• No results found

Organisatie van de drie ambachten in Gent: vergelijking

6. Vergelijking: de armenzorg te Gent

6.1 Organisatie van de drie ambachten in Gent: vergelijking

Voor we van start gaan met de vergelijking van drie ambachten is het van belang om kort stil te staan bij de aard van de rekeningen. Alhoewel alle drie de rekeningen de facto armenrekeningen zijn, verschilt de rekening van de smeden van die van de rest door haar focus op religieuze zaken. De rekeningen van de smeden geven niet enkel een overzicht van de organisatie van de armenzorg maar vormen een mix van die armenzorg met uitgaven voor het zielenheil van het ambacht.

De grote verscheidenheid aan typen ontvangsten en uitgaven maakt het moeilijker om een overzicht te maken. We zullen ons hier voornamelijk op de belangrijkste typen richten. We mogen daarbij uiteraard niet vergeten dat niet elk van de drie ambachten even kapitaalkrachtig was en dat er dus onvermijdelijk grote verschillen in absolute waarden zitten tussen de inkomsten en uitgaven van de ambachten. Omdat we niet voor iedere ambacht evenveel rekeningen ter beschikking hebben en bovendien ook niet voor dezelfde periode zullen we voornamelijk werken met percentages. Om de reële kapitaalkracht van het ambacht weer te geven zullen percentages getoond worden naast de absolute waarden.

We beginnen dit onderdeel met een samenvoeging van de inkomsten en uitgaven van elk van de drie ambachten zodat we voor ieder ambacht met één cijfer kunnen werken voor zowel uitgaven als inkomsten. Op deze manier kunnen we beter achterhalen hoe de armenzorg in zijn totaal werd georganiseerd. Dit cijfer zal, voornamelijk bij de smeden en tijkwevers gedeeld worden door het aantal jaren waarover de rekening verloopt om zo een beeld te vormen van de jaarlijkse inkomsten van de ambachten.

De inkomsten van het ticheldekkersambacht bedroegen 10 Vlaamse ponden, 8 schellingen groten en 10 groten voor 1619 en 1627 samen. We hebben daarbij de saldi van de jaren daarvoor afgetrokken zodat enkel de werkelijke ontvangsten worden weergegeven. Het saldo van de vorige rekeningen was immers in 1627 al opgelopen tot 30 Vlaamse ponden, 5 schellingen groten en 6 groten. De inkomsten van het jaar 1619 lag op 5 Vlaamse ponden en die van 1627 op 5 Vlaamse ponden, 8 schellingen groten en 10 groten. We zien hier dat het jaarlijkse inkomen van de ticheldekkers gemiddelde rond de 5 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten en 5 groten lag.

De uitgaven van het ticheldekkersambacht waren 12 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten en 10 groten over de twee jaren. Als we het uiteindelijke saldo berekenen over de twee jaren zien we dat de ticheldekkers een negatieve saldo hadden van 1 Vlaamse pond en 15 schellingen groten. Bij de

uitgaven zien we een groot verschil tussen de uitgaven van de twee jaren. In 1619 lagen de uitgaven op 4 Vlaamse ponden, 9 schellingen groten en 8 groten terwijl die in 1627 al gestegen waren naar 7 Vlaamse ponden, 14 schellingen groten en 2 groten. We zouden ervan kunnen uitgaan dat de gemiddelde uitgaven van de ticheldekkers lag op 6 Vlaamse ponden, 1 schellingen groten en 11 groten. Natuurlijk moet er hier rekening gehouden worden met het feit dat 1627 zich situeert in het midden van één van de grootste armoedecrisissen van Gent in de 1ste helft van de 17de eeuw. Het saldo bleek in dit geval trouwens negatief met -2 Vlaamse ponden, 5 schellingen groten en 4 groten.

