• No results found

Lichting 2017, deel uitmaken van een generatie, een onderzoek naar generatievorming binnen het Nederlandse theaterveld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lichting 2017, deel uitmaken van een generatie, een onderzoek naar generatievorming binnen het Nederlandse theaterveld"

Copied!
159
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lichting 2017, deel uitmaken van een generatie

een onderzoek naar generatievorming binnen het Nederlandse theaterveld

Masterscriptie Dr. Cock Dieleman Master Dramaturgie Universiteit van Amsterdam 18 mei 2018 Jessica Kuitenbrouwer studentnummer 10220070 jessica.kuitenbrouwer@gmail.com

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding

4

Hoofdstuk 1

8

1.1 Generatie(theorie) 8

1.2 De deconstructie van het begrip ‘een generatie’ 13

1.2.1 Waardeoriëntatie 16

1.2.2 Zelfbewustzijn 17

1.2.3 Tijdgeest 20

1.2.4 Generatiesamenhang 21

1.3 Een nieuwe toepassing van Mannheims generatietheorie 23

1.3.1 Het herdefiniëren van ‘een generatie’ 23

1.3.1.1 Een nieuwe notie van generatieligging 24

1.3.1.2 Waardeoriëntatie, zelfbewustzijn, en tijdgeest in

de nieuwe biotoop 25

Hoofdstuk 2

28

2.1 In gesprek met lichting 2017 28

2.1.1 De opleidingen 28

2.1.2 De geïnterviewden 29

2.2 De data 30

2.2.1 Het verzamelen van de data 30

2.2.2 De interviewonderwerpen en onderzoeksgebieden 30

2.3 De resultaten: thema’s 32

2.3.1 Onderzoeksgebied één: waardeoriëntatie 32

2.3.1.1 Thema’s in de oorspronkelijke waardeoriëntatie 32

2.3.1.2 Thema’s in de veldoriëntatie 37

2.3.2 Onderzoeksgebied twee: zelfbewustwording 41

2.3.3 Onderzoeksgebied drie: tijdgeest 46

(3)

Hoofdstuk 3

55

3.1 De generatieligging van lichting 2017 55

3.2 De generatiesamenhang van lichting 2017 aan de hand waardeoriëntatie,

zelfbewustzijn en tijdgeest 58

3.2.1 Waardeoriëntatie en veldoriëntatie 58

3.2.2 Zelfbewustwording 60

3.2.3 Tijdgeest 62

3.3 Tekenen van generatiemanifestatie 64

Conclusie

67

Literatuurlijst

72

(4)

Inleiding

De aanleiding

In 2014 begon ik aan het masterprogramma dramaturgie van de Universiteit van Amsterdam. Met mijn bachelordiploma net een week op zak, stapte ik opnieuw als eerstejaarsstudent de universiteit binnen. Mijn motivatie om de master dramaturgie te gaan doen was de vertaalslag die ik wilde maken van studie naar praktijk. Ik wilde de brug bewandelen tussen onderzoek en onderwerp. Mijn wens dit schemergebied op te zoeken tussen observeren en creëren bracht me in veel opzichten op glad ijs. Hoewel ik net succesvol een bachelor had afgerond en niet vreemd was met het instituut waar ik studeerde, verdwaalde ik in de academia. Tegelijkertijd was ik zo gewoon om de

theaterpraktijk in breder perspectief te stellen dat ik mijn taak op de vloer uit het oog verloor. Uiteindelijk heb ik er bijna vier jaar over gedaan mijn masterdiploma te halen. Nu, met deze scriptie, met deze laatste academische bevalling, heb ik voor het eerst het gevoel dat ik

daadwerkelijk aan het doen ben, wat ik wilde doen tijdens mijn masterstudie. Voor mijn gevoel heb ik de sleutel gevonden van het succesvol vertalen van de theaterpraktijk naar een academische context en vice versa. En dat komt omdat ik nog nooit eerder een zo grote urgentie heb gevoeld om bepaalde zaken, die ik in de theaterpraktijk tegen het lijf ben gelopen, in breder perspectief te stellen. In mijn zoektocht naar het positioneren van mezelf als jonge professional, liep ik mijn lotgenoten tegen het lijf – beginnende theatermakers, regisseurs, acteurs, schrijvers – die allemaal net als ik naarstig op zoek waren naar duiding en richting in het Nederlandse theaterveld. Ik raakte gefascineerd met hen, mijn tijdgenoten. En door hen van een afstand te beschouwen, leek ik zelf meer grip te krijgen op mijn positie binnen het veld. Toen viel, nu ongeveer een jaar geleden, het kwartje. Voor mijn laatste grote academische opdracht wilde ik doen wat ik al die – voor mijn gevoel verloren – tijd in het veld gedaan had: mijn tijdgenoten in beeld brengen.

Het onderzoek

Dit onderzoek is een studie naar generatievorming binnen het Nederlandse theaterveld. Om in beeld te brengen hoe binnen de context van het Nederlandse theater generaties kunstenaars elkaar

opvolgen, wordt één specifieke lichting jonge theaterprofessionals onder de loep genomen: de lichting 2017.

(5)

Aan de hand van tien gesprekken, gevoerd met veertien jonge theaterprofessionals die in 2017 afstudeerden, wordt in een kwalitatief onderzoek bepaald of er sprake is van generatievorming binnen deze groep. De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt als volgt:

“Hoe zijn de jonge theaterprofessionals, die in 2017 hun diploma behaalden, te beschouwen als generatie?”

Deze onderzoeksvraag is voortgekomen uit de wens een nieuwe invalshoek te vinden voor hoe het theaterveld zichzelf beschouwt. Door het theaterveld als samenleving te benaderen en te

beschouwen in een komen en gaan van generaties, ontstaat de mogelijkheid de culturele status quo binnen de sector onder de loep te nemen, en inzicht te vergaren in de verhoudingen tussen de gevestigde orde en de nieuwkomers in de sector. Niet alleen is het voor de nieuwkomers waardevol om te begrijpen in wat voor positie zij zich begeven binnen het veld, ook is het voor de gevestigde orde waardevol om de behoeften en wensen van de nieuwkomers te beschouwen. Het zijn immers de “rotten in het vak”, die door de komst van de nieuwe lichting mogelijk te maken zullen krijgen met een trendverschuiving binnen het veld. Daarbij zal op een beleidsmatig niveau binnen de sector rekening gehouden moeten worden met de toetredende kunstenaars en de ontwikkelingen die zij binnen het theaterveld teweeg zullen brengen. Dit onderzoek geeft de lichting 2017 bovendien een portret van wie zijzelf op dit moment zijn en een beeld van hoe hun jaargenoten het theaterveld ervaren.

Binnen het veld van de academia zou dit onderzoek een nieuw perspectief kunnen geven op hoe een tak van sport als de sociologie geïmplementeerd kan worden in de theaterwetenschap. Sociologie en theater zijn onderzoeksgebieden die in veel opzichten tegen elkaar aanschuren. Theatraliteit in menselijk- en groepsgedrag is een onderwerp dat binnen de theaterwetenschap uitvoerig aan bod komt. Tegelijkertijd wordt binnen de sociologie ook aandacht besteed aan de theatrale aspecten van rituelen en gedragscodes. Op deze kruising van de sociologie en de theaterwetenschap zien we hoe de notie van theater ingezet kan worden om sociale verschijnselen inzichtelijk te maken. Dit onderzoek begeeft zich echter op de andere kruising van de twee disciplines. In dit onderzoek worden sociologische principes gebruikt om de sociale aspecten van het werkzaam zijn binnen het theaterveld inzichtelijk te maken. Het implementeren van sociologisch gereedschap in het

beschouwen van de gebruiken binnen het theaterveld zou de gereedschapskist van de

theaterwetenschapper – en in het bijzonder de dramaturg, die als naast zijn academische werk ook moet navigeren door de theaterpraktijk – mooi kunnen aanvullen.

(6)

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, wordt in het eerste hoofdstuk van deze scriptie bevraagd wat het begrip ‘generatie’ precies inhoudt. Er wordt ingezoomd op het begrip in een academische, sociologische, context om te bepalen hoe onderzocht kan worden of één bepaalde groep ook daadwerkelijk een generatie vormt. De cultuursociologische consequenties van het tot een generatie behoren en het gedachtegoed van socioloog Karl Mannheim vormen in deze beschouwing de leidraad. In de eerste paragraaf van Hoofdstuk 1 wordt in vogelvlucht in kaart gebracht wat de academische connotatie van het begrip ‘generatie’ is. Aan de hand van deze blik op de generatietheorie wordt in de tweede paragraaf het begrip als het ware gedeconstrueerd en

opgedeeld in vier onderzoeksgebieden – waardeoriëntatie, zelfbewustzijn, tijdgeest en

generatiemanifestatie – die corresponderen met de verschillende fasen van generatievorming zoals Mannheim ze beschrijft. In de derde paragraaf wordt het begrip ‘generatie’ opnieuw gedefinieerd binnen de context van het Nederlandse theaterveld. In deze paragraaf worden de vier

onderzoeksgebieden getoetst aan hoe zij zich verhouden tot een kleinere biotoop dan de volledige samenleving en zich verhouden tot het theaterveld.

Het tweede hoofdstuk van deze scriptie is de verslaglegging van de tien gesprekken, die met de veertien alumni van de lichting 2017 gevoerd zijn. De interviews met de alumni waren

gestructueerde gesprekken, waar vier onderwerpen in werden besproken, die correspondeerden met de vier onderzoeksgebieden in de literatuurstudie van Hoofdstuk 1. Omdat dit onderzoek een kwalitatief onderzoek is, en geen kwantitatief onderzoek, kenden de interviews geen vaste

vraagstelling, enkel vier onderwerpen waar de alumni vrij op mochten associëren. In de eerste twee paragrafen van Hoofdstuk 2 staan de respondenten beschreven en wordt uitgelegd hoe de interviews zijn afgenomen en verwerkt tot te onderzoeken materiaal. De derde paragraaf van dit tweede hoofdstuk is een kwalitatieve thema-analyse van de interviews. Deze analyse is opgedeeld in dezelfde vier onderzoeksgebieden die beschreven staan in het eerste hoofdstuk: waardeoriëntatie, zelfbewustzijn, tijdgeest en generatiemanifestatie.

