• No results found

Armenzorg bij Gentse ambachten in de 17de eeuw: ticheldekkers, tijkwevers en smeden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Armenzorg bij Gentse ambachten in de 17de eeuw: ticheldekkers, tijkwevers en smeden"

Copied!
126
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARMENZORG BIJ GENTSE AMBACHTEN IN DE

17

DE

EEUW: TICHELDEKKERS, TIJKWEVERS EN

SMEDEN

Aantal woorden: 47.030 (inclusief voetnoten)

Savo Van Acker

Studentennummer: 01606223

Promotor(en): Prof. dr. Thys Lambrecht

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master of arts in de geschiedenis

(2)

Voorwoord:

Ik zou graag iedereen willen bedanken die mij geholpen en gesteund heeft tijdens het schrijven van deze scriptie. Ook tijdens de moeilijke momenten bleven jullie steeds achter mij staan en gaven jullie mij de moed om verder te doen.

Ik wil zeker mijn promotor professor Thijs Lambrecht bedanken voor zijn feedback en bijsturing tijdens het schrijfproces.

Tenslotte wil ik een bijzonder woord van dank richten aan mijn ouders die mij doorheen mijn hele studies steeds zijn blijven steunen en bij wie ik steeds terecht kon als ik problemen had.

Savo

Coronaverklaring

De corona-uitbraak gekoppeld met de daaropvolgende quarantainemaatregelen heeft mij beperkt in mijn bronnen- en literatuurkeuze. Door de quarantaine was het niet meer mogelijk om het stadsarchief te bezoeken, wat ertoe heeft geleid dat ik beperkt was tot de bronnen die ik reeds voor de quarantaine had geraadpleegd en had gefotografeerd. Daardoor kon ik enkel werken met de rekeningen en bronnen die ik voorhanden had, met als gevolg dat een verdere zoektocht naar normatieve bronnen niet meer mogelijk was. Dit is de belangrijkste reden waarom ik mij enkel heb gebaseerd op de rekeningen van deze drie ambachten.

Een bijkomend gevolg van de corona-uitbraak was de ontoegankelijkheid van de Universiteitsbibliotheek. Dat heeft mij ertoe verplicht om voornamelijk te steunen op literatuur die ik eerder had gebruikt in mijn bachelor-proef van vorig jaar én op literatuur die in digitale vorm beschikbaar was. In dit geval had ik het voordeel dat ik mijn notities voor mijn bachelor-proef goed had bewaard. Het is ook de reden waarom ik veel op Toon Boden heb moeten steunen, omdat ik simpelweg geen toegang had tot andere werken rond de armenzorg in Gent in 1600-1640.

Tenslotte heeft corona ook voor heel wat stress gezorgd en niet meteen de meest ideale schrijfomstandigheden, maar ik hoop dat dit niet al te zeer valt op te merken in deze scriptie.

(3)

Inhoudstafel

1. Inleiding ... 5

1.1 Thematische en chronologische afbakening ... 5

1.2 Bronnenmateriaal ... 7

1.3 Denominatie van de munteenheden ... 10

2. Vraagstelling en bronnenanalyse ... 10

2.1 Ambachten doorheen de tijd ... 10

2.2 Armenzorg ... 12

2.3 Armenzorg bij ambachten ... 16

3. Ambachten en armenzorg ... 18

3.1 Situering en evolutie ... 18

3.2 De organisatie van de armenzorg: de zorgsector en zijn spelers ... 23

3.3 Toelatingscriteria en steun van het ambacht ... 26

4. Gent en zijn ambachten in de 16de-17de eeuw ... 30

4.1 Gent: context en evolutie ... 30

4.2 Ambachten voor en na de Concessio Carolina ... 34

4.3 Gent economisch en sociaal tijdens de eerste helft van de 17de eeuw ... 35

5. Analyse van de ambachten ... 43

5.1 De ticheldekkers ... 43

5.1.1 Context ... 43

5.1.2 Armenzorg bij de ticheldekkers ... 45

5.1.2.1 Ticheldekkers: rekening van 1619 ... 45

Ontvangsten... 45 Uitgaven ... 48 Totaal ... 51 5.1.2.2 Ticheldekkers: rekening 1627 ... 51 Ontvangsten... 51 Uitgaven ... 52 Totaal ... 54

5.1.2.3 Evolutie van de armenzorg bij de ticheldekkers: de rekeningen van 1619 en 1627... 55

5.2 Het smedenambacht ... 58

(4)

5.2.2 Armenzorg bij het smedenambacht ... 61

5.2.2.1 Smeden: rekening van half januari 1621-1623 ... 61

Ontvangsten... 61

Uitgaven ... 62

Totaal ... 64

5.2.2.2 Smeden: rekening van 1623-1625 ... 65

Ontvangst ... 65

Uitgaven ... 66

Totaal ... 67

5.2.2.3 Evolutie van de armenzorg bij de smeden: de rekeningen van 1621-1625 ... 67

5.3 Het tijkweversambacht ... 71

5.3.1 Context ... 71

5.3.2 Armenzorg bij de tijkwevers ... 74

5.3.2.1 Tijkwevers: rekening van de jaren 1617-1619 ... 74

Ontvangst ... 74

Uitgaven ... 76

Slot van de rekening ... 77

6. Vergelijking: de armenzorg te Gent ... 78

6.1 Organisatie van de drie ambachten in Gent: vergelijking ... 78

6.2 Armenzorg in Gent: alternatieven ... 87

6.3 Vergelijking minimumlevensstandaard ... 102

7. Conclusie ... 105

Bibliografie ... 113

(5)

1. Inleiding

1.1 Thematische en chronologische afbakening

Met deze verhandeling willen we een bijdrage leveren tot de kennis van de armenzorg bij ambachten in de Zuidelijke Nederlanden. Ambachten zijn als instelling onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis van de Nederlanden. Het waren bastions van samenwerking en solidariteit bij de werkende klasse: hulp bieden aan hun leden maakte daar een wezenlijk deel van uit. Met deze vorm van steunverlening zijn ambachten de voorloper van de moderne verzekering zoals wij die vandaag de dag kennen.

Ondanks de vaak goed gedocumenteerde archieven van ambachten en de nabijheid van enkele grote steden waarin ambachten sterk aanwezig waren, blijft de kennis omtrent armenzorg in de Zuidelijke Nederlanden sterk ondervertegenwoordigd in studies over ambachten. Het leek ons daarom interessant om een blik te werpen op deze armenzorg. De keuze viel hierbij op de Gentse ambachten. Eerder werd een onderzoek gevoerd naar enkele Gentse ambachten in de 18de eeuw. Dit onderzoek werd gevoerd door Cilia Willem. Zij bestudeerde een periode van de Gentse geschiedenis van ambachten waar veel bronnen (resoluties en reglementen) van bewaard zijn. We kozen er voor om een niet belichte periode van enkele Gentse ambachten te bestuderen.1 Mijn keuze viel uiteindelijk op drie ambachten: het smedenambacht, het tijkweversambacht en het ticheldekkersambacht.

Van deze drie ambachten zijn armenrekeningen beschikbaar voor het eerste kwart van de 17de eeuw, mijn primaire bronnen voor deze verhandeling. De eerste helft van de 17de eeuw was een periode van schaarse bronnen (over ambachten) wat ons er toe verplichtte om te zoeken naar ambachten met overlappende armenrekeningen van dezelfde jaren of in eenzelfde periode. De drie bovenstaande ambachten beantwoordden aan deze voorwaarde. In zekere mate liet het onderzoek van Willem ons geen verdere keuze om andere ambachten te bestuderen (had de beste voorbeelden en periode onderzocht). De keuze om verder voor een kortere periode te kiezen, biedt ons aan de ene kant de mogelijkheid om een meer gedetailleerd onderzoek uit te voeren. Aan de andere kant gaan we aspecten en verklaringen die slechts op langere termijn zichtbaar worden gemakkelijk over het hoofd zien. In tegenstelling tot de goed gedocumenteerde 18de eeuw, kent de 17de eeuw een sterk gebrek aan primaire, normatieve documenten. Onze aandacht is daarom noodzakelijk gericht op boekhoudkundige bronnen. Het gebrek aan normatieve bronnen dwingt ons deze richting op. Door

1 Cilia Willem, “Ambachtelijke zekerheid. Sociale voorzieningen bij negen ambachten in het achttiende-eeuwse Gent” (Masterproef, Universiteit Gent, 1995).

(6)

het systematisch verwerken van de boekhoudkundige weergaven van de ambachten hopen we bepaalde mechanismen met betrekking tot ambachtelijke armenzorg in Gent te achterhalen.

De huidige stand van het onderzoek naar ambachtelijke armenzorg samen met het gebrek aan normatieve bronnen, heeft als gevolg dat we niet alle aspecten van de armenzorg kunnen bestuderen en ook geen concreet algemeen beeld kunnen geven. Door het ontbreken van normatieve documenten over de bestudeerde periode zullen veel vragen onopgelost blijven. Desondanks is het hier niet de bedoeling een louter descriptieve analyse te geven van de rekeningen. We proberen dit op te lossen door de politieke, sociaaleconomische context te gaan verklaren en stil te staan bij andere, beter gedocumenteerde, informatie over ambachten. Het cijfermateriaal van deze verhandeling verstrekt ons informatie die aan de basis zal liggen van ons onderzoek. Gekoppeld aan gegevens over voedselprijzen en lonen biedt het de mogelijkheid om de draagkracht van de armenzorg te bestuderen. Ook demografische gegevens over bevolkingsaantal en -evolutie in de 17de eeuw zijn beschikbaar. De toegenomen interesse voor deze periode in Gent van de laatste 20 jaar heeft nieuw licht geworpen op zowel de economische conjunctuur als op de ambachten in de stad. Het verschaft ons een duidelijke contextualisering van Gent in de 16de-17de eeuw. Het zal aantonen dat Gent een economische ‘revival’ kende met een sterke demografische expansie en de daarbij horende stijging van prijzen. Aangezien de bestudeerde rekeningen slechts betrekking hebben op een beperkt aantal jaren, zullen we geen trendonderzoek kunnen uitvoeren naar de correlatie tussen armenzorg en de economische conjunctuur.

