• No results found

Evolutie van de armenzorg bij de ticheldekkers: de rekeningen van 1619 en 1627

5. Analyse van de ambachten

5.1 De ticheldekkers

5.1.2 Armenzorg bij de ticheldekkers

5.1.2.3 Evolutie van de armenzorg bij de ticheldekkers: de rekeningen van 1619 en 1627

In volgend deel maken we een korte vergelijking tussen de twee rekeningen van de ticheldekkers en bespreken we de evolutie die het ambacht heeft doorgemaakt tussen beide jaren. We merken op dat in 18 jaar de ontvangsten gestegen zijn met 21 Vlaamse ponden en 3 schellingen groten terwijl de uitgaven van 4 Vlaamse ponden tot 7 Vlaamse ponden zijn gestegen. De ontvangsten leren ons vooral dat de ticheldekkers er doorheen de jaren in geslaagd zijn om een voortdurende overschot op te bouwen in hun armenkas. We kunnen dus met redelijke zekerheid concluderen dat de armenzorg steeds kleinschalig en zeker binnen de verwachte waarden van het ambacht zal gelegen hebben. Door een gebrek aan andere reeksen is het niet mogelijk om te achterhalen of er hier sprake is van een voortdurende stijging in ontvangsten of als er bepaalde crisismomenten waren zoals het geval was in 1627.

De ontvangsten van beide jaren bestaan voornamelijk uit interesten op rentes. Het aantal renten is gedaald van 8 in 1619 naar 5 in 1627. Ondanks de daling in het aantal renten, bleken de renten gestegen te zijn in waarde. In 1619 ontving het ambacht van 6 renten 5 Vlaamse ponden terwijl het ambacht in 1627 uit slechts 2 renten 4 Vlaamse ponden, 17 schellingen groten en 6 groten kreeg. Deze evolutie kan wijzen op een stijging van de waarden van de renten of op het feit dat er simpelweg een hogere rente gekocht werd door het ambacht in de jaren voorafgaande aan de rekening. Door het lage aantal renten in het jaar 1627 is het moeilijk om met zekerheid te stellen of de renten al dan niet gestegen zijn. Normaliter wijst economische expansie op een stijging van de waarde van rente, waardoor we geneigd zijn om hier hetzelfde te concluderen.

Tabel 9: Totaal aantal inkomen uit renten bij de ticheldekkers

Bij de uitgaven zien we dat de administratieve kosten in beide jaren exact dezelfde zijn. De heersende armoede heeft dus geen invloed gehad op de kost van de administratie. Als we echter kijken naar de tweede uitgavenpost, de kosten rond armenzorg, zien we dat die gestegen zijn met meer dan 3 Vlaamse ponden op een relatief korte periode. Een bijna verdubbeling op 18 jaar toont aan, indien we ervan uitgaan dat de uitgaven voortdurend gestegen zijn, dat het armoedecijfer sterk groeide binnenin het ambacht. Deze hypothese wordt ondersteund door de stijging van het aantal aalmoezen en de grootte van de aalmoezen in beide jaren. Als we er inderdaad vanuit gaan dat tussen 1619 en 1627 de

Jaar rekening Type inkomen Ontvangen Aantal

1619 Interest op een rente 5/0/0/0 6

uitgaven voortdurend gestegen zijn en dat die de jaren daarop ook zullen blijven stijgen, dan is het mogelijk dat we hier de sporen zien van de economische achteruitgang die Gent zal doormaken in de jaren 1630.

