• No results found

Eén voor allen…

3.5 Het regionale publiek

In tegenstelling tot Egypte stond de mass opinion in de rest van de Arabische wereld veel enthousiaster tegenover Arabische eenheid. Met name in de voor Egypte zo belangrijke Levant was steun voor eenheid ongekend hoog. Al-Bizri schetste een treffend beeld van de situatie: ‘The crowds were drunk […] Who at that hour could dare say we do not want unity? The people would tear their heads off.’266 Ook de Amerikanen observeerden in 1958 dat Arabische eenheid inmiddels ´a basic element of Arab political thought’ was.267 De VS, die Nassers rijzende ster met achterdocht gadesloegen, durfden zich niet publiekelijk tegen zijn boodschap van eenheid uit te spreken, vrezend dat ‘[the US] would be wasting its prestige ruthlessly in openly opposing so popular a cause.’268 Toen de unie tussen Egypte en Syrië aanstaande was zagen zij geen andere weg dan de republiek te erkennen:

‘Important factor which obviously must be taken into consideration is strong political attractiveness in area of principle of Arab unity. We do not believe it would be in interest our Arab friends, or in our own interest for us to appear to be opposing Arab unity, regardless of what our appraisal of UAR [United Arab Republic] may be […] we believe our Arab friends would lose more than they would gain if we were to withhold recognition from UAR.’269

De Amerikaanse documenten laten zien dat de publieke wens voor Arabische eenheid in 1958 een belangrijke factor was in de regionale politiek. Nasser had hier gebruik van gemaakt door

qawmiyya ten volle te omarmen in zijn retoriek. Hierdoor ontstond de door Dawisha

beschreven dichotome situatie, hetgeen ook Heikal niet ontging:

‘Hij was erin geslaagd om zich volgelingen te verwerven buiten de grenzen van de Egyptische staat en hij genoot de steun van de grote massa der bevolking, in strijd met de wensen van de heersende klassen in de andere staten. Hij kon op die volgelingen alleen invloed uitoefenen door het voorbeeld te geven.’270

Na Suez bereikten de verwachtingen van de Arabische massa’s een kookpunt. Met alleen retoriek ten faveure van qawmiyya kon Nasser de massa’s maar deels tevreden houden. Zijn publiek verwachtte actie. Steeds meer zag Nasser zich gedwongen om het Arabisch

266 Mufti, Sovereign creations, (1996) p. 91.

267 FRUS 1958-1960 vol. XII Near Eastern region; Iraq; Iran; Arabian peninsula, no. 5 p. 20-21 & 29: S/S– NSC Files: Lot 63 D 351, 5801, ‘National security council report’, 24 januari 1958.

268 FRUS, 1958-1960 vol. XIII, no. 183 p. 404: 674.83/1–1558, ’Telegram from the embassy in Syria to the department of state’, 15 januari 1958.

269 Ibidem, no. 196 p. 426: 786.02/2–1558, ‘Circular telegram from the department of state to certain diplomatic missions’, 15 februari 1958.

nationalisme in daad te verdedigen, zelfs wanneer hij wist dat dit problemen opleverde. Heikal refereerde naar de post-Suez periode als die van de ‘geketende leeuw’, waarin Nasser moeizaam zijn pragmatische politiek kon voeren. Nasser ‘werd het symbool van de Arabische wereld en als zodanig moest hij optreden als de voorvechter van het Arabische nationalisme tegen de rest van de wereld. Het was een rol die zijn bewegingsvrijheid beperkte…’271

De beperkende werking van zijn nieuwe rol kwam doordat Nasser op het gebied van external

AC veel te verliezen had. De opkomst van de Arabische Koude Oorlog had Egypte begin

1958 in een moeilijke situatie geplaatst. Alhoewel Nassers charismatische band met de Arabische massa’s sterker was dan ooit, liep Egypte het risico om op politiek vlak geïsoleerd te raken. Het wegvallen van steeds meer traditionele diplomatieke kanalen maakte

massamobilisatie en propaganda tot één van de laatste regionale drukmiddelen van het Egyptische regime. Behoud van zijn invloed over de massa’s werd cruciaal voor Nasser. Verlies van de Arabische mass opinion zou betekenen dat hij zijn belangrijkste wapen in de buitenlandse politiek verloor. Anders dan in Egypte, waar het regime nog kon terugvallen op het moderniseringsproject en de organisatorische structuren van de authoritarian bargain, was de grip over de buitenlandse massa’s volledig afhankelijk van Nassers charismatische autoriteit. Dit betekende dat Nasser zich moest gedragen als de Arabische leider die de