In het derde hoofdstuk van dit onderzoek worden de gesprekken met de alumni van de lichting 2017 geanalyseerd op tekenen van het bestaan van een generatie. In de eerste paragraaf van Hoofdstuk 3 wordt beargumenteerd hoe de lichting 2017 het potentieel kent een generatie te vormen. Het tweede deel van dit laatste hoofdstuk is de toetsing van de eerste drie onderzoeksgebieden uit het tweede hoofdstuk aan de corresponderende onderzoeksgebieden uit het eerste hoofdstuk. In deze paragraaf wordt de thema-analyse van de interviews gemeten aan de fasen van generatievorming. In de laatste

(7)

paragraaf van deze scriptie wordt bevraagd of de lichting 2017 zich manifesteert als zijnde een generatie.

In de conclusie worden de bevindingen van dit onderzoek samengevat en wordt de hoofdvraag “Hoe zijn de jonge theaterprofessionals, die in 2017 hun diploma behaalden, te beschouwen als generatie?” beantwoord.

(8)

Hoofdstuk 1

1.1 Generatie(theorie)

Onze samenleving kent een patroon van generaties. Wanneer we het woordenboek erbij pakken of het woord generatie in een zoekbalk intikken vinden we direct definities van het woord. ‘Ge-ne-ra-tie’ (de; v; meervoud: generaties): “een groep van ongeveer gelijktijdig geboren mensen.” Het lijkt simpel: een generatie is een geboortecohort. Een noemer voor een groep mensen die in een

afgebakende periode van ongeveer vijftien jaar geboren zijn.1 Maar toch activeert het begrip ‘generatie’ in ons brein allerlei associaties die niet per se met geboortecohorten en opeenvolgende geboortejaren te maken hebben. Deel zijn van een generatie heeft consequenties. Generaties onderling verschillen namelijk in karakter, en, volgens socioloog en vader van de Nederlandse generatietheorie Henk Becker, ook in de kansen die hun leden hebben gehad of nog zullen krijgen. Lid zijn van één bepaalde generatie kan een stimulans zijn of juist een rem in de ontwikkeling van het individu.2

Maar niet alleen de levenskansen van het individu worden bepaald door het moment van geboorte. Ook cultureel gezien vormt het individu zich naar en met zijn generatie. En zoals cultuursocioloog Karl Mannheim beschreef in zijn essay Das Problem der Generationen (Het generatieprobleem) zal het moment van geboorte dus niet alleen iemands levenskansen bepalen, maar ook hoe hij de samenleving ervaart, benadert en uiteindelijk ook vormt.3 In de sociale wetenschap is het begrip generatie als het ware een graadmeter om iemands positie en kansen in de algehele sociale arena te bepalen. En hoewel de term in de sociologie dus zijn waarde kent, kent het buiten de academia ook een waarde.

Hoe vaak lezen we in de media niet over het probleem van de millennial. Zij die lid zijn van generatie Y (geboren in de jaren 80 en 90 van de vorige eeuw), zouden lui zijn en verwend, verwachten dat ze veel geld zullen verdienen, zonder daarvoor echt te hoeven werken. Deze

probleemstelling waar de media collectief geen genoeg van lijkt te krijgen is uiteraard gebaseerd op een aantal sociologische premissen en kent een connotatie met de notie van de generatiecultuur en de levenskansen van de generatieleden, maar toch kent de term ‘generatie’ een andere waarde

1 Henk Becker, Generaties en hun kansen, vierde en herziene druk (Amsterdam: Meulenhoff, 1994), 23. 2 Becker, Generaties en hun kansen, 96.

3 Karl Mannheim, Het generatieprobleem, vertaald door Hans Driessen (Nijmegen: Hans Driessen en Uitgeverij Vantilt, 2013), 21.

(9)

binnen de academia dan in het alledaags gebruik. Want ook in andere contexten dan de algehele sociale arena wordt gebruik gemaakt van het begrip generatie om een afgebakende groep aan te duiden. Bijvoorbeeld in de kunstbeschouwing.

Zo zijn er ook cohorten aan kunstenaars die samen worden geschaard onder een noemer, zoals de schrijvers Generatie Nix: een groep schrijvers, die allemaal in de jaren 90 debuteerden (onder wie Ronald Giphart, Hermine Landvreugd en Don Duyns) en thematische overeenkomsten kennen in hun werk. In deze aanduiding betekent een generatie niet langer een cultuurbrede aanduiding, maar wordt de term ook gebruikt om een ontwikkeling in een beperktere biotoop (die van de Nederlandse literatuur) aan te geven. En ook wordt het begrip generatie gebruikt om onmenselijke cohorten aan te duiden. Denk aan een generatie iPhones of een generatie Renault Twingo’s. In deze gevallen overstijgt het begrip ‘een generatie’ zijn sociologische en demografische waarde en treedt het buiten de wereld van de sociologie. Om de nuance van het begrip te vatten, kijken we eerst naar het academisch gebruik van de term en de notie van de generatietheorie.

In 1992 definieert Becker het begrip generatie als een cluster van geboortejaargangen, die een onderlinge samenhang kennen, door in hun formatieve periode te maken te krijgen met grote trendbreuken. De formatieve periode definieert Becker als de jaren van puberteit en adolescentie. Trendbreuken zijn ingrijpende gebeurtenissen zoals oorlogen, economische crises of natuurrampen.4 Grote trendbreuken in de formatieve jaren van het individu zullen hem en zijn tijdgenoten

beïnvloeden in hun kansen in het leven. Onder deze kansen verstaat Becker de mogelijkheden voor het individu om zijn of haar persoonlijke voorkeuren te volgen in het nemen van levensbesluiten.5 Zoals Johan Wolfgang von Goethe in Aus meinem Leben Dichtung und Wahrheit schrijft:

Ein jeder, nur zehn Jahre früher oder später geboren, dürfte, was seine eigene Bildung und die Wirkung nach aussen betrifft, ein ganz anderer geworden sein.6

Beckers definitie van ‘generatie’ reikt echter verder dan simpelweg “een cluster van

geboortejaargangen die een onderlinge samenhang kennen door in hun formatieve periode te maken te krijgen met grote trendbreuken.” Becker herformuleerde in 1992 zijn definitie van het begrip, maar om de werkelijke sociale impact van de term te vatten kijken we terug naar hoe hij in 1985 het begrip omschrijft:

4 Becker, Generaties en hun kansen, 13. 5 Becker, Generaties en hun kansen, 18.

(10)

Een clustering van cohorten, die gekenmerkt wordt door een specifieke historische ligging en door gemeenschappelijke kenmerken op individueel niveau (levenslopen, waardeoriëntaties en

gedragspatronen) en op systeemniveau (omvang en samenstelling, generationele cultuur en generationele organisaties).7

Becker, geboren in de jaren 30 van de vorige eeuw, baseert zich op twee historische giganten in de generatietheorie, Wilhelm von Dilthey en Karl Mannheim. Zo definieerde Dilthey in 1875

‘generatie’ als volgt:

Degenen, die in hun onafhankelijke jaren dezelfde sturende invloed hebben ondergaan, vormen samen een generatie. Aldus opgevat bestaat een generatie uit een nauwkeurig afgegrensde kring van individuen, die door hun band met dezelfde grote feiten en veranderingen, die ten tijde van hun formatieve periode plaatsvonden, ondanks de invloed van andere factoren, tot een homogeen geheel verbonden zijn.8

Uit het gedachtegoed van Dilthey, dat inmiddels toch al anderhalve eeuw oud is, ontstond ook het gedachtegoed van Karl Mannheim, die met zijn artikel Das Problem der Generationen (Het generatieprobleem) een stempel drukte op de generatietheorie. Mannheim observeert in de ontwikkeling van een generatie drie verschillenden stadia. De de ‘generatieligging’, de

‘generatiesamenhang’ en de ‘generatie-eenheden’. Althans, in zijn essay Het generatieprobleem, detecteert Mannheim inderdaad verschillende stadia van generatievorming, maar het is Becker die in zijn beschouwing van dit essay ze de noemers van generatieligging, generatiesamenhang en generatie-eenheden verschaft. De generatieligging is volgens Becker in het gedachtegoed van Mannheim de sluimerende mogelijkheid van het vormen van een generatie door overeenkomst in geboortejaargang en geografische bepaling. De generatiesamenhang ontstaat wanneer de mogelijke leden van de generatie hetzelfde ‘lot’ ondergaan (door in aanraking te komen met bijvoorbeeld een trendbreuk).9 De laatste fase, de generatie-eenheden, is de manifestatie van de generatiesamenhang in organisaties en (informele) samenwerkingsverbanden. In deze organisaties kan de generatie zijn stijl manifesteren.10

7 Becker, Generaties en hun kansen, 23.

8 Becker, Generaties en hun kansen, 19. Het oorspronkelijke fragment staat in het Frans in Diltheys Le monde de

l’esprit (Parijs: Aubier-Montaigne, 1947). Het citaat zoals het in dit onderzoek staat is echter Beckers vertaling uit

1992.

