• No results found

6. Vergelijking: de armenzorg te Gent

6.2 Armenzorg in Gent: alternatieven

De armenzorg van de ambachten was uiteraard slechts één van de vele vormen van ondersteuning die men kon krijgen in steden. Aangezien we hier drie Gentse ambachten hebben bestudeerd, bekijken we hoe die zich verhouden tot de alternatieven die in Gent aanwezig waren. De armenzorg heeft in deze periode heel wat ontwikkelingen doorgaan. We bespreken daarom kort enkele belangrijke decreten van de overheid. Tijdens de zestiende eeuw was de armenzorg het voorwerp van intense wetgevende hervormingen opgelegd door vorst en stadsbesturen. Deze hervormingen beoogden een stabiele, formele, permanente georganiseerde armenzorg in de lijn van humanisten als Luis Vives die ook invloed heeft gehad op de armenzorg van de ambachten. Armenzorg werd een onderdeel van de gevoerde sociale politiek van de stad, die vanaf dan de armenzorg op ieder niveau ging organiseren. Zoals eerder aangehaald vonden deze hervormingen plaats onder invloed van het internationale religieuze humanistische discours. Alhoewel deze hervormingen vanuit centrale overheden werden doorgevoerd, werd de praktische uitwerking overgelaten aan lokale autoriteiten (het stadsbestuur), gebaseerd op richtlijnen afkomstig van het centrale niveau

De eerste hervorming van de armenzorg die plaatsvond was die van 1531 onder keizer Karel V.229 Het betrof een ordonnantie die repressieve maatregelen oplegde tegen de bedelarij en waarin het bevel werd gegeven aan lokale besturen om de armenzorg efficiënt te organiseren. Deze ordonnantie vormde het normatieve kader waarbinnen men de armenzorg zal organiseren tot diep in de 18de eeuw. De ordonnantie bevat een repressieve benadering en reglement inzake beperking van migratie, arbeidsplicht en bedelarij.230 Er moesten strikte regels getroffen worden rond bedelen om het te voorkomen. Enkel bepaalde groepen als melaatsen was het toegelaten om te bedelen. Andere personen moesten toestemming vragen om te bedelen. Het onderscheid tussen ‘valse’ en ‘werkelijke’ armen was daarbij essentieel. De valide armen werden via de arbeidsplicht verplicht om te werken terwijl ongepast gedrag (drinken, gokspelen, etc..), net als bij ambachten, bestraft werd. We zien hier veel maatregelen, die al eeuwen geldig waren bij de ambachten, terugkomen. Een deugdzaam leven leiden los van drinken, gokken, hoerenloperij en bedelen was al sinds het ontstaan van de ambachten vaak een voorwaarde om toegang te kunnen krijgen tot de armenzorg en het ambacht op zich. Dit had voornamelijk te maken met de reputatie en de eer van het ambacht.

Naast de restrictieve maatregelen was er in het edict ook sprake van een herinrichting. De focus lag op het clusteren van de liefdadigheidsinstellingen in één gecentraliseerde beurs zodat alle inkomsten

229 Solange De Keyser, “Dokumenten over de stichting en de inrichting van de Armenkamer te Gent (1535- 1578),” Bulletin de la Commission royale d'histoire. Académie royale de Belgique. Tome 134 (1968): 139. 230 Kevin Voets, "Soli Deo honor et gloria" structurele sociale politiek te Antwerpen tijdens de zeventiende eeuw” (masterproef, Universiteit Gent, 2001), 3.

gebundeld waren met als doel een gecoördineerde sociale politiek.231 De armenfondsen moesten gevuld worden via vaste armenbussen in kerken en collecties aan huis op wekelijkse basis. De verantwoordelijke voor het fonds werd steeds gekozen uit de gegoede burgerij van de stad. Ze moesten de rekeningen opstellen en waren rekenplichtig aan de overheid. Net als bij de ambachten lag de klemtoon op zieken, zwakken, kraamvrouwen, jonge wezen en vondelingen. Opvoeding van kinderen was hierbij belangrijk. Armen die in staat waren om te werken of vreemdelingen werden uitgesloten van de stedelijke armenzorg. Met dit edict werd de armenzorg officieel één van de essentiële taken van de overheden. Het verscherpen van het edict doorheen de tijd werd de norm. De uitsluiting van vreemdelingen en niet-beroepsgenoten was een basisbouwsteen van de armenzorg bij ambachten die overeenkwam met de stedelijke armenzorg.