massa’s in hem zagen. Steeds vaker zag hij zich gedwongen om zaken als Palestina, Arabisch nationalisme en Arabische eenheid te verdedigen, ondanks persoonlijke bedenkingen.272 Zijn tegenstanders waren zich hier van bewust. Publieke opinie heeft onder andere invloed op buitenlands beleid wanneer een leider zijn legitimiteit moet verdedigen tegen aanvallen van rivalen.273 Het was een geliefde methode van Nasser, die tegenstanders regelmatig ervan beschuldigde ‘imperialistische agenten’ te zijn. Maar zijn groeiende status had hemzelf ook kwetsbaar gemaakt voor dergelijke aanvallen. Dit was precies wat Nassers rivalen deden. In de hoop zijn geloofwaardigheid en controle over de massa’s te ondermijnen richtten

Arabische leiders zich in propaganda direct op Nassers imago als Arabische held.274 Zo gebruikte Koning Hussein van Jordanië deze strategie om Nasser onder druk te zetten over de ‘solidariteitsovereenkomt’ van januari 1957. In de loop van 1957 sprak Hussein Nasser

271 Heikal, Uit de geheime Cairo documenten, p. 30. 272 Gordon, Nasser, (2006) p. 60

273 Raymond A. Hinnebusch; Anoushiravan Ehsteshami (red.), The foreign policies of Middle East states, (Boulder : Lynne Rienner, 2002) p. 32.

publiekelijk aan op zijn status en de beloofde ‘Arabische solidariteit’ in de vorm van subsidies. De Nederlandse ambassadeur in Bagdad analyseerde Husseins opreden als volgt:

‘Propagandistisch bezien hanteert hij [Hussein] hiermee een mes dat aan twee kanten snijdt: Nasser c.s. worden […] als de schuldigen voor hun [Jordaniërs] benarde positie geëxponeerd, en voor het publiek als schenders van de Arabische solidariteit, door Nasser zo graag gepredikt en verlangd van zijn mede-Arabieren, aan de kaak gesteld.’275

Soortgelijke beweegredenen lagen achter de steun van de Syrische communisten voor directe eenwording met Egypte. In werkelijkheid voelden de communisten niks voor eenheid met Egypte. Zij vreesden dat een unie zou leiden tot Egyptische overheersing, waarbij Nassers repressie van de communisten zich vrijwel zeker zou uitbreiden naar Syrië. De reden dat zij toch meedongen in de ‘eenheidswedloop’ was dat niemand geloofde dat Nasser ooit akkoord zou gaan met directe eenwording. Door voor een directe unie te pleitten konden de

communisten het publiek overtuigen van hun steun voor qawmiyya, terwijl Nassers verwachte weigering diens prestige en invloed in Syrië zou schaden.276 Dit was ook deels de gedachte van de communistische sympathisant al-Bizri. Begin 1957 had Nasser hem nog gezegd een losse federatie te prefereren.277 Al-Bizri geloofde dat zowel Nasser noch de Ba’ath politici serieus waren over eenheid en dat hij hun in de huidige publieke atmosfeer voor het blok kon zetten:

‘No one wanted unity. Even ‘Abd al-Nasser didn’t want it. […] So I […] waited until the appropriate moment and said: now we will offer unity to ‘Abd al-Nasser. Since they’re all saying unity, unity, unity. Nobody would dare to say no, we don’t want it. The masses would rise against them.’278

Nasser was gevoelig voor dergelijke aanvallen. Prestige was in de jaren 1950 een belangrijke factor geworden in zijn politiek. Arabische leiders die naar Nassers mening zijn prestige probeerden te ondermijnen kregen te maken met felle propagandacampagnes. Nassers obsessie met prestige beïnvloede ook steeds vaker zijn politieke handelen. Toen een

Egyptisch-Syrische delegatie in april 1957 naar koning Saoed vertrok, noteerde ambassadeur Slingenberg de ‘lichte samenstelling’ van het Egyptische deel. Slingenberg had vernomen dat Nasser weigerde deel te nemen ‘omdat hij het risico niet wilde lopen dat zijn persoonlijke

275 No.3565/357, ‘Buitenlandse hulp aan Jordanië’, E.J. Baron Lewe van Aduard, 13 juli 1957 in: Archiefbloknr.: Z117, Inv.nr.: 10. P.3.

