• No results found

Weapon of mass opinion: Nasser, publieke druk en de formatie van de Verenigde Arabische Republiek (1958)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weapon of mass opinion: Nasser, publieke druk en de formatie van de Verenigde Arabische Republiek (1958)"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Weapon of Mass opinion’

Nasser, Publieke druk en de formatie van de Verenigde Arabische Republiek (1958)

Student: Niels Slotboom (10011323)

Masthesis Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Begeleider: Dhr. Dr. Mariwan Kanie

Tweede lezer: Dhr. Dr. Peyman Jafari Aantal woorden: 22.620

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

2. Het Arabische thuisland: Nationalisme, eenheid en Nasser 9

1.1 Qawmiyya 9

1.2 Nassers qawmiyya 13

1.3 Nassers leiderschap 20

1.4 Conclusie 28

3. Woorden en daden: Nasseristische politiek en discours 1952-1958 29

2.1 Politiek en discours 1952-1954 29

2.2 Politiek en discours 1954-1956 38

2.3 Politiek en discours post-Suez-1958 42

2.4 Conclusie 48

4. Eén voor allen…: De Verenigde Arabische Republiek en audience costs 49

3.1 De unie die niemand wilde 50

3.2 Het verenigde Arabische publiek 53

3.3 Nasser en publieke opinie 56

3.4 Het Egyptische publiek 59

3.5 Het regionale publiek 63

3.6 Conclusie 66

5. Conclusie 67

(3)

Inleiding

‘Today Arab nationalism is not just a matter of slogans and shouts; it has become an actual reality.’1 Met deze woorden riep de Egyptische president Gamal ‘Abd el-Nasser op 1 februari 1958 de Verenigde Arabische Republiek (VAR) uit, een nieuwe natie die was ontstaan uit de éénwording van Egypte en Syrië. Het wordt gezien als het hoogtepunt van het Arabisch nationalisme, dat tijdens de jaren 1950-1960 furore maakte in de Arabische wereld.2 Nasser, een Arabische held in de ogen van zijn publiek, bevond zich op de toppen van zijn

populariteit en politieke macht. De Arabische massa’s zagen hem als de leider die eindelijk de Arabische wereld zou verenigen en een nieuw gouden tijdperk zou inluiden. Met de komst van de VAR leek Arabisch eenheid dichterbij dan ooit.

Over Nasser is veel gezegd en geschreven in de decennia na zijn dood. Vooral de vraag of hij daadwerkelijk in de door hem verkondigde idealen van Arabisch nationalisme en eenheid geloofde, of dat hij deze uiterst populaire ideeën instrumenteel inzette ter bevordering van de Egyptische belangen is vaak bediscussieerd. Los van het antwoord hierop is duidelijk dat Nasser zijn Arabische imago koesterde en actief probeerde te versterken in toespraken en propaganda. Hij gebruikte zijn ongeëvenaarde band met de Arabische massa’s om de

Egyptische invloed in de regio te vergroten, regelmatig over de hoofden van andere Arabische leiders heen. Deze band had echter een keerzijde. Nassers populariteit riep bepaalde

1 ‘Adress by president Gamal Abdel-Nasser on the occasion of the proclamationof the United Arab Republic. February 1, 1958’, in President Gamal Abdel-Nasser’s speeches and press-interviews 1958, (Cairo : Information department U.A.R., 1958) p. 13-14.

2 In dit onderzoek verwijst de term ‘Arabische wereld’ naar de landen in Noord-Afrika en West-Azië waar het overgrote deel van de bevolking Arabisch spreekt. Met ‘Arabische massa’s’ en ‘het Arabische publiek’ wordt gerefereerd naar de grote groep inwoners van dit gebied die zich op het gebied van taal en cultuur met elkaar verbonden voelden in een Arabische sfeer.

(4)

verwachtingen op onder zijn Arabische publiek, verwachtingen waar de Egyptische president aan moest voldoen als hij zijn invloed wilde behouden.

Zowel politieke commentatoren als academici hebben naar dit mechanisme gerefereerd in studies van Nassers buitenlandse politiek. Historicus Joel Gorden stelt dat Nassers status als Arabische nationalistische leider een ‘een val’ was, waarin hij ‘would be called upon, often cynically, to promote Arab unity’.3 Historicus Philip Khoury noemt de president ‘a prisoner of the idea of pan-Arab unity’ en geschiedkundige Avraham Sela stelt de vraag of Nassers inconsistente politieke gedrag een gevolg was van persoonlijke intenties en doelen, of van zijn ‘“captivity” by the excited –at times, even ecstatic– response of the Arab masses’.4 Het idee van Nassers ‘gevangenschap’ door zijn immens populaire Arabisch nationalistisch imago keert ook terug bij enkele onderzoeken naar de VAR. De VAR was het gevolg van een politieke crisis die gedurende 1957 in Syrië woedde. De Syrische politiek bevond zich in een verlammende impasse tussen de twee grootste partijen, de nationalisten en de communisten. In een poging het publiek voor zich te winnen raakten de twee partijen verwikkeld in een bizarre wedloop van steeds verdergaande voorstellen tot eenheid met Egypte, waarin beide partijen verschoven van een roep om een federale unie naar totale eenheid.5 Uiteindelijk besloot een groep Syrische officieren in januari 1958 het heft in eigen hand te nemen. Ze vlogen naar Caïro om Nasser aan te spreken op diens positie als Arabische leider en te vragen om ‘Syrië te redden’ met een unie.

Aanvankelijk was Nasser tegen deze unie. Hij deelde de zorgen van zijn bestuurlijke elite over de grote problemen die een unie met zich meebracht. Pas toen de Syriërs akkoord gingen met zijn strikte voorwaarden veranderde hij van mening. Het Syrische leger gaf zijn politieke invloed op en alle politieke partijen verdwenen van het toneel. Hierop stemde Nasser in en werd de VAR in februari 1958 een feit. De redenen die zijn opgevoerd voor Nassers

ommezwaai zijn uiteenlopend. Zo zou hij oprechte gevreesd hebben dat een communistische

3 Joel Gordon, Nasser : Hero of the Arab nation, (Oxford : Oneworld Publications, 2006) p. 60

4 Philip Khoury, ‘Review: The decline of Arab unity: The rise and fall of the United Arab Republic by Elie Podeh’, The international history review vol. 23:1 (2001) p. 223-225; Avraham Sela,‘ ‘Abd al-Nasser’s regional politics : A reassessment’, in: Elie Podeh en Onn Winckler, Rethinking Nasserism: Revolution and historical

memory in modern Egypt, (Gainesville : University Press of Florida, 2004) p. 180.

5 In December 1957 ontwikkelden de Syrische Ba’athisten een plan voor een federale unie met Egypte, waarin rekening werd gehouden met de ‘historische politieke verschillen’ tussen beide landen. De communisten, die op dat moment in een hevige verkiezingsstrijd verwikkeld waren met de Ba’ath, probeerden eind 1957 het initiatief naar zich toe te trekken door te reageren met een oproep tot een totale eenwording met Egypte. De Ba’ath, op hun beurt bang hun paradepaard van eenheid te verliezen, namen deze lijn van totale eenwording over. In: Patrick Seale, The struggle for Syria: A study of post-war Arab politics, 1945-1958, (Londen: Oxford University Press, 1965) p. 318.

(5)

overname in Syrië aanstaande was. Ook zou hij het moment gezien hebben als een unieke kans om zijn controle over Syrië te vergroten.6 Veel memoires van voormalige Egyptische functionarissen in het Nasser regime leggen echter de nadruk op hoe de Syriërs Nasser in een hoek dreven met hun voorstel. Volgens deze lezing had Nasser weinig andere keuze dan de unie aan te gaan als hij geen grote publieke schade wilde oplopen. Nassers uiteindelijke beslissing was voor een groot deel bedoeld om dit te voorkomen.

Dit idee heeft ook zijn weg gevonden in academische analyses van de unificatie. Historicus Patrick Seale stelde dat Nasser onder andere ‘trapped’ was door zijn rol als Arabische

kampioen en daarom akkoord ging met de unie.7 Historicus James Jankowski noemt de VAR ‘the prime example’ van hoe Nassers kampioenschap van het Arabische nationalisme hem uiteindelijk dwong ‘to accept options his more prudent character knew to be problematic.’8 Ondanks zijn kritiek op de Egyptische versie als ‘one-sided’ erkent ook historicus Elie Podeh dat Nasser het Syrische aanbod niet kon weigeren ‘because it would tarnish his image as the champion of pan-Arabism’.9 Nasser vermeende gevangenschap door de massa’s komt daarmee geregeld terug in studies naar zijn politieke bewind. Toch is dit fenomeen maar zelden dieper onderzocht dan de aannames uit de Egyptische memoires. Dit is opvallend, gezien er binnen het vakgebied van de Internationale Betrekkingen nog steeds veel scepsis bestaat over de invloed van massa opinie op buitenlands politiek beleid.10 Ook in

beschouwingen op Nassers buitenlandse politiek keert deze twijfel terug.11

Een belangrijke ontwikkeling in het onderzoek naar de invloed van massa opinie op

buitenlands beleid was de introductie van de Audience Costs (AC) theorie door politicoloog James Fearon. Fearon stelt dat politieke leiders ten tijde van internationale crises hun

6 Elie Podeh, The decline of Arab unity: The rise and fall of the United Arab Republic, (Brighton : Sussex Academic Press, 1999) p. 40-42; James Jankowski, Nasser’s Egypt, Arab nationalism and the United Arab

Republic, (Colorado, Lynne Rienner Publishers, 2002) p. 109-110.

