• No results found

Gent economisch en sociaal tijdens de eerste helft van de 17 de eeuw

In dit deel gaan we in op de economische conjunctuur van de stad waarbij de nadruk ligt op crisisjaren. We bespreken die economische conjunctuur aan de hand van gegevens over zowel de handel als de immobiliënmarkt van Gent. De crisisjaren slaan op jaren waarin door allerlei voorvallen de armoede zeer sterk stijgt. Enkele mogelijk oorzaken hiervan zijn strenge winters, voedselprijzen die stijgen, oorlog, natuurrampen en hongersnoden door misoogsten. Enkele van deze gekende crisisjaren die van belang zijn voor de door ons bestudeerde rekeningen (1617-1627) zijn die van 1622 en 1625. Het gaat respectievelijk om een strenge winter en een stijging van voedselprijzen.

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de graanprijzen in Gent van 1590-1650 per halster128. Eén van de belangrijkste voedingsmiddelen voor arme mensen was rogge(brood). Rogge was het goedkoopste brood dat men kon kopen. We zien dat de voedingsprijzen bij zowel rogge, graan, mout als haver voortdurend schommelen. De stijgingen komen bij alle vier met elkaar overeen. In de laatste

126 Johan Dambruyne, “De Gentse bouwvakambachten in sociaal-economisch perspectief,” in Werken Volgens De Regels : Ambachten In Brabant En Vlaanderen 1500-1800, eds. Hugo Soly en Catharina Lis (Brussel: VUB Press, 1994), 52.

127 Dambruyne, “De Gentse bouwvakambachten,” 52.

jaren van de 16de eeuw merken we op dat de prijzen van graan sterk stijgen van 64 Vlaamse groten in 1593 tot 140 Vlaamse groten in 1594; de daaropvolgende jaren ondervinden de graanprijzen fluctuaties met een stabilisering onder en rond de 60-80 Vlaamse groten. De graanprijzen blijven daarna redelijk stabiel tot 1607 als de prijzen van graan stijgen van 64 Vlaamse groten tot 120 Vlaamse groten en tot 168 Vlaamse groten in het daaropvolgende jaar. Na 1608 bleven de graanprijzen betrekkelijk hoog tot 1618-1620 met een periode van lage graanprijzen. Vanaf het jaar 1621 ondervinden de graanprijzen een voortdurende stijging met hoogtepunten in 1630 met 204 Vlaamse groten en in 1648 met 232 Vlaamse groten.

Winters waren periodes waarin de armoede sterk steeg. Aan de ene kant stegen de voedselprijzen in de winter en aan de andere kant hadden sommige ambachtsleden minder werkopportuniteiten en lagen de winterlonen vaak lager dan de zomerlonen. Het was in deze jaren dat de lonen laag en uitgaven hoog lagen. Door de winter van 1608 en de stijging in voedselprijzen was het jaar 1609 het toneel van zeer hoge graanprijzen. We merken op dat er in 1616-1617 hoge graanprijzen en strenge winters plaatsvonden en dat gedurende de gehele periode van 1616-1627 de armoede gestaag bleef stijgen, wat leidde tot voortdurende hogere armoedeproblemen. Niet elke winter ging gepaard met hoge voedselprijzen. De strenge winters van 1618-1620 zorgden ondanks de redelijke graanprijzen nog steeds voor een stijgende armoede in Gent.

De hier bestudeerde periode situeert zich tussen 1617-1627 en bijgevolg op een moment van strenge winters en hoge graanprijzen. Deze ‘crisis’-periode was een moment van zeer hoge armoede, en met de strenge winters ook misoogsten. Voornamelijk de rekeningen van de ticheldekkers en die van de smeden dateren (1619; 1621-1625 en 1627) uit perioden van zeer hoge graanprijzen en de daarbij horende dure armenzorg om aan de hoge voedselprijzen tegemoet te komen. De rekening van de tijkwevers dateert van 1617-1619, een periode van relatief lage graanprijzen. Dit betekent niet noodzakelijk dat de kosten rond armenzorg dan lager zouden liggen, aangezien de ‘miserie’ van de vorige jaren nog steeds moest opgevangen worden.

We kunnen aan de hand van de graanprijzen concluderen dat er verschillende fasen van hoge en lage conjunctuur waren in Gent. De periode van 1590-1600 was een moment van laagconjunctuur dat gevolgd werd door een periode van hoogconjunctuur in de eerste twee decennia van de 17de eeuw. In de periode 1600-1620 kunnen drie periodes van hoge graanprijzen onderscheiden worden: 1607-1608, 1611 en 1615-1617. Daarna kwam de Gentse economie in een laagconjunctuur terecht van 1620 tot 1650. Tijdens deze periode bleven de graanprijzen aanhoudend hoog met hier en daar schommelingen en enkele zeer hoge pieken als die van 1649. Deze evolutie is duidelijk weergegeven in grafiek 1.