9 Mannheim, Het generatieprobleem, 27. 10 Mannheim, Het generatieprobleem, 38–40.

(11)

Mannheim wijkt af van Dilthey in zijn gedachte over het homogene karakter van een generatie. Volgens Mannheim is er namelijk ook de mogelijkheid om binnen een generatie verschillende groepen te hebben, die elkaar onderling beïnvloeden. Zo is het volgens Mannheim mogelijk dat er binnen een generatie een stedelijke elite optreedt die de stijl van de generatie als het ware schept en aan andere groepen op probeert te dringen. Daarbij heeft Mannheim aandacht voor de gedachte dat sommige leden van de generatie als gangmaker op kunnen treden voor een volgende generatie.11 Nu is de notie van een stedelijke elite, die andere groepen generatiegenoten beïnvloedt, ernstig

verouderd. Het onderscheid tussen stad en land is anno 2018 toch minder groot dan toen Mannheim 90 jaar geleden Het generatieprobleem schreef. Onder andere door de grote toegankelijkheid tot media en de komst van internet is trendsetting tegenwoordig waarschijnlijk een democratischer proces dan in de jaren 20 van de vorige eeuw. Maar de wisselwerking die Mannheim hiermee beschrijft is juist vandaag de dag zeer relevant. In de aanstormende internetgeneratie is er namelijk wel degelijk sprake van een internetelite die zijn stempel zet op het karakter van de volledige generatie. Sterker nog, deze selecte groep wordt aangeduid met de term ‘influencers’. Influencers hebben op sociale media als Instagram en Youtube veel volgers van ongeveer hun eigen leeftijd of een paar jaar jonger. Influencers zijn trendsetters, met wie jongeren zich toch kunnen

vereenzelvigen. Hoewel de term ‘influencer’ vaak gebruikt wordt in de context van de marketing en de influencer zelf vaak ingezet wordt door bedrijven voor sluikreclame op sociale media, zijn zij toch meer dan enkel een marketing truc. Influencers worden over het algemeen bewonderd door hun eigen generatie en jongeren die zich oriënteren op het internet. Omdat de inlfuencer een voorbeeldfunctie heeft voor zijn volgers, kan hij zijn stempel drukken op de focus van een generatie.12

Waar Becker zich richt op de levenskansen van een generatie, kijkt Mannheim vooral naar de cultuursociologische consequenties van het begrip ‘generatie’ en de notie van de waardeoriëntatie, wederom een term die Becker gebruikt om het gedachtegoed van Mannheim mee samen te vatten. Het begrip waardeoriëntatie beschrijft de optelsom van de sociale omstandigheden waar het

individu als kind aan blootgesteld is. Volgens Mannheim zijn de eerste kinderbelevenissen namelijk zeer vormend in hoe het individu later de sociale arena zal ervaren en benaderen.13 Ook stelt

Mannheim de formatieve periode iets later dan Becker (vanaf een jaar of zeventien in plaats van in

11 Becker, Generaties en hun kansen, 21.

12 Doortje Smithuijsen, “Influencers zijn mensen, maar dan wel hele hippe,” NRC Handelsblad, 2 oktober, 2015, https://www.nrc.nl/nieuws/2015/10/02/influencers-zijn-mensen-maar-dan-wel-hele-hippe-1540022-a481060. 13 Mannheim, Het generatieprobleem, 33

(12)

de puberteit) en legt hij de nadruk niet zozeer op trendbreuken maar op Zeitgeist als de grote invloed op de culturele vorming van een generatie.14

Het is in deze notie van het begrip generatie en de cultuursociologische consequenties van het generatiepatroon, dat het begrip zijn demografische waarde kan overstijgen. Want als we Het generatieprobleem induiken en kijken naar factoren als waardeoriëntatie en generationele cultuur, en inzoomen op de ontwikkelingsfasen van de generatiesamenhang en de generatie-eenheden, zien we dat omstandigheden minstens zo zwaar wegen als geboortejaar.

Of er sprake is van een generatie zou dus buiten de geboortejaargang ook meetbaar moeten zijn aan de culturele samenhang van een afgebakende groep. Is het niet zo dat als één bepaalde groep een generatie-samenhang kent - in het feit dat zij, zoals Mannheim dat beschrijft, “hetzelfde lot

ondergaan”15 - er sprake zal zijn van een generatie, ook wanneer men geboortejaar volledig buiten beschouwing laat?

Nu ligt aan de basis van de definitie van het begrip generatie natuurlijk het feit dat een generatie alleen te bepalen is, wanneer er sprake is van een afgebakende groep mensen. En die groep wordt afgebakend door het criterium van het geboortecohort. En het is uiteraard niet voor niets dat geboortejaar een maatstaf is voor de bepaling van een generatie. Het is immers zo dat

geboortecohorten op ongeveer hetzelfde moment hun formatieve periode kennen en dus simultaan te maken krijgen met dezelfde invloeden in hun meest ontvankelijke levensfase. Maar is het

desondanks toch mogelijk om een ander ingrijpend moment dan de geboorte als criterium te nemen voor een generatie-onderzoek?

In de volgende paragraaf wordt beschreven hoe de cultuursociologische waarde de demografische waarde van het begrip ‘generatie’ kan overstijgen om de notie van generatievorming ook toe te passen op een andere groep individuen dan een geboortecohort. Door te bevragen of de

cultuursociologische waarde van het begrip ‘generatie’ de demografische waarde kan overstijgen, wordt een kader geschept om in de latere hoofdstukken van dit onderzoek te kunnen toetsen of er binnen de lichting theaterprofessionals, die in 2017 zijn afgestudeerd, sprake is van

generatievorming. Het gedachtegoed van Karl Mannheim dient als basis voor dit onderzoek. De nadruk ligt op de cultuursociologische consequenties van het generatiepatroon. Beckers idioom wordt gebruikt voor het aanduiden van Mannheims gedachtegoed.

14 Mannheim, Het generatieprobleem, 30. 15 Mannheim, Het generatieprobleem, 27.

(13)

1.2 De deconstructie van het begrip ‘een generatie’

Om te beargumenteren dat het begrip ‘generatie’ los te koppelen is van zijn demografische implicaties, kijken we eerst naar de cultuursociologische consequenties van tot een generatie behoren. Dat betekent dat we het te onderzoeken geboortecohort loskoppelen van zijn moment in de natuurlijke levensloop van geboorte en sterfte - of wat Mannheim zeer gevat de biologische ritmiek noemt - en het enkel beschouwen als een afgebakende groep binnen de sociale arena. Want, zo pleit Mannheim, de individuen die tot een generatie kunnen worden gerekend zijn op een vergelijkbare manier in de sociale ruimte gepositioneerd.16 Hij schrijft:

Elke positionering schakelt dus al bij voorbaat een groot aantal mogelijke soorten ervaren,

denken, voelen en handelen uit, en ze beperkt de speelruimte van de zich uitende individualiteit tot bepaalde, begrensde mogelijkheden. Maar deze fixering door de negatieve beperking is niet het enige: aan elke positionering is in positieve zin een tendens tot bepaalde gedrags-, gevoels-, en denkwijzen eigen, die door de socioloog van uit de zwaartekracht van de positionering zelf kan worden begrepen.17

In het beschouwen van het cultuursociologische karakter van de generatie is het noodzakelijk om te kijken naar de sociale positionering van de generatie en hoe die eventuele gedragspatronen en waardeoriëntatie beïnvloedt.

Mannheims indeling van de sociale arena aan de hand van zijn generatietheorie is vergelijkbaar met Pierre Bourdieus notie van de veldindeling van de maatschappij. Zowel Bourdieu als Mannheim kijken namelijk naar de cultuursociologische consequenties van het hebben van een zekere positie in de sociale ruimte. Het moment van toetreden tot de sociale ruimte is volgens Mannheim de bepalende factor voor hoe het individu de maatschappij zal ervaren en positie in zal nemen in de sociale arena. Voor Bourdieu is dat echter niet het moment van toetreden tot de sociale ruimte maar de positie waaruit men de sociale ruimte betreedt door zijn omgevingsgeschiedenis cq

geboorterecht.18 Bourdieu deelt de sociale arena in in velden. Ieder sociaal veld binnen de arena kent zijn eigen systeem van waarde-toekenning en zijn eigen sociale gedragscode.19 Tot welke velden het individu toegang heeft als kind is zeer bepalend voor zijn waardeoriëntatie, hoewel Bourdieu het zelf niet die term toekent. Bourdieu hanteert de begrippen ‘kapitaal’ en ‘habitus’ om

16 Mannheim, Het generatieprobleem, 25. 17 Mannheim, Het generatieprobleem, 27.

18 Pierre Bourdieu, De regels van de kunst, vertaald door Rokus Hofstede (Amsterdam: Van Gennep, 1994), 320. 19 Pierre Bourdieu, The field of cultural production (Cambridge: Polity Press, 1993), 227.