Het duurde nog tot 8 februari 1535 voor Gent in een voorgebod een gecentraliseerde instelling rond armenzorg afkondigde.232 De opgerichte armenkamer (de naam van de nieuwe instelling) bestond uit een politiedienst van vier dienaars met als taak bedelaars te verjagen uit de stad. Ze werden gesteund door een juridisch en wettelijk raamwerk om de bedelaars te arresteren en te veroordelen. Ondanks het strenge optreden volgde niet de hele bevolking deze maatregelen. De oude christelijke traditie leert de medemens te steunen los van wie hij is.

Een zeer streng bedelverbod en de uitsluiting van vagebonden deden al hun intrede in het begin van de 16de eeuw met een verbod op bedelen in kerken. Verbanning, verminking, publieke geseling en brandmerking waren verschillende straffen die konden gegeven worden voor zij die niet mochten bedelen en het toch deden.233 In tegenstelling tot de stedelijke armenkamer gingen de ambachten niet over tot publieke vernedering of lichaamsstraffen. Enkel schrapping van de armenlijst of van het ambacht was mogelijk indien je je niet hield aan de voorgeschreven regels van het ambacht.

Gent had een zeer streng vreemdelingenbeleid maar desondanks konden vreemde armen wel passantengeld innen aan het lokale hospitaal aan de poort van de stad. Ze moesten wel de dag erna Gent verlaten. Men trachtte op deze manier bedelarij in de stad tegen te gaan en de rondzwervende armen zo snel mogelijk weg te sturen. De armen die omwille van oorlog of natuurrampen moesten wegtrekken, konden een certificaat van de stad van oorsprong voorleggen en zo toch bijstand krijgen van de stad.

De sterke nadruk op de werkwilligheid van armen werd meermaals geaccentueerd door het stadsbestuur. Een voorgebod afkomstig uit 1547 verklaart dat werkloze inwoners zich konden

231 Voets, “Soli Deo honor et gloria," 3.

232 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 142, 152. 233 Boden, “Armenzorg te Gent,” 54.

aanmelden bij de gouverneur, die hen zou helpen een werkplaats te vinden.234 Op deze manier kon het stadsbestuur via de openbare ondersteuning de arbeidsmarkt reguleren. Door arbeiders in feite te controleren en door een overzicht te hebben van familiesamenstelling, inkomen, gezondheid, etc. konden de autoriteiten de arme bevolking disciplineren en de arbeidsmarkt laten functioneren.235 Het tewerkstellen en in zekere mate gebruiken van de arme bevolkingsgroep was één van de hoofddoelen van de openbare armenzorg. Het feit dat een groot deel van de armen niet invalide was en dus wel degelijk kon werken, zorgde voor deze impuls.

De strenge sociale disciplinering en controle vormde een centraal element in de armenzorg en de normatieve documenten. Men trachtte ingrijpend de lagere klasse te beïnvloeden en de volkscultuur en lokale tradities te onderdrukken. Er werd een verbod opgelegd op gokspelen, prostitutie, alcohol, vechtpartijen, godslastering, etc.236 Gezien het belang van de religie speelden de geestelijken een centrale rol in het bepalen van de voorschriften. Er werd streng op toegezien of de armen deugdzaam leefden. Zij die wel naar de kroeg trokken of andere ‘onbehoorlijk’ zaken uitvoerden, werden geschrapt van de armenlijst en konden zelfs verbannen worden of lijfstraffen ontvangen. 237 Bij oneerlijkheid en gebrek aan ijver kon men tijdelijk de toegang tot de armenkas geweigerd worden. De eigenaars van kroegen konden beboet worden als ze armen voorzien hadden van alcohol. In die zin werd het toezicht op armen gezien als een gemeenschappelijke opdracht, althans volgens het stadsbestuur. Om dit goed na te kunnen gaan moesten armen een teken van de armenkamer dragen.238 Op die manier werden zij een bijna aparte herkenbare klasse.

