• No results found

Transcriptie van een interview afgenomen op 28 februari in Amsterdam. Dik gedrukt staat de interviewer, Jessica Kuitenbrouwer.

Dun gedrukt staan de geïnterviewde, Daniël ‘t Hoen en Gilles Groot. ‘t Hoen staat aangeduid als D en Groot als G.

Mag ik ter controle nog een keer jullie biografiën?

D: Daniël ‘t Hoen 10-9-1993

Rotterdam Amsterdam

Middelbare school, Erasmiaans gymnasium in Rotterdam Regieopleiding Maastricht G: Gilles Groot 16-5-1994 Amsterdam Amsterdam Havo Regieopleiding Maastricht

Hoe en in welke vorm kwam je voor het eerst in aanraking met theater?

D: Echt in aanraking, zal de familievoorstelling van het Ro Theater zijn geweest. Dus wij gingen weleens met mijn ouders naar theater, maar weinig. Minder dan ik had verwacht dat we zouden doen later. Later had ik er gedachten over. Vroeger nooit bij stilgestaan. Ik denk dat de eerste voorstellingen die we gezien hebben als kind, de lang en gelukkig of de woef side story, toen was ik al ouder. Dat soort voorstellingen waren de eerste aanraking met theater. Mijn ouders werkten in de kunstensector. Mijn vader was directeur van het Nederlands fotomuseum en mijn moeder heeft de dansacademie afgerond. Het zat er in, maar niet per se met theater. Toen ik 12 was ging ik met mijn zusje naar de musicalklas in Rotterdam. Die ging dat doen, op haar negende. Dat was blijkbaar leuk.

Ik denk dat ik aan de hand van wat zij beschreef en deed zei ik wil dat ook. Dus dan ga je spelen. Hetzelfde als wat de makers zullen beschrijven, je gaat niet als maker van start. Dat kan ook niet. (…)

Hoe speelde theater een rol in je ontwikkeling voor school?

D: Ik vind het lastig in te schatten wat het doet als je zes bent. Behalve dat je iets of iemand ziet wat te maken heeft met verbeelding. Daar kan ik niet zo goed iets over zeggen, ik heb dat niet direct gevoeld. Behalve dat ik sommige dingen mooi vond. Dat ik dat ben gaan doen, ik ging naar een categoriaal gymnasium met allemaal rijke kinderen. Daar zat een specifiek soort mensen. Ik was een vroege leerling en had soort van een klas overgeslagen, ik was 10, 11 toen ik naar de

middelbare school ging. Ik wilde ergens bij horen, dus dan ga je je associëren met een groep waar je van huis uit niks mee hebt, en waar je later van leert dat je er minder mee hebt. Dus doordat ik toen ik 12 of 13 was die musicalklas ging doen, dan ontmoet je andere kinderen.

G: Ik was heel jong en altijd al bezig met toneelspelen. Toen ik klein was was ik altijd bezig met typetjes in m’n hoofd. Ik was fantasierijk en bezig met verhalen verzinnen. Als ik speelde was ik een ridder of een figuur. Maar ik denk dat toen ik vijf was, met oud en nieuw gingen we naar Den Helder, toen voerde ik met een vriendje in Den Helder een stukje op. Ik ging naar beneden, daar stond zo’n oude Apple computer. Op de basisschool was ik super laat met rekenen en schrijven. Maar hij was slim. Hij ging het verhaal typen wat ik dan zei dat hij een dialoog voor moest schrijven. En dan hadden we een dialoog geschreven tussen twee figuren en gingen we dat spelen voor die ouders. Dat is mijn eerste associatie met dat ik een voorstelling aan het maken was. Mijn ouders zitten in de beeldende kunst. Mijn vader is kunstschilder. Ze hebben allebei lesgegeven op de Rietveld. Mijn moeder heeft een eigen masteropleiding bij Artez in Arnhem. Ze hebben me altijd meegenomen naar het galeries en concertgebouw en dingen. Wat als kind ongelooflijk veel is. Maar niet per se veel naar theatervoorstellingen.