276 Seale, Struggle for Syria, (1965) p. 318. 277 Al-Baghdadi, Mudhakkirat, vol. II (1977) p. 36. 278 Mufti, Sovereign creations, (1996) p. 91.

prestige door zulk een echec een deuk zou krijgen.’279 Wanneer zijn prestige of positie als leider der Arabieren onder druk kwamen te staan voelde Nasser zich genoodzaakt om te reageren. Dit leidde soms tot zeer impulsief gedrag, dat Avraham Sela wijdt aan een gevoel van onzekerheid, ´often about images rather than realities.’280 Historicus Uriel Dann deelde deze opvatting dat de normaal zo behoedzame Nasser bereid was om risico’s te nemen ‘when he came to believe that in a given situation he had to act according to his image.’281 Begin 1958 had Nasser bovendien alle reden om zich te gedragen naar zijn populaire imago wat betrof Arabische eenheid. De massa’s in de regio riepen om eenheid en dankzij de opkomende Arabische Koude Oorlog kon Nasser het zich niet veroorloven hen te vervreemden.

3.6 Conclusie

Alles in ogenschouw nemend is er veel te zeggen voor het argument dat Nasser bang was voor AC en dat dit één van de hoofdredenen was voor zijn keuze om de VAR te stichtten. Allereerst was de publieke atmosfeer in de Arabische regio begin 1958 zo sterk voor Arabische eenheid dat een handeling die als afwijzing kon worden geïnterpreteerd op zeer emotionele reacties kon rekenen. Publieke opinie vormde een wezenlijk onderdeel van Nassers leiderschap. De status die hij verwierf door in te spelen op het sterk gedragen sentiment van Arabisch nationalisme gaven hem ongeëvenaarde macht over de Arabische massa’s. De opkomende Arabische Koude Oorlog bedreigde echter Egyptes politieke positie waarmee het behoud van Nassers charismatische band met de massa’s cruciaal werd. Anders dan in Egypte, waar het publiek sterk watani was en het nationale moderniseringsproject als prioriteit had, hing Nassers autoriteit over de grens af van zijn geloofwaardigheid als Arabisch nationalistische leider. Verlies van deze geloofwaardigheid zou leiden tot verlies van

charismatische autoriteit. Dit zou Egyptes belangrijkste wapen in de buitenlandse politiek ernstig verzwakken ten tijde van een opkomend regionaal conflict waarin Egypte onder druk stond. Weigering van de unie had daarmee het hoge risico van external AC met een negatief gevolg voor Nassers regionale machtspositie. Dat Nasser dit voor een groot deel meewoog in zijn beslissing lijkt dan ook zeer aannemelijk.

Conclusie

279 2205/376, ‘Egyptische missie naar koning Saoed’, mr. B.J. Slingenberg, 29 april 1957 in: Archiefinv.: 2.05.173, Inv.nr.: 382 : Nederlandse ambassade in Egypte 1955-1974, Z92-635-638.

280 Sela, ‘’Abd al-Nasser’s regional politics’, (2004) p. 189. 281 Geciteerd in: Podeh, The decline of Arab unity, (1999) p. 46.

Toen de Syrische president Shukry al-Qouwatly Nasser waarschuwde voor de enorme uitdaging die de VAR was, antwoorde de Egyptische president sarcastisch: ‘Why didn’t you tell me this before I signed the agreement.’282 Een jaar lang had hij de Syriërs en hun

eenheidsvoorstellen afgehouden omwille van de problemen die hij voorzag. Desondanks stond hij op 22 februari als kersverse president van de VAR op de bordes van het Abdin paleis om de nieuwe staat te verkondigen. Kwam Nassers politieke draai voort uit de publieke druk op zijn imago als Arabisch nationalistische leider, zoals de Egyptische historiografie

voorhoudt? Deze vraag stond centraal in dit onderzoek. Om tot een bevredigend antwoord te komen moesten een aantal zaken worden onderzocht. Allereerst moest worden vastgesteld of de VAR in lijn lag met een oprechte wens voor Arabische eenheid van Nassers kant, of dat andere factoren leidden tot de unificatie. Daarnaast moest de rol van het publiek in Nassers stijl van leidinggeven worden bekeken om na te gaan hoe afhankelijk hij was van de publieke steun en op welke wijze hij deze steun probeerde te krijgen. Tot slot moesten het politieke en maatschappelijke klimaat van begin 1958 worden geanalyseerd om te zien of Nasser reële zorgen kon hebben over een publieke afstraffing met politieke gevolgen wanneer hij niet aan de wens van de massa’s voldeed.