De drang om armen te ‘beschaven’ is afkomstig van de idee dat arbeidsmoraal, gezinsleven en onderwijs essentieel zijn om iemand te vormen.239 Armoede werd dan ook gezien als een individueel gebrek en een moraalprobleem van de lagere klasse. Vandaar ook de sterke controle van familie en de opvoeding van vondelingen en jonge wezen. Armenzorg diende hier om de juiste gezinsmoraal (christelijk) bij te brengen terwijl de armenscholen dienden om kinderen goed (christelijk) op te voeden. De christelijke moraal of de christelijke geest was hierbij belangrijk, zo werden zaken als overspel, concubinaat en dergelijke eveneens bestraft met schrapping van de armenlijst. Aangezien de armenzorg parochiaal georganiseerd was dienden de armen ook hun pastorale plichten te vervullen. Het Gentse magistraat legde zijn stedelijke armenkamer in de 16de eeuw de volgende ontwikkeling op. Om toegang te krijgen tot de armenkamer werden verschillende voorwaarden zoals een deugdzaam

234 Boden, “Armenzorg te Gent,” 53. 235 Boden, “Armenzorg te Gent,” 54.

236 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 186. 237 Boden, “Armenzorg te Gent,” 54.

238 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 188. ; Boden, “Armenzorg te Gent,” 54. 239 Boden, “Armenzorg te Gent,” 54.

leven leiden naar voor geschoven. Aangezien het stadsbestuur nu instond voor de zorg van de armen in de stad wilde het deze groep dan ook zo klein mogelijk maken. Dit gebeurde door vagebonden, bedelaars, illegalen en vreemdelingen zo ver mogelijk weg te houden van de mogelijkheid tot steun. De idee dat armoede een zaak was van moraal, opvoeding en gezinsleven zette de stad ertoe aan om zich te moeien met het dagelijkse leven van de armen en ze in te zetten als werkkracht. Dit had de bedoeling (naast besparing op het budget) om de armen te helpen een goede levensstijl te cultiveren. Bij ambachten werden gelijkaardige criteria nagestreefd. In zekere mate zijn ambachten op zich een regulerend en controlerend orgaan waardoor controle door armenzorg minder prevalent is.

Nu we kort de organisatie en situatie van de armenzorg in Gent in de 16de eeuw geschetst hebben kunnen we stilstaan bij de evolutie in het eerste kwart van de 17de eeuw in Gent. De zeventiende eeuw werd ingeluid door twee plakkaten van het centrale gezag. Het gaat hier over een plakkaat van 1617 dat in 1623 een her-publicatie kende. Het plakkaat betrof nogmaals de bedelarij, de arbeidsplicht, de landloperij naast enkele nieuwe ideeën met betrekking tot de organisatie van de armenzorg.

Het plakkaat uit 1617 sprak over een onderscheid tussen ‘eerlijke’ armen (poorters, onmachtig te werken) en oneerlijke landlopers.240 Deze vagebonden werden beschouwd als parasieten die niet wilden werken en ze werden overal in het land als een pest beschouwd. Geweld was toegelaten tegen misdadige vagebonden, zelfs doden was toegelaten. Het helpen van deze groepen werd gezien als een misdaad. De eerlijke armen daarentegen konden aanspraak maken op de openbare armensteun in de plaats van geboorte. Wie men als ‘eerlijke’ arme zag, was iemand die in geval van ziekte of ernstige ongevallen (invaliditeit) en door rampen als brand, overstroming en oorlog arm was geworden (overmacht, niet luiheid). Om frauduleuze armen tegen te gaan werden de schijnbare arme zieken medisch gecontroleerd door artsen om te kijken of ze werkelijk recht hadden op ondersteuning. De lokale overheid had een morele en wettelijke plicht om de eigen armen te verzorgen met de mogelijkheid om de gehele bevolking (van de stad) te doen bijdragen voor de kosten bij een gebrek aan financiën voor de armenzorg. De valide armen moesten ingezet worden bij ambachtsmeesters, pachters en kooplieden zonder enige inspraak in het loon dat ze ontvingen.

Het stadsbestuur was bezorgd dat vagebonden door hun onverdraagzaam gedrag de eigen steedse ambachtslieden zouden aanzetten tot een ondeugdzaam en crimineel leven. Opnieuw werd aangehaald dat schandstraffen en lijfstraffen alsook verminking en verbanning als straffen voor vagebonden en bedelaars konden worden toegepast. Gedragsbepaling alsook bepalingen tegen vreemde armen werden trouwens nogmaals herhaald kort voor het begin van de 17de eeuw, op 16

december 1597.241 Niemand mocht deze groep helpen door hen bijvoorbeeld kleren te kopen of hen huizen te verhuren.