7 Patrick Seale, The struggle for Syria: A study of post-war Arab politics, 1945-1958, (Londen: Oxford University Press, 1965) p. 325.

8 Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 182-183. 9 Podeh, The decline of Arab unity, (1999) p. 45-46.

10 Onder andere de politicoloog Philip Reynolds deelde het concept ‘publieke opinie’ onder in vier groepen van ‘political’, ‘informed’, ‘pressure group’ en ‘mass opinion’. De laatste hiervan, die over het algemeen

geïdentificeerd kan worden met de groep waar Nasser zich actief op richtte en die hem zodoende ‘gevangen hield’, definieert Reynolds als ‘generally ill-informed, inarticulate and with little influence, particularly in foreign policy’. In: Philip Reynolds, An introduction to international relations third edition, (New York : Longman Group, 1994) p. 86-86.

11 Voor de benaderingen van Shaheen Ayubi en Adeed Dawisha van de publieke opinie en het Nasseristische beleid, zie hoofdstuk 3 van dit onderzoek. In: Shaheen Ayubi, Nasser and Sadat: Decision making and foreign

policy (1970-1972), (Boston : University press of America, 1994) p. 15; Adeed Dawisha, Egypt in the Arab world: The elements of foreign policy, (Londen : Macmillan press, 1976) p. 95.

(6)

onderhandelingspositie kunnen versterken door AC te genereren. AC slaan op de mogelijke publieke schade die leiders oplopen wanneer zij inconsequent of ongewenst handelen in buitenlandse politieke beslissingen. Door met harde taal het risico op AC te vergroten kunnen leiders zichzelf ‘ketenen’ en tegenstanders hun vastberadenheid tonen, aldus Fearon.12 Fearons theorie heeft in de afgelopen decennia tot een levendige discussie geleid waarin het

AC-model is bekritiseerd, aangepast en uitgebreid. Dit onderzoek zal gebruik maken van

politicoloog Branislav Slantchev zijn concept van AC. Slantchev plaatst AC in een bredere context dan crisissituaties en beschouwt het als de algemene straf voor leiders die niet het beleid volgen waar de voorkeur van hun publiek naar uitgaat.13

Het mechanisme van AC is om meerdere redenen een geschikt instrument om Nassers Arabisch nationalistische ‘gevangenschap’ te bestuderen. Eén van de meest gehoorde kritiek op AC is dat ze moeilijk zijn vast te stellen met empirisch bewijs.14 Onderzoekers binnen de IB erkennen de mankementen van statistische AC-analyses, zoals de grote diversiteit en wispelturigheid van de publieke opinie. Deze problemen gelden zeker voor onderzoek naar het Egyptische publiek van de Nasseristische periode, waar weinig bronmateriaal voor beschikbaar is om een gedegen AC-analyse te maken. AC heeft echter nog een andere kant. Politicologen Michael Tomz, Jessica Weeks en Keren Yarhi-Milo wijzen terecht op de weinige aandacht in AC-onderzoek voor de perceptie van leiders op het fenomeen en de vraag of zij zich daadwerkelijk laten sturen door de publieke opinie.15 Nassers bewind, dat zich kenmerkte door een sterke koppeling met de publieke opinie, vormt een zeer geschikt onderwerp voor onderzoek naar de angst en gevoeligheid van leiders voor AC. Alhoewel Fearon in eerste instantie betoogde dat AC vooral golden in democratieën zijn er de afgelopen jaren tal van studies verschenen die hebben aangetoond dat AC ook in autoritaire systemen een belangrijke rol kunnen spelen.16

12 James Fearon, ‘Domestic political audiences and the escalation of international disputes’, The American

political science review vol. 88:3 (1994) p. 577.

13 Slantchev benadrukt hierbij dat deze publieke voorkeuren vaak door de leiders zelf zijn opgewekt. Branislav Slantchev, ‘Audience costs theory and its audiences’, Security Studies, vol. 21:3 (2012) p. 377.

14 Fearon zelf wees erop dat zijn model was gebaseerd op een ‘empirisch claim’, namelijk dat crises publieke evenementen zijn die zich voltrekken voor de ogen van een binnenlands politiek publiek. Niet alleen Fearons interpretatie van crisisonderhandelingen, maar ook zijn concept van leiders die gestraft worden door hun publiek berust op een ‘plausibele aanname’, maar niet op empirisch onderbouwde feiten. Fearon, ‘Domestic political audiences’, (1994) p. 577.

15 Michael Tomz; Jessica Weeks; Keren Yarhi-Milo, ‘How does public opinion affects foreign policies in democracies?’, Working paper (v. 25-08-2017). Gevonden op:

https://web.stanford.edu/~tomz/working/working.shtml (03-09-2017) p.3.

16 Zie o.a.: Jessica Weeks, ‘Autocratic audience costs: Regime type and signaling resolve’, International

Organization vol. 62:1 (2008)p. 35-64; Branislav Slantchev, ‘Audience costs theory and its audiences’,

(7)

Academici hebben regelmatig historisch onderzoek aangehaald als de beste mogelijkheid om vast te stellen of AC voorkomen en of leiders er vatbaar voor zijn.17 Een onderzoek naar Nassers ‘gevangenschap’ met behulp van AC kan zo op meerdere manieren bijdragen aan het academische debat. Allereerst kan het een duidelijker antwoord geven op de vraag of Nasser zich op sommige momenten in een hoek gedreven waande door zijn Arabisch nationalistische leiderschap. Ten tweede kan het bijdragen aan de bredere discussie omtrent AC door met een gerichte historische case-study de perceptie van een autoritaire leider op AC en de mogelijke invloed ervan op zijn beslissingen te analyseren. De unie tussen Egypte en Syrië in 1958 vormt daarvoor het perfecte onderwerp, gezien AC reeds als een verklaring voor Nassers beslissing zijn aangevoerd, maar nooit hard gemaakt. De hoofdvraag van deze thesis luidt dan ook:

‘Speelde de angst voor publieke schade aan zijn imago als ‘leider der Arabieren’ een

relevante rol in Gamal ‘Abd el-Nassers beslissing om de Verenigde Arabische Republiek aan te gaan met Syrië in 1958?’

Om tot een bevredigend antwoord op deze vraag te komen, moeten er een aantal deelvragen worden onderzocht. Hoofdstuk één zal zich voornamelijk richtten op de leiderspositie van Gamal ‘Abd el-Nasser en zijn relatie tot voornaamste ideologieën van zijn tijd: watani, beter bekend als territoriaal, landgebonden nationalisme, en qawmi, het idee van een groter, overkoepelend Arabisch nationalisme. Eerst worden kort de definities en ontwikkeling van

watani en qawmi besproken, met specifieke aandacht voor de ontwikkeling van beide

concepten in Egypte. Vervolgens bestudeert het hoofdstuk Nasser aan de hand van de historiografie die er over hem bestaat. Centraal daarin staan vraagstukken over wat voor een persoon en leider Nasser was, hoe hij watani en qawmi interpreteerde en in hoeverre deze ideeën zijn persoonlijkheid en politiek beïnvloedden. Het hoofdstuk kijkt daarbij naar de centrale positie die Nasser verwierf binnen het regime, zijn ontwikkeling als een

charismatische leider en de invloedrijke band die hieruit voortkwam met zijn Egyptische en Arabische publiek. Het uiteindelijke doel is om vast te stellen wat Nassers precieze visie op

relations’, International Studies Quarterly vol. 46:1 (2002)

17 Michael Tomz, ‘Domestic audience costs in international relations: An experimental approach’, International Organization vol. 61:4 (2007) p. 822.; Bruce Bueno de Mesquita, ‘Domestic politics and international relations’,

International Studies Quarterly vol. 46:1 (2002) p. 2; Kenneth Schultz, ‘Looking for audience costs’, The Journal of Conflict Resolution vol. 45:1 (2001) p. 53.

(8)

Arabische eenheid was. Daarnaast zal de analyse van zijn leiderschap inzicht verschaffen in zijn positie ten tijde van 1958 alsook het belang van de publieke opinie voor zijn positie. Hoofstuk twee bekijkt de ontwikkeling van de buitenlandse politiek en het officiële discours van het Nasserisme in de periode 1952-1958. De centrale focus ligt wederom op watani en

qawmi en de mate waarin deze de buitenlandse politiek en het discours karakteriseerden. Door

de politiek en het discours op chronologische wijze te bestuderen en naast elkaar te leggen kan goed de wisselwerking tussen beiden worden weergegeven, de manier waarop zij elkaar aanvulden en mogelijkerwijs vormgaven. De chronologie is in drie fasen opgedeeld: een beginfase van 1952-1954, gekenmerkt door een beperkte buitenlandse politiek en overwegend

watani discours. Een tweede fase van 1954-1956, waarin Egypte zich actief roerde in de

internationale arena en qawmi elementen zowel in de politiek als het discours steeds

prominenter naar voren kwamen. Tot slot een derde fase van post-Suez 1956 tot de oprichting van de VAR in 1958, een periode waarin Nasser een ongeëvenaarde populariteit genoot en de Arabische Koude oorlog opkwam. Het doel van dit hoofdstuk is om te achterhalen welke rol het Arabisch nationalisme speelde in het Egyptische beleid, in hoeverre Nassers woorden en daden op elkaar aansloten en of hij daadwerkelijk zo pragmatisch en instrumentalistisch was in zijn Arabische beleid als veel academici beweren. De conclusie moet antwoord geven op de vraag of de VAR in lijn lag met de Egyptische, en vooral Nassers, politiek of juist niet. Het laatste hoofdstuk richt zich op het idee van Nassers angst voor AC en hoe dit

mogelijkerwijs meespeelde in zijn uiteindelijke beslissing om de unie met Syrië aan te gaan. Aan de hand van memoires en archiefmateriaal poogt dit hoofdstuk te achterhalen hoe Nasser tegen publieke opinie aankeek, hoe sterk deze publieke opinie in de Arabische wereld was en of Nasser zich er op bepaalde momenten door liet beïnvloeden. Door het verhaal uit de Egyptische en Syrische memoires gericht naast diplomatiek archiefmateriaal uit de VS en Nederland te leggen kan worden getoetst in hoeverre andere contemporaine waarnemers de beweringen uit de memoires deelden. Zo ontstaat een duidelijk beeld van het politieke en sociale klimaat ten tijde van de Egyptische-Syrische onderhandelingen in januari 1958, de rol die Nassers imago hierin speelde en hoe de verschillende partijen in Egypte en Syrië tegen de unie aankeken. De context van de Arabische Koude oorlog speelt hierin een belangrijke rol. Met behulp van de AC-theorie worden vervolgens de internal AC, de AC in Egypte, en de

