• No results found

2.3. De resultaten: thema’s

2.3.2 Onderzoeksgebied twee: zelfbewustwording

Het is alsof je een heel nieuw leven propt in die vier jaar.58

De geïnterviewde alumni zijn het over één ding zeker eens: een opleiding volgen aan een van de toneelacademies voelt bijna alsof je een nieuwe puberteit door moet.

Danïel ‘t Hoen van de Toneelacademie Maastricht:

Ik denk dat je door zo’n individuele ontwikkeling je af moet zetten, bijna als een nieuwe

puberteit. Je afzetten tegen je ouders. Vroeger was dat omdat je buiten je kring moest en dan geen lelijke kindjes kreeg. Maar dat proces zit er nog steeds in. Je komt ergens en alles is vet en je docenten zijn heilig. Maar stel je drie vragen, dan krijg je ruzie. Uiteindelijk ga je je eigen weg en laat je ze los. Ben je klaar met puberen. Het is alsof je een heel nieuw leven propt in vier jaar.59

De veldoriëntatie van de eerstejaarsstudenten wordt in de vier jaar dat de opleiding gemiddeld duurt heel snel gevolgd door een fase van zelfbewustwording en reflectie. Deze volgende stap in de mogelijke generatievorming van de studenten kent in zichzelf een aantal fases. Deze thema’s rond zelfbewustwording worden in deze paragraaf besproken. De thema’s die uit de data zijn gebleken zijn:

– Een periode van inauguratie en ontgroening – De eerste meningsverschillen

– Het verschil tussen de eerste helft van de opleiding en de tweede helft van de opleiding

– De verhouding tot de opleiding na afstuderen

Een periode van inauguratie en ontgroening

Hoewel de alumni aangeven aan het begin van de opleiding naarstig op zoek te zijn naar houvast en dat vaak te vinden in de vorm van het lesprogramma, blijkt dat deze fase van houvast zoeken maar kort duurt. De eerstejaarsstudenten zetten de docenten op de opleiding vaak op een voetstuk, en zoeken bij hen, die al langer in het veld rond lopen, naar bevestiging en goedkeuring. Echter zijn de docenten en oudere studenten op de opleiding niet vaak geneigd om die bevestiging te geven. De euforie van het toegelaten worden verdwijnt als sneeuw voor de zon, wanneer blijkt dat de net aangetreden studenten eigenlijk nog niks afweten van het theaterveld.

58 Interview met Daniël ‘t Hoen en Gilles Groot, 28 februari 2018. 59 Interview met Daniël ‘t Hoen en Gilles Groot, 28 februari 2018.

Wat volgt is een korte en zeer impactvolle periode van inauguratie en ontgroening. De docenten op de opleiding lijken een cultuur te kennen van provocatie naar de eerstejaarsstudenten en de alumni geven aan zich zeer onzeker te hebben gevoeld in deze eerste periode op de opleiding. Niet alleen zijn de docenten veel harder en strenger dan zij zich hadden ingebeeld, zij hebben continu het gevoel met hun neus op de feiten van hun onervarenheid gedrukt te worden. Daarbij zitten hun lotgenoten, hun klasgenoten, in hetzelfde schuitje en voelen ook zij zich onveilig in deze eerste periode. Hoewel dat voor een gevoel van verbroedering zorgt in sommige van de gevallen, geeft de helft van de alumni aan zich juist geïntimideerd te voelen door hun eigen klasgenoten in deze eerste periode. Alle sociale zekerheid gaat overboord en de alumni hebben een grote bewijsdrang naar het veld toe, maar ook onderling.

De verhouding tussen student en docent in deze eerste periode op de opleiding is een bijzonder soort verhouding. De geïnterviewden geven aan dat de docenten meer zijn dan mensen die hen een ambacht aan zullen leren. Zij zijn ook de gidsen in de wereld van de theatergebruiken. De studenten leren in deze eerste periode technieken van het ambacht en al het jargon dat daarbij hoort, maar ze leren meer dan dat, ze leren ook de theatercultuur. Zo beschrijft Willemien Slot bijvoorbeeld dat zij in de eerste periode op de Toneelacademie Maastricht vaak haar leraren napraatte in het beoordelen van theatervoorstellingen.