De voortdurende herhaling van bovenstaande reglementen wijst op het feit dat armen niet altijd deugdzaam leefden en zich niet hielden aan het verbod op de ‘illegale’ praktijken. De reden hiervoor was uiteraard het feit dat de wekelijkse uitkering onvoldoende was om in het levensonderhoud te voorzien.242 Minderbedeelden die voor hun bestaan enkel konden rekenen op de armenkamer hadden niet voldoende geld om te overleven. Er was nood aan alternatieve overlevingsstrategieën. Het verkopen van schoenen en kledij kon een mogelijke overlevingsstrategie zijn. In deze zin kon ook de armenzorg van de ambachten een alternatieve overlevingsstrategie zijn.

Het laatste decreet, een voorgebod, dat van toepassing is op de hier bestudeerde periode, is dat van 1626.243 Dit decreet verscherpte nogmaals de voorzorgsmaatregelen tegen vreemdelingen. Kinderen van armen werden verplicht naar armenscholen gestuurd. Er werd een grens van minstens drie jaar inwoner van Gent gezet op het mogen bedelen. Er werd een nieuw onderscheid gemaakt waarbij tijdelijk onbekwame armen wel mochten bedelen als uitzondering op de valide armen. Ze hadden hier toestemming voor nodig van de gouverneurs en de armenkamer. Hetzelfde gold voor tijdelijke werklozen. Dit decreet was een duidelijke versoepeling van de wetgeving omtrent bedelarij. Desondanks bleef iedere vertoning van ongecontroleerde armensteun illegaal en een verstoring voor de openbare orde.

Dit verbod toont aan dat de aanwezigheid van arme bedelaars opnieuw een probleem was voor de stad, waarbij rigoureuze controle nodig was om deze vreemdelingen te kunnen vervolgen (economische recessie).

In zekere zin vertoont de armenzorg van de ambachten veel gelijkenis met die van de stedelijke armenzorg. Er waren levensrichtlijnen die moesten gevolgd worden en vreemdelingen uit de stad en buiten het ambacht werden uitgesloten. Het grootste verschil tussen de twee entiteiten is de verschillende focus die gelegd wordt. De nadruk op de opvoeding van de kinderen en wezen en de bestraffing van vreemdelingen en bedelaars is minder aanwezig bij de ambachten. Tewerkstelling is verder ook niet het meest belangrijke voor de armenzorg van de ambachten, lid zijn was in dit geval genoeg.

Tot zo ver het juridische en wetgevende kader van de armenzorg. We verleggen nu onze blik naar de bestuurlijke organisatie en de financiële structuur van de armenkamer. Als instelling van de centrale

241 Boden, “Armenzorg te Gent,” 68. 242 Voets, “Soli Deo honor et gloria," 183. 243 Boden, “Armenzorg te Gent,” 69.

overheid bestond het risico dat machthebbers via het bekleden van functies en als geldschieters en wetgevers de openbare onderstand zouden manipuleren.

Na de oprichting van de centrale armenbeurs op 7 oktober 1531, werd gestipuleerd dat de organisatie van deze beurs alsook haar structuur zouden uitgevaardigd worden door de schepenen.244 Alle andere aspecten waaronder aanstelling van de ondergeschikte ambten, orde, scholen en weeshuizen, was de taak van de gouverneur. Zowel de gouverneur als de schepenen waren gebonden aan enkele normatieve kaders en de organisatie van de al bestaande parochiale heilige geesttafels en andere liefdadigheidsinstellingen.

In 1535 werd zoals hierboven aangegeven, alle liefdadigheidsfondsen centraal geplaatst onder één stedelijke armenkamer. Men trachtte een spinnenweb van liefdadigheid te creëren zonder de al bestaande instellingen af te schaffen. Dit had als gevolg dat de parochiale structuur van de stad zou behouden worden.245 Daarnaast zouden de heiligentafels of tafels van de heilige geest geleidelijk aan vervangen of overgenomen door de nieuwe centrale armenkamer. In de praktijk bleek dat er veel afzonderlijke instellingen en parochiale dissen bleven bestaan met grote autonomie.246 De armenkamer was dus niet meer dan een overkoepelend orgaan dat controle uitoefende op de instellingen en hun rekeningen. De armenkamer beheerde wel rechtstreeks de armenscholen, het huis van Barmhartigheid en overgenomen fondsen van ambachten en weeshuizen.