(14)

de cultuursociologische impact die de veldpositie op het individu heeft te beschrijven. Zoals de marxisten het woord ‘kapitaal’ gebruiken om sociaal onderscheid aan te duiden aan de hand van materiële middelen, zo gebruikt Bourdieu de term om sociaal en cultureel onderscheid aan te duiden. Cultureel kaptiaal wordt verworven door een lange periode blootgesteld te zijn geweest in het onderwijs- of opvoedingssysteem van een bepaald sociaal veld.20 Door het internaliseren van het culturele kapitaal ontstaat er binnen een veld iets wat Bourdieu ‘habitus’ noemt. Habitus is een manier van denken en een gedragscode, die het individu moet begrijpen of zelfs bezitten om binnen een specifiek veld te kunnen functioneren.21 Om cultureel kapitaal te verwerven binnen een zeker veld, moet men dus de habitus van het veld begrijpen, omdat hij anders geen stand zal kunnen houden binnen het veld. Maar tegelijkertijd wordt de habitus ook bepaald door het culturele en sociale kapitaal. Door deze intrinsieke wisselwerking houdt het veld zich als afgebakende sociale klasse in stand.22

Bourdieus veldtheorie is zeer behulpzaam als we kijken naar de cultuursociologische consequenties van het tot een generatie behoren. Immers is een generatie, net als een sociaal veld, een

afgebakende groep binnen de sociale arena. Zo schrijven Johanna Wyn en Dan Woodman in 2006 in hun artikel Generation, youth and social changes in Australia:

A concept of generation that locates young people within specific sets of economic, social, cultural and political conditions offers a way beyond seeing generations as a series of birth cohorts because age alone is no longer the defining feature. (…) Rather than the phase of the life course, it is the membership of a generation that delivers a better understanding of sociological questions – both in terms of an individual’s social position and their general orientations.23

Hoewel de ingang tot de sociale ruimte anders bepaald is in de generatietheorie en Bourdieus beschouwing van de sociale arena, is de basis van de redeneringen vergelijkbaar: er is sprake van een “biologische” factor (het moment van geboorte in het geval van Mannheim en

familiegeschiedenis in het geval van Bourdieu) en door deze bijna arbitraire factor wordt het

individu sociaal en cultureel gevormd en zijn positie in de maatschappij bepaald. Maar zoals we ook bij Wyn en Woodman weer zien, is het niet enkel de biologische factor die de groep maakt, maar is

20 Cock Dieleman, Het nieuwe theaterleren, een veldonderzoek naar de rol van theater binnen Culturele en

Kusntzinnige vorming op have en vwo (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2010), 38.

21 Dieleman, Het nieuwe theaterleren, 38–39. 22 Dieleman, Het nieuwe theaterleren, 39.

23 Johanna Wyn en Dan Woodman, “Generation, Youth and Social Change in Australia,” Journal of Youth Studies 9, no. 5 (2006): 499.

(15)

het noodzakelijk dat we voorbij de ingang tot de sociale ruimte kijken en oog hebben voor wat er ontstaat tijdens en na het toetreden van de ruimte. Mannheim, vergelijkbaar met hoe Bourdieu de sociale arena beschouwt, zoomt in op de maatschappij als biotoop en definieert het generatiepatroon aan de hand van culturele factoren als waardeoriëntatie, omgangsvormen en stadia van positie innemen in de sociale arena. In dit onderzoek wordt gekeken hoe de lichting 2017 positie inneemt in het theaterveld en hoe hun proces van positie kiezen gestuurd wordt door dit generatiepatroon. In de volgende paragraaf wordt gekeken naar de begrippen waardeoriëntatie, zelfbewustzijn,

tijdgeest en generatiesamenhang en hoe deze begrippen corresponderen met het ontstaan en béstaan van een generatie in de sociale ruimte, of in het geval van dit onderzoek: in het theaterveld. De termen waardeoriëntatie, zelfbewustwording, tijdgeest en generatiesamenhang zijn aan de hand van Beckers reflectie op Mannheims generatietheorie gekozen als idioom om de verschillende fases van generatievorming mee aan te duiden.

(16)

1.2.1 Waardeoriëntatie

Het is inherent aan de positionering in de sociale ruimte dat deze de levenservaring van het individu zal beïnvloeden. En zoals Mannheim terecht opmerkt in Het generatieprobleem: de ervarings-, denk-, en gevoelswaarden die de geestelijke ruimte vullen ontstaan niet ‘zomaar’. Iedere

positionering in de sociale ruimte komt met zijn eigen waardeoriëntatie. En deze waardeoriëntatie zal bepalend zijn voor voor het karakter van een generatie. Maar wat is deze waardeoriëntatie precies? Waardeoriëntatie is de optelsom van de invloeden die de ervarings- denk- en

gevoelswaarden van het individu zullen vormen.24 Deze invloeden worden volgens Mannheim bepaald door wat hij milieufactoren noemt: de specifieke omstandigheden waar het individu in opgroeit bepaald door afkomst, sociale positie, moment in de geschiedenis en familiegeschiedenis.25 Mannheims notie van de milieufactoren is vergelijkbaar met Bourdieus principe van habitus. Een generatie ontstaat niet vanuit een vacuüm, maar zal altijd voortkomen uit een bepaalde

maatschappelijke situatie. En deze maatschappelijke situatie is op zijn beurt bepaald door factoren als culturele omgangsvormen en traditie, trendbreuken en moment in de collectieve geschiedenis, die eraan ten grondslag liggen: het cultuurgoed.26

Enigszins verwarrend is Mannheims dubbele gebruik van de term cultuurgoed. Niet alleen gebruikt hij de term om de cumulatie van cultuur en traditie in de samenleving aan te duiden, ook gebruikt hij het om specifieke uitingen van cultuur te duiden. Om onderscheid te maken tussen de

conceptuele notie van cultuurgoed en de concrete notie ervan wordt vanaf nu het eerste aangeduid met cultuurcumulatie en het tweede met cultuurmanifestatie(s).27

De cultuurmanifestatie is slechts ten dele bepaald door de ‘heersende’ generatie in de

maatschappelijke situatie. Ook deze generatie heeft zich in zijn vormingsfasen ergens op moeten baseren: cultuur en traditie, of dus eigenlijk de cultuurcumulatie. Uit de verhouding tussen de nieuwe generatie en de gecumuleerde cultuur ontstaat de waardeoriëntatie van de generatie. Maar hoe wordt de gezichtshoek, waarmee de nieuwe generatie het erfgoed benadert, bepaald?

24 Mannheim, Het generatieprobleem, 36. 25 Mannheim, Het generatieprobleem, 28. 26 Mannheim, Het generatieprobleem, 31–32.

27 De termen ‘cultuurcumulatie’ en ‘cultuurmanifestatie’ zijn in dit onderzoek geformuleerd om te diferentiëren tussen uitingen van cultuur en traditie binnen de sociale cultuur. Mannheim gebruikt namelijk de term ‘cultuurgoed’ om beide interpretaties aan te duiden. In Generaties en hun kansen hanteert Becker de termen ‘generatie-eenheden’ en ‘culturele bagage’ om het verschil aan te duiden tussen respectievelijk cultuurmanifestatie en cultuurcumulatie. (Becker, Generaties en hun kansen, 20–21)

(17)

Cultuurmanifestaties worden zowel bewust als onbewust (her-)gebruikt. Sociaal gebonden rituelen, bijvoorbeeld, worden vaak bewust uitgevoerd aan de hand van een cultureel bepaald patroon of ritueel. Maar ook onbewust drukt traditie een groot stempel op ons handelen. Zo claimt Mannheim zelfs dat iedere actuele handeling een selectieve handeling is, waarin traditie wordt toegepast. Bij iedere nieuwe handeling maakt traditie volgens Mannheim een belangrijk deel op uit van de inhoud van de handeling.28 Daarmee stelt Mannheim dat de waardeoriëntatie altijd in eerste instantie geijkt zal worden aan de oorspronkelijke milieufactoren van het individu. De wisselwerking tussen milieufactoren en cultuurmanifestatie die Mannheim beschrijft, kent een grote parallel met de wisselwerking tussen habitus en kapitaal in Bourdieus gedachtegoed. De habitus is afhankelijk van het culturele kapitaal, op een vergelijkbare manier als dat de cultuurmanifestatie afhankelijk is van de cultuurcumulatie.

Echter, de gezichtshoek, waar vanuit het individu de cutluurcumulatie beleeft, wordt niet enkel gestuurd door de ervaring van waarden die een jong kind aangeleerd krijgt, en dicteert niet volledig hoe het individu als volwassene naar de maatschappij zal kijken en waarde toe zal dichten. Want, zo schrijven ook Deborah Osberg en Gert Biesta in 2008, de waarde die het individu toekent is niet een definitief gevoel van waardetoekenning. Het toekennen van waarde is een doorlopend proces dat zich vormt naar de interactie tussen het individu en zijn omgeving.29 De perceptie van waarde is geen constante door de volledige levensloop. Hoewel de oorspronkelijke waardeoriëntatie van het jonge kind vormend kan zijn in hoe hij zijn latere waardeoriëntatie inricht, betekenen de

bevindingen van Biesta en Osberg wel dat de oorspronkelijke waardeoriëntatie niet het hele leven lang de de waarde-ervaring zal dicteren.

1.2.2 Zelfbewustzijn

De waardeoriëntatie van het individu is niet onbeïnvloedbaar. Want hoewel de cultuurcumulatie invloed heeft op de waardeoriëntatie, is het ook juist dat: een cumulatie. Juist die cultuur die de oorspronkelijke waardeoriëntatie stuurt, wordt gekenmerkt door een komen en gaan van generaties, die allemaal hun steentje bij hebben gedragen aan deze cultuur en hoe die actueel ervaren wordt. De cultuur in de sociale ruimte berust dus niet enkel op traditie, maar wordt ook door de nieuwkomers

28 Mannheim, Het generatieprobleem, 31.

29 Deborah Osberg en Gert Biesta, “The emergent curriculum: navigating a complex course between unguided learning and planned enculturation,” Journal of Curriculum Studies 40, no. 3 (2008): 325.

(18)

geschapen. De sociale ruimte wordt deels ingericht door zij die voor het eerst toetreden tot deze ruimte, de groeiende generatie.