De analyses van hoofdstuk 1 en 2 tonen aan dat Nassers interpretatie van qawmiyya en Arabische eenheid wezenlijk verschilde van het ideologisch onderbouwde Arabisch

nationalisme van onder andere de Ba’athisten. Geworteld in een Egyptische traditie, waar het Arabisch nationalisme pas laat opkwam en staatsgebonden watani-nationalisme zich al sterk had ontwikkeld, was Nassers visie op qawmiyya pragmatisch en utilistisch. Daarin stonden strategische overwegingen en nationale belangen centraal. De Egyptische en Arabische identiteit die Nasser promootte sloten elkaar niet uit, maar waren ook niet gelijk. Egypte stond centraal en diende als revolutionair model voor de rest van Arabische wereld. Het Arabische nationalisme stond grotendeels gelijk aan de revolutionaire waarden die Egypte verkondigde. Verspreiding van Egyptes revolutionaire waarden was verspreiding van het Arabisch

nationalisme.

Nassers concept van Arabische eenheid was een uitwerking van dit concept. Hij zag eenheid als een gemeenschappelijk blok tegen het imperialisme dat onder Egyptische leiding stond. De manier om dit te bereiken was door middel van allianties en verdragen die Egypte kon domineren dankzij zijn politieke en culturele status, niet door middel van eenwording van alle Arabische landen. De Egyptische strategie was juist gebaat bij behoud van de status quo van

verschillende Arabische landen. Een provincie worden in één grote Arabische superstaat zou Egyptes dominante positie alleen maar verzwakken. Complete Arabische eenheid was tijdens de periode 1952-1958 dan ook geen politieke doelstelling van het regime. Sterker nog, toen de roep om eenheid in de post-Suez periode groter werd, probeerde Egypte initiatieven hiertoe zoveel mogelijk te vertragen en blokkeren. Politieke acties of besluiten van Nasser die Arabische eenheid dienden te bevorderen hadden een beperkte aard en waren vooral symbolische gestes. De oprichting van de VAR was dan ook eerder een breuk met Nassers overtuigingen en politiek dan een natuurlijke uitkomst van het Egyptische beleid.

Wie het Egyptische discours voorafgaand aan januari 1958 bekijkt kan echter begrijpen dat veel mensen overtuigd waren van Nassers oprechte Arabisch nationalistische bedoelingen. Gedurende de periode 1952-1958 kreeg het discours een steeds hoger qawmiyya gehalte. Voor een lange tijd volgde het discours hierin het politieke handelen van het regime. Dit betekende dat in de periode 1952-1954 het officiële narratief uitgesproken watani was en zich vooral op Egypte richtte, met sporadische verwijzingen naar het Arabisch nationalisme. In de loop van 1954 nam de frequentie van qawmiyya toe. Dit had te maken met Egyptes actievere regionale rol vanaf 1955. Nassers publiek groeide als gevolg van de toegenomen regionale activiteiten van Egypte en de uitbreiding van Egyptes radionetwerk. Om de massa’s in de andere

Arabische landen voor zich te winnen begon Nasser zich steeds meer te profileren als een Arabisch nationalistische leider. Toch verschilde het discours tot in 1956 niet veel van Nassers politieke lijn. Als hij sprak over het Arabisch nationalisme dan sprak hij over de gemeenschappelijke strijd tegen imperialisme, hetgeen hij ook duidelijk verklaarde in interviews en zijn boek The philosophy of the revolution.

Na de Suez crisis van eind 1956 begon het discours af te wijken van het beleid. Arabisch nationalisme kreeg een prominentere plek in Nassers retoriek. In de post-Suez periode tot aan 1958 verkondigde Nasser een boodschap van Arabisch nationalisme en eenheid die meer dan in voorgaande jaren overeenkwam met de traditionele visie op qawmiyya. Nasser speelde daarmee in op de verwachtingen van de Arabische massa’s, die hem inmiddels zagen als de man die eindelijk de Arabische wereld zou verenigen en een nieuw gouden tijdperk zou inluidden. Publiekelijk verwelkomde hij de Syrische eenheidsvoorstellen, waarbij hij de roep om Arabische eenheid prees als een wens die Egypte deelde. Achter de schermen stuitten de Syriërs echter keer op keer op een muur van Egyptische onwil. Politiek gezien was Nasser nog steeds gericht op behoud van de status quo, waarin een dominant Egypte de andere Arabische landen naar zijn voorbeeld kon vormen.