De smeden hadden als kapitaalkrachtiger ambacht een totaalontvangst van 58 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten, 10 groten en 4 penningen over vier jaren (1621-1625) en een totaal van 52 Vlaamse ponden, 19 schellingen groten, 5 groten en 6 penningen aan uitgaven. Dit levert een uiteindelijk positief saldo van 5 Vlaamse ponden, 5 schellingen groten, 4 groten en 10 penningen op. In die zin was dit budget voor de smeden toereikend om de kosten te dragen tegenover het budget van de ticheldekkers. Vergeet daarbij niet dat het bij de smeden om meer dan enkel armenzorg ging wat kan verklaren dat er een hoger budget (inkomsten) ter beschikking werd gesteld. We zien hier dat de inkomsten van het smedenambacht van 29 Vlaamse Ponden, 7 schellingen groten, 9 groten en 8 penningen evolueerde naar 28 Vlaamse ponden, 17 schellingen groten en 8 penningen. Aangezien deze bedragen over elk twee jaar gingen (vier in totaal), zien we dat uiteindelijk het ambacht gemiddeld 14 Vlaamse ponden, 11 schellingen groten, 2 groten en 7 penningen per jaar verwierf, wat sterk uitsteekt boven de 5 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten en 5 groten van het ticheldekkersambacht. De uitgaven evolueerden van 30 Vlaamse ponden, 16 schellingen groten en 2 penningen tot 22 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten, 5 groten en 4 penningen. Dit bracht de jaarlijkse uitgaven op gemiddeld 13 Vlaamse ponden, 7 schellingen groten, 9 groten en 4 penningen. We zien hierbij dat het smedenambacht per jaar gemiddeld 1 Vlaamse pond, 3 schellingen groten, 5 groten en 3 penningen overhield.

De tijkwevers waren de kapitaalkrachtigste van de drie. Het ambacht had net als de ticheldekkers een overschot van vorige jaren opgebouwd (39 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten en 2 groten) waar we in onderstaande tabel geen rekening mee houden. In totaal ontving het ambacht over twee jaren 82 Vlaamse ponden en 10 schellingen groten en gaf het 64 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten, en 1 groten uit aan de armenzorg. Dit leverde een positief saldo van 18 Vlaamse ponden, 6 schellingen groten en 11 groten op, wat meer is dan de ontvangsten van de ticheldekkers op 2 jaar en de helft van de inkomsten van de smeden voor 1 jaar. Dit toont meteen het kapitaal en de financiële kracht van het ambacht. Op één jaar verdiende het ambacht gemiddeld 41 Vlaamse ponden en 5 schellingen groten en gaf het tijkweversambacht 32 Vlaamse ponden, 1 schellingen groten, 6 groten en 6 penningen uit.

Dit zorgde voor een positief saldo van 9 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten, 5 groten en 6 penningen.

Tabel 25: Inkomsten en uitgaven van de ambachten

Ambacht Inkomsten Uitgaven Saldo

Ticheldekkers 10/8/10/0 12/3/10/0 - 1/15/0/0

Smeden 58/4/10/4 52/19/5/6 5/5/4/10

Tijkwevers 82/10/0/0 64/3/1/0 18/6/11/0

Waar de inkomsten van de ticheldekkers 5 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten en 5 groten bedragen en die van de smeden 14 Vlaamse ponden, 11 schellingen groten, 2 groten en 7 penningen, liggen de inkomsten van de tijkwevers heel wat hoger. Van de drie ambachten had het ticheldekkersambacht gemiddeld jaarlijkse een negatieve saldo terwijl de smeden een positief saldo hadden van 1 Vlaamse pond, 3 schellingen groten, 5 groten en 3 penningen met opnieuw de tijkwevers die erboven uitsteken met een positief saldo van 9 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten, 5 groten en 6 penningen per jaar. Aan de hand van de inkomsten, uitgaven en saldo’s kan geconcludeerd worden dat het tijkweversambacht het kapitaalkrachtigste was van de drie, gevolgd door de smeden met uiteindelijk de ticheldekkers op de laatste plaats. Deze vaststelling ligt in de lijn der verwachtingen van onze eerdere beschrijvingen van de drie ambachten en hun vermogenscategorie.