(…)

Als ik terugdenk denk ik, ik heb als kind altijd rolletjes gespeeld, maar dat was nooit het streven. Ik was ook niet bezig met definitie geven. Omdat m’n ouders in een wereld zaten waarin er ook helemaal niet gek werd gedaan over kunst maken. Als m’n vader naar het atelier ging was dat hetzelfde als naar de bank om te werken. Als ik een tekening of voorstelling maakte op school was dat even waardevol als iets anders. Terwijl het pas later meer waarde kreeg, dan had ik op de middelbare een script ofzo geschreven en gingen we daar met de klas iets mee doen. Dat was dan een hele verantwoording. Iets tofs om te doen. Terwijl toen ik klein was, was het ook gewoon

plezier.

Waarom specifiek de regieopleiding Maastricht?

D: Niet specifiek gekozen. Ik ben auditie gaan doen voor de acteursopleiding in Maastricht en in Amsterdam. Ik heb twee jaar auditie gedaan, drie tussenjaren gehad. In mijn eerste tussenjaar alleen auditie gedaan voor Maastricht. Toen werd in de tweede ronde gezegd je bent te jong. En toen m’n tweede jaar ben ik in Amsterdam en Maastricht auditie gaan doen. Toen heb ik een de Kemnaronde gedaan. Dat is een specifieke ronde waar je dan eigenlijk direct een derde ronde mag doen in Maastricht. Toen was ik toelaatbaar maar niet aangenomen. Dat wil zeggen je mag op school komen maar we weten niet wat er nog binnenkomt dus we zetten je op de wachtlijst. Maar toen zeiden ze we denken dat je maak-kwaliteiten hebt. Dus wil je de performance audities gaan doen? Heb ik over nagedacht. Waarom niet. Toen ben ik performance-regie rondes gaan doen. Toen merkte ik dat ik dat, touwtjes in handen hebben, heel lekker vond. Toen heb ik besloten de derde ronde Amsterdam acteurs niet te doen, wel de derde ronde regie Maastricht. Ik dacht ineens oh. M’n tweede ronde was de directeur van de school erbij, die vroeg waarom maak je die keuze? Dat ik dat kon verwoorden en dat ie zei heel goed. Toen dacht ik oja, ik snap dit eerder dan dat ik het kan voelen en de aanwijzingen van anderen begrijp. Ik snap waarom je dingen wel of niet zou doen. Ik vond het heerlijk mensen te vertellen wat te doen en dat dat gebeurde en ik ernaar kon kijken. Ze hebben me in Maastricht gestuurd. Daarom ben ik daar terechtgekomen. Toen ik werd aangenomen bij regie dacht ik, dit vind ik heerlijk. Daarvoor heb ik er nooit over nagedacht dat je ook kon maken. Ik was 20, de een na oudste van m’n klas, na drie tussenjaren. Of ik wérd 20 in de eerste of tweede week. G: We waren zulke pubers nog. My god.

(…)

G: Ik dacht gewoon ik kan helemaal niet naar Amsterdam. Ik was 18, er staat 21 op die site.

Ik had een tussenjaar. Ik ging me van een shitload aan academies en toneelscholen aanmelden. Een paar in ieder geval. Ook de Rietveld waar m’n ouders naar school waren gegaan en les hadden gegeven. Ik weet nog dat ik daar, voordat ik bij Maastricht auditie deed, daar langsging. Dat het intakegesprek gehouden zou worden door de beste vriend van m’n ouders. Dacht ik dit kan eigenlijk niet. Naar een school gaan waar ik iedereen supergoed ken. Ik voelde ook dat ik niet zo goed wist welke richting ik daar op zou moeten gaan. Ik had me ook beziggehouden met schrijven in dat tussenjaar. Ik vond creative writing en writing for performance ook interessant, ook voor

aangemeld. En voor de acteursopleiding in Amsterdam en de performance opleiding in Maastricht. Ik zag mezelf nog op een podium staan. Wel makend ook. Dus de performance opleiding had m’n voorkeur. In Maastricht stroomde ik door naar performance en regie. Bij performance stond ik op de wachtlijst. Als regie was ik wel aangenomen.