In het nieuwkomersschap van de groeiende generatie ligt een zekere distantiëring tot de sociale ruimte. Zij die de ruimte voor het eerst betreden zullen hem immers anders bekijken dan zij die er al jaren komen. Het is in dit toetreden tot de sociale ruimte dat het individu zelfbewust kan worden. Zoals eerder genoemd, heeft de cultuurcumulatie een grote invloed op het wereldbeeld. En ook in het toetreden tot de sociale ruimte zal het individu zich voor een groot deel beroepen op zijn geïnternaliseerde waarden en basisprincipes – die gebaseerd zijn op de eerste indrukken – maar tegelijkertijd zal hij, juist door de distantiëring die simultaan ontstaat, een bewustzijn ontwikkelen in het selecteren van zijn handelen. En het is in dat zelfbewustzijn dat een nieuwe generatie zich zal gaan onderscheiden van de ‘heersende’ generatie en de generatiewisseling in gang gezet kan

worden. En het is ook met dit zelfbewustzijn dat de toetredenden kunnen kiezen of zij genoegen nemen met traditionalistische praktijk en de kabbelende transformatie die dat met zich meebrengt of dat de cultuur wellicht problematische aspecten kent, die rationeel en bewust veranderd moeten worden.

Ook zonder bewust ingrijpen zal de maatschappelijke cultuur transformeren bij het toetreden van een nieuwe generatie. Het is door de verschuivende verhoudingen in het sociale speelveld dat de nieuwe spelers de ruimte krijgen om hun eigen stempel te drukken op hoe zij de maatschappij ervaren. Niet alleen heeft de toetredende dus te maken met een zekere distantiëring tot het

cultuurgoed, hij krijgt ook de ruimte om zijn waardeoriëntatie bij te stellen naar zijn eigen inzicht. De notie van zelfbewustzijn ontstaat bij het individu in zijn formatieve jaren. Becker definieert deze formatieve jaren als de jaren van puberteit en adolescentie. Mannheim stelt de formatieve jaren vanaf het zeventiende levensjaar.30 Echter is er in de generatietheorie sinds de jaren 2000 een beweging gaande die de klassieke notie van de formatieve jaren op de schop neemt. Dit komt met name door de ontwikkelingen op technologisch gebied, waardoor de jongeren die nu opgroeien zich minder over een kam laten scheren in hun ontwikkelingsfasen. Door de continue toegang tot het internet, de grote mate van globalisering en interactie op social media kent de jeugd van

tegenwoordig in zijn vormingsfasen een ander verloop dan de jeugd die opgroeide vóór de digitale revolutie. Zij die niet met het internet zijn opgegroeid zouden een duidelijker en minder eclectisch pad hebben gelopen in hun ontwikkeling van kind naar volwassene, dan zij die wel opgegroeid zijn

(19)

met het internet. Door de grote, moeilijk te controleren invloed van de digitale wereld, moeten kinderen vandaag de dag namelijk al in een veel eerder stadium kiezen waar zij zelf hun waardeoriëntatie op zullen afstemmen. Zo schrijven Alan France en Steve Roberts in 2015:

A central starting point of Wyn and Woodman’s (2006, 2007) proposal is the rejection of the

transition perspective. They argue that it has limited relevance for understanding what it means to be young in contemporary times. Transition studies, they contend, is strongly correlated with

psychosocial models of development that create a narrow perspective for understanding the lives of young people and produces a linear view of the movement towards adulthood. Such studies are argued to have been built upon a normative view of how things were, primarily focused on ‘the school to work transition’.As a result, analysis of transitions and social change constructs contemporary transitions as ‘faulty’, locating ‘context’ to the margins.31

Wanneer het individu al op jongere leeftijd zelf moet afstemmen waar hij zijn waarden op baseert en dus buiten het cultureel bepaalde systeem om zelf zijn ontwikkeling daarmee zal sturen, ontstaat er al in een eerder stadium een situatie van distantiëring tot de sociale ruimte. Met de invloeden die het kind opdoet op het internet zal hij zijn eigen culturele situatie al sneller in een grotere context plaatsen en een zekere mate van reflectie op het sociale systeem kennen. Het moment van

zelfbewustwording ligt vandaag de dag dus wellicht eerder in het leven dan dat Mannheim het stelt. De formatieve periode van het kind begint tegenwoordig al in een vroeg stadium, maar dat betekent niet dat deze ook op een jongere leeftijd tot een einde komt. Juist omdat het individu zo jong in aanraking komt met invloeden van buiten zijn eigen culturele systeem, zal het hem misschien langer kosten om vast te stellen waar hij als volwassene zijn waarden op wil baseren. Immers moet de adolescent zich door meer invloeden heen ploeteren dan voorheen. Mede hierom stelt John Bynner in 2005 dan ook dat de formatieve jaren van het individu zelfs wel tot het 25e levensjaar kunnen lopen.32 Bynner stelt dit echter reeds in 2005, nog voor de opkomst van de social media en het besef dat juist het internet en de social media-maalstroom, waar jongeren in terecht komen, hun blik op de buitenwereld eerder vernauwen dan verbreden. Toch is de notie van een meer fluïde formatieve periode een interessante en relevante gedachte voor dit onderzoek. Judith Burnett stelt bijvoorbeeld zelfs dat we helemaal af zouden moeten stappen van het idee dat er één specifieke periode van

31 Allan France en Steven Roberts, “The problem of social generations: a critique of the new emerging orthodoxy in youth studies,” Journal of youth studies 18, no. 2 (2013): 217.

32 John Bynner, “Rethinking the youth phase of the life-course: the case for emerging adulthood?” Journal of Youth

(20)

formatieve jaren is en dat mensen van alle leeftijden een equivalent van formatieve jaren kunnen ervaren, wanneer zij een nieuwe sociale situatie betreden.33

Het is in deze formatieve periode en de inauguratie tot een sociale ruimte, dat het individu zijn blik van het verleden naar het heden zal richten. Waar hij in eerste instantie leeft in traditie en de cultuur van zijn oorspronkelijke omgeving en zich laat leiden door invloeden van buitenaf, zal hij zich nu moeten baseren op zijn directe omgeving; en daarmee zijn waardeoriëntatie, en sociale patronen herzien. Niet alleen zal het individu zijn blik in deze fase verschuiven van zijn verleden naar zijn heden, dit moment van positie innemen in de sociale arena kan gepaard gaan met een verplaatsing van het oorspronkelijke sociale positie naar een nieuw veld. Het moment van zelfbewustwording markeert als het ware de emancipatie van het jonge individu en de verschuiving van zijn

wereldbeeld van het verleden naar het heden en zijn gelijkgestemden binnen de sociale arena.

1.2.3 Tijdgeest

Het aantreden van een nieuwe generatie in de sociale ruimte zal wellicht tot gevolg hebben dat er bepaalde cultuurmanifestaties en gewoonten verloren zullen gaan of vergeten zullen worden. Daar staat tegenover dat het ons ook zal laten vergeten wat niet meer bruikbaar is en helpen te

ontwikkelen naar een systeem dat wel bruikbaar is.34 In deze verschuiving van sociale belangen wordt de tijdgeest van een generatie zichtbaar. De tijdgeest van de generatie wordt bepaald door wat Mannheim de innerlijke dialectiek noemt: de gelaagdheid van ervaringen van het individu. Zowel de zelfvergaarde inzichten áls de oorspronkelijke waardeoriëntatie bepalen de innerlijke dialectiek en daarmee de tijdgeest.35

Hoewel oudere generaties en de nieuwe generatie tegelijkertijd met dezelfde fenomenen in de sociale arena te maken zullen krijgen, zullen deze incidenten of transformaties niet dezelfde impact hebben op de oudere generaties als op de nieuwe generatie. In het generatiepatroon anno 2018 is bijvoorbeeld een duidelijk schisma aan te wijzen tussen de oudere generaties, die wel te maken hebben gekregen met de komst van het internet en ook gebruik maken van alles wat deze

ontwikkeling heeft gebracht, en de jongere generaties die daadwerkelijk opgegroeid zijn met het

33 Judith Burnett, “Let Me Entertain You: Researching the ‘Thirtysomething’ Generation,” Sociological Research

Online 8, no. 4 (2003), http://www.socresonline.org.uk/8/4/burnett.html.

34 Mannheim, Het generatieprobleem, 31. 35 Mannheim, Het generatieprobleem, 34

(21)

bestaan van het internet en daardoor beïnvloed zijn in hun ontwikkeling. Het moment van het betreden van de sociale ruimte is dus bepalend voor de tijdgeest van een generatie. Zij die voor of na hen kwamen of komen, zullen namelijk een andere gelaagdheid in hun innerlijke dialectiek kennen en daarmee anders naar de cultuurcumulatie en de maatschappelijke situatie kijken.

1.2.4 Generatiesamenhang

De bindende factor van een generatie is dus enerzijds afhankelijk van een momentopname, maar anderzijds – belangrijker nog – van een overeenkomst in innerlijke dialectiek; en de gedeelde ervaring die voortkomt uit deze gedeelde dialectiek. De leden van een generatie zullen in sociale positionering nauwer tot elkaar komen naarmate zij meer overeenkomsten in innerlijke dialectiek kennen.

De sociale positionering van de generatieleden, zal niet alleen zijn stempel drukken op de gezichtshoek waarmee de generatie de wereld bekijkt, maar is in zichzelf vol van nieuwe mogelijkheden. Een gedeelde notie van gebeurtenissen, trendbreuken en overeenstemmende

waardeoriëntatie geeft de generatieleden een bouwgrond om verder op te ontwikkelen. Het geeft de mogelijkheid tot generatiesamenhang. Volgens Mannheim bestaat generatiesamenhang alleen bij de gratie dat er sprake is van een generatieligging: een overeenkomst in innerlijke dialectiek.36 Dit zou betekenen dat generatiesamenhang alleen plaats zou kunnen vinden binnen een groep mensen die een vergelijkbare sociale achtergrond kennen. Maar wanneer we dit principe toetsen aan de huidige situatie, zien we dat de generatieligging minder nauw afgebakend is dan Mannheim stelt. Door een diverser wereldbeeld en dus een wijdere scoop in de waardeoriëntatie, is er sprake van

generatieligging buiten de afgebakende parameters die Mannheim daarvoor stelt.