De steun van de massa’s was belangrijk voor Nassers politieke stijl. De publieke opinie was een essentieel instrument voor de Egyptische buitenlandse politiek. Met propaganda hitste hij de Arabische massa’s op tegen hun eigen leiders wanneer deze hem tegenwerkten of zijn politiek niet volgden. Nog belangrijker, Nasser had zijn invloedrijke positie te danken aan zijn charismatische band met zijn publiek. Hierbij steunde het publiek hem op basis van een aantal veronderstelde persoonlijke kwaliteiten die hem een bijna mythische status gaven. Voor zijn publiek buiten Egypte gold dat deze kwaliteiten Arabisch nationalistisch waren. Om hun legitimiteit bij het publiek in stand te houden hebben charismatische leiders continu

‘heroïsche overwinningen’ en bevestiging van hun imago nodig. Lukt dit niet dan lopen zij het risico aan charismatische legitimiteit in te leveren. Naarmate zijn publiek groeide moest Nasser zijn Arabische kwaliteiten steeds meer benadrukken om de steun van de massa’s in andere landen te behouden. Het gevolg was dat het publiek ging geloven in een politieke lijn die hij eigenlijk niet voorstond.

Gelijktijdig keerden steeds meer Arabische leiders zich tegen Nasser uit zorgen over diens invloedrijke positie. Dit resulteerde in de loop van 1957 in een Arabische Koude Oorlog waarin Egypte geïsoleerd raakte op diplomatiek vlak. Eind 1957 stond alleen Syrië nog aan Nassers zijde. Nasser, die door zijn charismatische leiderschap al zeer afhankelijk was van

mass opinion, zag door het conflict de massa’s uitgroeien tot een van zijn laatste en

belangrijkste machtsmiddelen voor buitenlandse politiek. Zonder steun van de massa’s liep hij het risico zijn politieke invloed in de regio te zien verdampen. Toen de Syriërs begin 1958 arriveerden met hun eenheidsvoorstel was de publieke atmosfeer in de Arabische wereld overweldigend voor Arabische eenheid. Nasser besefte dat massa’s van hun ‘Arabische held’ verwachtten dat hij het voorstel zou accepteren. Hij kon eenheid met Syrië niet weigeren zonder het risico om legitimiteit bij de massa’s buiten Egypte kwijt te raken.

Nasser had begin 1958 genoeg reden om AC te vrezen in zijn overwegingen over het Syrische voorstel. Populaire steun in de regio voor Arabische eenheid was nog nooit zo hoog geweest. Een afwijzing zou haaks slaan op het Arabisch nationalistische imago dat hij zo zorgvuldig had opgebouwd en dat zo essentieel was voor zijn charismatische leiderschap in de regio. Niet alleen zou hij de grotendeels door hemzelf gecreëerde verwachtingen niet kunnen waarmaken, zijn politieke tegenstanders zouden de situatie gretig aangrijpen om hem van verraad van de Arabisch nationalistische zaak te beschuldigen. De charismatische band tussen Nasser en zijn publiek zou een flinke dreun krijgen. Nasser vreesde dat dit zijn invloed over de massa’s, zijn belangrijkste buitenlandse politieke wapen, zou schaden. Met de opkomende Arabische

Koude Oorlog, waarin Egypte het moeilijk had, zou dit een ernstige aderlating zijn.

Bovendien was Nasser gevoelig als het ging om zijn persoonlijke prestige. De mogelijke AC die bij een weigering op de loer lagen hadden daarmee niet alleen een strategisch, maar ook een persoonlijk component voor de Egyptische president.

Het lijkt daarmee zeer aannemelijk dat Nasser publieke druk ervoer op zijn positie als Arabisch nationalistische leider, en dat deze druk een aandeel had in zijn uiteindelijke keuze voor de unie. Dat gezegd hebbende moet de omvang van dit aandeel wel in perspectief worden geplaatst. Zo golden de AC voornamelijk voor Nassers buitenlandse publiek. Zowel binnen zijn eigen regering als onder zijn eigen volk was het enthousiasme voor eenheid gering. Voor de meeste Egyptenaren kwamen Egypte en nationale ontwikkeling op de eerste plaats. Een afwijzing van de riskante unie met Syrië zou weinig schade doen aan Nasser politieke positie bij hen. Bovendien waren er meer factoren die Nassers keuze beïnvloedden. Er was een oprechte angst dat Syrië dreigde af te glijden naar het communisme. Dit zou niet