Doorheen deze scriptie wordt ruim aandacht geschonken aan theoretische denkkaders en verklaringsmodellen. Op deze manier wordt getracht om armenzorg als een breed fenomeen in kaart te brengen, niet enkel, maar ook bij ambachten. De confrontatie van onderzoeksgegevens met theoretische denkkaders en verklaringsmodellen verruimt onze inzichten.

Aan de hand van deze armenrekeningen gaan we dus op zoek naar het antwoord op een aantal vragen. Hoe is de armenzorg georganiseerd bij deze drie Gentse ambachten? Volstaat deze hulp om te overleven? Hoe verhoudt deze steun zich ten opzichte van andere vormen van armenzorg in Gent? Hecht men groter belang aan armenzorg bij kapitaalkrachtige ambachten (tijkwevers) dan bij kapitaalzwakkere ambachten (ticheldekkers)?

Centraal in deze scriptie staat dus de armenzorg binnen de drie bovenvermelde ambachten in het eerste kwart van de 17de eeuw. We situeren deze ambachten zowel binnen de Gentse context als in een ruimer perspectief.

In het eerste deel van deze scriptie buigen we ons over de historiografie van ambachten en hun armenzorg in de (Zuidelijke) Nederlanden. Het is belangrijk om een beeld te hebben van de

(7)

verschillende theorieën en invalshoeken bij het bestuderen van deze soms erg verscheiden fenomenen. We gaan in dit deel onder meer in op verschillende historiografische interpretaties van het fenomeen ambachten doorheen de tijd.

In het tweede deel werpen we een blik op armenzorg bij ambachten en de evolutie die deze heeft doorgemaakt. Door het ontstaan, de verspreiding en de evolutie van dit fenomeen te achterhalen verwerven we een beter begrip van en inzicht in hun 17de-eeuws situatie. De nadruk ligt hier op een chronologische beschrijving van de ambachten en hun algemene ontwikkeling tot/in de 16de-17de eeuw. We staan daarbij kort stil bij de economische, politieke, religieuze en sociale functies en rollen van de ambachten als verklaring voor hun handelen. Hieruit zal hun maatschappelijke belang en invloed blijken. We schetsen chronologisch hoe de armenzorg bij ambachten zich ontwikkelde en evolueerde. We bekijken dit in relatie tot andere spelers in de armenzorg zoals de Kerk of het stadsbestuur. Vanuit deze bredere blik op armenzorg bestuderen we meer in detail op welke wijze de ambachten de armenzorg organiseren. We bekijken wie toegang kan krijgen tot de armenzorg en welke verschillen er bestaan tussen de verschillende ambachten op basis van locatie, kapitaal en omvang.

Vanuit dit algemeen kader richten we ons op de Gentse casus die we hier willen onderzoeken. We beginnen dit deel met een uitvoerige schets van het Gent van de 16de en 17de eeuw. We staan stil bij de Carolijnse Concessie en de invloed die deze op de ambachten en de stad had. We behandelen de daaropvolgende economische heropleving van Gent tijdens deze periode aan de hand van gegevens over renten en immobiliën. We geven een duidelijk overzicht van de Gentse ambachten en hun positie in de stad.

Vanuit deze bredere Gentse context bestuderen we vervolgens het smedenambacht, de tijk- en linnenwevers en het ticheldekkersambacht in detail. We schetsen voor elk hun evolutie tijdens de 16de -17de eeuw, maar geven ook een beeld van hun invloed én hun vermogen. Dit wordt gevolgd door de analyse van de beschikbare armenrekeningen. We bespreken ontvangsten en uitgaven. We maken een vergelijking tussen de ambachten en gaan na hoe hun armensteun zich verhoudt tot hun financiële draagkracht. Vervolgens gaan we in op andere types van armensteun in Gent. We vergelijken ze met de steunvoorziening van de ambachten en gaan na in hoeverre ze elkaar aanvullen. Tot slot vergelijken we de armensteun met het minimumleefloon van een arbeider in de 17de eeuw.

1.2 Bronnenmateriaal

Onze studie over ambachtelijke armenzorg in Gent is gebaseerd op één bepaald type archiefdocumenten, afkomstig uit het stadsarchief en rijksarchief van Gent. Het gaat over

(8)

boekhoudkundige bronnen, met name armenrekeningen. Deze rekeningen bevatten informatie inzake de uitgaven en de ontvangsten gedaan in naam van de armenzorg en armenbedeling. Dit type document werd jaarlijkse bijgehouden door het ambacht en werd neergepend door de huismeester van het ambacht. Hij was de verantwoordelijke voor de armenkas. De rekening werd na afwerking doorgestuurd naar het magistraat van de stad. Hier werd de rekening gecontroleerd. Daarom werd er bijna altijd een dubbel exemplaar gemaakt van de rekeningen, één voor het ambacht zelf en één voor het magistraat. Op deze manier kon het magistraat strikte controle uitvoeren op de armenzorg van de ambachten en konden ze gedeeltelijk bepalen hoe de armenzorg er moest uitzien. Dit gegeven had ook invloed op zowel de beschikbaarheid als de hoeveelheid van bronnen. Naast de controle was het ambacht verplicht om hun huismeester te laten inzweren bij het magistraat.

In zekere zin had het magistraat een overzicht van de gehele ambachtelijke armenzorg van de stad. De rekeningen werden bewaard in het archief van de ambachten of bij archieven van de overheden. Het bewaren en overleveren van deze documenten was echter niet vanzelfsprekend. De meeste ambachten schreven hun rekeningen op perkament/papier zonder cover. Dit heeft te maken met opslagcapaciteit, aangezien documenten zonder omslag minder ruimte in beslag namen dan documenten met omslag. Het nadeel hiervan was de broosheid en het daaruit voortvloeiend verlies van veel documenten. Andere oorzaken zoals rampen, diefstal en vernietiging zorgden er voor dat heel wat documenten doorheen de tijd verloren zijn gegaan. Typisch voor Gentse ambachten is het ontbreken van materiaal tussen 1540-1680. Dit valt te verklaren door de concessie van Karel V waarover later meer. Hetzelfde doet zich voor bij de smeden, wevers en ticheldekkers. Een groot deel van hun rekeningen kent hiaten voor bepaalde jaren.

De hiaten bij de ambachten uiten zich bij de hier bestudeerde ambachten in een beperkte reeks van rekeningen. Bij de smeden gaat het om twee rekeningen van 1621-1625. Het zijn de enige overgebleven armenrekeningen van het ambacht voor de 17de eeuw. Bij de ticheldekkers gaat het om twee rekeningen, één van 1619 en één van 1627. Voor de wevers hebben we dan weer een rekening die slechts twee jaren behandelt: 1617-1619. De rekeningen startten half januari van een bepaald jaar tot half januari van het daaropvolgende jaar. Zo kon één rekening gaan over de periode van bv. half januari 1621 tot half januari 1623.

De structuur van de rekening was afhankelijk van het goeddunken van de respectieve opsteller. Dit wil zeggen dat ze sterk onderhevig kon zijn aan verandering. Dit uit zich bijvoorbeeld in een betere beschrijving van uitgaven en ontvangsten in sommige jaren. De structuur van de rekeningen bestond normaliter uit een beschrijvende inleiding, daarna volgden een onderdeel ontvangsten en tot slot een onderdeel uitgaven waarbij op het einde van dit deel een eindrekening werd opgemaakt. In onderstaande afbeelding ziet u een voorbeeld van het slot van een rekening van de ticheldekkers.

(9)

Bovenaan de afbeelding zie je drie vermeldingen: twee aalmoezenbetalingen en één administratieve uitgave. Onder deze vermeldingen volgt het totaal van de uitgaven, het totaal van de ontvangsten én het uiteindelijke saldo van de rekening in dit jaar. Op het einde staat een voluit geschreven slotverklaring. Elk van de hier bestudeerde armenrekeningen volgt deze structuur.

Een gebrek aan juridische documenten voor zowel de smeden, wevers als de ticheldekkers dwingt ons om ons voornamelijk op de armenrekeningen te focussen. Alhoewel er reglementen zijn voor 1540, is

(10)

het te simplistisch om deze blindelings toe te passen op de hier behandelde periode. De sterke economische neergang en heropleving van Gent zijn te volatiel om ervan uit te gaan dat de reglementen onveranderd zijn gebleven.

Deze armenrekeningen zijn niet te verwarren, alhoewel hun verwantschap, met de jaarrekeningen die elk jaar door het ambacht werden opgesteld. In deze jaarrekeningen werden alle mogelijke uitgaven en ontvangsten van het ambacht neergeschreven. Vaak, zoals hier het geval, werd een onderscheid gemaakt tussen kosten voor armen en overige kosten.

Door de sterke nadruk op boekhoudkundige, kwantitatieve informatie zijn we beperkt in onze bewegingsruimte. Doordat we enkel een overzicht hebben van de jaarlijkse uitgaven is het vaak onmogelijk tot moeilijk om te achterhalen (niet in alle gevallen) hoeveel men wekelijks, maandelijks en jaarlijks betaald kreeg. Daarnaast zijn er weinig bronnen die ons informatie verschaffen over de (tijdelijke of volledige) werkloosheid tijdens deze periode.