De besturing van de armenkamer gebeurde door dertien gouverneurs gekozen door de schepenen.247 Ieder van deze gouverneurs was afkomstig uit de voornaamste burgerklasse (elite) van de stad. Ze hadden de opdracht om het algemene beleid in goede banen te leiden en om ervoor te zorgen dat de jaarrekening tot een goed eind kwam. Naast de gouverneurs had je de ontvanger-generaal die verantwoordelijk was voor de boekhouding en de steunfondsen.248 Onder de ontvanger-generaal waren er ontvanger-particulieren voor iedere parochie die zich bezighielden met de armenbussen, de wekelijkse omhalingen inden en die giften van particulieren in ontvangst namen. Elke groep onder de gouverneurs bestond dikwijls uit toekomstig schepenen, stedelijke ambtenaren of andere hoge ambtenaren van de stad. De wekelijkse uitreiking gebeurde niet door deze laatste groep maar door de heilige geestmeesters en leken-distributeurs. Zij gingen samen in overleg elk jaar parochiale armenrollen opstellen. Het uitvaardigen van reglementen, geldelijke steun en aanstellen van functionarissen gebeurde wel allemaal door het magistraat.249 Het valt hier meteen op dat de structuur

244 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 144. 245 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 140.

246 Boden, “Armenzorg te Gent,” 86. ; De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 144-145. 247 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 143.

248 Boden, “Armenzorg te Gent,” 87.

van de stedelijke armenkamer veel groter is dan die van het ambacht die voornamelijk gebaseerd was op één huismeester.

Als we een kijk nemen naar de financiële structuur van de armenkamer dan zien we dat het merendeel van de inkomsten afkomstig zijn van de parochies. De armenzorg was aanvankelijk georganiseerd op basis van de kerkelijke indeling in parochies.250 Bij stedelijke omschrijvingen zullen dus meerdere parochies onderscheiden worden van elkaar als basiseenheden voor de armenzorg. Het gaat hier om bedragen uit de armenbussen, de ommegangen en giften van particulieren.251 Testamentaire giften samen met renten en erfrenten werden vaak als gift gegeven en besloegen een groot deel van het totale inkomen. Deze giften zouden ook sterk stijgen in de 17de en 18de eeuw. Naast dit type giften had je de schenking van aalmoezen. Al deze types van giften waren onderhevig aan schommelingen en konden verschillen van jaar op jaar. Giften konden gegeven worden door particulieren maar ook uit de stadskas of door schepenen tijdens jaren van armoede. Deze inkomstenpost kwam ook voor bij de ambachten. Er konden tal van giften en erfrenten gegeven worden aan het ambacht. Alhoewel de aanwezigheid van giften ontbrak, waren er wel erfrenten die zowel in ontvangst genomen werden als uitgegeven.

Naast giften had je inkomsten uit immobiliën en beleggingen die door de armenkamer werden beheerd (renten). Zij vertegenwoordigden een aanzienlijk groot deel van de totale ontvangsten van de armenkamer.252 In tegenstelling tot giften nam deze vorm van inkomen toe naarmate de zeventiende vorderde (economische groei). De waarde van huizen en gronden steeg geleidelijk aan door de waardevermeerdering op de immobiliënmarkt en door de algemene stijging van zowel de bevolking als de prijzen van voedsel. Dit alles hing samen met de groei van de stedelijke economie. De grootste type hierbij waren inkomsten uit beleggingen in de vorm van renten. Deze inkomstenpost vormde net als bij de stedelijke armenkamer ook voor de ambachten de belangrijkste inkomstenbron. Ze vormden bij de ticheldekkers en de smeden meer dan drie kwart van de inkomsten terwijl ze bij de tijkwevers lagen rond 2/5 van het totaal aan inkomsten. Dezelfde evolutie waarbij de renten in waarde stegen is merkbaar in de rekeningen van de smeden.

Een laatste type waren bedragen die werden voorzien vanuit de stadskas. In de eerste helft van de 17de eeuw bedroeg deze voor Gent 604 Vlaamse ponden. Het feit dat deze som constant bleef ondanks de economische vooruitgang, toont aan dat men steeds minder geld investeerde in de armenkamer. Het geld vanuit de stadskas kwam uit de indirecte en direct heffingen. De heffingen op consumptiegoederen waren welomschreven. In de 17de eeuw gaat het over belastingen in de vorm van

250 De Keyser, “Dokumenten over de stichting,” 140. 251 Boden, “Armenzorg te Gent,” 93.

honderdste penning of vaste tarieven op goederen als bier. Welke heffing gewijd werd aan de