Ik had een keuze. Wil je nu regie of wil je wachten tot er iemand afvalt voor performance. Of kom je volgend jaar auditie doen. Dan weten we welk cijferpercentage, zodat je misschien alsnog binnenkomt. Ik dacht wel echt vet, ik had het ook niet verwacht. Ik had een voorkeur voor

performance in eerste instantie. Maar ik vond het al crazy dat ik naar Maastricht kon gaan. Dus ik dacht ik wil gewoon het zekere voor het onzekere nemen. Ja zeggen. Dan een regieopleiding. In de aanloop naar augustus 2013 heb ik ook gecheckt van welke theaterregisseurs zijn er eigenlijk allemaal. Waar moet je dan aan denken. Want ik weet wel dat ik ook toch zo’n keuze, je stapt er op een bepaalde manier blind en jong en onervaren in. Je komt in één keer op zo’n academie met mensen die echt wel met jou steeds in die audities verder komen. Je komt mensen tegen die veel meer hebben gedaan dan jij die weten wat ze doen. Ouder zijn, meer ervaring, jaren auditie hebben gedaan. Dat is een impressie dat je denkt I know nothing. Het geluk van onze klas was dat we vrijwel allemaal ongeveer in hetzelfde schuitje zaten toen we begonnen. We waren op niveau ongeveer hetzelfde.

(…)

D: Het hele propedeusejaar ben je bezig met gaan we het halen. Maar dat zit in al die opleidingen. Bijltjesdag is afgeschaft, maar aan het eind van het jaar gaan er toch vijf van de dertig weg. Die worden eruit gekickt. Iedereen kijkt uit naar dat moment.

G: Ik had een brief gekregen rond februari. Ik was echt een puber, veel te veel onzin aan het doen. Toen had ik een waarschuwing gekregen. Ik voelde aan mezelf, het heeft met m’n houding te maken. Door m’n slechte houding was wat ik maakte niet goed. Maar er is toch een bepaald

vertrouwen. Maar ik wist het niet helemaal. Je weet dat er mensen weggestuurd worden. Gemiddeld iets van vijf.

D: Tijdens zo’n auditie heb je niet zoveel tijd. In Maastricht al veel, een week over een maand verspreid. Maar dat eerste jaar heb je ontzettend veel tijd om over dit soort dingen te denken. Met elke beoordeling denk je ik ga meer richting het safe-rijtje,

G: Ik denk ook, het is in het eerste jaar, dat weet ik ook nog, bij Boris bijvoorbeeld, dat hij in het eerste jaar vlekkeloos presteerde. Hij kreeg alleen maar goedjes. En die beoordelingen die je

continu krijgt, zorgen ook voor een soort, omdat het maar drie per jaar zijn, voor een soort continue vergelijking met elkaar. Een soort druk ofzo. En ik denk dat dat aan de ene kant goed is geweest, want in het tweede jaar kan het weer compleet anders zijn, dat iemand anders weer goed presteert, en het is zoeken hoe je positie voor jezelf inneemt, hoe je ermee omgaat. Ik denk dat dat ook voor mij persoonlijk, ik moest eerst acclimatiseren twee jaar, voordat ik wist waarom ben ik hier en wat wil ik hier echt uithalen. Wat is mijn artistieke boodschap, die ik wil toevoegen.

