• No results found

5. Analyse van de ambachten

5.2 Het smedenambacht

5.2.2 Armenzorg bij het smedenambacht

5.2.2.2 Smeden: rekening van 1623-1625

De ontvangsten van de jaren 1623-1625 zijn net als die van de vorige jaren grotendeels afkomstig van interesten op renten (belegging immobiliënmarkt). Net als het vorige jaar kent deze rekening een variatie in de verschillende ontvangsten van de interesten. Het gaat in dit geval om 22 vermeldingen. Het merendeel kwam van private personen terwijl één rente betaald werd door de tresorier van de stad, wat er op wijst dat het magistraat geld leende van ambachten. De laagste ontvangst, van ene Davidt vander Schelden, bedraagt dertien groten en vier penningen terwijl de hoogste ontvangst, afkomstig van de tresorier van Gent, neerkomt op zes Vlaamse groten. Het verschil tussen de twee is groot, maar dat is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan het verschillende karakter van de renten. De hoge interest is immers afkomstig van de tresorier (ambt in de stad). In totaal werd er 23 Vlaamse ponden, 14 schellingen groten, 4 groten en 8 penningen aan inkomsten gehaald uit deze renten.

De rekening kent een gelijkaardige opbouw als die van het vorige jaar. Er was opnieuw een inkomstenbron in vorm van een armenbus met in totaal 2 Vlaamse ponden. Er werd in dit jaar iets minder ingezameld, namelijk 8 schellingen groten, dan de vorige jaren. Dit kan een aanwijzing zijn van gebrek aan geld voor de armen te kunnen ondersteunen. Naast de armenbus waren er ook de inkomsten van het maatgeld op een mudde kool die net als de vorige jaren 20 schellingen groten en 8 groten bedroeg en daarmee een vaste wederkerende inkomstenpost van het ambacht vormt. Naast bovenvermelde inkomsten had je offerpenningen voor de heilige Sint-Elooi die niet in ontvangst zijn genomen (memorie). Het laatste inkomen is het lotgeld dat op 2 Vlaamse ponden en 12 schellingen groten lag.

Het totaal aantal ontvangen bedraagt bij deze rekening 28 Vlaamse ponden, 17 schellingen groten en 8 penningen, wat een verlaging is ten opzichte van de inkomsten van 1621-1623.

Tabel 17: Structuur van de inkomsten van de armenkas van de smeden in 1623-1625200

Private persoon

Openbare instelling

Type inkomen Memorie Ontvangst

21 1 Interest op een rente 23/4/4/8 Armenbus 2/0/0/0 Maatgeld 0/20/8/0 Offerpenningen 1 /

200 Opgesteld aan de hand van eigen berekeningen door de rekenfouten die aanwezig waren in de oorspronkelijke bron.

Lotgeld 2/12/0/0

Totaal ontvangen:

28/17/0/8

Uitgaven

De rekening start met de terugbetaling aan de huismeester van het negatieve saldo van het vorige jaar, dat 11 schellingen groten, 9 groten en 4 penningen bedroeg. Het wordt daarna opgevolgd door een reeks van religieuze kosten en volgt daarmee dezelfde structuur als die van de rekening van 1621- 1623. Dezelfde kosten voor de dienst van de priester, de zanger en het koor in de kapel en liturgische benodigdheden zijn hier dan ook terug te vinden. In totaal waren er vier religieuze uitgaven die neerkwamen op 14 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten en 3 groten. Naast deze kosten waren er reparaties en bouwwerken die plaatsvonden binnen en buiten de kapel. De 7 uitgaven rond reparaties en bouwwerken bedragen samen 3 Vlaamse ponden, 18 schellingen groten en 10 groten.

De administratieve kosten bestaan uit de betaling aan de baljuw, pensioen voor de huismeester, de griffie en de secretaris voor het controleren van de rekening en het inzweren van de huismeester. De typische opmaak van de rekening, het dubbele exemplaar en de registratie van de rekening zijn ook nu in de rekening weergegeven. Deze uitgavenpost komt samen neer 2 Vlaamse ponden, 15 schellingen groten en 11 groten.

Er is ook één enkele betaling van renten. Het betreft een knecht die een rente ontving van 6 schellingen groten en negen groten. Waarom deze rente werd uitbetaald aan de knecht is niet geweten en wordt niet weergegeven in de rekening zelf.

In deze jaren was er geen sprake van enige armenzorg of armenbetalingen. De weduwe Pullets kreeg in deze jaren geen steun meer en voor de rest was er nergens vermelding van aalmoezen. De enige verwijzing naar armen vinden we hier opnieuw bij het luik ‘ontvangst’ waar er sprake is van een armenbus waar geld voor werd ingezameld.

Een laatste uitgave bestond uit kosten rond voedsel en drank voor de ‘suppoosten’ van het ambacht die aanwezig waren (hielpen) bij de loting van marktkramen van de smeden op de halfvastenmarkt. Die werd ieder half jaar georganiseerd. Het kwam neer op 6 schellingen groten en 8 groten.

Het totaal uitgegeven bedrag is in dit geval 22 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten, 5 groten en 4 penningen. Dit bedrag ligt veel lager dan de ongeveer 30 Vlaamse ponden van het vorige jaar. De uitgaven zijn dus van 1621-1623 tot 1623-1625 gedaald met bijna 30%, een drastische verlaging die doet vermoeden dat het ambacht het moeilijk krijgt om de hoge uitgaven van de vorige jaren te evenaren.

Tabel 18: Structuur van de uitgaven van de armenkas van de smeden in 1623-1625201

Private personen

Openbare instellingen

Type uitgave Memorie Uitgaven

1 Saldo vorig jaar 0/11/9/4

7 Administratieve kosten 2/15/11/0 4 Religieuze kosten 14/4/3/0 7 Reparaties + bouwwerken (mogelijk aan kapel)

3/18/10/0

1 Betaling voedsel bij

loting 0/6/8/0 1 Rente knaap 0/6/9/0 Totaal uitgaven: 22/3/5/4 Totaal

Als we de totalen van ontvangst en uitgaven tegenover elkaar stellen dan valt op dat het ambacht een hoog positief saldo heeft. De ontvangsten lag op achtentwintig Vlaamse ponden, zeventien schellingen groten en acht penningen terwijl de uitgaven slechts tweeëntwintig Vlaamse ponden, drie schellingen groten, vijf groten en vier penningen bedroegen. Dit wijst erop dat het ambacht zes Vlaamse ponden, vier schellingen groten en vier groten aan reserve overhielden op het einde van het jaar.

Dit zou erop kunnen wijzen dat het goed gaat met het ambacht en dat er weinig kosten zijn die niet kunnen betaald worden. Het gebrek aan armensteun in deze ‘armen’rekening laat ons niet toe om iets te kunnen zeggen over het voorkomen van armoede in het ambacht. Vermoedelijk zouden in deze periode (1616-1626) de kosten rond armenzorg moeten gestegen zijn door de eerder vermelde strenge winters en hogere graanprijzen.