Daarbij is generatiesamenhang afhankelijk van een zeker zelfbewustzijn van de generatieleden. Het is enkel wanneer de toetredenden reflecteren op de maatschappij dat zij in hun zelfbewustzijn aansluiting kunnen vinden bij generatiegenoten. En het is ook dan dat zij hun hernieuwde

waardeoriëntatie kunnen afstemmen op hun generatiegenoten en de generatie een heldere tijdgeest vormt. Het zou in principe niet uit hoeven maken wanneer het individu deze mate van

zelfbewustzijn ontwikkelt of zelfs hervindt. Zo schrijven France en Roberts in 2015:

(22)

(…) not only does the available evidence challenge Mannheim’s assumption of youth as

the key time of generational formation, but it also partially undermines efforts to demonstrate the different lay categorisations applied to the distinctive generations. For example, the parameters of generations may be ‘elastic’ and have ‘uncertain edges’ (Burnett 2003), but an individual who was 30 years old in 2008 would roughly fall inside the boundary of belonging to Generation X. If they were able to reinvent or even establish generational consciousness for the first time at this stage in their lives, the most significant factor influencing this development would be the very same unique socio-historical conditions of the time that are also shaping the consciousness of the youth of Generation Y.37

Dit zou ervoor pleiten dat niet leeftijd de bepalende factor voor een generatie is, maar dat

waardeoriëntatie en zelfbewustwording de doorslaggevende factoren zijn in generatiesamenhang. Waar het individu zich op besluit te oriënteren en waar hij zichzelf in de sociale ruimte plaatst, zijn vandaag de dag belangrijkere criteria voor aansluiting bij een bepaalde groep dan waar en wanneer deze persoon de collectieve geschiedenis ingestapt is. Generatiesamenhang is de optelsom van positionering in de sociale ruimte en het simultaan ontstaan van zelfbewustzijn bij een groep mensen die een gelijkgestemde waardeoriëntatie kennen.

Wanneer een generatie deze fasen van samenklontering heeft doorgemaakt kent hij zijn eigen karakter en is het aan de generatie om zijn eigen stijl uit te dragen in samenwerkingsverbanden en organisaties, de generatie-eenheden. Deze generatie-eenheden zullen een sterke weerklank kennen van de waardeoriëntaties en tijdgeest van de generatie en uiteindelijk opgenomen worden in de grote cyclus van cultuurcumulatie.

37 France en Roberts, “The problem of social generations: a critique of the new emerging orthodoxy in youth studies,” 221.

(23)

1.3 Een nieuwe toepassing van Mannheims generatietheorie

Wanneer we Mannheims definitie van een generatie aanhouden, zien we dat het moment van geboorte een criterium is voor generatiesamenhang. De eerste indrukken van het kind zijn bepalend voor zijn waardeoriëntatie en zullen de koers bepalen van de tijdgeest. Deze eerste indrukken, die een belangrijke basis vormen voor de innerlijke dialectiek van het individu, zijn dan weer

afhankelijk van op welk moment het kind blootgesteld wordt aan de cultuurcumulatie. Echter is Mannheims theorie gebaseerd op de notie van een cultuurbrede generatievorming. Maar, buiten de notie van een generatie bepaald door een geboortecohort, wordt het begrip generatie ook gebruikt om andere groepsvorming aan te duiden, zoals een samenhangende groep kunstenaars. Is de cultuursociologische generatietheorie toepasbaar op een verder afgebakende groep, dan een groep individuen met een soortgelijke positie in de sociale ruimte? En daarmee misschien toepasbaar op een klas kunststudenten?

In deze paragraaf wordt, aan de hand van de cultuursociologische generatietheorie in de traditie van Mannheim, het begrip generatie geherdefinieerd. De nieuwe definitie van het begrip vormt de basis voor het kwalitatieve onderzoek naar generatievorming binnen de lichting theaterprofessionals, die in 2017 afstudeerden.

1.3.1 Het herdefiniëren van ‘een generatie’

Hoewel Mannheim pleit voor het overstijgen van de demografische feiten in het kijken naar de cultuursociologische consequenties van het ‘een generatie zijn’, is zijn theorie tegelijkertijd onlosmakelijk verbonden met deze demografische feiten. Het is immers het moment van geboorte in de collectieve geschiedenis dat de basis vormt van de innerlijke dialectiek die ten grondslag ligt aan de generatievorming. Moment van geboorte is, ondanks Mannheims wens van het loslaten van wat hij de “naturalistische theorieën”38 noemt, ook juist die momentopname die volgens Mannheim bepalend is voor het karakter van de generatie. Aan de hand van recentere beschouwingen op Mannheims generatietheorie, zoals die van Wyn en Woodman, kunnen we het begrip generatie herdefiniëren en deze paradox oplossen.

(24)

1.3.1.1 Een nieuwe notie van generatieligging

Mannheim geeft aan dat het principe van de generatieligging de uiteindelijke basis vormt van de mogelijkheid tot generatievorming. Generatieligging is de vergelijkbare positie in de sociale ruimte van een groep individuen. Volgens Mannheim kennen deze individuen een overeenkomst in sociale positionering, door een vergelijkbare innerlijke dialectiek, die dan weer ontstaan is door een

vergelijkbare culturele achtergrond en een overeenstemmend moment van het betreden van de collectieve geschiedenis. Maar wat als we die criteria van de generatieligging opschorten, en aan de hand van de basisdefinitie van die term nieuwe criteria formuleren? Want, zou het niet zo kunnen zijn dat een afgebakende groep mensen samen een karakter c.q. signatuur deelt en zich baseert op dezelfde tijdgeest? Is het niet mogelijk dat die groep mensen een andere overeenkomst in sociale positionering zou kennen dan een overeenkomst in eerste kinderbelevenissen, zoals Wyn en Woodman in 2006 bepleiten?39

Als we een kleiner monster nemen uit de samenleving, en afstappen van de gedachte dat een generatie cultuurbreed zou moeten zijn, zien we wellicht dezelfde generatieontwikkeling en generatievorming als bij een cultuurbrede generatie, maar dan op basis van een andersoortige generatieligging. Want zoals France en Roberts in 2015 schrijven is het niet zo zeer het moment van geboorte, als wel een moment van zelfbewustwording dat bepalend is voor het individu in het toetreden tot een generatie.40

Neem een klas kunststudenten. Wellicht zullen zij ongeveer dezelfde leeftijd hebben, maar hun leeftijd is niet per se hun verbindende factor of de bepaling van hun generatieligging, in deze nieuwe verder ingezoomde biotoop. Hun verbindende factor is dat zij op hetzelfde moment aan hun opleiding beginnen. Hun generatieligging is dus niet het jaar van geboorte, of overeenstemmende culturele achtergrond, maar het zijn van klasgenoten. De school, of misschien beter nog: het werkveld, zou dan benaderd kunnen worden zoals Mannheim de sociale ruimte bekijkt.

In het benaderen van het werkveld zoals Mannheim de sociale ruimte bekijkt, zullen we Bourdieus veldtheorie uiteraard in acht moeten nemen. Want, hoewel dit onderzoek een onderzoek is naar generatievorming binnen de markeringen van het theaterveld, is het ook juist dat: een blik in hoe het is om samen toe te treden tot één specifiek veld in de volledige sociale arena. De generatieligging

39 Wyn en Woodman, “Generation, Youth and Social Change in Australia,” 495–514.

40 France en Roberts, “The problem of social generations: a critique of the new emerging orthodoxy in youth studies,” 215–230.

(25)

van de lichting 2017 bestaat enkel bij de notie dat zij het zijn die op hetzelfde moment in de tijd samen geïnaugureerd worden in de cultuur van het Nederlandse theaterveld. Deze stap een specifiek sociaal veld in, is cruciaal in hoe de fasen van waardeoriëntatie, zelfbewustwording en de

uiteindelijke tijdgeest kun karakter krijgen. Het is immers het kapitaal binnen dit specifieke veld dat zijn stempel drukt op de waardeoriëntatie van het veld.

1.3.1.2 Waardeoriëntatie, zelfbewustzijn en tijdgeest in de nieuwe biotoop

Zoals beschreven staat in paragraaf 1.2: Een generatie ontstaat niet vanuit een vacuüm. De

overeenstemmende waardeoriëntatie van een groep individuen speelt een belangrijke rol in de eerste fasen van generatievorming. Maar hoe ziet dit principe van waardeoriëntatie eruit in onze

ingezoomde situatie?

Het individu, dat de theaterschool zal betreden, kent zelf een zekere waardeoriëntatie. Zijn eerste indrukken heeft hij opgedaan buiten de biotoop van de theaterschool en daar is zijn oorspronkelijke waardeoriëntatie uit ontstaan. Het individu kent dus een waardeoriëntatie in de algemene sociale ruimte, maar is nog niet volledig toegetreden tot de biotoop van het theaterveld. En als we het theaterveld net zo beschouwen als de sociale ruimte, betekent dat, dat het individu, bovenop zijn eigen waardeoriëntatie, een vernieuwde waardeoriëntatie zal ontwikkelen. We moeten in acht nemen dat de oorspronkelijke waardeoriëntatie van het individu de nieuwe waardeoriëntatie zal kleuren. Daarbij is het individu misschien nog niet volledig geïnaugureerd in het theaterveld, maar hij of zij is hoogstwaarschijnlijk al wel in aanraking gekomen met het veld. De wens het theaterveld te betreden zal in alle waarschijnlijkheid niet vanuit het niets ontstaan zijn. Ook deze vroege

ervaringen met het theaterveld, in bijvoorbeeld de vorm van een jeugdtheatervereniging of een vooropleiding, zullen invloed hebben op waar de student zijn nieuwe waardeoriëntatie op zal baseren.