D: Een ding dat heel vormend is voor deze klas en alle klassen die afstuderen binnen dit beroep: een enorme schaarste aan werk en selectieprocedure voor school, en van die 25 of 30 van de duizenden die zich aanmelden, en dat nogmaals de helft eraf, is het een enorm competitief ding geworden. Dat heeft ook te maken met banenschaarste. Maar het is vormend omdat iedereen, we wonen nog steeds samen, je ontwikkelt ook banden, maar het is belangrijk geweest voor iedereens vorming omdat je het gevoel hebt ik moet altijd dáár zijn. Ik vraag me ook af of dat gezond is, maar dat is een andere discussie.

(…)

G: Toch hebben we met elkaar, elkaar er doorheen gesleept. Ik heb veel gehad aan de steun van mijn klasgenoten. In jaren voor ons was die sfeer competitiever. Tegen ons werd door docenten gezegd jullie zijn veel te gezellig. Jaren na ons waren ook saaier. Wij waren een soort pretklas. Dat heeft aan de ene kant, naar mijn mening, vooral goed uitgepakt. Maar ik kan me ook voorstellen dat als je het hebt over het ambt van een regisseur, dat het ook een vertekend beeld is geweest. Hoe je regisseur moet worden.

D: Het beeld dat werd geschetst was regisseur is een eenzaam beroep. Wij weigerden dat allemaal. Alleen gaan. Dat is een tegenkracht die ze misschien niet zagen zitten. Aan de andere kant, er zijn genoeg duo’s.

(…)

Wie bepaalt dat regisseur een eenzaam beroep is?

D: Het kernteam.

G: Het kernteam in Maastricht.

D: Dat wordt door een docententeam gezegd. Dat heeft ermee te maken dat op dit moment in Maastricht een docententeam met een gemiddelde leeftijd van 58 zit. Wat mij betreft een ouderwets idee van hoe ons beroep eruit ziet. In het begin zeg je dit nog niet. Dan is het heilig, die mensen, de docenten. Tot je in je vierde jaar zit. Dat hoort bij zo’n opleiding. Dat je je steeds meer losmaakt van wat er wordt gezegd door docenten. En dat je op een gegeven moment ziet ik neem dit met een korrel zout, of neem er afstand van. Maar in het begin wordt gezegd het is eenzaam, je moet zelf de keuzes maken, persoonlijke ontwikkeling.

(…)

Je zei in het begin zet je die docenten op een voetstuk. Op een gegeven moment verschuift dat?

D: Ik denk dat dat logisch is. Je bent bezig met een ontwikkeling die te maken heeft met wie je bent en wat je wil maken. Vergis je niet, het is een individueel traject wat je loopt. Ongeacht of ze zeggen dat regisseur een eenzaam beroep is. Wij zijn met zeven afgestudeerd, ons kernteam bestond ook uit zeven mensen, een docent per leerling per jaar. Het is zo’n individuele opleiding, dat je ook zo, wat ik ook word, ik denk niet dat je een veel individueler traject kunt krijgen. Natuurlijk ga je je ook ontwikkelen naar vlakken die niets met die docenten te maken hebben. Ook omdat je na twee jaar andere docenten krijgt en het veld in komt. Ik denk dat je door zo’n individuele ontwikkeling je af moet zetten, bijna als een nieuwe puberteit. Je afzetten tegen je ouders. Vroeger was dat omdat je buiten je kring moest en dan geen lelijke kindjes kreeg. Maar dat proces zit er nog steeds in. je komt ergens en alles is vet en je docenten zijn heilig. Maar dan stel je drie vragen en krijg je ruzie. Uiteindelijk ga je je eigen weg en laat je ze los. Ben je klaar met puberen. Het is alsof je een heel nieuw leven propt in die vier jaar.

(…)

Waar baseer je je werk op en waar put je inspiratie uit?

G: Heel veel over zitten nadenken, over wat ik allemaal maak. En hoe ik gevormd ben door die opleiding. Ik denk dat mijn afstudeerjaar dat ik toen op een bepaalde manier met de twee werken die ik toen heb gemaakt tot een soort kern ben gekomen van wie ik als maker eigenlijk ben.

