• No results found

5. Analyse van de ambachten

5.3 Het tijkweversambacht

5.3.2 Armenzorg bij de tijkwevers

5.3.2.1 Tijkwevers: rekening van de jaren 1617-1619 Ontvangst

Als rijkste van de drie ambachten steken de tijkwevers ver boven de inkomsten van de ticheldekkers en smeden uit. In vergelijking met de smeden en ticheldekkers kennen de tijkwevers een hele reeks andere inkomstenposten. De interest op een ‘klassieke’ (renteverkoop) rente die de grootste inkomstenpost was bij zowel de ticheldekkers als smeden komt hier slechts vijfmaal voor. In twee van de vijf gevallen gaat het over een lening gedaan aan de tresorier van Gent (Gent zelf dus) en in de andere drie gevallen betreft het private personen. Alhoewel deze inkomstenpost veel minder voorkomt, blijkt hij wel de hoge som van 41 Vlaamse ponden, 2 schellingen groten en 1 groten binnen te brengen, wat bijna een kwart is van het hele inkomen van de tijkwevers in 1617-1619. De leningen aan het stadsbestuur zijn interessant aangezien deze aantonen dat het magistraat in tijden van nood voor geld leningen aangaat bij welgestelde ambachten. Ze lenen uiteindelijk 8 Vlaamse ponden en tien schellingen groten van het tijkweversambacht.

Een volgende inkomstenpost die ik van de uiteindelijk totaalinkomsten zal aftrekken, is die van het overschot van de vorige jaren. Dit kwam neer op 39 Vlaamse ponden, 4 schellingen groten en 2 groten, een uitzonderlijk hoge som. Het opbouwen van overschotten vormde een garantie in tijden van nood. De jaren 1617-1619 waren moeilijke jaren en bevonden zich in een periode (1616-1626) van grote crisissen, strenge winters en voedselprijsstijgingen. Het feit dat ze op dat moment een hoog overschot kunnen aanhouden, toont aan dat het ambacht in zekere zin voorbereid was op deze crisis en over voldoende reserve beschikte om zo’n crisis te overleven.

Eén van de kleinere ontvangsten was die van de betaling van obligaties aan het ambacht. Het gaat over drie private personen die samen twee Vlaamse ponden opbrachten voor het ambacht. De reden van de obligatie is niet weergegeven in de armenrekening. Een obligatie is een belofte tot betaling in de

225 Bastin, De Gentse Lijnwaadmarkt, 139. 226 Bastin, De Gentse Lijnwaadmarkt, 135.

vorm van papiergeld op een later moment. Bijvoorbeeld als je iets wilt kopen maar je hebt niet genoeg geld bij dan kan je een obligatie afsluiten.

Naast de obligaties konden ook schulden afbetaald worden. In deze rekening werd één schuldontvangst vermeldt, die echter met ‘memorie’ niet betaald werd.

De grootste inkomsten naast die van gewone renten komen van de huisrentes (erfgeving) van het ambacht. In totaal zijn er 35 huisrentes vermeld in het ambacht waarvan er 33 betaald zijn en twee onthouden worden (“memorie”). Alle betalingen komen van private personen maar deze 33 betalingen wijzen niet op het feit dat er maar 33 huizen waren. Sommige van deze private personen betaalden huur voor meerdere huizen. De totaalprijs van alle huisrenten bedroeg 39 Vlaamse ponden, 8 schellingen groten en 2 groten, wat neerkwam op bijna de helft van het totale inkomen (als we het overschot van het vorige jaar buiten beschouwing laten). Als we kijken naar het aantal huizen dat het ambacht bezit via de rekening dan zien we dat ze in totaal 39 huizen hadden, waarvan we er twee moeten wegdenken voor de rekening aangezien er geen inkomsten uit gehaald werden.

In totaal kwam het inkomen van het tijkweversambacht op 121 Vlaamse ponden, 14 schellingen groten en 2 groten. Zelfs als we hier het overschot van het vorige jaar aftrekken dan nog blijft er in 1619 een inkomen van 82 Vlaamse ponden en 10 schellingen groten over. De meeste inkomens waren afkomstig van de huisrentes en de interest op andere rentes, samen vormden zij 9/10 van het totale inkomen.

Tabel 23: Structuur van de inkomsten van de armenkas van de tijkwevers in 1617-1619227

Private personen

Openbare instelling

Type inkomen Memorie Ontvangst

4 2 interest op een rente 41/2/1/0 35 Huisrente 2 39/8/2/0 3 Betaling obligatie 2/0/0/0 1 Overschot vorig jaar 39/4/2/0 1 schuld 1 Totaal ontvangen: 121/14/2/0

227 Opgesteld aan de hand van eigen berekeningen door de rekenfouten die aanwezig waren in de oorspronkelijke bron.

Uitgaven

De eerste uitgaven die essentieel zijn voor deze armenrekening zijn de administratieve kosten. Dit waren de kosten voor het opmaken van het register van de armen, pensioenbetaling aan de huismeester en het opstellen van de rekening zelf en een tweede exemplaar. Andere kosten in dit verband zijn de betaling aan de baljuw en alle anderen betrokken voor het controleren van de rekening. De totale uitgaven bedroegen in dit geval 5 Vlaamse ponden, 2 schellingen groten en 10 groten.