1.3 Denominatie van de munteenheden

In de bestudeerde armenrekeningen worden verschillende (reken)munteenheden gebruikt. Er zijn vier eenheden: Vlaamse ponden, schellingen groten, Vlaamse groten en penningen. Ze hebben volgende verhouding ten aanzien van elkaar: 1 Vlaamse pond = 20 schellingen groten; 1 schelling groten = 12 Vlaamse groten; 1 Vlaamse groten = 12 penningen. In de tabellen in deze scriptie (niet in de bijlagen) laten we gemakshalve de benaming van de eenheden weg. We noteren kosten volgens de formule: 1/1/1/1, wat gelijk is aan 1 Vlaamse pond, 1 schelling groten, 1 groten en 1 penning.

2. Vraagstelling en bronnenanalyse

2.1 Ambachten doorheen de tijd

Ambachten zijn eeuwenlang door hun unieke rol in de samenleving onderhevig geweest aan heel wat kritiek. Het waren sociaal-maatschappelijke, politiek-economische en culturele instellingen binnen een bepaalde gemeenschap. Door de zeer diverse en strikte grip die ambachten hadden op (bijna) al deze elementen binnen een gemeenschap, stonden ze niet altijd in een goed daglicht. Dit manifesteert zich in de historiografie over ambachten.

Het leidde tot de eerder controversiële dualiteit van de term ambachtsgilde. De term ambacht werd een groeperingsnaam met een bepaalde ideaaltypische invulling. Deze groepering van ambachten

(11)

brengt de rijke diversiteit van ambachten, hun onderlinge verschillen en hun soms unieke karakter in diskrediet. Er is namelijk niet zoiets als ‘het’ ambacht, niet in de middeleeuwen en ook niet in de vroegmoderne tijd. De uniciteit van ambachten zowel binnen als buiten een bepaalde regio maakt ambachten net tot waardevolle en interessante bronnen. Het geeft inzicht in hoe lokale en sociale (klasse)-invloeden een volledig systeem van organisatie kunnen vormen. De term ‘ambacht’ of de meer gebruikte term ‘ambachtsgilde’ is dus een overkoepelend begrip met een ideaaltypische connotatie. De term werd voor het eerst gebruikt en geconstrueerd tijdens de 18de en 19de eeuw onder economen tegen de achtergrond van de op dat moment gevoerde debatten inzake het economisch handelen (laissez-faire bv.). In deze discussies werden ambachten beschouwd als een rem voor de economische én maatschappelijke ontwikkelingen althans volgens de economen, terwijl de corporatisten van de 19de eeuw de ambachten net een uitermate belangrijke rol toeschreven.2 Dit standpunt over ambachten en hun vroege historiografie kent zijn uitwerking in het werk van Hugo Soly en Catharina Lis, Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief: de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden, 15de-18de

eeuw.3 Beide auteurs staan bekend om hun eerder theoretische werken inzake ambachten. Naast

Werelden van verschil: Ambachtsgilden in de Lage Landen zal hier ook gebruik gemaakt worden van Werken volgens de regels: ambachten in Brabant en Vlaanderen 1500-1800.4

Soly en Lis zijn voorstaanders van een corporatieve invulling van de term ‘ambacht’. Deze blijkt dan ook sterk top down te zijn. In die zin laten ze zich lovend uit over ambachtsgilden en hun rol in de maatschappij. In hun werk Werelden van verschil blijven de auteurs deze trend aanhouden. De sterke kritiek op wat zij ‘negatieve’ auteurs noemen uit de 18de en 19de eeuw en de lovende uitspraken over de academici van de 20ste eeuw onderlijnen hun corporatieve visie op ambachten. De vroege 18de-19de -eeuwse auteurs, waaronder de economen, stonden volgens Soly en Lis te negatief tegenover ambachten, terwijl de politiek-ideologische, nostalgische, én zelfs nationalistische, auteurs van de 20ste eeuw de ambachten wel positief waardeerden.5 Met hun uitgebreid overzicht geven Soly en Lis de verschillende historiografische interpretaties van het thema weer. Ondanks hun duidelijk corporatief en lovend standpunt blijven zij twee van de belangrijkste auteurs rond het thema ‘ambachtsgilden’. Een niet te verwaarlozen punt betreft de verschillen tussen de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden. Kort gezegd is het zuiden meer corporatief, terwijl het noorden meer gericht is op sociale voorzieningen. Dit onderscheid tussen beide Nederlanden is deel van uitgebreid onderzoek, zoals dat

2 Catharina Lis en Hugo Soly, “Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief: de noordelijke en de zuidelijke Nederlanden, 15de-18de eeuw,” in in Werelden van verschil: Ambachtsgilden in de Lage Landen, eds. Catharina Lis en Hugo Soly (Brussel: VUB press, 1997), 11.

3 Lis en Soly, “Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief.”

4 Hugo Soly en Catharina Lis, eds. Werken Volgens De Regels : Ambachten In Brabant En Vlaanderen 1500-1800 (Brussel: VUB press, 1994).

(12)

van Pieter Lourens en Jan Lucassen: De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden in Nederland

(13e-19e eeuw).6 In dit werk onderzoeken de auteurs het ontstaan van ambachten in Nederland en hun ontwikkeling doorheen de tijd. Een centraal punt in hun werk is dat Nederland een tragere en andere ontwikkelingstendens kende dan de zuiderburen. Dat het noorden daarbij meer focuste op sociale voorzieningen zal duidelijk blijken in het onderdeel over armenzorg dat hieronder volgt.

2.2 Armenzorg

De studie van de armenzorg is steeds afhankelijk van de ideologische uitgangspunten die op een gegeven moment gehanteerd worden. Vandaag de dag kennen we een sterke focus op het utilitaristische en dus op het nut en de beperkingen van zaken als de welzijnsstaat en de ter beschikking gestelde zorg.7

Binnen de historiografie over de welzijnsstaat kan een onderscheid gemaakt worden tussen aan de ene kant neoliberale en aan de andere kant conservatieve krachtvelden, die de welvaartsstaat als belemmerend zien voor de economische ontwikkeling.8 Die laatsten leggen de nadruk op het feit dat de welvaartstaat zijn economische en politieke grenzen heeft overstegen en dat de economie enkel nog leefbaar zou kunnen zijn op termijn door sociale uitkeringen te beperken. Aan de andere kant heb je de verdedigers van de welvaartstaat, zij die de laissez-faire economie en de onbeschermde economie zien als sociaal-politieke onderdrukker van de arbeidersklasse.

Er zijn dus verschillende invalshoeken en interpretaties van armenzorg, invalshoeken die in een kritisch en gericht onderzoek niet kunnen ontbreken.

Het verlenen van hulp aan armen en behoeftigen is altijd al onderdeel geweest van onze cultuur. Het werd gezien als een deugd en een daad van barmhartigheid tegenover zwakkere of behoeftige mensen. Het ontstaan van deze traditie en visie kan gevonden worden in de christelijke leer en de Bijbel (maar ook daarvoor al bij Romeinen met een politiek doel). Het was voornamelijk een religieus initiatief om mensen te helpen. Het helpen van anderen maakte van jou een goed mens en vergrootte de kans op zielenheil en daarmee ook op de toegang tot de hemel. Dit bracht met zich mee dat heel wat rijke patronen, van bij de Romeinen over middeleeuwse heren tot latere gemeenschappen

6 Piet Lourens en Jan Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden in Nederland (13e-19e eeuw),” in Werelden van verschil: Ambachtsgilden in de Lage Landen, eds. Catharina Lis en Hugo Soly (Brussel: VUB press, 1997).

7 Toon Boden, “Armenzorg Te Gent : 1600-1640” (Masterproef, Universiteit Gent, 2003), 16. 8 Boden, “Armenzorg te Gent,” 16.

(13)

armenverlening structureel organiseerden ter hulp van deze armen. Daarbij waren ambachten maar één van de vele vormen van armenhulpverlening die aanwezig waren in hun tijd.

De type steun die men kon verwachten bij armenzorg kon zeer divers zijn, net als de motivatie voor steun. Naast armenzorg waren er diverse andere vormen van ondersteuning: bij ziekte, ouderdom of ongevallen. Eén van de leidende auteurs op dit vlak, Marco H.D. Van Leeuwen, heeft het over zekerheidsarrangementen.9 Hij zet uiteen wat zekerheidsarrangementen nu precies zijn. Volgens hem kunnen ze onderverdeeld worden in risicobestrijding en verzekering. Die kunnen dan naar de aard van de actie verder onderverdeeld worden in preventieve acties, acties die risico’s verkleinen, acties die risico’s proberen te verwijderen of acties om risico’s te compenseren. Het verzachten van materieel risico en compensatie staan dus centraal.10 De ambachtelijke armenzorg bestaat uit steun bij risico’s van leven en schade (zie verder). Van Leeuwen toont aan dat al deze vormen van zekerheidsregeling weliswaar vaak zijn bestudeerd in de Nederlanden, maar dat de nadruk daarbij veelal ligt op specifieke risico’s en niet op het hele zekerheidssysteem. Zijn tweede kritiek betreft de te sterke top-down visie en het ontbrekend bottom-up perspectief bij het bestuderen van dergelijke regelingen. Die ontbrekende aandacht voor de ‘armoedelijder’ is nadrukkelijk aanwezig in de historiografie van armenzorg. De klemtoon ligt te vaak op de grote structuren.