Gewoon heel groot gedeelte van wie ik ben. Maar dat ik ook dingen in mij heb zitten die ik nu nog steeds niet genoeg gebruik of combineer met de dingen die ik wel al doe. Aan het begin van mijn afstudeerjaar heeft mijn vader een zwaar herseninfarct gehad. Waardoor hij aan de hele rechterkant van zijn lichaam verlamd is geraakt en een zware vorm van afasie heeft, en hij woont in een verzorgingstehuis en dat is einde verhaal eigenlijk. Dat heeft een grote rol gehad op mijn afstuderen. Ik heb me toen in eerste instantie bezig gehouden met stukken over taal. Omdat ik daarmee bezig was in mijn hoofd. Maar toen dacht ik, omdat ik bezig was geweest met schrijven altijd, met mijn moeder praat ik vaak over theater ook, vrij kritische moeder heb ik, had ik met haar een dialoog en die dialoog die we hadden over mijn afstuderen en dat ik niet wist wat ik moest maken omdat ik het moeilijk vond nog iets te zeggen, los van die situatie, uberhaupt omdat het een ding is van wij twintigers die alleen maar meepraten met wat op Facebook wordt gezegd en korte NOS artikelen die we lezen, dat ik daar specifiek een afstudeervoorstelling over wilde maken. Over die dialoog tussen een moeder en een zoon, over opgroeien, afstuderen, je lostrekken van je ouders en een academie. Dus heel erg dat verhaal. En mijn tweede afstudeervoorstelling ging over mij en de relatie tussen mij en mijn vader nu. Ook over loskomen van iemand wanneer die op een bepaalde manier je los heeft gelaten, maar jij er nu moet zijn om voor hem te zorgen, maar niet in staat bent

dat te doen vanwege je leven buiten de ruimte waar hij in is. Die voorstellingen waren voor mij belangrijk, omdat ik een groot deel van mezelf liet zien. Terwijl ik toen ik op die school kwam veel performatiever werkte. Naast schrijven en realistisch theater was ik veel meer bezig met

performance, vette beelden en geluid. Ik ga volgende week in Heerlen een onderzoeksproject doen. Ik ben bezig met Narziss und Goldmund van Herman Hesse, over twee mannen. En eigenlijk wil ik een toneelbewerking maken. Maar als ik nu nadenk over de vorm, denk ik aan de ene kant waarom zou ik voor iets realistisch gaan kiezen als ik ook kan zoeken naar hoe ik het beeldend sterk kan maken, niet alleen een soort theaterverhaal. Als maker ben ik nu zoekende hoe ik die krachten weer allemaal bij elkaar bundel, die ik los heb gehad op de academie.

(…)

D: Je wordt getraind in hoe je je eigen werk moet verkopen. Maar ik vind dit ook iets anders. Als ik iets moet verkopen kan ik een mooi plaatje ophouden. Maar als ik heel eerlijk ben heb ik de helft van de tijd nog geen flauw idee.

G: Ik heb op zich wel een idee wat ik dan maak of wie ik dan ben als maker. Wat ik wel had, dat vond ik een bevestiging dat ik klaar was om af te studeren. Dat mensen zeiden na m’n tweede afstudeer, die is een typische Gillesvoorstelling. Het klopte in het verlengde van wat ik eerder had gemaakt. Dus ik denk dat ik een weg opga waar een lijn is in dingen die ik maak. Maar ik vind het ook moeilijk, want ik ben nog niet daar, omdat ik denk dat er meer moet samenvallen tot ik echt een soort product hebt waarvan ik, waardoor ik kan zeggen dit past ergens bij.

En heb je een wens voor waar je naartoe wil ontwikkelen? Of hoe je zou willen dat het theaterveld zich doorontwikkeld.

G: Ja dat heb ik wel, uit een verlangen dat het allemaal goed komt, maar ook soms dat ik denk, laat