Tabel 3: Graanprijzen in Gent in 1590-1650, weergegeven in Vlaamse groten per halster129

Jaar Rogge Gerst Mout Haver

1590 72 76 72 60 1591 48 34 42 30 1592 60 48 44 40 1593 64 52 44 36 1594 140 96 84 50 1595 168 102 90 60 1596 120 102 96 54 1597 140 100 96 56 1598 110 90 80 52 1599 80 60 54 38 1600 88 80 76 56 1601 72 72 68 40 1602 64 60 57 36 1603 84 60 69 44 1604 64 72 66 48 1605 56 68 64 38 1606 64 64 62 38 1607 120 64 62 40 1608 168 114 105 54 1609 76 68 62 42 1610 60 68 60 40 1611 120 90 74 60 1612 76 63 54 63 1613 66 62 69 36 1614 78 84 80 60 1615 100 96 80 70 1616 132 84 76 60 1617 132 86 80 68 1618 80 74 68 68 1619 52 60 64 52 1620 56 54 54 39 1621 103 68 64 52 1622 156 84 81 56 1623 116 88 78 48 1624 102 92 81 56 1625 184 128 84 60 1626 168 116 112 68 1627 96 88 78 56 1628 112 90 82 56 1629 132 104 96 60 1630 204 132 126 78 1631 152 123 122 66 1632 132 102 96 66 1633 136 112 92 75

129 Jan Craeybeckx en Charles Verlinden, Dokumenten voor de geschiedenis van prijzen en lonen In Vlaanderen en Brabant. Deel II (XVe-XIIIe eeuw) (Brugge: De Tempel, 1959), 63-64.

1634 114 96 96 60 1635 120 120 120 72 1636 132 120 120 80 1637 132 120 120 84 1638 120 108 108 84 1639 180 108 108 78 1640 168 138 120 84 1641 132 120 108 84 1642 136 132 132 66 1643 160 128 126 78 1644 168 120 116 88 1645 114 108 100 72 1646 108 104 100 66 1647 156 105 102 60 1648 184 100 100 76 1649 232 156 144 90 1650 174 138 124 78

De herneming van de Tachtigjarige Oorlog na het Twaalfjarig Bestand zorgde voor een demografische druk en groei op de stad. Vele plattelandsinwoners gingen op de vlucht naar Gent om te ontsnappen aan de oorlog. De voortdurende demografische groei, gekoppeld aan strenge winters zorgden ervoor dat Gent in 1627 een tot dan toe nog nooit geziene hoge armoede kende. In de vergelijking met Gent in deel 6 zal getoond worden dat er in 1626 een nieuw voorgebod kwam om de publieke armenkas te ontlasten en ook dat in 1627 de hoogste armenuitkeringen werden uitbetaald.

0 50 100 150 200 250 1590 1600 1610 1620 1630 1640 1650

Grafiek 1: Evolutie rogge prijzen in Gent, 1590-1650. Weergegeven in

Vlaamse groten per halster

Om de economische conjunctuur van Gent te bestuderen zijn er tal van opties. Door de verwantschap met het onderwerp hebben we besloten om voornamelijk te kijken naar de rententransacties en de immobiliënmarkt aangezien beide sterk vertegenwoordigd zijn in de armenrekeningen.130 Gent noteerde, vanaf de 16de eeuw, alle rentetransacties met betrekking tot stedelijke immobiliën alsook het verkopen en bouwen van gebouwen in de stad in schepenregisters. Deze akten werden door schepenen van de keure genoteerd in ‘jaarregisters’ of de ‘vrij huis, vrij erve’ registers.131. Na 1640 viel deze registratie in de handen van het Gentse notariaat (notarissen).

De akten in de registers bestonden uit vier soorten: de renteverkopen, de renteoverdrachten, de verkopingen en de erfgevingen.132 Deze vier soorten zullen later gedetailleerd besproken worden. Het aantal akten rond renten en onroerende goederen van de stad nam tijdens de eerste decennia van de 17de eeuw toe. Er vond een stijging plaats van 355 akten in 1600 tot 473 akten in 1610 (= toename van 1/3).133 Dit steeg tot 487 akten in 1620 om dan te dalen tot 397 akten in 1630. Deze evolutie geeft aan dat er van 1600 tot1620 een economische groei plaatsvond en dat er meer kapitaal begon te stromen via de renten.134 De daling van 1620 tot 1630 met 90 akten toont dan weer aan dat de Gentse economie zich in een recessie bevond en dat er minder kapitaal circuleerde. Aan de hand van deze gegevens kunnen we concluderen dat de jaren 1600-1620 een economische expansie brachten terwijl er vanaf de jaren 1620-1630 een economische recessie plaatsvond.