Tabel 26: Inkomsten en uitgaven per jaar van de ambachten

Ambacht Inkomst per jaar Uitgave per jaar Saldo per jaar

Ticheldekkers 5/4/5/0 6/1/11/0 - 0/17/6/0

Smeden 14/11/2/7 13/7/9/4 1/3/5/3

Tijkwevers 41/5/0/0 32/1/6/6 9/3/5/6

Eén van de grootste inkomstenposten was die van de interesten op renten. Ze vormden voor zowel de ticheldekkers als de smeden het gros van hun inkomsten. Bij de tijkwevers was er in mindere mate sprake van deze inkomstenpost. Van de vijftien inkomstenposten bij het ticheldekkersambacht, brachten er 5 met de vermelding ‘memorie’ geen inkomsten op en verwezen er twee respectievelijk naar het overschot van de vorige jaren en een betaling van de huismeester. Bijna 100% van de inkomsten van de ticheldekkers waren afkomstig van deze renten. Bij de smeden was er sprake van 44 interesten op renten over de vier jaar, goed voor een totale som van 45 Vlaamse ponden, 12 schellingen groten, 10 groten en 4 penningen, wat neerkomt op ongeveer 78,35% van het totale

inkomen van het ambacht in 1621-1625 voor de armenrekening. De renten konden zeer sterk van elkaar verschillen van enkele groten tot enkele Vlaamse ponden. Een gemiddelde van deze renten zou geen goed beeld van hun werkelijke waarde verschaffen. Het was afhankelijk van waar de rente van toepassing op was wat de grootte van de rente bepaalde. Aangezien het merendeel van de renten echter rond enkele schellingen groten lag (1-20), lijkt het mij mogelijk ervan uit te gaan dat dit de norm was voor meeste renten die circuleerden en als inkomst dienden.

Bij de tijkwevers kunnen we spreken van slechts zes interesten op rentes. Alhoewel het er slechts zes zijn, zien we dat de ontvangsten die ze binnenbrachten veel hoger waren dan het totaal van zowel de ticheldekkers als de smeden in twee jaren, namelijk 41 Vlaamse ponden, 2 schellingen groten en 1 groten. Het is logisch dat een kapitaalkrachtig ambacht grotere bedragen kan investeren in de immobiliënmarkt en renten dan kleinere ambachten.

In onderstaande tabel brengen we het gewicht van deze inkomstenpost in de drie ambachten in beeld. Bij de ticheldekkers was het verantwoordelijk voor 94,68% van de inkomsten, bij de smeden voor ongeveer 78,35% en bij de tijkwevers voor 49,82% van het totaal inkomen. Het feit dat deze inkomstenpost zo dominant aanwezig is toont aan dat deze inkomst niet weg te denken is uit de organisatie van de armenzorg.

Tabel 27 en 28: Aantal renten van de ambachten

Ambacht Aantal renten Memorie Inkomst in percentage

Ticheldekkers 14 5 94,68%

Smeden 43 78,35%

Tijkwevers 6 49,82%

Ambacht Aantal renten

Memorie Inkomst in absolute waarde

Ticheldekkers 14 5 9/17/6/0

Smeden 44 45/12/10/4

Tijkwevers 6 41/2/1/0

De inkomsten van de ambachten waren voor de smeden en de ticheldekkers dus grotendeels gelijkaardig. Enkel de tijkwevers haalden een groot deel van hun inkomsten uit één bepaalde post die niet vermeld wordt bij de twee andere ambachten. Ze haalden hun inkomsten voornamelijk uit hun domein, in de vorm van huisrenten. Ze ontvingen in totaal 35 huisrenten waarvan er twee door ‘memorie’ niet betaald werden. Dit bracht 39 Vlaamse ponden, 8 schellingen groten en 2 groten op. In totaal had het ambacht, volgens de rekening, 39 huizen ter beschikking waarvan de rente bedoeld was