Maar geldt voor de biotoop van het theaterveld een zelfde sociale wisselwerking als in de algemene sociale ruimte? Ook de theaterschool c.q. het werkveld, kent een cultuurcumulatie en een patroon van generatievorming. De waardeoriëntatie van een klas theaterstudenten zou, onder deze

voorwaarde, dus net zo bepalend zijn voor het karakter van hun generatie als de waardeoriëntatie dat is voor het karakter van een cultuurbrede generatie. De vroege oriëntatie van het theaterveld zal bepalend zijn voor de gezichtshoek waarmee de klas hun vak en het werkveld zal ervaren.

(26)

Want, net zoals traditie en cultuur een stempel drukken op de vormende generatie in de algemene sociale ruimte, zo zullen traditie en cultuur in de vernauwde situatie ook bepalend zijn voor waar de aantredende theaterstudent zich op zal kalibreren. Ook de theaterstudent treedt toe tot dit nieuwe sociale veld in een situatie, die bepaald wordt door cultuurcumulatie.

Een groot verschil tussen de algemene sociale situatie en de situatie in onze vernauwde biotoop is de notie van het zelfbewustzijn. Zoals in paragraaf 1.2 staat beschreven is het moment van toetreden tot de sociale ruimte als jong volwassene een moment van verschuivende verhoudingen. Zij die de sociale ruimte voor het eerst als volwassenen betreden zullen hem namelijk anders bekijken dan zij die er jaren in bestaan. Het moment van toetreden is dus tegelijk een moment van distantiëring en reflectie. In de situatie van de theaterstudent, die toetreedt tot het theaterveld, volgen het moment van oriëntatie en het moment van zelfbewustzijn elkaar veel sneller op dan in het proces van generatievorming in de algemene sociale ruimte. Want hoewel het individu nieuw is in het theaterveld, is hij wel al een volwassene. En zal hij dus op een andere manier reflecteren op zijn eerste indrukken dan een kind dat zou doen. De theaterstudent is bewuster bezig met het formuleren van zijn waardeoriëntatie en dus per definitie zelfbewust. Het is al kort na het toetreden tot het theaterveld dat de student zal bepalen of hij tevreden is met de traditionalistische praktijk aldaar en de kabbelende transformatie die de cumulatie van cultuurgoed zelf teweeg brengt, of dat hij

problematische aspecten ervaart die hij bewust wil veranderen. Kort na het toetreden tot het veld zal de theaterstudent dus moeten bepalen of hij zich aansluit bij de heersende traditie, of dat hij zijn blik van de traditie afwendt en naar het heden en de toekomst van het theaterveld beweegt.

De keuze zich aan te sluiten bij of af te zetten tegen de heersende traditie, is voor Mannheim één van de eerste tekenen van een generatieverschuiving.41 Wat opvalt is dat Bourdieu in Les règles de

l’art (De regels van de kunst) een vergelijkbare tendens beschrijft in de verhouding tussen

gevestigde en aanstormende kunstenaars in het literaire veld. Zo beschrijft hij dat de jonge generatie kunstenaars streven naar een nieuwe ‘zuivere’ vorm van kunstproductie, dan hun voorgangers. Uit deze drang naar een nieuwe beleving van kunst ontstaat een avant-garde, die de commerciële waarde van kunst en de verwachtingen van het grote publiek afwijst.

De hoofdtegenstelling, tussen de zuivere produktie bedoeld voor een tot de producenten beperkte markt en de grootschalige produktie gericht op het bevredigen van de verwachtingen van het grote

(27)

publiek, reproduceert de funderende breuk met de economische orde die ten grondslag ligt aan het veld van beperkte produktie.42

In dit besluit wel of niet de heersende traditie te volgen is de tijdgeest van de vormende generatie zichtbaar. Net als in de algemene sociale situatie, merken we in deze fase van positie innemen waar het zwaartepunt in de waardeoriëntatie van de vormende generatie komt te liggen. Net als in de algemene sociale situatie, zal de gelaagdheid van de innerlijke dialectiek bepaald zijn door het moment van toetreden tot de sociale situatie en daarmee uniek zijn voor de generatie.

Het is in deze snelkookpan van hernieuwde waardeoriëntatie, een groot zelfbewustzijn en het positie innemen ten opzichte van de traditionalistische praktijk, dat het mogelijk is voor een klas theaterstudenten om in de periode die hun opleiding beslaat een generatie te vormen. Zij voldoen mogelijk aan alle criteria van generatiesamenhang: een vergelijkbare gezichtshoek op het

theaterveld, zelfbewustzijn, hernieuwde waardeoriëntaties en een gedeelde tijdgeest, gebaseerd op hun eigen innerlijke dialectiek. Aan de hand van tien gesprekken met afgestudeerde

theaterprofessionals van de lichting 2017, worden in dit onderzoek de fasen van generatievorming beschreven om te kunnen bepalen of de lichting 2017 volgens Mannheims generatietheorie een generatie genoemd kan worden. Er wordt gekeken naar de oorspronkelijke waardeoriëntatie van de respondenten en naar hoe zij zich in eerste instantie op het veld oriënteerden. Daarna wordt

beschreven hoe de studenten zelfbewust werden als jonge kunstenaars en hoe uit dat zelfbewustzijn de focus in hun huidige werk is voortgevloeid. Uiteindelijk wordt in kaart gebracht of er sprake is van concrete generatiemanifestatie van de lichting 2017.

(28)

Hoofdstuk 2

2.1 In gesprek met lichting 2017

Om te kunnen bepalen of er sprake is van generatievorming bij pas afgestudeerde

theaterprofessionals, is het van belang dat wij goed kijken naar juist hen, de jonge alumni. Zij hebben het woord gekregen in dit onderzoek. Een selectie theaterstudenten van de afstudeerlichting 2017 heeft in tien diepte-interviews gesproken over hun leven vóór de

theateropleiding, hun tijd op de academie en hun eerste ervaringen in het werkveld. In dit hoofdstuk worden de resultaten van deze interviews besproken. De relevante fragmenten uit de interviews zijn getranscribeerd terug te vinden in de bijlage bij dit onderzoek.

In dit hoofdstuk wordt eerst in paragraaf 2.1.1 beschreven waar deze jonge alumni vandaan komen: welke opleidingen hebben een rol gespeeld in dit onderzoek? Daarna worden in paragraaf 2.1.2 de geïnterviewden beschreven. Hoe de interviews zijn afgenomen en de te analyseren data verzameld is staat beschreven in paragraaf 2.2.1. In paragraaf 2.2.2 staan de interview-onderwerpen

beschreven. In paragraaf 2.3 tot en met 2.3.4 wordt er inhoudelijk ingegaan op de data aan de hand van gedetecteerde thema’s. Deze thema’s zijn geordend naar vier onderzoeksgebieden.

2.1.1 De opleidingen

Het Nederlandse kunstenonderwijs kent een zeer groot aantal theater-gerelateerde opleidingen. De veertien alumni die geïnterviewd zijn voor dit onderzoek komen van vijf verschillende

theateropleidingen van drie verschillende scholen. De opleidingen die deel hebben genomen aan dit onderzoek zijn: de opleiding van de Academie voor Theater en Dans te Amsterdam, de regie-opleiding van de Toneelacademie Maastricht, de acteursregie-opleiding van de Toneelacademie

Maastricht, de acteursopleiding van Artez Arnhem en de opleiding writing for performance van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Helaas was het onhaalbaar om het volledige spectrum aan theateralumni in kaart te brengen. (Dit is immers een masterscriptie en geen proefschrift.)

Uiteindelijk is de keuze op deze vijf opleidingen gevallen, omdat zij enige overeenkomsten kennen in waar de focus ligt in het onderwijsprogramma. Zowel de regie-opleidingen, de

(29)

acteursopleidingen en de schrijversopleiding in kwestie hebben in het onderwijsprogramma veel aandacht voor het ontwikkelen en benaderen van het geschreven drama.

2.1.2 De geïnterviewden

De geïnterviewde alumni zijn: Marijn Graven en Marije Schnabel dan van de regie-opleiding van de Academie voor Theater en Dans, Charli Chung, Gilles Groot, Daniël ‘t Hoen en Sam Scheuermann van de regie-opleiding van de Toneelacademie van Maastricht, Sebas Berman, Yela de Koning en Willemien Slot en van de acteursopleiding van de Toneelacademie van Maastricht, Enzo Coenen en Stefan Hendrikx van de acteursopleiding van Artez Arnhem; en Lisanne van Aert, Yentl van

Stokkum en Lotte Lola Vermeer van de opleiding writing for performance van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht. Alle geïnterviewden zijn aan hun respectievelijke opleidingen afgestudeerd in 2017. Hun exacte persoonsgegevens zijn, samen met de transcripties van hun interviews, terug te vinden in de bijlage bij dit onderzoek.

(30)

2.2 De data

De gesprekken met de jonge alumni vormen de data aan de hand waarvan in dit hoofdstuk een thematische analyse gemaakt wordt. De gesprekken zijn getranscribeerd en vervolgens

teruggebracht tot een aantal relevante fragmenten. De relevantie van de fragmenten is bepaald aan de hand van een thema-indeling van vier onderzoeksgebieden. Persoonlijke anekdotes zijn

grotendeels uit de transcriptie geschrapt. De fragmenten zijn terug te vinden in de bijlage bij het onderzoek.

Het doel van de thematische analyse van de data, is om deze naast het literatuuronderzoek uit hoofdstuk 1 van deze scriptie te houden. In het derde en laatste hoofdstuk van deze scriptie wordt aan de hand van deze data getoetst of er mogelijk sprake is van generatievorming in

afstudeerlichting 2017.