(9)

Om deze vragen te beantwoorden put dit onderzoek uit historiografisch werk over het Nasser regime en een verzameling van primair bronmateriaal. Dit primaire bronmateriaal bestaat grofweg uit drie categorieën: officiële documenten en toespraken, memoires en extern archiefmateriaal. De eerste groep van officiële documenten en toespraken dient om de communicatie van het regime met het publiek in kaart te brengen. Een analyse van Nassers toespraken en zijn boek The philosophy of the revolution kan helpen om zijn ideeën over het Arabisch nationalistische gedachtegoed in kaart te brengen. Nog meer toont een dergelijke analyse aan welke plek het Arabisch nationalisme kreeg toebedeeld in het officiële discours, hoe Nasser zijn boodschap communiceerde aan zijn publiek en hoe deze aspecten zich door de jaren heen ontwikkelden. De leidraad hierin is om te kijken of Nassers naar buiten gepresenteerde visie consistent was met zijn politieke handelen.

De tweede groep bestaat uit Arabische memoires van prominente figuren in het Egyptische regime.18 De memoires bieden een kijk achter de schermen van het Egyptische politieke systeem en de eenheidsonderhandelingen van januari 1958. Wanneer bekeken met een kritische blik op het sterk subjectieve en zelf-vergoelijkende karakter van deze memoires, bevatten de documenten veel nuttige informatie over de interne dynamiek en politieke aannames van het Nasseristische regime. Dit onderzoek kijkt daarbij naar wat de memoires zeggen over de nog weinig belichte relatie tussen de buitenlandse politieke besluitvorming van het regime en de publieke opinie.

De laatste groep van extern archiefmateriaal geeft een mooie aanvulling vanuit de

contemporaine visies van buitenstaanders. Door de gesloten aard van het Egyptische archief zijn officiële Egyptische bronnen slechts beperkt beschikbaar. Archiefmateriaal van landen die betrokken waren met Egypte kunnen deze gaten deels vullen en inzichten geven in zaken waarover de memoires zwijgen. Zo heeft het materiaal van de Foreign Relations of the United

States sinds de openstelling al tot veel nieuwe inzichten geleid met betrekking tot het Nasser

regime en de VAR.19 De bronnen werpen daarmee een aanvullend licht op de Egyptische publieke opinie van 1952-1958 en de invloed hiervan op het Nasseristische regime.

18 O.a. Mohammed Heikal, ‘Abdel Latif al-Baghdadi, Mahmoud Riyad, Fathi Radwan en ‘Ahmed Hamroush. 19 Zo ontdekte Elie Podeh in de Amerikaanse correspondentie dat Egypte in de aanloop naar de unie om Amerikaanse toestemming vroeg voor eventueel ingrijpen in Syrië, mocht de crisis daar verder escalaren. In: Podeh, The decline of Arab unity, (1999) p. 40-42.

(10)

Daarnaast put dit onderzoek uit niet eerder gebruikt Nederlands materiaal van het Nationaal Archief in Den Haag. De Nederlandse ambassadeurs en diplomaten die werkzaam waren in onder andere Caïro, Damascus en Bagdad beschikten over een goed analyserend vermogen dat niet onderdeed voor hun Amerikaanse collega’s.20 De status van Nederland als een klein land maakt het daarnaast interessant om te kijken hoe Nederlandse diplomaten rapporteerden over ontwikkelingen en gebeurtenissen en of zij in hun visies en oordelen verschilden van de Amerikanen.

Het Arabische thuisland

Nationalisme, eenheid en Nasser

Dit hoofdstuk behandelt kort de ontwikkeling van de voornaamste nationalistische

ideologieën in de Arabische wereld van de twintigste eeuw, watani en qawmi. Het hoofdstuk bestaat uit een behandeling van de inhoud en context van deze stromingen, gevolgd door een analyse van Nassers visie op deze zaken. Dit om vast te stellen of zijn interpretatie van het Arabisch nationalisme en eenheid sterk verschilden met die van tijdgenoten of juist niet. Vervolgens richt het hoofdstuk zich op Nassers leiderschap. Nassers persoonlijke interpretatie van bovengenoemde concepten was vooral belangrijk omdat hij een centrale positie in zowel het Egyptische regime als de Arabische wereld wist te bemachtigen. De focus zal daarbij liggen op hoe Nasser deze positie verwierf, wat dit betekende voor zijn stijl van leidinggeven en welke rol zijn band met de massa’s hierin speelde.

1.1 Qawmiyya

Voor een aanzienlijk deel van de twintigste eeuw bepaalden nationalistische ideologieën de politiek in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Vooral na de Tweede Wereldoorlog werd het Arabisch nationalisme de dominante ideologische en politieke kracht in de Arabische regio. Ruim een kwart eeuw sprak het idee dat alle Arabisch sprekende volken behoorden tot één Arabische natie en zich moesten verenigen tot de verbeelding van het Arabische publiek. Het gedachtegoed was zo populair dat Arabische leiders zich genoodzaakt zagen er op zijn minst lippendienst aan te bewijzen. Buitenlandse politieke leiders erkenden het ‘popular appeal of

20 Volgens Jankowski tonen de documenten van FRUS een ‘grote betrokkenheid van de VS’ in de zaak van de VAR en gaven de Amerikaanse diplomaten een accurate weergave van ‘conditions, events and conversations.’ Dit geldt ook voor het personeel van de Nederlandse ambassades. In: Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 10.

(11)

Arab nationalism’ in hun beleid jegens de regio.21 Gelijktijdig met het Arabisch nationalisme ontwikkelden zich territoriale vormen van watani nationalisme die landgebonden waren. De wisselwerking tussen dit patriottische wataniyya en het Arabisch nationalistische qawmiyya bepaalde een groot deel van het politieke klimaat van de twintigste eeuw. Vooral tijdens de jaren 1950-1960, toen het Arabisch nationalisme zijn hoogtijdagen beleefde onder de charismatische leiding van de Egyptische president Gamal ‘Abd el-Nasser.

Alhoewel wataniyya en qawmiyya als begrippen geassocieerd worden met twee duidelijk, afgebakende fenomenen, liggen de definities gecompliceerder. Beide woorden betekenen ‘nationalisme’, maar hebben door hun Arabische wortel een verschillende connotatie.

Wataniyya is afgeleid van de wortel watan en drukt een gevoel van behoren tot een bepaald

gebied of territorium uit. Zo is watan onder andere te vertalen als ‘vaderland’ of ‘thuisland’. Het nationalisme van wataniyya vertegenwoordigd een loyaliteit richting een zeker gebied en kan ook ‘patriottisme’ betekenen. Qawmiyya is afkomstig van de wortel qawm, dat zich laat vertalen als ‘natie’ in de zin van een gemeenschap of groep zonder territoriale afbakening. Sinds de helft van de twintigste eeuw is het grensoverschrijdende nationalisme van qawmiyya steeds meer synoniem komen te staan met het (pan)Arabische nationalisme. Deze tweedeling is echter minder duidelijk dan in eerste opzicht lijkt. Beide termen hebben, zoals veel andere woorden in het Arabisch, meerdere betekenissen, die bovendien met de tijd zijn uitgebreid of veranderd en per locatie verschillen. Zo hanteerden Egyptische intellectuelen qawmiyya in het begin van de twintigste om een Egyptisch gevoel van nationalisme uit te drukken.22 En niet alleen in Egypte zijn de woorden door elkaar heen gebruikt om naar verschillende fenomenen te verwijzen. In regionaal gebruikte taalconstructies als al-watan al-‘arabiyya (het Arabische thuisland) verwijst watan bijvoorbeeld naar een uitgesproken qawmiyya zaak.

De complexiteit van beide begrippen heeft academici er niet van weerhouden om een

duidelijk onderscheid te maken tussen qawmiyya enerzijds en wataniyya anderzijds. Dit heeft geleid tot een ‘grand narrative’ in studies naar het Arabische nationalisme. Hierin is het Arabisch nationalisme een afzonderlijk fenomeen dat opkwam in de negentiende eeuw onder Ottomaans gezag, zich ontwikkelde tijdens het interbellum in competitie met wataniyya nationalisme en na een piekperiode tijdens de jaren 1950-1960 ten onder ging na de zesdaagse

21 Seale, The struggle for Syria, (1965) p. 19-20; Foreign relations of the United States (FRUS), 1958-1960 vol.

XIII: Arab-Israeli dispute; United Arab Republic; North Africa, doc 194, p. 421.