om de armenzorg te financieren. In sommige gevallen stond expliciet vermeld dat het om armenhuizen gingen maar dit was niet altijd het geval. Van de 39 huizen kreeg het ambacht van 36 huizen de renten terwijl 2 huisrentes niet betaald waren (zie ‘memorie’). De domeininkomsten kwamen neer op 47,76% van het totale budget aan inkomsten van het ambacht. Het vormde hierdoor de grootste inkomstenpost van het ambacht. Naast de 49,82% uit de interesten op rentes, haalde het ambacht ook inkomsten uit obligaties en schuldbetalingen. Er werden drie obligaties uitbetaald die samen goed waren voor 2 Vlaamse ponden of 2,42% van het totaal aantal inkomsten. De schuld waarvan sprake werd in dit jaar niet betaald.

De overige inkomsten van de smeden vinden we niet terug bij de andere ambachten. Het smedenambacht genoot inkomsten uit een armenbus die diende als een ‘spaarpot’ voor de arme leden van het ambacht. Deze armenbus was goed voor 4 Vlaamse ponden en 8 schellingen groten of 7,56% van alle inkomsten over de vier jaar. Een vergelijkbare ontvangst kwam voort uit het lotgeld dat vier jaar lang ontvangen werd. Het lotgeld bedroeg 5 Vlaamse ponden, 8 schellingen groten en 8 groten of 9,29% van alle inkomsten. Samen vormden deze twee inkomstenposten 16,85 % van het inkomen. Tot slot ontvingen de smeden het maatgeld dat vast lag op 20 schellingen groten en 8 groten per twee jaar en de offerpenningen ten bedrage van 14 schellingen groten. Samen kwamen die neer op 4,72%. Bij de uitgavenposten die de drie ambachten gemeen hebben, zijn er de administratieve kosten. Ieder ambacht moest betalen om de rekening bij het stadsbestuur neer te leggen (samenstelling, dubbel exemplaar en betaling magistraat). In sommige gevallen zoals bij de smeden was er sprake van pensioenen die men kan beschouwen als een administratieve kost. Alhoewel de uitgaven rond administratie niet de grootste zijn, zijn ze niet te onderschatten in de rekening. Bij de tijkwevers bedroegen de administratieve kosten 5 Vlaamse ponden, 2 schellingen groten en 10 groten voor 2 jaar wat neerkwam op 7,96% van het totaal aantal uitgaven. Bij het ticheldekkers bedroeg dit voor twee jaren 2 Vlaamse ponden en 8 schellingen groten maar kwam het in totaal neer op 19,74% van het totale aantal uitgaven van het ambacht. Bij de smeden werden de administratieve kosten het meest uitgebreid besproken en kwamen ze op 5 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten en 10 groten wat in totaal 9,74% was van hun totale uitgaven.

We merken hierbij op dat de administratieve kosten in verhouding lager waren bij de ticheldekkers maar dat ze procentueel met 19,74% veel zwaarder wogen op de rekening dan bijvoorbeeld de 7,96% van de tijkwevers.

Een tweede uitgavenpost de uitkeringen, werden door elk van de ambachten op een andere manier georganiseerd. De ticheldekkers maakten per aalmoes een aparte vermelding met de vermelding of die voor een suppoost was of voor een passant. De smeden daarentegen noteerden maar een uitkering

die verder verdeeld was in tien aalmoezen per week voor één weduwe. Tenslotte beschreven de tijkwevers uitgebreid hoe de verdeling zou werken, hoeveel armen er ondersteuning kregen en wat hun wekelijkse uitkering was.