Tabel 10: Totaal aantal ontvangen en uitgaven bij de ticheldekkers

Jaar rekening Ontvangst Uitgaven

1619 14/12/4/0 4/9/8/0

1627 35/15/4/0 7/14/2/0

Een laatste variabele die we hier bekijken zijn de aalmoezen en de grootte van de aalmoezen. We zien dat het verschil tussen het aantal aalmoezen niet zo groot is tussen 1619 en 1627. Een stijging van negen naar dertien aalmoezen (met twee doorstreepte aalmoezen bij 1627). Als we echter kijken naar de totale uitgaven aan aalmoezen in onderstaande tabel dan zien we dat er bijna dubbele zoveel betaald werd in 1627 als in 1619. Waar negen aalmoezen in 1619 3 Vlaamse ponden, 5 schellingen groten en 8 groten kosten, was dit al gestegen tot 6 Vlaamse ponden, 10 schellingen groten en 2 groten voor 13 aalmoezen in 1627. Deze cijfers geven aan dat het eerder de grootte van de armoede is die gestegen is dan het aantal armen. De uitgaven rond de armenzorg verdubbelden bijna. Als we echter rekening houden met het feit dat men in 1619 nog aalmoezen gaf aan passanten (6 van de 9) wat gelijk is aan 66% tegenover 1627 waarbij maar drie passanten geld ontvingen, dan kunnen we veronderstellen dat het aantal armen van het ambacht zelf sterk gestegen is. Van een vermoedelijke 2 armen binnen het ambacht in 1619 naar 9/13 armen in het ambacht in 1627. Terwijl de passanten in 1619 nog tien schellingen groten ontvingen, bedroeg de hoogste aalmoes slechts zes schellingen groten in 1627. Dit kan wijzen op het feit dat men het armenfonds meer is gaan gebruiken voor de eigen Gentse leden dan voor ‘buitensteedse’ ticheldekkers. Deze gegevens kunnen een uitzondering vormen, maar kunnen anderzijds ook blijk geven van een geleidelijke evolutie en stijging van het aantal armen.

Tabel 11: Totaal aantal aalmoezen betaald bij de ticheldekkers

Jaar rekening Aantal aalmoezen Uitgaven aalmoezen

1619 9 3/5/8/0

1627 13 6/10/2/0

Bij onderstaande grafiek zien we een overzicht van de grootte van de aalmoezen. Alles is in de grafiek omgerekend naar schellingen groten. We merken op dat de aalmoezen van 1619 opmerkelijk lager

liggen dan de eerste zeven aalmoezen van 1627. Terwijl de aalmoezen van 1619 zich stabiliseren rond tien schellingen vanaf de 5de aalmoes, gaan de aalmoezen sterk dalen tot rond de vier schellingen in 1627. De aalmoezen van 1627 pieken bij 18 terwijl die van 1619 pieken bij 10 schellingen. Het laagtepunt bij 1627 ligt op vier en bij 1619 op twee schellingen groten. Er is dus wel een belangrijk verschil tussen het aantal aalmoezen. In onderstaande tabel zien we dat het gemiddelde van de aalmoezen van 1627 op 9,93 schellingen ligt en bij 1619 op 7,29 schellingen ligt. Er was dus een verschil van gemiddeld 2,6 schellingen groten tussen de aalmoezen. De grootte van de aalmoezen was enorm gestegen tussen de jaren wat te wijten is aan een stijging van de armoede in het ambacht en in Gent in het algemeen.

Tabel 12: Frequentie aalmoezen bij de ticheldekkers

Aalmoezen In schellingen groten

Frequentie rekening 1619 Frequentie rekening 1627

2 2 0 4 0 2 4,5 0 1 5 1 1 6 0 0 6,66 1 1 7 0 1 10 5 0 12 0 2 12,33 0 1 13,33 0 1 15 0 1 16 0 1 18 0 1

Tabel 13: Mediaan en gemiddelde aantal aalmoezen bij de ticheldekkers

Jaar rekening Mediaan aalmoezen Gemiddelde aalmoezen

1619 10 7,29

1627 12 9,93

1619 en 1627 10 8,85

De bovenstaande tabel geeft ook het gemiddeld aantal aalmoezen in totaal weer. We zien hier dat de gemiddelde aalmoes lag op 8,85 schellingen per aalmoes. Als we teruggrijpen naar mijn eerdere hypothese dat de armenuitreikingen gemiddelde tien schellingen was dan kwam dit dichtbij dit cijfer. Als we ons enkel baseren op dit gemiddelde dan zouden we kunnen vast stellen dat een arme in het

ticheldekkersambacht gemiddeld 8,85 tot 9 schellingen kon ontvangen. Echter rekening houdend met de soms bijzonder lage aalmoezen van twee schellingen tot vier schellingen lijkt mij de schatting van tien schelling gemiddeld per aalmoes meer van toepassing.

De armenzorgkosten en inkomsten tussen 1619 en 1627 verschilden zeer sterk van elkaar. Terwijl de inkomsten in beide jaren voornamelijk bestonden uit renten en ze bijna even hoog lagen in beide jaren, was er wel een verschil in het aantal beschikbare renten voor het ambacht. Bij de uitgaven daarentegen was er een groter verschil. De kosten rond armenzorg kenden een verdubbeling wat wijst op een toegenomen armoede in zowel de diepte als de breedte (#geld en #armen). Beide rekeningen zijn opgesteld tijdens crisisjaren van Gent maar het is duidelijk dat 1627 zwaarder doorwoog op het armoedeaantal en de uitgaven dan die van 1619 (hoogconjunctuur). De ticheldekkers hadden dus te kampen met grotere armoedeproblemen tijdens de economische recessie van Gent.