22 Hans Wehr (vert. J. Milton Cowan), A dictionary of modern written Arabic, 4e ed. (Wiesbaden :

Harrassowitz, 1979) p. 935 & 1265; Laurie Brand, Official stories : Politics and national narratives in Egypt

(12)

oorlog van 1967.23 De politicoloog Adeed Dawisha volgt dit narratief en begint zijn

geschiedenis van het Arabisch nationalisme in de negentiende eeuw. Toen ontstonden noties van een Arabische identiteit gebaseerd op een gemeenschappelijke taal en geschiedenis. Dit ‘Arabisme’, door Dawisha gedefinieerd als het geloof in een culturele uniformiteit van alle Arabisch sprekende volken op basis van ‘linguistic, religious, historical and emotional bonds’, ontstond als een reactie op Europese invloeden en ontwikkelingen binnen het Ottomaanse rijk.24 Het Arabisme richtte zich vooral op een culturele dimensie en wenste een gelijkere positie van Arabieren binnen het Ottomaanse rijk maar geen politieke afscheiding. Voor veel intellectuelen gold het Ottomaanse rijk nog steeds als het beste raamwerk voor islamitische solidariteit en bescherming tegen Europese dominantie. Pas met het wegvallen van het Ottomaanse rijk na de Eerste Wereldoorlog kwam het idee op dat alle Arabische volken tot één natie behoorden en naar eenheid moesten streven. Cruciaal hiervoor was de invloed van moderniseringstheorieën, die religie loskoppelden van politiek en daarmee de weg

vrijmaakten voor seculier nationalisme. In dit klimaat ontstond het Arabisch nationalisme, dat zich van het Arabisme onderscheidde door ‘a strong desire […] for political unity in a specific demarcated territory’.25

In zijn verhaal schetst Dawisha het traditionele beeld van een afzonderlijk Arabische nationalisme verwikkeld in een competitiestrijd met andere identiteiten. Alhoewel hij niet ontkent dat meerdere identiteiten naast elkaar kunnen bestaan, betoogt hij dat de ‘narrators of the various identities’ hun eigen identiteit presenteren als ‘most deserving of paramount loyalty’. Gedurende de jaren 1950-1960 ontving het Arabisch nationalisme in Dawisha’s lezing de primaire loyaliteit van de Arabische massa’s, waardoor andere identiteiten

23 Orit Bashkin, ‘Hybrid nationalisms: Watani and qawmi visions in Iraq under ‘Abd al-Karim Qasim, 1958-61’,

International Journal of Middle East Studies (IJMES) vol. 43 (2011), p. 293 and 309; Scott Morrison, ‘Review:

Arab nationalism in the twentieth century: From triumph to despair by Adeed Dawisha’, IJMES vol. 38:3 (2006), p. 475.

24 De invloeden uit Europa kwamen onder andere van missionarissen, die de bijbel in het Arabisch vertaalden en een modern schoolsysteem opzetten voor de armen. Dit viel samen met de nahda (1839-1976), oftewel ‘renaissance’, in het Ottomaanse rijk. Reagerend op de toenemende Europese penetratie zag het Ottomaanse bestuur zich genoodzaakt tot hervormingen. Deze tanzimat hervormingen zorgden onder meer voor simplificatie van de Arabische taal, een constitutie en gelijkere wettelijke status van inwoners. Arabische nahda-intellectuelen gingen op zoek naar manieren om de Europese moderniteit te verbinden aan hun islamitische cultuur.

Intellectuelen zoals de Egyptische Rifa’a al-Tahtawi reisden naar Europa om de drijvende krachten achter de Europese modernisering en vooruitgang te bestuderen. Al-Tahtawi concludeerde dat zijn moederland Egypte veel van Europa kon leren op het gebied van politieke rechtvaardigheid, geletterdheid, patriottisme en wetenschap zonder dat het zijn eigen cultuur verloochende. De factoren die achter Europese moderniteit lagen waren volgens hem volledig in lijn met islamitische waarden. In: Elizabeth Suzanne Kassab, Contemporary

Arab thought: Cultural critique in comparative perspective, (Columbia University Press : New York, 2010) p.

17-19 en 22-25.

25 Adeed Dawisha, Arab nationalism in the twentieth century : from triumph to despair, (Princeton N.J. : Princeton University Press, 2016) p. 11-13 en 40.

(13)

gemarginaliseerd raakten tot ‘negative notions’.26 De historicus James Jankowski deelt deze opvatting niet en betoogt dat in het Egypte van de jaren 1950 wataniyya veel belangrijker was dan het om instrumentalistische redenen geadopteerde qawmiyya.27 Voor beide standpunten zijn goede argumenten te bedenken, maar zowel Dawisha als Jankowski maken de fout om de relatie tussen wataniyya en qawmiyya te rigoureus als een ‘zero-sum game’ te zien.

Sinds de jaren 1990 is deze benadering veelvuldig bekritiseerd als te ‘monolithisch’. Zo wijst historicus Rashid Khalidi op de ongelijke manier waarop het Arabisch nationalisme zich ontwikkelde per land of gebied. Zaken als wataniyya, religie en tribalisme dienden niet alleen als concurrentie maar beïnvloedden ook deze ontwikkeling. Dit resulteerde in verschillende interpretaties van qawmiyya.28 In zijn studie naar Palestijns nationalisme onderbouwde

Khalidi deze overtuiging door aan te tonen dat Palestijnen zich gelijktijdig identificeerden met meerdere van deze zaken.29 Ook historicus James Gelvin hekelt de presentatie van het

Arabisch nationalisme als een natuurlijke evolutie van het Arabisme, geïsoleerd van de rol en invloed van watani nationalisme en religie.30 De historicus Fred Halliday pleit voor het vervangen van het ‘grand narrative’ door een concept van meerdere ‘fluid and adaptable’ identiteiten.31 Onderzoekster Orit Bashkin onderzocht het Arabisch nationalisme van

Qasimitisch Irak en concludeerde dat er eerder sprake was van een hybride tussen wataniyya en qawmiyya dan een duidelijke scheiding.32 Een dergelijke invalshoek van de wisselwerking tussen wataniyya en qawmiyya kan helpen om tot een beter begrip te komen van Nassers interpretatie en uitleg van Arabisch nationalisme en eenheid, alsook zijn op het eerste gezicht tegenstrijdige rollen als wataniyya pragmatist en qawmiyya kampioen.

De ontwikkeling van qawmiyya in Egypte verschilde zeer van het algemene verloop dat Dawisha beschrijft, hetgeen hij zelf ook erkent.33 Het Arabisme en Arabisch nationalisme 26 Dawisha, Arab nationalism, (2016) p. 15.

27 Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 33.

28 Rashid Khalidi, ‘Arab nationalism : Historical problems in the literature’, The American historical review vol 96:5 (1991) p. 1365-1367.

29 Rashid Khalidi, Palestinian Identity: The Construction of Modern National Consciousness (New York: Columbia University Press, 1997), p. 19.

30 James Gelvin, ‘Pensée 1: “Arab nationalism” meets social theory’, IJMES vol. 41 (2009) p. 10-12. 31 Fred Halliday, ‘Pensée 3: The modernity of the Arabs’, IJMES vol. 41 (2009) p. 17.

32 Bashkin heeft in haar onderzoek het Arabisch nationalisme van Qasem in Irak onderzocht. Hierin toont zij overtuigend aan dat Qasem voor zijn eigen variant van het Arabisch nationalisme veel elementen van lokale cultuurverschijnselen in Irak toepaste om meer aanhang te krijgen in eigen land. Het idee dat Nasser dit in de beginjaren van zijn bewind, toen het Arabisch nationalisme in Egypte nog geen dominantie had, ook deed lijkt aannemelijk. In: Orit Bashkin, ‘Hybrid nationalisms: Watani and qawmi visions in Iraq under ‘Abd al-Karim Qasim, 1958-61’, International Journal of Middle East Studies (IJMES) vol. 43 (2011), p. 293 en 309. 33 Dawisha, Arab nationalism, (2016) p. 120-121.

(14)

kwamen in Egypte pas op in de jaren 1930, relatief laat in vergelijking tot andere Arabische landen. Door de natuurlijke grenzen en een lange geschiedenis van gecentraliseerd gezag kende het land daarentegen wel een sterke traditie van wataniyya. Dit Egyptisch nationalisme zag de nationale geschiedenis verder reiken dan de Arabische periode en legde veel nadruk op het faraonische tijdperk. Daarnaast had Egypte onder de Ottomanen een relatief autonome positie weten te vergaren. Het Arabisme had hierdoor niet dezelfde urgentie als in andere delen van het Ottomaanse rijk. Veel Egyptenaren zagen het Ottomaanse rijk zelfs als een laatste strohalm tegen inlijving in het Britse rijk, dat sinds 1882 permanent aanwezig was in het land. De Britse bezetting domineerde in de decennia die volgden de Egyptische politieke mentaliteit, wat de aandacht nog meer binnen de eigen grenzen richtte en een zekere afstand creëerde met de opiniestromingen in de rest van de Arabische wereld.34

Bovendien was wataniyya niet de enige ideologische stroming in Egypte. Tijdens het interbellum wedijverde het Egyptisch nationalisme met onder andere het socialisme, communisme en panislamisme om volgelingen. Vooral het idee van panislamisme,

vertegenwoordigd door de Moslimbroeders, was populair. Egyptenaren zagen hun rol in de wereld voor een lange tijd voornamelijk als een islamitische. Pas met het ontstaan van de Palestinakwestie groeide Arabisch nationalistisch sentiment bij het Egyptische volk. Onder druk van deze toenemende populariteit gingen Egyptische partijleiders het Arabisch

nationalisme steeds meer steunen in hun woorden en programma’s.35 Toch was het eerder een aanvulling op de reeds bestaande politieke overtuigingen dan een dominante trend zoals in Syrië. De Egyptische benadering van het Arabisch nationalisme verschilde daarnaast ook van de ideologisch onderbouwde versie uit de Levant.36 Egyptische intellectuelen benaderden

qawmiyya vanuit een sterk pragmatisch en utilistisch oogpunt. Strategische overwegingen en

nationale belangen dreven de Egyptische discussies over Arabisch nationalisme in plaats van de theoretische uiteenzettingen van Syrische intellectuelen als Sati’ al-Husri en Michel Aflaq.37 Egyptisch intellectuelen bespraken het Arabisch nationalisme zodoende vaak in

wataniyya termen.