Naast de administratieve kosten is er sprake van twee erfrenten en een vaste betaling aan enkele openbare instellingen. De erfrenten komen samen op slechts vier schellingen groten omdat één van de twee werd gemarkeerd met “memorie” en dus niet betaald werd. De niet betaalde erfrente was een rente die moest betaald worden m.b.t. de Onze Lieve Vrouwe Sint-Baafskerk. De andere erfrente werd betaald aan het Begijnenhof van Gent. De exacte reden voor beide renten wordt niet weergegeven in de rekening. De vaste betaling had ook de notatie van “memorie”. Het was een betaling die moest gedaan worden aan de heer van Weveghem. Net als bij de erfrente is de exacte reden van de betaling niet weergegeven.

Naast deze uitgavenposten was er sprake van één uitgave voor reparaties aan de huizen van het ambacht. In zekere zin kan je dit zien als domeinkosten. Wat er precies hersteld werd, wordt niet vermeld maar de prijs van 2 Vlaamse ponden, 12 schellingen groten en 2 groten toont aan dat het behoorlijke grote reparaties waren. Het doet vermoeden dat meerdere huizen schade hadden opgelopen of van onderhoud moesten voorzien worden.

De voorlaatste uitgaven bedragen een vaste betaling en één religieuze betaling. De vaste betaling had de notatie van “memorie” (niet betaald) terwijl de religieuze betaling neerkwam op 3 schellingen groten en één groten. De reden van de betaling was het ontvangen van de heilige geest (zalving of bij doop) van Sint-Baafs.

Tenslotte zijn er de uitgaven voor de directe armenzorg: namelijk de uitkeringen. We hebben een onderscheid gemaakt tussen uitkering aan de armen en uitkering in de vorm van pensioen (aan een knecht). In het laatste geval was er één pensioen voor een knecht dat vijf schellingen groten bedroeg. Het verschil in pensioen met dat van de huismeester onder ‘administratieve kosten’ is hier zeer opmerkelijk, het bewijst dat er grote verschillen bestonden binnen het ambacht zelf en dat de hoge functie van huismeester bedoeld was voor leden van de top van de hiërarchie (pensioen als een beloning, niet zo zeer als noodzakelijke uitkering). Daarnaast staat bij de knecht het woord “extraordinair” vermeld, wat wellicht aantoont dat het eerder uitzonderlijk was dat knechten een pensioen kregen. De laatste uitgave zijn de wekelijkse uitkeringen gedaan aan de armen van het

ambacht. In totaal werden er in 1619 zeven armen ondersteund waarvan er vijf elk twee schellingen groten kregen in de week en twee twaalf groten per week. Het verschil in grootte van de uitkeringen zal vermoedelijk gebaseerd zijn op de graad van behoeftigheid. De totale uitgaven voor de armenuitkering was 55 Vlaamse ponden en 17 schellingen groten. Dit was dan ook de grootste uitgavenpost.

Het totaal aantal uitgaven bedroeg 64 Vlaamse ponden, 3 schellingen groten, en 1 groten.

Tabel 24: Structuur van de uitgaven van de armenkas van de tijkwevers in 1617-1619228

Aantal Type uitgave Memorie uitgave

1 Ontvanger van de

heilige geest van Sint- Baafs 0/3/1/0 2 administratieve kosten 5/2/10/0 7 Kosten armenzorg (uitkering) 55/17/0/0 2 Kosten armenzorg (pensioen) 0/5/0/0 2 Erfrenten 1 0/4/0/0 1 Vaste betaling 1 1 Reparaties 2/12/2/0 Totaal uitgaven: 64/3/1/0

Slot van de rekening

Als we ontvangsten en uitgaven naast elkaar zetten, meten we een positief saldo dat neerkomt op een overschot van 18 Vlaamse ponden, 6 schellingen groten en 11 groten. Gevoegd bij overschot van het vorige jaar zorgt dit ervoor dat het ambacht een overschot had van in totaal 57 Vlaamse ponden, 11 schellingen groten en 1 groten. Door het ontbreken van andere rekeningen van deze periode van de tijkwevers, kunnen we weinig zeggen over een eventuele evolutie van dit overschot. Vermoedelijk zal dit overschot geleidelijk dalen onder druk van de verslechtende omstandigheden in Gent: strenge winters, economische recessie en hogere voedselprijzen.

228 Opgesteld aan de hand van eigen berekeningen door de rekenfouten die aanwezig waren in de oorspronkelijke bron.