Bij het definiëren wat een risico nu precies is, baseert Van Leeuwen zich op de in 1921 geformuleerde definitie van de term ‘risico’ door Frank Knight, een neoklassieke econoom.11 Hij bouwt hierop verder door aan te kaarten dat een eenduidige definitie moeilijk tot onmogelijk valt te bereiken. Hij onderscheidt uiteindelijk vijf vormen van risico’s (ontleend aan Johnson, een econoom).12

1) risico’s van gezondheid, zoals ziekte en invaliditeit

2) risico’s van levenscyclus zoals een groot kindertal en ouderdom 3) risico’s van inkomen en vermogen

4) risico’s van bezit 5) risico’s van rampen

De derde vorm is waar het in deze scriptie voornamelijk over gaat: risico’s die inherent zijn aan inkomen en vermogen. Bij studies naar zekerheidsregelingen merkt Van Leeuwen op dat er een waaier is aan verschillende gezichtspunten. Zo kan je kijken naar de formaliteit (bv. informele contracten

9 Jacques van Gerwen en Marco H.D. Van Leeuwen, “Inleiding,” in Studies over zekerheidsarrangementen risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen, eds. Jacques van Gerwen en Marco H.D. Van Leeuwen (Amsterdam: NEHA, 1998). ; Marco H.D. van Leeuwen, De rijke Republiek. Gilden, assuradeurs en armenzorg 1500-1800, Zoeken naar zekerheid. Risico’s, preventie, verzekeringen en andere zekerheidsregelingen in Nederland 1500-2000 (Den Haag: Verbond van verzekeraars in Nederland, 2000). 10 Van Gerwen en Van Leeuwen, “Inleiding,” 11.

11 Van Gerwen en Van Leeuwen, “Inleiding,” 12. 12 Van Leeuwen, De rijke Republiek, 13.

(14)

tussen familieleden of contracten met instellingen die meer formeel zijn opgesteld), het vrijwillige karakter of de gedwongenheid, de geografische reikwijdte, het type inkomensoverdracht, bestuur, winstoogmerk, etc. Het zwaartepunt ligt bij de collectiviteit van de zekerheidsregelingen en de schaal ervan. Wie recht heeft op deze zekerheid, welke groep en hoe groot die groep is, is hierbij van belang.13 Zo zijn er verschillen in ondersteuning of zekerheid op het niveau van buurten (buurtgilde, buren, familie), op het niveau van beroepsgenoten (ambachten), individualiteit (sparen), etc..14

Na Frank Knight in 1921 kende de historiografie een lang stilzwijgen. Het duurde tot 1980 voor er een hernieuwde interesse ontstond voor risico, risicoanalyse en zekerheidsregelingen bij historici en economen.15 Deze heropleving vond plaats onder impuls van twee spelers: het NEHA (Nederlandsch Economisch Historisch Archief) en het IISG (Internationaal instituut voor Sociale Geschiedenis).16 Beide spelers hebben zich omstreeks de jaren 2000 op deze problematiek toegelegd. Ook op internationaal vlak kende de thematiek een heropleving op congressen en in wetenschappelijke debatten. Zo waren er het Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres in Brussel en de European Social Science History conferentie in Amsterdam.17 Tegenwoordig is de aandacht weer gedaald.

Bij deze algemene historiografische bespreking over zorg, past het om stil te staan bij het fenomeen armenzorg zelf. 20ste-eeuwse historische publicaties hebben armenzorg vaak negatief geduid: ze wezen op de (ontbrekende) werkwilligheid van armen. Op het eind van het Ancien Regime gaat men armenzorg zien als verkwisting en wijst men kritiekloos op de vrijwillige werklozen. Deze visies waren al eerder door de humanisten op de voorgrond gebracht en gaan de pre-industriële historici en denkers net als de steunverlening zelf kleuren. De verwaarlozing van het thema van de armenzorg vindt hier zijn oorsprong.

Met de opkomst van het marxisme en verschillende nieuwe historiografische scholen (bijvoorbeeld Annales school en Frankfurter school) komt er een stijgende aandacht voor sociaaleconomische geschiedschrijving.18 Dit brengt onder meer met zich mee dat er sterk onderzoek wordt gevoerd naar armoede en kapitalisme (Max Weber bijvoorbeeld). Zo gaan bovenvermelde Hugo Soly en Catharina Lis in hun Armoede en kapitalisme in pre-industrieel Europa deze zaken gaan bevragen. Zij tonen aan dat armenzorg een regulatiemiddel was van de adel om de arbeidsmarkt te beïnvloeden en te reguleren, een theorie die ook aangehaald wordt door Marco H.D. van Leeuwen.19 De elite ging volgens

13 Van Gerwen en Van Leeuwen, “Inleiding,” 14-15. 14 Van Gerwen en Van Leeuwen, “Inleiding,” 15. 15 Van Leeuwen, De rijke Republiek, 15.

16 Van Gerwen en Van Leeuwen, “Inleiding,” 13. 17 Van Gerwen en Van Leeuwen, “Inleiding,” 13. 18 Boden, “Armenzorg te Gent,” 17.

19 Maarten Prak, “Armenzorg 1500-1800,” in Studies over zekerheidsarrangementen risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen, eds. Jacques van Gerwen en Marco H.D. Van Leeuwen

(15)

Van Leeuwen gebruik maken van deze elite-armen relatie (armen krijgen steun in ruil voor arbeid) om bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. De armenzorg fungeerde als een beheersingsstrategie (het gedrag van de armen beïnvloeden) terwijl het voor de armen een manier was om hun overlevingskansen te vergroten.20 Het kan beschouwd worden als een geïnstitutionaliseerde ruilactie, maar ook simpelweg als economische afhankelijkheid.21

Een groot gebrek aan autobiografisch materiaal van armen maken studies naar handelingspatronen minder evident. Bronnen als dagboeken die ons een kijk kunnen geven in het leven van armen zijn bijna onbestaand. Dit leidt tot een gebrek aan onderzoeksmateriaal dat ons een inzicht kan verschaffen in de leefwereld van armen. Armenzorg is een complex gegeven verknoopt met diverse factoren van het maatschappelijk leven. De nadruk ligt op hoe bepaalde sociale groepen in een concrete historische situatie structureel en organisatorisch hun belangen gaan ondersteunen.22 Naast armenzorg was er een heel assortiment aan andere overlevingsstrategieën voor armen: legale vrouwen- en kinderarbeid (gezinseconomie), verpanden van goederen, op krediet kopen en maken van huurschulden, onderlinge hulp (buurtgilden), migratie, sparen en illegale bezigheden.23 Deze andere opties stonden tegenover de zekere inkomstbron van de bijstand. Bijstand hield echter in dat je niet kon migreren, je je onderdanig moest gedragen, en je niet aan bedelarij, prostitutie of diefstal mocht doen.

Het al dan niet vallen onder de armoedegrens was zeer volatiel. Het hing af van allerlei variabelen: gezinssamenstelling, gezinsbudget en de evolutie van de koopkracht, rampen (winters, oorlog en prijsstijgingen). Een grote oorzaak van armoede waren de beperkte bevoorradingsmogelijkheden en de gebrekkige infrastructuur in de agrarische maatschappij waardoor prijzen van levensmiddelen op korte termijn aanzienlijk konden fluctueren op kleine tot zeer dramatische schaal indien er een misoogst was. Deze zaken waren sterk aanwezig in vele delen van Europa in de 16de-17de eeuw. Hier kon de groei van bestaansmiddelen de groei van de bevolking niet volgen met als gevolg armoede en hongersnoden. Dit uitte zich ook in veranderende gedragspatronen van de rurale samenleving zoals bewuste gezinsplanning (restrictief huwelijkspatroon). Het grootste deel van het geld en loon ging in deze tijd dan ook naar voeding. Daarnaast verspreidden ziekten zich sneller in de onhygiënische arme wijken en leidde het dure voedsel tot een gebrek aan nood aan luxeproducten en bijgevolg tot een lagere productie in de huisnijverheid in steden. Dit alles leidt tot extra armoede.

(Amsterdam: NEHA, 1998), 53. ; H. van Wijngaarden, Zorg voor de kost: armenzorg, arbeid en onderlinge hulp in Zwolle, 1650-1700 (Amsterdam: Prometheus, 2000), 18.

20 Boden, “Armenzorg te Gent,” 21. 21 Boden, “Armenzorg te Gent,” 21. 22 Boden, “Armenzorg te Gent,” 18. 23 Boden, “Armenzorg te Gent,” 21.

(16)

Deze toenemende verpaupering die plaats vond wordt door marxisten vaak toegeschreven aan een toenemende proletarisering. Terwijl het handelskapitalisme geleidelijk aan zijn opgang begon, bleef het een onzekere inkomensbasis voor jonge rurale gezinnen. Het uithollingsproces van het ambachtswezen tijdens de laatste eeuwen van de vroegmoderne tijd kan beschouwd worden als een gevolg van het ontwikkelingsproces van het kapitalisme (gericht op exportnijverheid) en de bedreiging die het kapitalisme vormde voor gesloten economische gemeenschappen als de ambachten.24

De overmacht van de overheid in de armenzorg begint al vanaf de twaalfde eeuw waar men heilige geesttafels ziet opduiken in de Lage Landen. Deze instellingen verschaften hulp en werden geleid door leken. De instellingen die in deze periode opgericht worden, kenden een burgerlijk of lekeninitiatief onder invloed of met steun van het stadsmagistraat. Dit waren vaak rijkere koop- en ambachtslieden die het kapitaal konden samenbrengen om deze zorg te organiseren en te financieren. Deze ontwikkeling toont de groeiende invloed en de overname van de overheid van de (armen)zorg. Het verplichten van behoeftigen om zich in te zetten voor deze koopliedenondernemers, ambachtslieden of de stad zelf (in werkhuizen) toont nogmaals de groeiende invloed en regulering die het magistraat uitoefende op deze armenzorg. Een ander voorbeeld hiervan is dat arme kinderen in leer werden geplaatst bij werklieden.