34 Seale, The struggle for Syria, (1965) p. 16-17.

35 Dit ‘publiek’ bestond aanvankelijk voornamelijk uit intellectuelen en religieuze organisaties. Hun zaak won aan populariteit door sociale factoren als studentenonrust, werkeloosheid, armoede en ziektes. Een tijdlang werd de islam nog gezien als de oplossing voor de meeste problemen en de manier om de buitenlandse overheerser te verjagen. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een secularisering van het Egyptische denken, onder meer door de neergang van radicale islamitische groeperingen en het besef bij politieke leiders dat Egyptische leiderschap binnen de Arabisch nationalistische beweging voordelig was voor de regionale positie. In: Ibidem.

36 Nasser zou de werken van de leidende intellectueel binnen het Arabisme, de Syriër Sati’ al-Husri, pas gelezen hebben na de staatsgreep van 1952. In: Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 31.

(15)

1.2 Nassers qawmiyya

Zoals in de inleiding gezegd bestaat er over de ideologische geloofwaardigheid van Nassers

qawmiyya de nodige discussie. Een deel van de academici ziet zijn omarming van het

Arabisch nationalisme vooral als een instrumentalistische zet, waarbij geen sprake was van persoonlijke overtuigingen.38 Andere academici onderkennen deze pragmatische dimensie, maar stellen dat dit samenging met een oprecht gevoel van Arabische solidariteit, ook al kwam dit geloof pas later op.39 Een complicerende factor in de discussie is dat het Nasserisme maar met moeite een ‘ideologie’ is te noemen. Regelmatig is Nasser omschreven als een ‘pragmatische ideoloog’, die niet vasthield aan strikte doctrines en formuleringen, maar deze aanpaste wanneer het hem uitkwam.40 Nasser en de Vrije Officieren zelf ondersteunden deze visie. Zij benadrukten dat hun ideologie experimenteel was en reageerde op economische en politieke ontwikkelingen.41 Politiek en ideologie waren in het Nasserisme dan ook nauw verbonden met elkaar en ideologische formuleringen konden van het ene op het andere moment veranderen als de situatie dit vereiste. De interpretatie en toepassing van qawmiyya waren hierop geen uitzondering.

De historici Elie Podeh en Onn Winckler erkennen de veranderlijke aard van de

Nasseristische ideologie in hun benadering van het Nasserisme als een vorm van populisme. Een hoofdkenmerk van populisme is volgens hen een eclectisch gebruik van ideologie. Daarbij is er geen sprake van ‘a coherent ideology, but rather an eclectic amalgam of ideas combined with the aim of attaining independence and national integration’.42 Ideologie is binnen het populisme een flexibele en opportunistische factor die continu meebeweegt met

38 Zie o.a.: Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 31; Khalidi, ‘The 1967 war and the demise of Arab nationalism’, in: red. Louis en Shlaim, The 1967 Arab-Israeli war, (2012) p. 274; Sela, ‘’Abd al-Nasser’s regional politics’, (2004) p. 188; Seale, The struggle for Syria, (1965) p. 313; Raouf Abbas, ‘Suez crisis and the emergence of a national leader, Nasser and Arab nationalism 1956-1967’, (online gepubliceerd, 2002) p. 3. 39 Zie o.a.: Vatikiotis, Nasser, (1978) p. 228-229; Tarek Osman, Egypt on the brink : From Nasser to Mubarak, (Londen : Yale University Press, 2010) p. 50-54; Mohammed Heikal, The Cairo documents: The inside story of

Nasser and his relationship with world leaders, rebels and statesmen, (New York : Doubleday, 1973) p. 3-5;

Albert Hourani, A history of the Arab peoples, e-book uitgave (Londen : Faber & Faber Ltd., 2010) p. 405-406; Youssef Choueiri, (red.) ‘Nationalisms in the Middle East: The case of Pan-Arabism’, in: A Companion to the

history of the Middle East, (Oxford : Blackwell Publishing, 2005) p. 309; Fouad Ajami, The Arab Predicament: Arab Political Thought and Practice since 1967, (Cambridge: Cambridge University Press, 1981) p. 128.

40 R. Hrair Dekmejian, Egypt under Nasir: A study in political dynamics, (Londen : University of London Press, 1972) p. 97; Vatikiotis, Nasser’s generation, (1976) p. 225; Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2004) p. ix.

41 Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 39; Choueiri, Arab nationalism, (2000) p. 179; Jack Crabbs Jr., ‘Politics, history and culture in Nasser’s Egypt’, International Journal of Middle Eastern Studies vol. 6:4 (1975) p. 386;

(16)

nieuwe strategieën en doelen.43 Deze omschrijving sluit goed aan op de ‘pragmatische ideologie’ van de Vrije Officieren. De populistische benadering biedt ruimte om de wisselwerking tussen wataniyya en qawmiyya te bestuderen omdat het de Nasseristische ideologie niet als een gesloten doctrine beschouwt, maar juist het veranderlijke karakter ervan onderschrijft.

Het gebrek aan betrouwbare bronnen over Nassers jonge jaren maakt het moeilijk om de oorsprong van zijn ideologische ontwikkeling te achterhalen. Desondanks wijzen sommigen academici naar Nassers onstabiele jeugd ter verklaring van diens latere politieke

overtuigingen. Zijn lage sociale afkomst, vele verhuizingen en een moeizame vader-zoonrelatie zouden tot een persoonlijke identiteitscrisis hebben geleid. In het milieu van nationale crisis ontaarde dit in een vervreemding van Egyptes politieke en sociale structuren en een wens voor radicale verandering.44 Hoewel de psychologische analyse erg suggestief is, valt de invloed van het sociaal-politieke tumult tijdens het interbellum op Nassers generatie niet te ontkennen. Het zwakke bestuur van het koningshuis en de Wafd leidde tot steeds meer armoede, grotere welvaartverschillen en een gevoel van nationale schaamte. Gebeurtenissen als het Anglo-Egyptische verdrag van 1936 en de installatie van een Brits gezinde Wafd in februari 1942 lieten diepe sporen na in de psyché van de Egyptenaren.45

De jonge Egyptenaren van Nassers generatie uitten hun onvrede door zich aan te sluiten bij de diverse protestbewegingen die in Egypte actief waren. Op de latere Vrije Officieren kreeg vooral het nationalistische gedachtegoed veel vat. Het ultranationalistische Misr al-Fatah (Jong Egypte) en de Watani-partij ontstonden in de jaren 1930 als reactie op de slechte socio-economische situatie in Egypte. Geïnspireerd door de radicale alternatieven van het

fascistische Italië en nationaalsocialistische Duitsland lag de kern van het gedachtegoed in een xenofobisch nationalisme dat streed tegen elke vorm van buitenlandse overheersing. In tegenstelling tot hun Italiaanse en Duitse voorbeelden waren de nationalisten van Misr en

43 Arnold van Niekerk, Populisme en politieke ontwikkeling in Latijns Amerika, (Rotterdam : Universitaire pres, 1972) p. 34.

44 Dekmejian, Egypt under Nasir, (1972) p. 98-101; Adeed Dawisha, Egypt in the Arab world, (1976) p. 107-109.

45 Nasser sprak in Philosophy uitgebreid over de ‘catastrophe’ van 4 februari 1942, toen Britse tanks het Abdeen paleis van koning Farouk omsingelden en hem met een ultimatum dwongen de huidige eerste minister Hussein Pasha te vervangen door de Britsgezinde Nahas Pasha. Nasser noemde het voorval een slag voor de nationale eer en het had een groot aandeel in de opkomst van patriottisme onder de Egyptische officieren. In: Gamal ‘Abd al-Nasser, The philosophy of the revolution, (Caïro : Dar al-Maaref, 1954) p. 14-15. Zie verder: Dekmejian, Egypt

under Nasir, (1972) p. 100; Saïd Aburish, Nasser: The last Arab, (New York : St. Martin’s Press and Thomas

(17)

Watani niet pertinent tegen liberale democratie. In hun ogen was het probleem dat Egypte

onderontwikkeld was en nog niet klaar voor democratie. Gedurende een transitieperiode moest het land eerst nationale onafhankelijkheid en socio-economische ontwikkeling

bewerkstelligen, hetgeen het beste kon onder gecentraliseerd autoritair gezag. Pas daarna kon een constitutioneel-democratisch systeem worden geïntroduceerd. Politicoloog Kirk Beattie noemt hen dan ook niet fascistisch, maar transitional authoritarians.46

Gedurende hun militaire opleiding raakten de Officieren verder doordrongen van het Egyptisch nationalisme en de overtuiging dat het leger het beste orgaan was om Egyptes problemen aan te pakken.47 De desastreus verlopen Palestina-oorlog van 1948 vormde de directe aanleiding voor de oprichting van de Vrije Officieren. Verbitterd door hun ervaringen vormden de Vrije Officieren ‘a national front in microcosm’, met sterk verschillende sociale en politieke achtergronden.48 Wat hen bond was een sterk gevoel van wataniyya en de wens om Egypte uit zijn benarde situatie te bevrijden. Ter bewaking van de interne cohesie bleef de groep bewust weg van een gemeenschappelijke ideologie en benadrukte juist de

nationalistische principes die de leden verbond.49 Deze ‘zes principes van de revolutie’ bestonden uit het beëindigen van (1) imperialistische invloed, (2) het feudalisme en (3) de overheersing van kapitaal over de regering, alsook het tot stand brengen van (4) een sterk leger, (5) sociale rechtvaardigheid en (6) een gezond democratisch leven. 50 Al deze principes waren expliciet watani en op Egypte gericht.