Als we daadwerkelijk kijken naar het kapitaal in renten dat in de eerste decennia van de 17de eeuw omging, zien we een bevestiging van deze evolutie. Het kapitaal dat in renten én immobiliën werd geïnvesteerd steeg van 25.548 Vlaamse ponden tot 34.985 Vlaamse ponden in 1610 en 52.687 Vlaamse ponden in 1620 om uiteindelijk te dalen tot 46.658 Vlaamse ponden in 1630.135 De groei van het kapitaal en de daling in 1630 laat ons toe om hetzelfde te concluderen als bij het aantal akten. Er was een algemene economische groei van 1600-1620 tot een uiteindelijke economische recessie in 1630. De stijging in het aantal akten en renten toont aan dat er in Gent een grote vraag alsook aanbod was van krediet en contant geld, en dat er dus toegenomen economische bedrijvigheid was.136 Het aantal renteverkopers nam altijd sterker toe dan het aantal kopers tijdens de economische recessie.137

130 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 159. 131 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 159. 132 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 160. 133 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 163. 134 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 163. 135 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 164. 136 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 166.

De spelers die actief waren op deze rentenmarkt waren ambachtslieden, kooplieden, militairen en andere leden van de middenklasse. Helaas is het procentueel aandeel van deze groepen niet gekend.138 Als we een blik werken op akten die enkel van toepassing waren voor renten zien we dezelfde stijgingen. Het aantal akten steeg van 165 in 1600 tot 254 in 1620 om dan kort te dalen tot 194.139 De kapitaalwaarde van de renten in die jaren volgt dezelfde evolutie. De economische groei toont zich weer in het aantal nieuwe rentes dat werd gemaakt in deze jaren. Zo werden er in 1600 80 nieuwe renten gemaakt (renteverkoop) en steeg dit tot 190 in 1620 waarna het daalde tot 166. Het feit dat er nieuwe renten werden gecreëerd en dat het kapitaal dus werd geïnvesteerd in deze nieuwe renten toont aan dat er een sterke stijging was en uitbreiding van de economie na 1600 met een korte dip in 1630.140 De hoeveelheid kapitaal die geïnvesteerd werd bevestigt de economische conjunctuur: dit mag blijken uit de groeiende investeringen in 1620 (hoogconjunctuur) tegenover de dalende investeringen in 1630 (laagconjunctuur).141

Ook de huishuurindex kan een aanwijzing zijn voor economische groei. Hij kende een voortdurende stijging vanaf 1600. Het feit dat die stijging zich doortrok tot in 1630 wijst op de invloed van een andere factor op de huishuur- en huisverkoopmarkt. Johan Dambruyne wijst op de stijging van de algemene levensduurte als oorzaak van die blijvende stijging. De blijvende stijging van de prijzen van de huizen zonder dat de lonen die tendens volgden, zorgden voor een groei van de armoede. Als we kijken naar de huishuurindex van kleine en goedkope huizen dan zien we dat deze steeg vanaf 1590 (gelijk aan 100) tot 162 in 1600. Hij bleef vervolgens stijgen tot 171 in 1610, 199 in 1620 en nam uiteindelijke een grote sprong naar 296 in 1630.142 De sterke stijging toont aan waarom het armoedecijfer en de uitkeringen enorm stegen in de jaren 20-30. De huishuurprijzen zijn hier dus gestegen met 31% tussen 1590-1600 tot 38% in 1610, 76% in 1620 en uiteindelijk met 128% in 1630.143

Zeventig procent van het globale huizenaantal bestond in de 17de eeuw uit goedkope huizen, 25% bestond uit bescheiden tot vrij dure huizen en 5% kon beschouwd worden als duur tot zeer duur.144 Het merendeel van de huizen waren dus kleine en goedkope huisjes terwijl slechts 30% van de bevolking in bescheiden tot dure huizen leefde. Deze cijfers geven ons meteen ook de sociale hiërarchie (piramide) van Gent weer, met een kleine rijke top, een beperkte middengroep en een grote arme basis.145 Een voorbeeld van dit verschil kunnen we geven aan de hand van het prijsverschil van

138 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 168. 139 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 168. 140 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 168.

141 Dambruyne, “conjunctuur, stratificatie en koopkracht,” 134. 142 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 172.