Armenzorg als thematiek kan op uitgebreide belangstelling en studies rekenen. Vele steden en periodes zijn behandeld en er is veel beschikbaar over de periode die in deze scriptie wordt behandelt. Werken als die van Bert de Munck, Fiscalizing solidarity (from below): poor relief in Antwerp guilds:

between community building and the public service en Maarten Prak, Armenzorg 1500-1800 zijn daar

slechts enkele voorbeelden van.25 Wat hier wel bij opvalt is dat, zoals eerder vermeld, de Noordelijke Nederlanden in de studies omtrent armenzorg veel sterker zijn vertegenwoordigd, terwijl je voor de Zuidelijke Nederlanden veel langer moet zoeken naar relevante literatuur. Dit wijst op een belangrijk punt in deze scriptie: het nijpend gebrek aan literatuur over armenzorg in de Zuidelijke Nederlanden. Dit trekt zich door in de armenzorg bij ambachten die in het volgende deel zal besproken worden.

2.3 Armenzorg bij ambachten

Het centraal thema van deze thesis is de armenzorg bij ambachten. Het is van belang stil te staan bij het feit dat armenzorg bij ambachten een bijna niet bestaande historiografie heeft. Er is een ontstellend gebrek aan studies over armen- maar ook gewone zorg bij ambachten. Terwijl armenzorg

24 Boden, “Armenzorg te Gent,” 29.

25 Bert de Munck, “Fiscalizing solidarity (from below): poor relief in Antwerp guilds: between community building and the public service,” in Serving the Urban community: the rise of public facilities in the Low Countries, eds. M. van der Heijden (Amsterdam: Aksant, 2009). ; Prak, “Armenzorg 1500-1800”.

(17)

nog enige studies kende over de Zuidelijke Nederlanden, is dit gereduceerd tot een vijftal auteurs of werken als het over armenzorg bij ambachten gaat. Het onderscheid tussen zuiden en noorden is hier minder sterk aanwezig alhoewel de meest recente werken over het noorden gaan. De vijf belangrijkste auteurs die hier moeten aangehaald worden zijn Sandra Bos, Marco H.D. Van Leeuwen, Dirk Heirbaut, Cilia Willem en Emiel Huys. Het gebrek aan studies over armenzorg bij ambachten wordt hier nog eens onderlijnd door verwijzingen naar masterscripties (Cilia Willem) en naar auteurs als Emiel Huys die actief was in de 1920s.26

Het gebrek aan cijfermateriaal en literatuur wijst op het ontbreken van diepgravend onderzoek rond het thema. Alhoewel er wel degelijk werken zijn over ambachten en hun zorg, kennen deze vaak weinig cijfermateriaal of zijn ze sterk casusgevoelig. Een andere element dat aansluit bij de eerdere bespreking van risico en zekerheid is dat de term ‘armenzorg’ gebruikt wordt als een overkoepelend benaming waar niet enkel armoede maar ook ziekte, ouderdom, invaliditeit en weduwschap onder worden gerekend. De term ‘armenzorg’ omvat dan alle vormen van zorg. Dit vloeit voort uit het feit dat er zo weinig is geschreven en dat meer gedetailleerd onderzoek naar aparte aspecten als ouderdom of ziekte moeilijker is met de voorhanden bronnen. Ondanks deze mogelijke verklaring zorgt het bestaan van deze doelgroep (armenzorg) dat niet enkel armen in de strikte zin van het woord steun krijgen, maar ook andere groepen waardoor onderscheidscriteria moeilijk te achterhalen worden.

Het gebrek aan werken inzake ambachten en armenzorg in de Zuidelijke Nederlanden brengt vanzelfsprekend een gebrek aan overzichten met zich mee. Terwijl er voor de Noordelijke Nederlanden een lijst bestaat over het aantal ambachten, ontbreekt zo’n lijst voor de Zuidelijke Nederlanden. Deze lacune in het onderzoek wordt meermaals aangehaald door diverse auteurs. Alhoewel er veel onderzoeksmateriaal aanwezig is over ambachten, moet nadere studie uitwijzen of we wel degelijk op voldoende bronnen kunnen terugvallen om dit tekort weg te werken.

Het gebrek aan studies brengt anderzijds met zich mee dat er een grote eensgezindheid is over de organisatie van armenzorg bij ambachten. Discussies over praktische zaken bij ambachten zijn zo goed als afwezig. Het zijn enkel de meer theoretische en ideologische kaders van de auteurs die van elkaar verschillen. Een dominerend punt van discussie is dat van het debat over top-down en bottom-up initiatieven. Zo gaat H. Masure in tegen de corporatistische top down-visie van Soly en Lis en gaat ze eerder uit van een bottom up initiatief (vanuit de leden). Auteurs als Bert De Munck voegen hier aan toe dat het zonder aanvullend bronnenmateriaal virtueel onmogelijk is om dit te achterhalen. Hij houdt

26 Willem, “Ambachtelijke zekerheid.”; Emiel Huys, Duizend jaar mutualiteit bij de Vlaamsche gilden (Kortrijk: Vermaut, 1926).

(18)

het eerder neutraal en stelt enkel vast dat we de ontstaansreden van zo’n kas kennen: het inzamelen van geld door een tekort aan financiële middelen.

Een debat over achterliggende concepten en evoluties dat aanwezig is bij enkele auteurs is dat het verzekeringssysteem volgens Sandra Bos en Van Leeuwen een lineaire ontwikkeling kent, terwijl H. Masure (’Eerlycke huijsarmen’ of ‘ledichgangers’? Armenzorg en gemeenschapsvorming in Brussel, 1300-1640.) dit niet opmerkt en zelfs het omgekeerde vaststelt.27

Ideologie en tijdsgeest hebben vaak invloed op de historiografie. Emiel Huys, een auteur uit de 20ste eeuw toont dit aan door een sterke vergelijking te maken tussen de mutualiteit van de ambachten met zijn eigentijdse (1920) katholieke mutualiteiten. Hij concludeert dat het vroeger allemaal beter was (nostalgisch, idealiserend). Het waren de christelijke leer en moraliteit die de basis waren van het ambachtswezen, althans volgens Emiel Huys.28 Dit toont aan dat hij in de jaren 20 een kind was van de op dat moment heersende katholieke mentaliteit. Eerder modernere auteurs als Marco H.D. Van Leeuwen en Sandra Bos nemen een veel neutralere houding aan tegenover het onderwerp.

3. Ambachten en armenzorg

3.1 Situering en evolutie

Om te doorgronden wat ambachten zijn, werpen we een blik op hun ontstaan. Ambachten zijn ontstaan in de volle middeleeuwen (11-13e eeuw). Over de exacte datering is veel discussie (geweest) alhoewel men algemeen akkoord gaat dat ze zeker al bestonden in de 12de eeuw. Dit is gebaseerd op de eerste vermeldingen van ambachten uit de 13de eeuw. Deze vermelding duidt op een reeds sterk georganiseerde instelling en ontwikkeling, wat er op wijst dat ze reeds eerder hun ontstaan kennen.29 Deze vroege ontwikkelingsperiode bloeide volledig open tot de 15de-16de eeuw en uiteindelijk tot de 18de eeuw toen het grootste aantal ambachten actief waren, althans voor de Noordelijke Nederlanden.30 Cijfermateriaal over het aantal ambachten is, zoals eerder vermeld, enkel gekend voor de Noordelijke Nederlanden. Het is dus niet mogelijk om dezelfde conclusie te trekken over hun aantal in de Zuidelijke Nederlanden.

Verschillen vind je niet enkel op dit niveau maar ook tussen regio’s en steden. Dit maakt een overkoepelend onderzoek zo goed als onmogelijk. Vandaar de specialisering van auteurs in bepaalde

27 Hadewijch Masure, “’Eerlycke huijsarmen’ of ‘ledichgangers’? Armenzorg en gemeenschapsvorming in Brussel, 1300-1640,” Stadsgeschiedenis 7/1 (2012).

28 Huys, Duizend jaar mutualiteit.

29 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 45. 30 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 44.

(19)

gebieden zoals de noordelijke en zuidelijke Nederlanden of bepaalde regio’s als Vlaanderen en Brabant. De eerder aangehaalde Pieter Lourens en Jan Lucassen voerden een studie naar de Noordelijke Nederlanden waarbij ze concludeerden dat de ontwikkelingstendens tussen het zuiden en het noorden verschillend waren. Hun onderzoek accentueert de verschillen tussen beide Nederlanden. De tragere ontwikkelingstendens en stedengroei verklaart waarom de 18de eeuw een hoogtepunt is van het aantal ambachten wat hoogstwaarschijnlijk niet geval zal geweest zijn bij de al zeer sterk verstedelijkte zuidelijke Nederlanden.