Sommige Vrije Officieren hebben geprobeerd dit beeld bij te schaven in hun memoires. Onder meer Ahmed Hamroush beklemtoonde dat het pan-Arabisme, ondanks de absentie ervan in de zes principes, al vroeg ‘a reality’ was in het gedachtegoed van de Officieren.51 Daartegenover staat de Syrisch Ba’ath oprichter Salah al-Din Bitar, die stelt dat Nassers

46 Onder andere prominente Officieren als Nasser, Anwar al-Sadat, Hassan Ibrahim en Wagih Abbaza hadden in hun jeugd banden met Misr al-Fatah. In: Kirk Beattie, Egypt during the Nasser years: Ideology, politics & civil

society, (Oxford : Westview Press, 1994) p. 28 en 45.

47 Generaal ‘Aziz al-Masri was de leermeester van de Officierenclub op de militaire academie. Hij gold als een overtuigd aanhanger en erelid van Misr al-Fatah en was in de ogen van de jonge officieren een echte nationale held. Zijn invloed op de vorming van de politieke denkbeelden van de Vrije Officieren en Nasser was

aanzienlijk. In: Beattie, Egypt during the Nasser years, (1994) p. 45; Vatikiotis, Nasser’s generation, (1978) p. 60-62.

48 Ibidem p. 52.

49 Ibidem p. 52-53 en 59; Vatikiotis, Nasser and his generations, (1978) p. 53. 50 Choueiri, Arab nationalism, (2000) p. 182.

51 Geciteerd in: Reem Abou el-Fadl, ‘Early pan-Arabism in Egypt’s July revolution: The Free Officers’ political formation and policy-making, 1946-54’, Nations and nationalism vol. 21:2 (2015) p. 298.

(18)

‘mind was awakened to Arabism in 1953 or 1954.’52 Zelf schreef Nasser ‘the first elements of Arab consciousness’ te hebben ervaren als middelbare scholier, tijdens een demonstratie tegen de Balfour declaratie. Dit bewustzijn ontwikkelde zich verder op de militaire academie en tegen de tijd dat hij meevocht in de Palestina oorlog van 1948 was hij ervan overtuigd dat ‘fighting in Palestine was not fighting on foreign territory […] it was a duty imposed by self-defense.’53 Zijn ervaringen in de oorlog brachten hem tot de conclusie dat de regio ‘one complete whole’ was, geconfronteerd met dezelfde omstandigheden en tegenstand. Hieruit ontstond een opvatting die het grootste deel van zijn visie op qawmiyya bepaalde: ‘I believe that what was happening in Palestine could happen […] in any part of this region. As long as it resigns itself to the factors and the forces which dominate now.’54

Nassers interpretatie van het Arabische nationalisme was ‘Arabische solidariteit’ in een gemeenschappelijke strijd tegen het imperialisme. In het derde hoofdstuk van zijn boek, The

philosophy of the revolution, werkte Nasser zijn visie op qawmiyya uit met behulp van een

‘drie cirkeltheorie’. Egypte lag internationaal gepositioneerd in drie cirkels: een islamitische, een Afrikaanse en de belangrijkste: een Arabische. Een gemeenschappelijke geschiedenis verbond Egypte met de andere Arabische landen, maar middels een ‘verdeel-en-heers’ strategie hadden de imperialisten hen tegen elkaar uitgespeeld en zwak gehouden. Israël was de nieuwste manifestatie van deze strategie. Om meer Palestina’s te voorkomen moesten de Arabische landen voortaan schouder aan schouder staan.55 Wat daarbij meespeelde was Nassers inzicht dat een Arabisch front Egyptes positie tegenover de Britten zou versterken in de onderhandelingen over evacuatie. Nassers qawmiyya had daarmee vanaf het begin een uitgesproken politiek karakter, met sterke wataniyya elementen.56

De Egyptische historicus Raouf Abbas noemde Nassers Arabische nationalisme zelfs een verlengstuk van het Egyptische veiligheidsvraagstuk, dat verwijdering van elke vorm van imperialisme uit de regio als essentieel zag voor de bescherming van Egyptes grenzen en onafhankelijkheid.57 Ook Mahmoud Riyad, de Egyptische ambassadeur in Syrië van de jaren 1950, sprak van ‘a sense of historical vulnerability’ als de voornaamste drijfveer achter

52 Seale, The struggle for Syria, (1965) p. 311.

53 Gamal ‘Abd al-Nasser, The philosophy of the revolution, (Caïro : Dar al-Maaref, 1954) p. 50. 54 Ibidem p. 55.

55 Nasser, The philosophy of the revolution, (1954) p.47 en 49-50. 56 Ayubi, Over-stating the Arab state, (1995) p. 143.

(19)

Nassers pan-Arabisme.58 De Egyptische politieke elite vreesde continu voor geopolitieke isolering of imperialistische overheersing. Na de Britse evacuatie in 1954 kwam deze dreiging in vorm van de grote machtsblokken en de door het westen gesteunde Hasjemieten. Zowel de kern van en drijfveren achter het Egyptische qawmiyya waren veel meer gegrond in anti-imperialisme dan in het Arabisme. Dawisha beweert niet onterecht dat Nasser tot het Arabisch nationalisme kwam ‘through the backdoor of anti-imperialism’. Daarbij wijst hij op het grote effect van het anti-imperialisme in ‘shaping the perceptual patterns of the future elite’ tijdens de jaren 1920 en ’30. In vergelijking was de invloed van het Arabisme in deze periode nog ‘marginaal’.59

Voor Nasser en de Vrije Officieren was het waarborgen van de nationale soevereiniteit en neutraliteit van Egypte een primaire zorg. In Nassers ogen kon alleen Egyptische regionale hegemonie dit garanderen. In een wereld geregeerd door internationale machtsblokken en allianties zag hij een conglomeraat van Arabische allianties en organisaties zoals de Arabische Liga voor zich. Via zijn politieke macht en status kon Egypte die vervolgens domineren.60 Dit was de Arabische eenheid die Nasser voor zich zag. Arabische eenheid was voor hem het eindstadium van qawmiyya, ‘the highest phase of Arab nationalism’.61 Over de vorm die deze eenheid moest aannemen drukte hij zich vaag en tegenstrijdig uit. Wel is duidelijk dat de creatie van één Arabische natie geen onderdeel was van zijn plan voor de regio in de jaren 1952-1958. Patrick Seale zag Nassers opvatting over eenheid als volgt:

‘When he [Nasser] preached Arab unity before the union with Syria, he meant Arab solidarity on foreign policy issues under Egyptian direction and not unity in any territorial or constitutional sense. He wished to control the foreign policy of his Arab neighbours […] but not to annex them or merge with them.’62

Nasser leek Seales interpretatie te bevestigen tijdens een interview in 1957:

‘At the moment I am not thinking about any kind of federal or treaty union nor other types of unity among the Arab countries. My first concern is to unite our ideas and belief in Arab nationalism. History has proved that the

58 Geciteerd in: Podeh, The decline of Arab unity, (1999) p. 28.

59 Dawisha, Egypt in the Arab world, (1976) p. 131; Dawisha, Arab nationalism, (2016) p. 139.

60 Podeh, The decline of Arab unity, (1999) p. 28; W.F. Abboushi, Political systems of the Middle East in the

20th century, (New York : Dodd, Mead & Company, 1970) p. 172-173; Seale, The struggle for Syria, (1965) p.

312.

61 ‘Speech delivered by president Gamal Abdel Nasser at the Inaugural Ceremony of the N.U. General Congress. Juli 9, 1960.’ President Gamal Abdel-Nasser’s speeches and press-interviews 1960, (Cairo : Information department U.A.R., 1960) p. 1-28.

(20)

unification of the Arab front was the way to succeed in conquering the aggression against them […] At the moment, I think organizations like the League of Arab States should be a strong and inseparable bond.’63

Tot aan de oprichting van de Verenigde Arabische Republiek zag Nasser Arabische eenheid als ‘unequivocal conformity of all Arab states with Egypt’s opposition to the Western

schemes of defense alliances in the Arab region.’64 Egypte had in deze eenheid een centrale en leidende positie. In Philosophy sprak hij van een ‘heldenrol’ die de Arabische krachten moest bundelen:

‘The annals of history are full of heroes who carved for themselves great and heroic roles and played them on momentous occasions on the stage. […] I do not know why I always imagine that in this region […] there is a role wandering aimlessly about seeking an actor to play it.’65

Zonder nadrukkelijk een kandidaat te noemen voor deze heldenrol zinspeelde Nasser op hemzelf en Egypte.66 Deze opvatting was overigens niet nieuw. Tijdens het interbellum hadden koning Farouk en de Wafd al gestreden om de titel ‘leider der Arabieren’, voornamelijk uit persoonlijk belang.67 Maar ook de elites in andere Arabische landen erkenden, soms met de nodige tegenzin, dat Egypte dankzij haar ‘capaciteiten’ een

voortrekkersrol moest spelen in de Arabische wereld. Sati’ al-Husri achtte Egypte, omwille van zijn centrale geografische ligging en politieke, culturele en demografische overwicht, de perfecte kandidaat om als een Pruissen de Arabische wereld te verenigen.68

De opvatting van Egyptes voortrekkersrol sloot aan bij de sterke wataniyya overtuigingen van Nasser en zijn generatiegenoten. Publiekelijk ontkende Nasser de leider van de Arabische wereld te zijn, maar wel noemde Egypte een voorbeeld voor alle Arabieren: ‘I do not think of myself as the leader of the Arab world, but the truth is that the Arab peoples feel that what we do in Egypt is an expression of their aspirations...’69 Egyptes relatie met de rest van de

Arabische staten was er niet een van gelijkheid, maar van ‘protector and protege or patron and

63 ‘The interview given by president Gamal Abdel Nasser to the Indian magazine Blitz, 10/03/1957’, http://nasser.bibalex.org/Speeches/browser.aspx?SID=539&lang=en, bezocht op: 26-03-2017. 64 Sela, ‘’Abd al-Nasser’s regional politics’, (2004) p. 188.

