert is ‘co-creatie’.77 Bij dit soort projecten wordt vanaf de

conceptfase samengewerkt met deelnemers. In overleg en overeenstemming met de participanten worden afspraken gemaakt over de doelen en uitgangspunten. Als

gelijkwaardige partners krijgen de deelnemers een belangrijke stem in de besluitvorming. Leden uit een gemeenschap werken samen met museummedewerkers vanaf de start van het project om samen de doelen van het project te definiëren. Daarnaast werken ze samen om het programma of het project te genereren op basis van de belangen van de

gemeenschap. Deze projecten zijn niet, zoals bij meewerkprojecten wel het geval is, geheel gebaseerd op de doelen van een museum. Vertegenwoordigers van gemeenschappen worden betrokken in de conceptfase. Vaak zoekt een gemeenschap contact met het

museum voor hulp om een project te realiseren. In andere gevallen nodigt een museum een gemeenschap uit om samen een nieuw project op te zetten en uit te voeren.78

Simon noemt drie belangrijke redenen waarom een museum samen zou kunnen werken op basis van co-creatie. De eerste reden is om een stem te geven aan en te reageren op de behoeftes en de belangen van leden van lokale gemeenschappen. Ten tweede kan het museum gemeenschappen voorzien van een fysieke plek voor gemeenschapsbetrokkenheid en dialoog. En ten derde om deelnemers te helpen met het ontwikkelen van vaardigheden die hun persoonlijke en gemeenschappelijke doelen ondersteunen.79

In tegenstelling tot meewerkprojecten zijn co-creatieprojecten vraag gestuurd. Dat wil zeggen dat ze ontstaan vanuit de behoefte van de betrokken deelnemers en dus niet vanuit de behoefte en doelen van de instelling. Anders dan in meewerkprojecten krijgen

deelnemers meer macht in de ontwikkeling van het project. De ontwikkeling en uitvoering van het proces zijn vaak mede-afhankelijk van de wensen en voorkeuren van de deelnemers. Hierdoor zijn de deelnemers nu daadwerkelijke mede-eigenaren van het project. De

77 Simon 2010: p. 263

78 Ibidem: p. 263 79 Ibid.: p. 263

(36)

museummedewerkers bieden ondersteuning bij het ontwerpen en onderzoeken. Ze

voorzien de deelnemers in mogelijkheden en technieken om hun eigen verhaal te creëren en te vertellen.80 De medewerkers nemen hierin dus geen leidende rol aan maar juist een

faciliterende rol. Van de museummedewerkers wordt verlangd dat ze een dialoog op gang houden en werken aan een goede relatie met de deelnemers.

Volgens Simon is het succes van co-creatieprojecten afhankelijk van twee basisprincipes. Ten eerste moeten medewerkers en deelnemers elkaars doelen en belangen respecteren. Ze zouden richtlijnen moeten vaststellen die betrekking hebben op wat ze van elkaar

verwachten gedurende het project. In deze richtlijnen is ook vastgesteld wat wel en wat niet als acceptabel gezien kan worden in de samenwerking. Het tweede principe gaat ervan uit dat medewerkers geen vooropgezette ideeën hebben over potentiële resultaten of

uitkomsten van een project. De medewerkers moeten dit niet zelf gaan invullen maar in zijn geheel overlaten aan de deelnemers. Museummedewerkers moeten bereid zijn het project de vrije loop te laten gaan in de voor de deelnemers meest waardevolle richting, uiteraard wel binnen de gezamenlijk opgezette kaders.81

Succesvolle co-creatieprojecten bieden een platform voor participatie en

betrokkenheid. Een dergelijk platform kan de deelnemers helpen de eigen doelen te bereiken zonder dat de uitkomsten voorgeschreven zijn door de instelling en haar

werknemers. Co-creatieprojecten hebben dus een open einde. Volgens Simon is een goede balans nodig tussen structuur en flexibiliteit. Een instelling zou vooral moeten beginnen met de vraag: “hoe kunnen museummedewerkers de deelnemers voorzien van vaardigheden en instrumenten die ze nodig hebben om hun eigen doelen te volbrengen?”.82 Door te starten

met deze vraag neemt het museum de behoeftes en de doelen van de deelnemers als uitgangspunt. Het museum biedt de deelnemers de benodigdheden en mogelijkheden om hun eigen betekenissen te creëren en doelen te bereiken.

Simon benadrukt dat wanneer de doelen van deelnemers niet in lijn liggen met die van het museum waar ze mee werken, dit een bedreiging kan vormen voor het project. Dat geldt ook wanneer medewerkers zich niet geheel bewust zijn van de doelen van de deelnemers bij de start en opzet van de samenwerking. Het is volgens Simon belangrijk dat het ‘waarom’

80 Simon 2010: p. 267

81 Ibidem: p. 269 82 Ibid.: p. 269

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Koos toen: “Die rottige haan, daar heb jij voor gezorgd.” Hij kondigde aan dat als hij door ouderdom niet meer in staat zou zijn naar Vinke- veen te komen, hij

Hier ziet u de gebruikte kleuren voor het logo van het koffie museum.. PANTONE process

Tijdens de renovatie van het gebouw aan de Kalverstraat blijft het Amsterdam Museum open voor publiek, maar dan op verschillende locaties.In de Amsterdam Museum- Vleugel in

Bij Thuisbezorgd denk je misschien aan een pizza of een pakketje dat je besteld hebt, maar huis voor de kunsten De Lindenberg biedt je onder deze titel elke dag een portie

Tijdens de renovatie van het gebouw aan de Kalverstraat blijft het Amsterdam Museum open voor publiek, maar dan op verschillende locaties.In de Amsterdam Museum- Vleugel in

De raadsvragen werden gesteld naar aanleiding van het vertrek van zeven medewerkers van het museum, het onvermogen van de directeur om sponsoren te vinden en zijn gebrek aan visie

Zoals een graankorrel eerst moet sterven om daarna te groeien tot een halm die vrucht draagt, zo zal Jezus zijn le- ven geven voor de mensen.. Zijn leven en dood zijn niet

De maximale groepsgrootte per programma is 30 leerlingen. Deze 30 leerlingen worden in 2 groepen van 15 verdeeld. Beide groepen worden begeleid door een enthousiaste museumdocent.