Dit brengt ons terug naar één van de belangrijkste ontstaansvoorwaarden van ambachten: het voorkomen van een gegroepeerde en permanent wonende groep van werklieden. Steden bevorderden deze ontwikkeling en het ontstaan van steden bracht dan ook het ontstaan van ambachten met zich mee. Dit gebeurde geleidelijk aan in de steden vanaf de 11de eeuw, zodat men het ontstaan van ambachten tussen de 11-13de eeuw durft te plaatsen.31 Ambachten zijn ontstaan in een stedelijke context en bijgevolg een stedelijk fenomeen. Hun ontstaan vindt plaats hand in hand met de opkomende urbanisatie en stedelijke ontwikkeling. Dit sluit echter niet uit dat er geen ambachten waren op het platteland. Bepaalde ambachten floreerden precies in zulke gemeenschappen met een sneller contact met hun productiemiddelen. Terugvallend op de cijfers van Lucassen en Lourens waren 4% van de ambachten in de Noordelijke Nederlanden buiten de stad gevestigd.32

De verspreiding en oprichting van ambachten vielen dus samen met de

bevolkingsontwikkelingstendens van de regio en de periode. De gevolgen van verschillende ontwikkelingstendensen zijn duidelijk zichtbaar in het verschil tussen de Nederlanden en bv. Zuid-Frankrijk of Zuid-Spanje. De beide laatst vernoemde regio’s kenden een zwakke stedelijke en bijgevolg ambachtelijke groei. Bevolkingsgroei is uiteraard niet het enige dat de groei van ambachten beïnvloed. Economische elementen zoals de welvaart van de stad, de locatie ten opzichte van grotere handelsnetwerken of het beschikken over natuurlijke grondstoffen konden een grote invloed hebben op ambachten, waardoor er soms ook ambachten ontstonden in kleinere steden.

Uit het onderzoek van Laurens en Lucassen blijkt dat de periode van de 15de-18de eeuw de periode is van de grootste groei voor de Noordelijke Nederlanden met de 18de eeuw als het hoogtepunt. In 1770 bedroeg het totaal aantal ambachten 1.350 wat gelijk was aan 70% van het totaal aantal ambachten dat men doorheen de tijd heeft gekend (2.000).33 Deze ontwikkeling vond plaats samen met de bevolkingsgroei in de Noordelijke Nederlanden, die toenam van 500.000 naar 2.000.000 inwoners.34

31 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 44. 32 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 44. 33 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 44. 34 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 52.

(20)

De Zuidelijke Nederlanden kenden een gelijkaardige bevolkingsgroei in deze periode wat doet vermoeden dat het aantal ambachten evenredig stegen. De sterke urbaniseringsgraad en de sterkere politieke worteling van ambachten in het zuidelijk landschap doet dan weer vermoeden dat ambachten er al te sterk geworteld zijn in de gemeenschap om het ontstaan van vele nieuwe ambachten toe te laten. Het gebrek aan cijfermateriaal dwingt ons ertoe om het bij giswerk te houden. Nu we een idee hebben over het ontstaan en de verspreiding van ambachten, kunnen we ingaan op wat ambachten precies zijn. We moeten daarbij een onderscheid maken tussen ambachten of ambachtsgilden en gilden. Dit zijn geen synoniemen: het zijn verschillende organisaties die veel gemeenschappelijk hebben maar verschillend zijn naar organisatie en samenstelling. Een ambacht is samengesteld uit beroepsgenoten in een stedelijk milieu, in toestemming van het magistraat, die samenwerken voor een betere toezicht op de bedrijvigheid en de werkverdeling van hun beroep. 35 Ambachten zijn dus exclusieve gemeenschappen die niet-beroepsgenoten uitsluiten terwijl gilden simpelweg (bijna) iedereen aannemen.

De functies van ambachten kennen we uit de talrijke ordonnanties.36 Deze door het magistraat uitgegeven ordonnanties verschaffen ons informatie over regels en voorschriften met betrekking tot gildebestuur, werkuren, opleiding, prijzen en verkoop van goederen, lidmaatschap, bestuursverkiezingen en andere administratieve zaken.37 De ordonnanties geven blijk van zowel de steun als de controle die het stadsbestuur had in het ambacht. Ze konden overtredingen bestraffen. Eén van de belangrijkste kenmerken of functies die vaak als negatief gezien werd, was het monopolie dat een ambacht had op de lokale productie van hun goed, alsook de controle op de arbeidsmarkt.38 Dat monopolie werd vaak gehandhaafd door het magistraat dat zo de nijverheid en de eigen industrie van de stad konden bevorderen en als dusdanig ambachten economische konden ‘sturen’.

De voornaamste functie van ambachten was de economische controle op hun goederen. Als corporatie was het nastreven van de eigen belangen het voornaamste doel.39 De sterke economische rol die ze hadden hing, althans in de zuidelijke Nederlanden, samen met de politieke macht die de ambachten genoten. Deze ‘macht’ bestond uit mogelijkheid tot politieke promotie (schepen, burgemeester, etc..) en inspraak in het stadsbestuur. Een functie in een ambacht diende in veel gevallen als een opstap tot een positie in het stadsbestuur of hoger.40 In die zin maakten ambachten sociale mobiliteit mogelijk.

35 Sandra Bos, “Beroepsgebonden onderlinges 1500-1800: gilden- en knechtsfondsen,” in Studies over

zekerheidsarrangementen risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen, eds. Jacques van Gerwen en Marco H.D. Van Leeuwen (Amsterdam: NEHA, 1998), 91.

36 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 93. 37 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 93. 38 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 93.

39 Lourens en Lucassen, “De oprichting en ontwikkeling van ambachtsgilden,” 43. 40 Lis en Soly, “Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief,” 34

(21)

De inspraak in het stadsbestuur was afhankelijk van regio tot regio. In de hier behandelde regio hadden ambachten een zekere graad van politieke macht en inspraak terwijl dit in de Noordelijk Nederlanden bijna niet bestaand was.41 Het zal echter blijken dat de Gentse ambachten hier als gevolg van hun acties een uitzondering op zullen vormen.

In de Noordelijke Nederlanden had het stadsbestuur de volledige beslissingsvorming inzake de ambachten in handen. Ambachten moesten toestemming vragen voor alles: van oprichting tot benoemingen en aanpassing van regelementen.42 Op deze manier kon het magistraat de ambachtsregels beïnvloeden en manipuleren om zo ook de arbeidsmarkt te reguleren en te reglementeren.43 Zo had de overheid de functie om de rekeningen van de ambachten te controleren, alhoewel dit ook van toepassing was in de Zuidelijke Nederlanden.44 Het magistraat kon hierdoor zowel politiek, juridisch als economisch het ambacht manipuleren.

Hun derde en in vele ogen hun belangrijkste functie, is hun religieuze rol. Deze rol hangt zeer nauw samen met hun rol in de armenzorg die later ter sprake zal komen. Beide zaken hangen samen met de ontstaansreden van ambachten, namelijk sociale cohesie en solidariteit ter bevordering van de lokale samenwerking.45 Het creëren van een gevoel van broederschap en gelijkheid stond centraal binnen ambachten. Religie was in de middeleeuwen van essentieel belang om te overleven. Het beoefenen van religie gebeurde gemeenschappelijk in kerken. Het bidden voor elkaars ziel en andere religieuze handelingen dienden de sociale samenhang binnen de groep. Om elkaar geven als religieuze deugd werd als het ware een ambachtelijke deugd. Zo had iedereen in een ambacht hetzelfde beroep en was men poorter van dezelfde stad.46 Deze mentaliteit zal er voor zorgen dat men armenzorg en gelijke steun bij armenzorg gaat nastreven.

De hele resem aan religieuze activiteiten cultiveerden een soort gemeenschappelijke ‘ambachtelijke’ geest. Het religieuze element was van zo’n groot belang dat men zich bv. in Engeland soms aansloot bij ambachten uitsluitend voor de religieuze zorg.47 Deze gemeenschappelijke geest of gedachtegang uitte zich fysiek in een christelijke moraliteit.48 Deze christelijke moraliteit verwijst naar een christelijke cultus van liefde voor de medemens.49 Elkaar helpen en steunen stond hier centraal. Met het vormen

41 Lis en Soly, “Ambachtsgilden in vergelijkend perspectief,” 27.

42 Loes van der Valk, “Overheid en de ontwikkeling van het verzekeringswezen 1500-1815,” in Studies over zekerheidsarrangementen risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen, eds. Jacques van Gerwen en Marco H.D. Van Leeuwen (Amsterdam: NEHA, 1998), 35.

43 Van Der Valk, “Overheid en de ontwikkeling,” 34. 44 Van Der Valk, “Overheid en de ontwikkeling,” 45-46. 45 De Munck, “Fiscalizing solidarity,” 170.

46 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 93.

47 Gervase Rosser, The art of solidarity in the middle ages : guilds in England 1250 – 1550 (Oxford: Oxford University Press, 2015), 39.

48 Rosser, The art of solidarity. 49 Rosser, The art of solidarity, 61.

(22)

van deze gemeenschappelijke geest en moraliteit ging men didactisch, bijna disciplinerend solidariteit en broederliefde verspreiden onder de leden.50 Het doel van het ambacht was om het ideaal van een christen en de daarbij horende mentaliteit mee te geven aan zijn leden. Dit alles hing ook samen met respect en geloofwaardigheid.51

Het oprichten van het ambacht rond een bepaalde patroonheilige geeft deze evolutie goed weer. Ambachten gingen zich concentreren rond een bepaalde heilige en zich identificeren met deze heilige.52 Religie zal echter niet zo belangrijk blijven en geleidelijk aan met de Reformatie en de opkomst van andere geloofsovertuigingen beginnen te verzwakken (afhankelijk van regio tot regio). Deze verschuiving van het belang van religie vindt over het algemeen plaats in het begin van de 16de eeuw. De oorzaak hiervan was uiteraard de opkomst van de Reformatie en de talrijke kritieken op de Kerk. De aanvallen op de Kerk brachten een dalende belang van religie in ambachten teweeg. Dit was voornamelijk zo in het protestantse Nederland maar minder in de katholieke Zuidelijke Nederlanden. Zo zullen religieuze rituelen, altaars en dergelijk verboden worden in het noorden maar niet in het zuiden. Deze religieuze omwenteling had ook grote gevolgen voor de organisatie en het belang van de armenzorg.