65 Nasser, Philosophy, (1954) p. 49.

66 W. F. Abboushi, Political systems of the Middle East in the 20th century, ((New York : Dodd, Mead &

Company, 1970) p. 171; Fawaz Gerges, The superpowers and the Middle East: Regional and international

politics, 1955-1967, (Boulder : Westview Press, 1994) p. 21; Dekmejian, Egypt under Nasir, (1972) p. 105.

67 Seale, The struggle for Syria, (1965) p. 17-19.

68 Dawisha, Arab nationalism, (2016) p. 105; Seale, The struggle for Syria, (1965) p. 310-311.

69 ‘The interview given by President Gamal Abdel Nasser to the correspondent of Look Magazine, 14/06/1957’, http://nasser.bibalex.org/Speeches/browser.aspx?SID=546&lang=en, bezocht op: 05-04-2017.

(21)

client.’70 Egypte was de kernstaat, het enige Arabische land dat voldeed aan de ‘vereiste voorwaarden’ voor Arabische eenheid. Eenheid kwam voort uit de verspreiding van

qawmiyya, hetgeen Egyptische ideologen beschouwden als ‘the establishment of Arab

regimes closely resembling the Egyptian system.’71 Dit betekende een autoritair republikeins systeem gebaseerd op onder andere nationalisme, anti-imperialisme en een eigen variant van Arabisch socialisme, dat vooral in de jaren 1960 belangrijk werd.72 Het Egyptische regime kon makkelijk beweren dat er ‘no clash at all’ was tussen Egyptisch patriottisme en Arabisch nationalisme.73 Nassers versie van qawmiyya stond grotendeels gelijk aan een regionale uitbreiding van de revolutionaire waarden en beleid die de Egyptische wataniyya

karakteriseerden. De belangen van de Arabische wereld waren hierin synoniem aan die van Egypte.74

1.3 Nassers leiderschap

Het belang van Nassers persoonlijke overtuigingen en de waarden die hij propageerde ligt in de centrale positie die hij innam binnen het revolutionaire regime en de Arabische

nationalistische beweging. De exacte omvang van Nassers persoonlijke invloed op de vorming van de Egyptische politiek en ideologie is moeilijk vast te stellen. Wel wijzen veel academici en oud-functionarissen op de centrale rol die Nasser innam in het regime.75 Binnen enkele jaren na de coup was Nasser uitgegroeid tot een regionaal fenomeen, geliefd bij de massa’s en verreweg de belangrijkste Arabische leider. Vanuit deze positie was hij in staat de door hem gepropageerde waarden over te brengen op zijn publiek en het Egyptische beleid naar zijn hand te zetten. Dat maakt het belangrijk om te analyseren wat voor een leider Nasser was en hoe zijn band met de massa’s opkwam en functioneerde.

Podeh en Wincklers beschouwen Nasser als een populistische leider op basis van een aantal kenmerken. Naast het eclectische gebruik van ideologie noemen zij charismatisch leiderschap, de daaruit voortvloeiende link met de massa’s en een politieke stijl van massamobilisatie karakteristiek voor populistische systemen. Deze politieke stijl zal in het volgende hoofdstuk

70 Eberhard Kienle, ‘Arab unity schemes revisited : Interest, identity, and policy in Syria and Egypt’,

International journal of Middle East studies vol. 27:1 (1995) p. 63.

71 Dekmejian, Egypt under Nasir, (1972) p. 105.

72 Rami Ginat, ‘Nasser and the Soviets: A reassessment’, in: Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2002) p. 241-242.

73 Al-Mīthaaq, (Caïro : Information department UAR, 1962) p. 9-10 en 22. 74 Dawisha, Egypt in the Arab world, (1976) p. 135.

75 O.a. Dekmejian, Egypt under Nasir, (1972) p. 98; Vatikiotis, Nasser’s generation, p. 153-154; Tarek Osman,

Egypt on the brink : From Nasser to Mubarak, (Londen : Yale University Press, 2010) p. 41-42; Choueiri, Arab nationalism, (2000) p. 188.

(22)

uitgebreid aan bod komen. Voor nu is vooral Nassers charismatische leiderschap relevant. Veel academici omschrijven Nasser als een charismatisch leider.76 Vaak staat Max Webers concept van charismatische autoriteit centraal in deze analyses. Weber definieerde charisma als ‘a certain quality of an individual personality by virtue of which he is set apart from the ordinary men and treated as endowed with supernatural, super-human or at least exceptional power or qualities’. Een charismatische leider, aldus Weber, gebruikt zijn charismatische kwaliteiten om legitimiteit onder zijn publiek te verwerven, op basis van een geloof dat hij of zij over unieke, bijna mythische, eigenschappen beschikt.77

In tijden van sociale crisis creëert een charismatische leider een band met zijn publiek middels een revolutionaire boodschap die aansluit op de maatschappelijke behoeften en culturele ethos. Met persoonlijke kwaliteiten, ‘heroïsche activiteiten’ en propaganda versterkt de leider deze charismatische band, die steeds intensere vormen aanneemt naarmate de populariteit van de leider groeit. Uiteindelijk vloeit hier een maatschappelijke transformatie uit voort waarin het publiek de waarden, normen en overtuigingen van de leider overneemt. Tot slot wordt de charismatische autoriteit ‘geroutineerd’, waarbij de leider nieuwe institutionele en

organisatorische structuren introduceert aan de hand van zijn charisma.78 De situatie in Egypte voldeed aan alle voorwaarden. Het land bevond zich midden in een proces van urbanisatie en modernisering, waarin de welvaarstegenstellingen steeds groter werden en grote groepen van de plattelandse fellahin cultureel en sociaal vervreemd raakten. Gelijktijdig was er een groeiende middenklasse, de effendiyya, die gefrustreerd waren met het gebrek aan sociale mobiliteit. Dit, in combinatie met de sterke wens voor onafhankelijkheid, maakte de Egyptische samenleving zeer vatbaar voor de revolutionaire boodschap van vrijheid, waardigheid en sociale gelijkheid die de Officieren brachten. Zelfs Egyptenaren die het regime niet steunden schaarden zich wel achter het moderniseringsproject.79

76 Zie o.a.: Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2002) p.9-10 en 13; (red.) Elie Kedourie; Sylvia Haim,

Modern Egypt: Studies in politics and society, (Londen : Taylor & Francis e-Library, 2005) p. 52; Vatikiotis, Nasser’s generation, p. 154-155 en 189; Choueiri, Arab nationalism, (2000) p. 196; Sela, ‘’Abd al-Nasser’s

regional politics’, (2004) p. 188; Dawisha, Arab nationalism, (2016) p. 167 en 283; Dekmejian, Egypt under

Nasir, (1972) p. 4-9 & 55-59; Ayubi, Over-stating the Arab state, (1995) p. 205;

77 Max Weber (vert. A.M. Henderson; Talcott Parsons), The theory of social and economic organization, (Londen : W. Hodge, 1947) p. 358.

78 R. Hrair Dekmejian, ‘Nasir’s role and legacy II: Marx, Weber and the Egyptian revolution’, Middle East

Journal vol. 30:2 (1976) p. 160.

79 Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2002) p. 8-9; Nicola Pratt, Democracy and authoritarianism in

(23)

Nasser beschikte over de juiste kwaliteiten om uit te groeien tot een charismatisch leider. Hij was aantrekkelijk, welbespraakt, en bezat een goede dosis ‘native wit’. Daarbovenop was hij de eerste Egyptische leider van eigen bodem in meer dan duizend jaar. Gecombineerd met zijn lage sociale afkomst gaf dit hem een imago als ‘man van het volk’, een beeld dat hij koesterde in zijn presentatie.80 Publiekelijk bewierookte hij de waarden en levensstijl van de ‘gewone man’. In toespraken gevuld met humor en emoties sprak hij tot zijn publiek in hun eigen taal, dan weer in het Egyptisch dan weer in het Modern Standaard Arabisch. Hiermee bereikte hij niet alleen een groter publiek, het bevestigde voor zijn toehoorders dat Nasser één van hen was.81 Nazih Ayubi vergelijkt Nassers opportunistische houding met het stedelijke stereotype van de fahlawi. Een fahlawi gelooft in zijn vermogen om alle problemen en tegenstanders te overkomen, verlangt naar snel resultaat en probeert de verantwoordelijkheid voor tegenvallers te ontlopen of af te schuiven.82 Dit beeld herhaalde hij in toespraken en staatspropaganda en versterkte op die wijze de charismatische band tussen de president en zijn volk.