De ticheldekkers gaven uiteindelijk over de beide jaren 22 aalmoezen uit. In 1619 gaf het ambacht 3 Vlaamse ponden, 5 schellingen groten en 8 groten aan aalmoezen weg aan 9 armen (zowel passanten als suppoosten). Dit steeg tot 6 Vlaamse ponden, 10 schellingen groten en 2 groten voor 13 aalmoezen in 1627. Er vond hierbij bijna een verdubbeling plaats van het budget voor de armenuitkeringen. Dit is niet zo verbazingwekkend aangezien het jaar 1627 het grootste crisisjaar was van de eerste helft van de 17de eeuw met zeer hoge voedselprijzen, lage lonen en een strenge winter. In het deel over de rekening van de ticheldekkers heb ik eerder een hypothese weergegeven over de mogelijke gemiddelde aalmoes per arme die wellicht op tien schellingen groten zou liggen. Het totaal van de uitgaven voor de armenzorg lag bij de ticheldekkers op 80,26%.

Bij de smeden weten we niet veel over de verdeling van de armenuitkeringen. Er was enkel vermelding van aalmoezen in de jaren 1621-1623 terwijl elk spoor daarvan ontbrak in 1623-1625. In beide jaren (1621-1623) werd 3 Vlaamse ponden gegeven aan een weduwe. In de rekening is vermeld dat deze som verdeeld werd in 10 groten per week voor 72 weken lang. Verder is er niks geweten over de armenzorg en hoeveel armen (als er al armen werden ondersteund) hier precies steun kregen van het ambacht. De uitgaven voor de armenzorg bedroegen bij de smeden uiteindelijk maar 5,66% van het totaal. Aangezien voor twee jaar alle uitgaven aan armen ontbraken terwijl de rekening daarnaast voornamelijk religieuze uitgaven bevat, is dit niet meteen verrassend. Wat wel opmerkelijk is, is dat de smeden minder uitgaven aan armenzorg dan de ticheldekkers ondanks hun groot verschil in kapitaal, inkomen en leden. De ticheldekkers gaven in beide jaren meer uit aan de armenzorg dan de smeden. Dit gegeven kan wijzen op een groter armoedecijfer bij de ticheldekkers of op een minder sterke focus op armoede en dus een minder groot budget voor de armen bij de smeden. Als we de bronnen mogen geloven dan ligt de tweede optie meer voor de hand. Daarnaast mogen we niet vergeten dat het ticheldekkersambacht (ook tijkwevers) meer geproletariseerd was en afhankelijker was van loonarbeid terwijl smeden op een meer zelfstandige wijze hun beroep beoefenden. Hoe dan ook blijkt het smedenambacht in deze vier jaren bijzonder weinig steun aan arme leden te hebben verstrekt, ondanks de woelige periode.

De tijkwevers gaven het meeste uit aan de armen. In de beschrijving van de uitkeringen geeft het ambacht aan dat er 7 armen (gezinnen) werden ondersteund door het ambacht in 1617-1619. Vijf van deze gezinnen kregen 2 schellingen groten per week en 2 daarvan kregen 12 groten (1 schelling groten) per week. Het verschil in steun zal vermoedelijk afhankelijk zijn van de behoeftigheid of de grootte van de families. In tegenstelling tot de het ticheldekkersambacht, geeft het tijkweversambacht (alsook de

smeden bij de weduwe) duidelijk weer hoeveel steun men per week ontving en hoeveel armen die steun ontvingen. Het totale bedrag kwam neer op 55 Vlaamse ponden en 17 schellingen groten, wat een enorm bedrag is in vergelijking met de andere ambachten. Zo’n hoog bedrag is onvoorstelbaar voor zowel de ticheldekkers als de smeden aangezien het meer bedraagt dan hun ontvangsten van twee jaar. De uitgaven voor de armenzorg kwamen voor de tijkwevers neer op 87,06% van het totaal. Een tweede uitgave die je onder de armenzorg terugvindt, zijn de pensioenen. Alhoewel pensioenen niet altijd werden gegeven aan arme bejaarden (vandaar de onderverdeling bij administratieve kosten bij het pensioen van de huismeester), kan deze post in sommige gevallen toch beschouwd worden als een last van de armenzorg. Als kleinste ambacht hadden de ticheldekkers geen pensioenbetalingen in hun twee jaren, die vermelding vinden we enkel bij de smeden en de tijkwevers. Bij de tijkwevers gaat het over twee pensioenen waarvan enkel het pensioen van 5 schellingen groten aan een knecht kan beschouwd worden als een mogelijke vorm van armensteun.