Ik ga nu naar iets van X kijken, dus dat zal wel goed zijn. O, ja, ik snap zijn keuzes. Hij heeft het gemaakt, dus het zal wel goed zijn. Gewoon omdat die docenten dat zeiden.60

En sterker nog, vaak lijken de docenten een soort heropvoeder of zelfs psycholoog. Van de studenten wordt gevraagd zich zeer kwetsbaar op te stellen en te formuleren wat hen drijft als mensen. Dit leidt in veel gevallen tot een grote weerstand en strijd tussen de studenten en de docenten, maar ook bij de studenten onderling. Wel merken sommige van de alumni op dat zij het gevoel hebben dat de docenten op de opleiding juist uit zijn op deze vorm van strijd en de studenten stimuleren te rebelleren om zo zichzelf beter te leren kennen.

De eerste meningsverschillen

Deze geforceerde zelfreflectie leidt in veel gevallen tot de eerste meningsverschillen tussen student en opleiding. De haast ‘rotten in het vak’ die hen net het theaterveld binnengehengeld hebben,

veranderen in de ervaring van de studenten van standbeelden op een voetstuk in mensen met ook maar een mening.

Ik kwam op de academie met en open blik. Een halfjaar was ik vooral nog onder de indruk dat ze (de docenten) zo veel wisten. Later kwam ik tot het inzicht dat ik vooral iets bij ze moest halen (kennis, red.). (…) Toen is dat verschoven, dat ik dacht: een school is er om kennis te halen, niet om voor jou richting te bepalen.61

Echter is er in deze fase wel nog sprake van een zekere machtsverhouding van docent tot student. Hoewel de student het vaak niet eens is met de opleiding, heeft hij of zij tegelijkertijd nog het gevoel niet in zijn recht te staan in dit meningsverschil. De student is immers lang niet zo ervaren in het veld als zijn docenten.

Wat opvalt is dat de meeste van deze eerste meningsverschillen geworteld zijn in een esthetische, en dus bij uitstek subjectieve, kwestie. Werk van schoolgenoten dat door de opleiding bewonderd of juist afgekraakt wordt, vinden de studenten bijvoorbeeld juist oninteressant of wonderschoon. In deze fase op de opleiding hebben de studenten het gevoel dat zij niet goed begrepen worden door de opleiding in kwestie. Uit de gesprekken met de alumni blijkt dat zij voor zichzelf een verklaring proberen te vinden voor dit onbegrip dat ze ervaren. In sommige gevallen, en dat geldt met name voor de alumni van de regie-opleiding van de Toneelacademie Maastricht, noemen de alumni de grote discrepantie tussen de leeftijd van de docenten en hun eigen leeftijd. Het kernteam aan

docenten is collectief te oud, en kan zich daarom niet goed inleven in de behoefte van de student, is vaak het sentiment.

Dit sentiment brengt een zekere vorm van ontevredenheid over de cultuur op de opleiding met zich mee. Met name de alumni van de Toneelacademie Maastricht geven aan in de loop van hun

opleiding ontevreden te worden over de cultuur en de status quo op de academie. Vier van hen geven aan, dat dat in Maastricht komt omdat de school geïsoleerd is van de rest van het theaterveld, waardoor het beeld op de “buitenwereld” enigszins vertroebelt. Deze isolatie zorgt vaak ook voor een meer gespannen relatie tussen docent en student.

Wat opvalt is dat de alumni van de regie-opleiding van de Academie voor Theater en Dans, een vergelijkbare relatie kennen met hun docenten. Hoewel deze studenten te maken hebben gehad met een wisseling van artistiek leider op de opleiding, heeft dit vacuüm op de opleiding de

verhoudingen tussen student en docent niet echt veranderd. De studenten uit Utrecht zijn wat milder over hun tijd op de academie. Naar hun eigen zeggen is de opleiding in Utrecht minder hiërarchisch. Door een wat gelijkwaardigere positie tussen student en docent op de HKU kent de student een minder grote bewijsdrang, wat de explosiviteit van de meningsverschillen beperkt. De studenten uit Arnhem zeggen ook een gevoel van strijd met hun docenten te kennen, maar voelen zich ook gehoord door de docenten in kwestie en de opleiding in het algemeen.