De invloed van de Reformatie op de welzijnsvoorzieningen valt niet te onderschatten. Het bracht een structurele reorganisatie van de armenzorg met zich mee.53 Men ging op een andere manier kijken naar armen zodat de hele armenzorg en zorg in het algemeen gereorganiseerd werden. De basis van de reorganisatie lag bij de katholieke humanist, Luis Vives. In zijn De Subventione Pauperum ijverde hij voor een reorganisatie waarbij alles zou verlopen onder toezicht van de overheid.54 Daarnaast maakte hij een onderscheid tussen ‘werkelijke’ en ‘valse’ armen, een onderscheid dat zeer lang stand zal houden.55

Aan de andere kant van het spectrum beïnvloedde de hervormde Kerk de armen- en gezondheidszorg in de Noordelijke Nederlanden. Het calvinisme verbiedt het vereren van heiligen, het beoefenen van religieuze rituelen en het gebruik van altaren.56 Het verschil tussen de zuidelijke en de noordelijke Nederlanden ligt hier in het feit dat het katholicisme wel een belangrijke rol bleef spelen binnen de zuidelijke ambachten.

50 Rosser, The art of solidarity, 61. 51 Rosser, The art of solidarity, 61. 52 Rosser, The art of solidarity, 132-133.

53 Ole Peter Grell en Andrew Cunningham, “The reformation and changes in welfare provision in early modern northern Europe,” in Health Care and Poor relief in protestant Europe 1500-1700, eds. Ole Peter Grell en Andrew Cunningham (Londen: Routledge, 1997), 12-14.

54 Prak, “Armenzorg 1500-1800,” 56. 55 Prak, “Armenzorg 1500-1800,” 56. 56 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 98.

(23)

Het belang van solidariteit en gemeenschap bij ambachten zette zich door en uitte zich in het ondersteunen van de leden van het ambacht. Naast de bovenvermelde religieuze ondersteuning had je de fysieke of lichamelijke ondersteuning. Deze ondersteuning kon bestaan uit steun in materialen, voedsel en muntstukken op wekelijkse, maandelijkse of jaarlijkse basis. De ondersteuning gebeurde ingeval van ziekte, armoede, ongevallen, ouderdom en andere rampen met het oog op het compenseren of voorkomen van dergelijke situaties.

3.2 De organisatie van de armenzorg: de zorgsector en zijn spelers

Armenzorg is steeds een belangrijk element geweest voor het vormen van de ambachtelijke geest/klasse. Het idee van een aparte armenzorg voor het eigen ambacht bekrachtigde de voorstelling van een scheiding van ambachten als een aparte klasse, anders dan het gewone volk. Het differentiëren en voornamelijk het zich voorstellen als beter dan anderen via reputatie en eer was erg belangrijk voor de verscheidene ambachten.57 Bij deze eer en reputatie hoorde een bepaalde graad van publieke vertoning. Armenzorg kon bijdragen aan de arme en zieke broeders om hun reputatie en eer te beschermen. Het verschaffen van steun had de bedoeling om de arme leden boven een bepaalde armoedegrens te houden. Door het belang van publieke vertoning was het uit den boze om toevlucht te zoeken bij de publieke armenzorg.58 Het ambacht en zijn leden beschouwden dit als een vernedering.

De ambachtelijke organisatie van de armenzorg was niet eenvormig. Niet ieder ambacht was voldoende kapitaalkrachtig om zijn leden te ondersteunen in tijden van nood. Daarnaast moest een ‘deftig’ armenzorgsysteem van het ambacht in verhouding staan tot zijn omvang en rijkdom.59 Hoewel kapitaalkrachtige ambachten een sterker steunsysteem konden opbouwen, wil dit niet zeggen dat kleinere ambachten geen armensteun organiseerden. Deze armensteun kende, tegenover die van de grote ambachten, meer informele en kleinere vormen van steun. Doorheen de tijd heeft de armenzorg bij gilden een metamorfose ondergaan. Van een kleinschalige en informele zieken- en armenzorg in de middeleeuwen tot wat wij vandaag de dag als mutualiteiten zien in de vroegmoderne tijd. Deze laatste fase van armenzorg bestond uit grootschalige gestructureerde armenzorg.60 De periode die we in deze

57 Dirk Heirbaut, “Een Onbekende Voorloper Van Onze Sociale Zekerheid : De Mutualiteiten Van De

Ambachten,” in De Taal Is Gans Het Recht : Liber Amicorum Willy Van Eeckhoutte, eds. Rogier De Corte, et al. (Mechelen: Wolters Kluwer1 2018), 18.

58 De Munck, “Fiscalizing solidarity,” 175. 59 Heirbaut, “Een onbekende voorloper,” 20. 60 Van Leeuwen, De rijke Republiek, 19.

(24)

scriptie (17de eeuw) behandelen, bevindt zich op een overgangspunt waarbij geleidelijk aan het idee van losse armenbussen en -kassen zijn intrede deed.

De armenzorg van ambachten kende een vroeg ontstaan in de middeleeuwen tussen de op dat moment al sterk ontwikkelde liefdadigheidsinstellingen en private initiatieven inzake armenzorg in Noord-Europa. 61 Van de informele, kleinschalige armenzorg van die tijd evolueerde de armenzorg tot een sterk geformaliseerde armenzorg die werkte via armenbussen uitgebaat door ambachten.62 Een voorbeeld van één van de vroegste armenbussen zijn die van de metsers en bontwerkers in de 15de eeuw in Brussel.63 Op hetzelfde moment ontwikkelden zich in Gent en andere steden gelijkaardige armenbussen.

Bovenstaande evolutie gebeurde stapsgewijs. Met Luis Vives in de 16de eeuw kwam er onder invloed van de Reformatie, de contrareformatie en de opstand van de Noordelijke Nederlanden een sterke structurele reorganisatie van de armenzorg in de Nederlanden. Overal namen armenkassen toe maar de regio die de meest drastische veranderingen ondervond waren de Noordelijke Nederlanden, waar de armenkassen zeer sterk tot drastisch toenamen.64 De invloed van de hervorming van de religie, de bevolkingsgroei en de toenemende circulatie van mensen vormden daarin cruciale elementen. De sterke uitgebreide en geformaliseerde zorg begon te kampen met problemen door de bovenvermelde aspecten, waarbij voornamelijk bevolkingsgroei geleid had tot een drastische hervorming van de armenzorg. De hervormingen waren bedoeld om zo min mogelijk mensen te ondersteunen via de armenkas, zoals onder meer zal blijken bij de vergelijking met de armenzorg in Gent.65 Deze hervormingen bestonden uit een uitsluiting via verscherping van de regels. De armenzorg groeide zeer sterk in deze periode tot hij zijn hoogtepunt bereikte in de 17de eeuw. Naast de puur ambachtelijke armenzorg kende deze periode een tot dan toe ongeziene aantal armenfondsen en ziekenfondsen.66

De 17de eeuw maakte een einde aan het monopolie dat de katholieke kerk en de ambachten hadden op de armenzorg. Met de Reformatie verloor de katholieke Kerk enorm veel invloed in heel wat landen (bv. Noordelijke Nederlanden en Scandinavische landen) maar ook heel wat invloed in ambachten die samen met hen de sterkere spelers waren in de zorgsector. Naast de religieuze geschillen voltrok zich een toenemende bureaucratisering en centralisering in vele regio’s met als gevolg dat het stadsbestuur zich geleidelijk aan bemoeide met de zorgsector. Dit gebeurde via de publieke armenkamer. Naast de

61 Masure, “’Eerlycke huijsarmen’,” 6. ; Prak, “Armenzorg 1500-1800,” 54. 62 Masure, “’Eerlycke huijsarmen’,” 7.

63 Huys, Duizend jaar mutualiteit, 53. 64 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 97. 65 Prak, “Armenzorg 1500-1800,” 84. 66 Wijngaarden, Zorg voor de kost, 231.

(25)

opkomende rol van het stadsbestuur steeg ook het aantal private instellingen en fondsen inzake armenzorg gestaag.67

Het belang van financiering voor de armenzorg en welzijnsvoorzieningen was een probleem waar iedere ambacht mee kampte. Om een armenzorgsysteem te onderhouden moest heel wat kapitaal en jaarlijkse inkomsten beschikbaar zijn. Daarom is het logisch dat de Kerk, grote ambachten, steden en rijke particulieren de voornaamste spelers waren in de zorgsector. Zij waren de personen of instellingen met het kapitaal. De rijke particulieren waren verantwoordelijk voor de private armenzorginstellingen en konden afkomstig zijn van allerlei klassen van de maatschappij.68 Ambachten en rijke particulieren konden afspraken maken omtrent het voorzien van armenzorg voor de leden van het ambacht.69 Deze hofjes (liefdadigheidsinstellingen) schonken vaak allerlei geld en materiaal aan armere leden van de maatschappij of aan armenkassen. 70 Het beoogde doel van deze rijke personen was de hoop op zielenheil, eer, reputatie maar tegelijk ook een soort disciplinering van de arbeidskracht door controle uit te oefenen.71

De katholieke Kerk heeft zichzelf eeuwenlang beschouwd als behoedster van de arme katholieken en andere zwakke groepen in de maatschappij. Als de rijkste instelling van de Nederlanden bood de Kerk hulp aan armen via hun godshuizen, armenhuizen, kloosters en via de parochiale steun.72 De Reformatie eindigde de dominante rol van de Kerk in de armensteun. De steden vervingen met hun publieke armenzorg de sterke katholieke invloed. De ambachten tenslotte bleven armensteun organiseren en bevonden zich op hetzelfde niveau als alle bovenstaande instellingen (Kerk, overheid en rijke particulieren) door hun privileges en opgebouwd kapitaal. Als grote overkoepelende instellingen beschikten ambachten over allerlei inkomsten, van premies (betaling aan een armenkas) tot entreegeld om toegang te krijgen tot het ambacht en de armenzorg. Andere inkomsten waren renten, obligaties, stukken grond, boetes, en schenkingen.73 Bij de bespreking van inkomsten van het ambacht zal opvallen dat het voornamelijk renten waren die instonden voor de financiering van de armenzorg. Aan de hand van deze inkomsten werd de zorg gefinancierd.