2.2.1 Het verzamelen van de data

De data zijn verzameld tussen 12 december 2017 en 15 maart 2018. In het totaal zijn er tien interviews afgenomen. De interviews zijn óf individueel afgenomen óf in tweetallen. In totaal hebben veertien alumni deelgenomen aan het onderzoek. De gesprekken hebben ieder tussen de anderhalf en twee uur geduurd en werden op band opgenomen. De interviews waren vormgegeven als een gestructureerd gesprek en dreven voor een groot deel op de associatie van de alumni zelf.

2.2.2 De interviewonderwerpen en onderzoeksgebieden

Om deze data uiteindelijk in hoofdstuk 3 te kunnen toetsen aan de literatuurstudie uit het eerste hoofdstuk, corresponderen de vier onderwerpen die besproken zijn met de alumni, met de vier fasen van generatievorming, zoals zij beschreven staan in paragraaf 1.2.1 tot en met 1.2.4:

waardeoriëntatie, zelfbewustwording, tijdgeest en generatiemanifestatie. Als eerste werden de alumni gevraagd te vertellen over waar zij vandaan komen, hun familiegeschiedenis en de reden dat zij als jong volwassene kozen voor een theateropleiding. Het tweede onderwerp in het gesprek draaide om de ervaringen van de alumni tijdens hun respectievelijke opleidingen. Zij werden gevraagd naar hun eerste ervaringen op de opleiding, hoe zij zich in de vier jaar, die de opleiding

(31)

duurde, ontwikkeld hebben en hoe hun docenten daarin een rol hebben gespeeld. Daarna werden de alumni gevraagd hoe zij op dit moment naar hun eigen werk kijken. Zij werden gevraagd naar hun motivatie om theater te maken, waar zij inspiratie uit putten en hoe zij het werkveld ervaren en aanschouwen. Als laatste werden de afgestudeerden gevraagd of zij deel uitmaken van een concreet samenwerkingsverband en met wie zij op dit moment in hun carrière het liefste samenwerken of mee zouden willen samenwerken.

(32)

2.3. De resultaten: thema’s

2.3.1 Onderzoeksgebied één: waardeoriëntatie

Zoals in paragraaf 1.3.1.2 van dit onderzoek beschreven staat, kent het begrip waardeoriëntatie in de biotoop van het theaterveld een andere nuance, dan de waardeoriëntatie die Mannheim beschrijft in zijn stappen tot generatievorming. Waardeoriëntatie in Mannheims generatietheorie duidt immers op een overeenstemming in kinderbelevenissein en blootstelling aan soortgelijke cultuurgoederen in de formatieve periode. Om de waardeoriëntatie van een generatie binnen een bepaald veld in de sociale arena te bepalen, krijgt het begrip een tweeledig karakter. Zo is er sprake van een

oorspronkelijke waardeoriëntatie, de waardeoriëntatie van het individu die hij of zij gekalibreerd heeft op de kinderomgeving. En er is sprake van wat hierna aangeduid wordt als de veldoriëntatie. Deze veldoriëntatie is de nieuwe waardeoriëntatie die het individu opdoet in zijn eerste periode na toetreding tot een afgebakend veld in de sociale arena.

Deze paragraaf is een thema-analyse van de data binnen het eerste onderzoeksgebied:

waardeoriëntatie. Omdat er sprake is van een tweeledige betekenis van waardeoriëntatie in dit onderzoek, is de paragraaf opgedeeld in twee delen: oorspronkelijke waardeoriëntatie en

veldoriëntatie. In het eerste deel van de paragraaf wordt beschreven waar de respondenten vandaan komen en komen mogelijke overeenkomsten in hun achtergronden aan het licht. In het tweede deel van deze paragraaf wordt er gezocht naar thema’s en overeenkomsten in de veldoriëntatie van de respondenten.

2.3.1.1 Thema’s in de oorspronkelijke waardeoriëntatie

Alle tien de interviews openden met de vraag: “Wanneer en ik welke vorm kwam je voor het eerst in aanraking met theater?” De interviews werden met deze vraag geopend om een beeld te krijgen van de achtergronden van de respondenten en om wellicht inzicht te krijgen in hun meest basale blik op theater. In de antwoorden van de veertien respondenten kwamen de volgende thema’s naar voren:

– De notie van theatraliteit in kindergedrag en alledaagse ervaringen

– De impact van één specifieke publiekservaring van het kind of de jongvolwassene – De invloed van de ouders’ achtergrond op het kind

(33)

– Een gevoel van onderscheid tussen “theater-mensen” en andere mensen in de omgeving van het kind.

De notie van theatraliteit in kindergedrag en alledaagse ervaringen

Tweederde van de respondenten beantwoordde de vraag hoe zij voor het eerst in aanraking waren gekomen met theater vanuit een creërend perspectief en niet vanuit een publiekservaring.

Zo stelt Marijn Graven:

Volgens mij is dat gewoon bij de kleuters in de poppenhoek, dat je je gaat verkleden en een rol speelt. En wellicht ook regisseert, omdat ik altijd wilde bepalen wie wat speelde.43

Yela de Koning vertelt op haar beurt:

Ik denk dat ik zelf als kind veel ging verkleden en heel erg gefascineerd was door… Christelijke basisschool, dus kerkstukken deden we dan. Vond ik geweldig, verkleden, rollen spelen.44

Veel van de respondenten analyseren hun kindergedrag als een vorm van theatraliteit. Hoe zij zich als kind gedroegen, zou verraden wat hun beroep later zou worden, zo luiden veel van de

antwoorden. Ook vertelt een deel van de respondenten dat zij met terugwerkende kracht begrijpen waarom bepaalde zaken hen als kind zo fascineerden: het was eigenlijk in de kern theater.

Zo vertelt Marije Schnabel:

Ik denk dat de eerste keer (dat ik in aanraking kwam met theater, red.) meer in de kerk was dan in het theater zelf. (…) Wat me echt raakte en bezighield was meer wat er in de kerk dan gebeurde. Dat de dominee een preek had, dus een verhaal eigenlijk, en het gaat in de kerk heel erg om tekst en Bijbelverhalen.45

Charli Chung vertelt over het restaurant van zijn moeder, waar, naar zijn idee, eigenlijk iedere avond een toneelstuk opgevoerd werd:

Ik denk dat dat ook uit de horeca komt, dat ik leiding wil hebben. En volgens mij is dat een theatervoorstelling ook, volgens mij doet mijn moeder niets anders in het restaurant, dan

43 Interview met Marijn Graven, 12 december 2017.

44 Interview met Yela de Koning en Willemien Slot, 15 december 2017. 45 Interview met Marije Schnabel, 12 december 2017.

(34)

iedere avond een voorstelling opvoeren met z’n allen. Ze zegt ook altijd ‘we beginnen weer.’ De avond begint, het toneelstuk begint.46

Een overeenkomst tussen de geïnterviewde alumni is dat zij de kern van hun theater-wezen als het ware terugvinden in de theatraliteit die zij met terugwerkende kracht in hun vroege kinderjaren zien. De impact van één specifieke publiekservaring van het kind of de jongvolwassene

Een ander thema in de eerste antwoorden van de respondenten is de impact van één specifieke publiekservaring.

Lotte Lola Vermeer:

Ik denk: de allereerste keer (dat ik met theater in aanraking kwam, red.) ben ik meegenomen naar een toneelvoorstelling toen ik een jaar of zes was. Het was in de open lucht, het was magisch en ik vond het fantastisch.47

Wat opvalt is dat dit impactvolle theaterbezoek in enkele gevallen op jonge leeftijd is geweest, maar ook in een aantal gevallen in de (late) puberteit plaatsvond. Zo vertelt Sam Scheuermann:

Pas eind middelbare school zag ik een voorstelling van Boogaerdt/VanderSchoot, Small world. En dat vond ik echt fantastisch. Toen was ik echt:, dit wil ik doen, wauw. Vond ik echt heel cool. En toen ben ik er vol voor gegaan.48

Opmerkelijk is dat dat de creërende theaterprofessionals sneller een publiekservaring aanwijzen als hun eerste contact met theater dan de uitvoerende theaterprofessionals. De alumni aan de regie- en schrijfopleidingen markeren allen, op één na, een theaterbezoek als een vormend moment in hun bewustzijn van theater als kunstvorm. Bij de uitvoerende professionals noemt echter slechts één van de vijf een publiekservaring in het beantwoorden van de vraag. Bij alumni van de

acteursopleidingen ligt de nadruk eerder op de theatraliteit in hun kindergedrag of hun ervaringen op de plaatselijke amateurtoneelvereniging.

46 Interview met Charli Chung, 1 maart 2018.

47 Interview met Lotte Lola Vermeer en Lisanne van Aert, 19 januari 2018. 48 Interview met Sam Scheuermann, 28 februari 2018.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

Herman te Riele, een van de organisatoren van het 5ECM en Jaap Top, hoofdredacteur van het Nieuw Archief voor Wiskunde, geven hier een impressie van dat congres.. Als voorloper van

 Gelet op het feit dat de gemeenschappelijke regeling nog niet is ingericht op het dualisme dat zijn intrede heeft gedaan in 2002, en de gemeenschappelijke regeling daarop

Science. Self-Efficacy and Entrepreneurial Intention: The Mediation Effect of Self-Regulation. Vocations and Learning. Is Lack of Funds the Main Obstacle to Growth? EBRD'S

The reader of the SABC’s editorial policies document is advised to peruse the respective editorial policies in conjunction with the Mandate of the SABC as set out in Chapter 2 of

Die Museum is 'n natuurhistoriese kultuurhistoriese en kunsmuseum wat op sistematiese en selektiewe wyse voorbeelde sowel as inligting versamel met betrekking tot

Keywords: solar modulation, cosmic rays, stochastic differential equations, drift coef- ficient, drift reduction/scaling/suppression, diffusive processes, heliospheric current

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van