Wat alle alumni gemeen hebben, is dat zij door deze eerste meningsverschillen hun eigen gevoel voor esthetiek lijken te ontwikkelen, zowel als creatieve professional, als in waardering van het werk van andere kunstenaars. Ook geeft meer dan de helft van de alumni aan zich gesterkt te voelen door hun klasgenoten in hun meningsverschillen met het learencorps. Zo vertellen Gilles Groot en Daniël ‘t Hoen dat zij in de eerste fasen van de regie-opleiding veel steun vonden bij elkaar en hun andere klasgenoten. Met name de notie op de opleiding dat het beroep van regisseur een eenzaam beroep hoort te zijn, werd door de klas collectief in twijfel getrokken volgens Groot en ‘t Hoen.62

Het verschil tussen de eerste helft van de opleiding en de tweede helft van de opleiding

Alle alumni geven aan dat hun verhouding tot het instituut van de opleiding en de docenten binnen de opleiding verschoof tijdens de vier jaar van hun studie. Voor de meeste alumni ligt het

omslagpunt na het tweede jaar op de opleiding. In de meeste gevallen is dat binnen het opleidingsprogramma ook het moment dat de studenten blootgesteld worden aan meerdere

invloeden van buiten de opleiding. De studenten komen meer in aanraking met gastdocenten uit de theaterpraktijk of gaan stage lopen buiten school.

Een zeker opportunisme ontwaakt in deze fase. Waar de studenten de opleiding eerst beschouwden als het instituut dat de wetten voor het theaterveld schept, beginnen zij nu meer naar de opleiding te kijken als een handige plek om kennis te vergaren. De studenten zetten de eerste stappen naar een zekere emancipatie als kunstenaar. Ze worden kritischer over het lesmateriaal en zetten het meer naar hun eigen hand. Ook gaat het voor hen minder zwaar wegen wanneer zij in conflict raken met de opleiding of een docent. Veel van de alumni geven aan op een wat meer collegiale manier om te gaan met hun docenten en voelen zich zelfstandiger in het werkveld.

De verhouding tot de opleiding na afstuderen

Na de opleiding, vraagt bijna de helft van de respondenten zich af: Zijn kunstenaars wel op te leiden? Hoewel zij stuk voor stuk de opleiding als een noodzakelijke stap in hun ontwikkeling tot kunstenaars aanwijzen, hebben zij ook het idee dat wie zij zijn geworden als kunstenaars eigenlijk altijd al diep binnenin hen zat.

Een aantal van de alumni geeft aan zich in het werkveld niks meer aan te trekken van de werkwijze die hen op de opleiding is aangeleerd. Anderen behouden hun kennis van de opleiding als een soort gereedschap, maar stellen dat ze het bijslijpen aan de hand van wat zij in de praktijk aantreffen. Hun tijd op de academie markeren de alumni als een zeer vormende periode in hun leven en een periode waarin zij in een korte tijd grote transformaties hebben doorgemaakt. Wat opvalt is dat hoe de alumni naar de opleidingen kijken en terugdenken aan hun docenten enorm verschilt van hoe zij zich tot op heden tot hun klasgenoten verhouden. Waar de gesprekken over de opleiding haast een nostalgisch gevoel krijgen, spreken de alumni over hun klasgenoten met veel meer urgentie. Veel van hen hebben nog veel contact met hun klasgenoten. Iets wat de respondenten prettig vinden, maar tegelijkertijd ook lastig. Een groot deel van de alumni geeft aan het soms confronterend te vinden om hun klasgenoten en/of jaargenoten tegen te komen. Er heerst bij veel van de pas

afgestudeerden namelijk toch een sluimerend gevoel van concurrentie. De bewijsdrang die zij in de eerste fase van de opleiding voelden, voelen zij nu soms bij hun klasgenoten in het werkveld. Daniël ‘t Hoen vertelt over de gote waarde van het volgen van een theateropleiding, en het gevoel niet te mogen falen binnen het theaterveld:

Eén ding is problematisch en dat is dat er elk jaar 120 nieuwe mensen het veld inkomen. Als je op de auditie komt denk je, we zijn toch al heftig aan het selecteren. Het voelt ook als falen als je iets anders doet dan binnen het theaterveld werken. Terwijl ik denk, we hebben de allerbeste school ever gehad, zo persoonlijk, wat zo goed kan werken, ook voor jouw ontwikkeling als mens. Wat je ook gaat doen, please go to that school. Je hebt er de mooiste tijd, maar je krijgt ook een ontwikkeling die niemand anders kan krijgen. Als je iets anders gaat doen, spreekcoach wordt bijvoorbeeld, dan heb je er altijd iets aan. Alleen moeten we niet meer gaan vinden dat dat minder zou zijn dan in het theaterveld. Maar dat wordt wel gedacht.63