Bij de smeden werden er twee pensioenen uitbetaald die ingedeeld werden bij de administratieve kosten doordat ze bedoeld waren als een beloning voor de vaak al rijke huismeester.

Procentueel gezien besteedden de ticheldekkers en de tijkwevers bijna evenveel aandacht aan de armenzorg (zo’n 80%). Bij de smeden daarentegen toont de 5,66% aan dat armenzorg weinig belang had in het ambacht en dat de aandacht voornamelijk naar religieuze zaken ging. De mogelijkheid om een vaste uitkering te geven aan de armen bij de tijkwevers was het gevolg van hun kapitaalkrachtige positie. Alhoewel de ticheldekkers evenveel belang hechtten aan de armenzorg konden zij niet dezelfde bedragen neertellen als de tijkwevers. Tot slot is de vermelding van aalmoezen voor passanten bij de ticheldekkers uniek aangezien zij die als enige vermelden. Dit kan aantonen dat de ticheldekkers een hechtere relatie hadden met beroepsgenoten uit andere regio’s.

Tabel 29: Armenzorg van de ambachten tegenover de uitgaven

Ambacht Aantal uitkeringen Uitgaven in percentage

Ticheldekkers 23 80,26%

Smeden 1 (per week voor 72 weken) 5,66%

Tijkwevers 7 (per week) 87,06%

Tabel 30: Armenzorg van de ambachten tegenover de inkomsten

Ambacht Aantal uitkeringen Uitgaven in percentage

Ticheldekkers 23 93,75%

Smeden 1 (per week voor 72 weken) 5,15%

Naast de administratieve kosten en de kosten rond armenzorg had je bij de tijkwevers uitgaven rond erfrenten, vaste betalingen en reparaties aan de huizen. De erfrenten en vaste betaling komen niet voor bij de andere ambachten. De vaste betaling werd echter in het bestudeerde jaar niet betaald en er waren slechts 2 erfrenten waarvan slechts 1 betaald werd waar we de gegevens van hebben. Het ging over een erfrente aan het Begijnenhof van Gent die neerkwam op 4 schellingen groten. Hiermee vormde de erfrenten de laagste uitgaven met slechts 0,31%. Bij het smedenambacht was er sprake van één gelijkaardige rente voor een knecht van het ambacht. Net als bij de tijkwevers bedroeg dit slechts een kleine 0,37% van hun totale uitgaven.

De reparaties of ook wel domeinkosten bedroegen 2 Vlaamse ponden, 12 schellingen groten en 2 groten. De exacte reparaties worden niet nader besproken, enkel dat het om herstellingen ging over de boven vernoemde huizen. Deze reparaties vormden 4,05% van het totale budget aan uitgaven van de tijkwevers. Deze uitgaven vormden naast de armenuitgaven, administratieve uitgaven en de betaling van een rente de enige gelijkenis met het smedenambacht. In tegenstelling tot de tijkwevers waren de reparaties van de smeden echter voornamelijk bedoeld voor religieuze zaken als de kapel van het ambacht. De som van deze reparaties en andere werken kwam neer op 5 Vlaamse ponden, 5 schellingen groten en 2 groten wat gelijk is aan 9,92% van het totaal.

De laatste uitgave van de tijkwevers was die aan de ontvanger van de heilige geest van Sint-Baafs. Het bedroeg 3 schellingen groten en 1 groten wat gelijk was aan nog geen 0,23% van het totaal.