67 Sandra Bos en Ida H. Stamhuis, “Begrafenis- en weduwenfondsen, en prebende sociëteiten,” in Studies over zekerheidsarrangementen risico’s, risicobestrijding en verzekeringen in Nederland vanaf de Middeleeuwen, eds. Jacques van Gerwen en Marco H.D. Van Leeuwen (Amsterdam: NEHA, 1998), 175.

68 Wijngaarden, Zorg voor de kost, 238-239.

69 Anita Boele, Annemarie Bouman en Tine De Moor, “Commerciële huishoudens? De gevolgen van het Europese huwelijkspatroon en de inzet van niet-familiale hulp als overlevingsstrategie voor ouderen in het vroegmoderne Holland (casus: Leiden),” in Kwetsbare groepen in/en historische demografie, eds. Isabelle Devos, Koen Matthijs en Bart Van de Putte (Leuven: Acco, 2014), 29-30.

70 Heirbaut, “Een onbekende voorloper,” 8. 71 Wijngaarden, Zorg voor de kost, 18. 72 de Munck, “Fiscalizing solidarity,” 171. 73 Willem, “Ambachtelijke zekerheid,” 32.

(26)

Bij ambachten ging het voornamelijk over de kleinere onlosbare renten en erfelijke renten. De grotere erf- en lijfrenten werden meestal uitgedrukt in enkele Vlaamse ponden, terwijl deze kleinere renten van enkele schellingen tot groten en penningen konden gaan.74 Dit zal, zoals later zal blijken, de meest voorkomende inkomstenbron zijn bij de smeden, tijkwevers en de ticheldekkers.

Tekorten of crisissen in het budget werd opgevangen door inkomsten te vergroten door het verhogen van bovenvermelde inkomsten zoals entreegeld of premies.75

De grote spelers van de zorg-‘industrie’ waren dus de rijke particulieren, de ambachten, de Kerk en de steden. Elk van deze vier spelers hadden eigen vormen van steun gaande van hofjes tot armenkassen en godshuizen tot de stedelijke publieke armenkamers.

3.3 Toelatingscriteria en steun van het ambacht

Nu we de ruimere evolutie van de armenzorg hebben behandeld, kunnen we dieper ingaan op de organisatorische elementen van de armenzorg bij ambachten.

Armenzorg wordt hier beschouwd als de verzameling van zorg voor armen, zieken, weduwen en ouderen. Daar wordt geen onderling onderscheid in gemaakt. Als we het dus over armenzorg hebben, gaat het niet expliciet over armensteun alleen maar ook over bijdragen voor andere behoeftigen. In die zin kan dit onderzoek gemakkelijk tot foute conclusies leiden bij de lezer. Deze kritiek wordt ook door Dirk Heirbaut76 en Sandra Bos77 geformuleerd.

Voor je kon genieten van armensteun moest je voldoen aan enkele voorwaarden. Logischerwijs moest je lid zijn van het ambacht. De hele oorsprong van de armenzorg lag niet voor niets in het differentiëren van ambachten als een aparte klasse. Lid worden van een ambacht was niet zo vanzelfsprekend. Je moest hiervoor aan twee voorwaarden voldoen. De belangrijkste was poorterschap van de stad waar het ambacht zich bevond. Het kunnen uitoefenen van het beroep was niet voldoende. Als je aan deze voorwaarden voldeed, moest je een leertijd ondergaan als knecht bij één van de meesters van het ambacht. Je moest entreegeld betalen om toegang te krijgen tot deze opleiding. Binnen ambachten bestond een duidelijke hiërarchie. Er waren verschillen tussen de dienaar, knecht en de meester, alhoewel ze allen leden waren van het ambacht. De meester had een hogere status dan de knecht die op zijn beurt een hogere status genoot dan de dienaar. Bovendien heerste er een informele hiërarchie

74 Johan Dambruyne, “De 17de-eeuwse schepenregisters en de rente- en immobilientransacties te Gent enkele beschouwingen,” Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 42 (1988): 180. 75 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges,” 114.

76 Heirbaut, “Een onbekende voorloper.” 77 Bos, “Beroepsgebonden onderlinges.”

(27)

tussen de meesters onderling op basis van hun kapitaal en de lengte van hun lidmaatschap (4 generaties meester tegenover 1 generatie meester). De overstap van knecht naar meester kon enkel gebeuren door het afleggen van een meesterproef waarbij de knecht door een ‘raad’ van meesters beoordeeld werd.

Ook als je lid was, kon je niet simpelweg genieten van steun van het ambacht. De uitkeringen waren namelijk heel duur en werden voor een lange tijd uitgekeerd. Om volledige toegang te krijgen tot de armenzorg moest je enkele jaren lid zijn van het ambacht maar ook bijgedragen hebben tot de armenkas, als die er was. De grootte van de uitkering was sterk afhankelijk van de economische situatie en evolutie (bloeiperiodes, crisissen, kasoverschotten).

De steun die je kon genieten was daarnaast afhankelijk van de plaats van de groep in de hiërarchie. De armenkas van het ambacht kende vaak een onderverdeling waarbij de meesters de grootste steun kregen, terwijl de gezellen en knechten soms een aparte bus hadden voor hun armenzorg. Ze werden dus vaak uitgesloten van de armenkas van het ambacht.78 De bussen voor de gezellen en knechten in connectie met het ambacht, werden ook wel knechtbussen genoemd.79 Dit waren open bussen die beschikbaar waren voor alle leden (knechten) van het ambacht met de bedoeling een gelijkaardig bus als die van het ambacht te vormen. In deze bussen moest ieder lid een premium of wekelijkse betaling deponeren waarna ze steun konden verwachten. Een knechtenbus was echter niet helemaal hetzelfde aangezien deze in meer voorzag dan enkel geldelijke steun in het geval van armoede (bijvoorbeeld steun bij begrafeniskosten). Niet alle ambachten maakten een dergelijk onderscheid tussen de verschillende groepen binnen het ambacht. Zo waren er ambachten waar gezellen, leerlingen en meesters tot de armenkas konden toetreden. Het was ook vaak pas in de late 17de en 18de eeuw dat er een sterker onderscheid kwam in de bussen. In de hier bestudeerde ambachten was er bijvoorbeeld geen onderscheid tussen knechten en meesters.

Eén van de voornaamste voorwaarden om toegang te krijgen tot de armenzorg van het ambacht was het leiden van een goed leven.80 Alcohol, een strafblad, en een slechte reputatie waren uit den boze. Men moest een oprecht en eervol man zijn. Dronkenschap, overspel, vechten of andere verslavingen konden de toegang tot de armenzorg wegnemen.81 Dit hing nauw samen met de nadruk die lag op de eer en reputatie van zowel de leden als het ambacht in zijn geheel.

Het recht op toegang tot de armenkas was ook afhankelijk van de wekelijkse, maandelijkse of jaarlijkse bijdrage aan de kas. Daarbij moest je al enkele jaren lid zijn voor je steun kon krijgen. Te laat betalen

78 Willem, “Ambachtelijke zekerheid,” 39. 79 Willem, “Ambachtelijke zekerheid,” 34. 80 Wijngaarden, Zorg voor de kost, 259. 81 Heirbaut, “Een onbekende voorloper,” 6.

Afbeelding

Tabel 1: Varianten van de verschillende typen steun voor de armenzorg
Tabel 3: Graanprijzen in Gent in 1590-1650, weergegeven in Vlaamse groten per halster 129
Tabel 4: Samenstelling ticheldekkers na 1540 160
Tabel 5: Structuur van de inkomsten van de armenkas van de ticheldekkers in 1619 176 Private
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Na rust bleef Argon de controle over de wedstrijd houden en na tien mi- nuten spelen in de tweede helft kreeg Argon een goede mogelijk- heid toen een vrije trap vanaf de

Zo hebben begin vorig jaar de historische verenigingen van zowel Abcoude als De Ronde Venen zich al uitge- sproken voor een passende naam voor onze nieuwe

Voorgesteld wordt een alternatieve nieuwe naam voor de nieuwe ge- meente te vinden met hulp van de burgers, zodat de raad uiterlijk in mei 2011 in haar vergadering een keuze kan

De Ronde Venen – Een misselijk- makende ‘grap’ over Coen Moe- lijn, geschreven op twitter door po- litiek verslaggever Ferry Mulder uit Mijdrecht, heeft voor veel

Burgemeester en wethouders maken bekend dat de gemeenteraad van De Ronde Venen in zijn verga- dering van 15 december 2010 heeft besloten de Legesverordening De Ronde Venen 2011 met

Mijdrecht - Afgelopen zaterdag 18 december heeft het door HCM ge- sponsorde Atlantis D3 team zijn uit- wedstrijd tegen De Vinken D2 nipt verloren. Atlantis D3 is een

De raad wordt voorgesteld met dit dienst- verleningsconcept in te stemmen en eventueel een keuze te maken voor aanvul- lende dienstverlening door middel van Variant 1: een

De langdurig ge- blesseerde Megan van Aken is weer helemaal terug en heeft zich in de basis gewerkt.De wedstrijd in Lin- schoten kende voor Atlantis A1 een