Daarnaast gebruikte Nasser populaire cultuur om zijn imago en politieke boodschap te verspreiden. Al in november 1952 benadrukte hij dat cultuur een belangrijk instrument voor natievorming was.83 Nergens was dit meer duidelijk dan op het gebied van muziek. Nasser onderhield persoonlijke banden met grote Egyptische namen als ‘Umm Kulthum, ‘Abd el-Halim Hafez en Muhammad ‘Abd el-Wahhab en zette hen in om liederen ten gehore te brengen die overeenkwamen met zijn nationalistische boodschap.84 Deze nationalistische liederen, beter bekend als wataniyyat, prezen de prestaties en overwinningen van het regime en in het bijzonder van Nasser. Vaak werden Nassers toespraken voorafgegaan en afgesloten door wataniyyat, om zo het effect van zijn woorden te versterken. Als sociale kracht oversteeg muziek de sociale klassen, status en geografische grenzen. De zangers beïnvloedden een hele generatie Egyptenaren met hun wataniyyat, die ook vandaag de dag nog zeer populair zijn in Egypte. Maar ook in de rest van de Arabische wereld stemden duizenden luisteraars af op artiesten als ‘Umm Kulthum. Deze luisteraars werden getrakteerd op muziek die Nassers

80 Officieel was Mohammed Naguib de eerste Egyptische leider van eigen bodem in eeuwen, maar gezien Nasser de herinnering aan zijn heerschappij effectief had weggewerkt gedurende zijn bewind is het beeld dat in Egypte van hem geschetst werd overeenkomstig met wat hierboven beschreven is. In: Osman, Egypt on the

brink ,(2010) p. 45-54.

81 Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2002) p. 16-17. 82 Ayubi, Over-stating the Arab state, (1995) p. 208 & 221-222.

83 Joel Gordon, ‘The Nightingale and the Ra’is: ‘Abd al-Halim Hafiz and Nasserist Longings’, in: Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2004) p. 309-310.

(24)

nationalistische ideologie verspreidde met als doel een pan-Arabische identiteit te kweken naar Egyptisch inzicht.85

Bovendien bezat Nasser volgens Vatikiotis de ‘will to power’ om kansen te grijpen en obstakels te verwijderen.86 Een belangrijk element hierin was zijn geloof in de ‘great man’ theorie, die ‘grote mannen’ als de drijvende kracht achter de geschiedenis beschouwt. Hij was een fervent lezer van biografieën over nationalistische leiders als Napoleon, Bismarck en Attatürk.87 De fascinatie voor ‘great men’ is duidelijk terug te zien in de door hem beschreven Arabische ‘heldenrol’. Dit ideaal uitte hij al in een persoonlijke brief uit 1935: ‘We must, then, have a leader who will take him into battle for his country, transforming him into a thunder that will shake persecution to its very foundation.’88 Nasser zag zichzelf als de kandidaat om Egypte te bevrijden en haar trots te herstellen. Hij vertrouwde bij politieke beslissingen primair op zijn eigen intuïtie en wantrouwde anderen.89 Het leiderschap dat hieruit voortkwam was zeer persoonlijk, controlerend en dominant. Sommige van zijn Egyptische collega´s noemden hem zelfs een ´Machiavelliaans´ figuur.90

Dat betekende overigens niet dat Nasser direct populair was. Binnen de Vrije Officieren was hij al sinds de oprichting primer inter pares en na de coup van 952 kreeg hij al snel een meerderheid van de Officieren en het leger achter zich. Publiekelijk was Nasser daarentegen nog een onbekende en de groei van zijn leiderspositie ging aanvankelijk langzaam.91 Voor velen gold de oudere officier Mohammed Naguib, sinds 1953 de eerste Egyptische president, als het gezicht van de revolutie. Naguib was uitermate populair onder het volk, hetgeen duidelijk naar voren kwam toen hij in februari 1954 botste met Nassers kamp over de te volgen politieke koers. Nadat de andere Officieren weigerden hem meer bevoegdheden te

85 Natalie Jia Ning Diong, ‘Sawt al-Arab or sawt al-Nasser? The case of mass media under Gamal Abdel Nasser and the convoluted rise of pan-Arabism’, Journal of Georgetown University-Qatar (2015) p.2 en 5;

Anas al-Ahmed, 'Voice of the Arabs radio: Its effects and political power during the Nasser era (1953-1967)', Paper presentation prepared for the Joint Journalism Historians Conference at the Arthur L. Carter Journalism Institute, New York University, (2011) p. 12; Podeh en Winckler, Rethinking Nasserism, (2002) p. 23; Gabriel M. Rosenbaum, ‘Nasser and Nasserism as Perceived in Modern Egyptian Literature through Allusions to Songs’, in: Ibidem p. 324-326.

86 Vatikiotis, Nasser’s generation, (1976) p. 153.

87 Aburish, Nasser: The last Arab, (2004) p. 18; Joel Gordon, Nasser: Hero of the Arab nation, (Oxford : Oneworld, 2006) p. 16.

88 Gecitieerd in: Dawisha, Egypt in the Arab world, (1976) p. 109. 89 Vatikiotis, Nasser’s generation, (1976) p. 292.

90 Hoofd van de Inlichtingendienst Salah Nasr omschreef Nasser op deze wijze en stelde dat de president een voorliefde had voor het zaaien van conflict om macht te verkrijgen en behouden. In: Jesse Ferris, Nasser’s

gamble: How intervention in Yemen caused the Six-Day War and the decline of Egyptian power, (Princeton :

Princeton University Press, 2013) p. 42. 91 Ferris, Nasser’s gamble, (2013) p. 39.

(25)

geven, diende Naguib uit frustratie zijn ontslag in. Hierop volgden grote demonstraties die de Officieren dwongen om Naguib in zijn functie te herstellen. Het voorval bracht Nasser tot het inzicht dat hij dringend aan zijn publieke imago moest werken.92

Zijn initiële pogingen om populariteit te winnen hadden weinig effect. Naguib bleef het meeste krediet krijgen voor de hervormingen en resultaten van de revolutie. Pas met het ‘Manshiya incident’ in oktober 1954 wist Nasser het tij te keren. Tijdens een toespraak in Alexandrië opende een Moslimbroeder het vuur op Nasser. Als door een wonder misten alle kogels en Nasser vervolgde zijn toespraak met intense bijval van het publiek. Het incident vergrootte Nassers populariteit bij de Egyptenaren en stelde hem in staat zich van zowel de Moslimbroeders als Naguib, die van betrokkenheid werd beschuldigd, te ontdoen.93 In één klap was Nasser de ‘key-decision maker’ van Egypte geworden.94 Eind 1954 had hij de grootste interne uitdagingen in Egypte overwonnen en zijn primaire plek in de revolutionaire regering ingenomen. Toch kampte het regime nog steeds met een legitimiteitscrisis. Via verschillende wegen probeerde de Officieren om traditionele en legale legitimiteit te vergaren. Een pelgrimage van Nasser en een Islamitisch congres hadden als doel het islamitische imago te verbeteren. Fellere anti-imperialistische retoriek en toezeggingen van het herstel van een constitutioneel systeem moesten daarnaast de publieke opinie tevreden stellen. Het hielp slechts deels om het regime van een populair draagvlak te voorzien.95

Pas in 1955 ontdekten de Vrije Officieren een nieuwe legitimiteitsbasis in de vorm van het populaire aanzien van de leider. Ingegeven door een reeks spectaculaire internationale successen werd Egypte het centrum van de Arabische wereld. Allereerst was er begin 1955 Nassers deelname aan de Bandung conferentie, de grondleggende bijeenkomst voor de beweging van Niet-Gebonden landen.96 Tussen grote wereldleiders als Tito, Nehru en Soekarno werd Nasser behandeld als vertegenwoordiger van de Arabische wereld. Zijn deelname aan de conferentie vergrootte zijn internationale aanzien enorm. Dit ging gepaard met zijn actieve campagne tegen het Bagdad-pact. Onder Amerikaanse leiding sloten Turkije, Irak en Engeland in februari een gezamenlijk verdedigingspact om communistische invloed

92 Abboushi, Political systems, (1970) p. 156-158; Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 21-23.

93 Steven A. Cook, ‘Echoes of Nasser’, Foreign policy (2013), http://foreignpolicy. com/2013/07/17/echoes-of-nasser, bezocht op: 10-04-2017.

94 Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 48. 95 Dekmejian, Egypt under Nasir, (1972) p. 38-39.

96 De beweging van Niet-Gebonden landen bestond uit landen als Egypte, Indonesië, India en Joegoslavië die zich in de ontluikende Koude Oorlog niet bij één van de twee grote ideologische machtsblokken wensten aan te sluiten en hun onafhankelijkheid wilden behouden. In:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een andere opvallende uitkomst van het onderzoek is dat de lokale par- tijen in het algemeen minder moeite hadden om passende kandidaten voor de raadsverkiezingen te vinden dan

Voor het versturen van post naar NAPO 23 moet u eerst kijken naar de algemene voorwaarden (www.defensie.nl/onderwerpen/thuisfront/inhoud/post) waar een NAPO zending aan moet

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

financiële middelen te zoeken om op de kortst mogelijke termijn barakken voor de militairen te bouwen. Men wist uit het verleden dat huisvesting bij de burgers snel tot onrust

In juni 1575 besloten de Staten van Holland en Zeeland een onderlinge unie te vormen, waarbij elk gewest zijn eigen bestuurs- instellingen behield en aan Oranje voor de duur van

Zij is een aanvulling, omdat Sloterdijk in zijn grote essay Zorn und Zeit (2006) vraagt naar de affecten die er in de geschiedenis van een lange tijd louter religieus motief als

Tussen juni 1940 en begin september 1944 werden door Londen 278 agenten naar... Van de 278 agenten werden er 270 geparachuteerd of via een luchtoperatie aan land gezet, 8 werden

Maar wat zelfs de Trust en het Internationaal Ondernemersverbond nog niet hebben vermocht: het samenvereenigen van het geheele Proletariaat, door één druk, één bedreiging, één