143 Dambruyne, “conjunctuur, stratificatie en koopkracht,” 140. 144 Dambruyne, “conjunctuur, stratificatie en koopkracht,” 142. 145 Dambruyne, “conjunctuur, stratificatie en koopkracht,” 142-143.

twee huizen in 1620: het goedkoopste huis werd gekocht voor 18 Vlaamse ponden en het duurste voor 1.750 Vlaamse ponden.146 Dit is een enorm groot verschil.

De onderstaande grafiek, ontleend aan Johan Dambruyne, geeft de stijging van de prijs van roggebrood en de huishuren weer. Roggebrood was het basisvoedsel dat de armen kochten om te overleven. Er valt meteen op dat de huishuren een veel drastischer en een voortdurende stijging kennen in vergelijking met die van het roggebrood. Het roggebrood kende drie bewegingen: 1590-1610 een neerwaartse, 1610-1647 een opwaartse en vervolgens een dalende.147

De stijgende huishuurindex houdt direct verband met het volume kapitaal dat in huizen werd geïnvesteerd. De verkopingen en erfgevingen van onroerende goederen ondergaan dezelfde trend als die van de rentetransacties: een gelijkaardige stijging van 18.994 Vlaamse ponden in 1600 tot 35.867 Vlaamse ponden in 1620 en een kleine dip tot 34.011 Vlaamse ponden in 1630.148 De daling tussen 1620-1630 weerspiegelt zich ook in het aantal akten dat daalde van 233 in 1620 tot 203 in 1630. De stijging in zowel aankoopprijs als huur, zorgde er uiteindelijk voor dat men heel wat geld moest neerleggen voor een klein huis in Gent. Volgens de berekeningen van Johan Dambruyne kon je in 1590 4 Vlaamse ponden neerleggen voor een huis maar moest je voor het zelfde pand in 1641 al minstens 40 Vlaamse ponden neerleggen.149

146 Dambruyne, “conjunctuur, stratificatie en koopkracht,” 143. 147 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 173.

148 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 179. 149 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 179.

Grafiek 2: Prijsindex rogge vs. huishuurindex150

De huishuurindex steeg gestaag met de groei van de bevolking die toename van 31.000 in 1610 tot meer dan 51.000 in 1670.151 In die zin is de stijging van de huur voornamelijk toe te schrijven aan de bevolkingstoename. Tussen 1610 en 1670 steeg de bevolking met ruim 15.000 inwoners wat een enorme vraag naar woningen meebracht. De oorzaak hiervan was oorlog en massale migratie van de plattelandsbevolking.152

Het Twaalfjarig Bestand dat reeds eerder werd vermeld, was een periode van economische groei en verklaart waarom er een economische expansie was tot 1620. Een ander voorbeeld hierbij is de stijging het aantal schepen van 200 in 1607 tot 800 in de Sassevaart in Gent.153 Het bevolkingsaantal nam toe met 6.000.154 De daaropvolgende hervatting van de Tachtigjarige Oorlog komt dan weer overeen met de economische recessie die in Gent plaatsvond. De bevolkingsgroei die toenam door de plattelandsvlucht had een stevige invloed op deze recessie. Op de Sassevaart daalde het aantal schepen van 1269 in 1619-21 tot 540 schepen in 1629-30 bij de aanhef van de oorlog.155

150 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 174.

151 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 173. ; H. van Werveke, De curve van het Gentse bevolkingscijfer in de 17e en de 18e eeuw : (avec résumé Français) (Brussel: Paleis der Academiën, 1948).

152 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 176. 153 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 164-165. 154 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 176. 155 Dambruyne, “De Gentse immobiliënmarkt,” 165.

De Gentse economie onderging duidelijk een voorspoedige expansie in de eerste helft van de 17de eeuw. De economie kende een gunstige ontwikkeling waarbij zowel het aantal renten als de bedrijvigheid op de immobiliënmarkt sterk expandeerde. Het versteningsproces, de intense bouwactiviteiten samen met de stijgende huisverkoopprijzen en huishuren alsook het groeiende bevolkingsaantal, creëerden een ideaal milieu voor Gent om zijn economie te ontwikkelen.156 Uit de verschillende cijfers over renten en de immobiliën leiden we af dat, alhoewel Gent een voortdurende expansieve economie had, het niet allemaal even vlot verliep. De cijfers geven telkens weer aan dat Gent in de periode 1600-1620 een zeer positieve economische groei kende, maar dat daarna een recessie volgde die het armoedeprobleem deed toenemen in Gent. De verstoring door de recessie heeft de economie echter niet langtijdig geschaad. Al bij al was de eerste helft van de 17de eeuw voor Gent een periode van economische expansie en herstel. De glorietijd van de 14de-15de eeuw hebben ze niet kunnen evenaren maar het was desondanks een gouden tijdperk voor Gent.157