• No results found

Woorden en daden

2.1 Politiek en discours 1952-

Toen de Vrije Officieren in 1952 de macht grepen ontbrak het hen aan een duidelijk geformuleerde ideologie en beleidsplan. De zes principes van de revolutie dienden als einddoelen, maar er waren geen plannen om deze doelen te verwezenlijken. Om hun gebrek aan bestuurlijke ervaring op te vangen putten de Officieren uit hun omvangrijke netwerk onder de actiegroepen. Veel Officieren hadden nog contacten uit hun tijd bij deze groepen, en deze contacten werden nu ingezet om te helpen in de organisatie. Uiteindelijk kregen de

transitional authoritarians van nationalistische groepen als Misr al-Fatah en Watani het

meeste vat op een groot deel van de Officieren, waaronder Nasser. Zij werden voorstander van een autoritaire koers, waarbij de focus lag op nationale ontwikkeling en

onafhankelijkheid.117 Om dit te bewerkstelligen moest eerst de eigen positie worden geconsolideerd.118

117 Kirk Beattie beschrijft in zijn boek dat verschillende contemporaine figuren uit de hoek van de actiegroepen hebben beweerd dat Nasser eerst een snelle terugkeer naar constitutionele democratie voor stond. Pas nadat de ‘transitional authoritarians’ zich met de Vrije Officieren gingen bemoeien zou hij van mening zijn veranderd. Beattie, Egypt during the Nasser years, (1994) p. 28 en 75.

118 Zie o.a.: Choueiri, Arab nationalism, (2000) p. 188; Mufti, Sovereign creations, (1996) p. 65; Jankowski,

Nasser’s Egypt, (2002) p. 41-42; Baker, Egypt’s uncertain revolution, (1978) p.34-35; Dawisha, Egypt and the Arab world, (1976) p. 179.

Eén voor één schakelden de Vrije Officieren hun politieke tegenstanders en concurrenten uit, culminerend in een totaalverbod op alle politieke organisaties in januari 1953. Partijen die zich hier niet bij neerlegden, met name de communisten en de Moslimbroeders, kregen te maken met harde repressie. Tegen 1954 hadden de Officieren een sterke machtspositie ingenomen, toen de interne strijd tussen Naguib en Nasser losbarstte. Naguib stond voor het deel van de Vrije Officieren die een herstel van de parlementaire democratie wilden. Nasser leidde de factie de een autoritaire koers steunde. Zoals in het vorige hoofdstuk besproken eindigde de eerste confrontatie in een overwinning voor Naguib, hetgeen leidde tot een bewuste campagne van Nasser om het initiatief naar hemzelf toe te trekken. Het conflict werd na een reeks aanvaringen beslecht in november 1954. Nasser liet Naguib op verdenking van samenzwering met de Moslimbroeders onder permanent huisarrest plaatsen. Het transitional

authoritarianism had nu zowel extern als intern de overhand bij het regime.119

Naast het stelselmatig elimineren van tegenstanders begon het regime ook met een reeks populistische maatregelen ten gunste van de Egyptische midden- en arbeidersklasse, alsook het platteland. De hervormingen leverden het regime draagvlak op onder de bevolking, die begonnen te geloven in het revolutionaire project.120 Het regime wenste de productieve energie van de maatschappij te gebruiken voor hun nationale moderniseringsproject zonder hier zeggenschap voor terug te geven. Om dit te bewerkstelligen richtte de staat verschillende corporatistische organisaties op waarin zij civil society-actoren onderbrachten. Verenigingen als vakbonden, studentenorganisaties en intellectuelen werden onderdeel van een ‘populaire coalitie’ die onder strikte staatscontrole stond. Op deze wijze sloot het regime een

authoritarian bargain met verschillende segmenten van de samenleving. In ruil voor

economische ontwikkeling, sociale voorzieningen en nationale onafhankelijkheid gaf de bevolking politieke en individuele rechten en vrijheden op.121 De authoritarian bargain was instrumenteel voor de machtsconsolidering van het regime. Het gaf hen de controle over de maatschappij en stelde hun in staat om effectief het officiële discours te verspreiden.

119 Abboushi, Political systems, (1970) p. 156-158; Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 21-23.

120 Het bekendste voorbeeld hiervan waren de grootschalige landhervormingen van september 1952, waarmee het regime het overgrote deel van het vruchtbare land dat in handen was van grootgrondbezitters herverdeelde onder de arme boerenbevolking van Egypte. De maatregel maakte de Officieren niet alleen populair op het platteland, het brak ook de oude machtspositie van de landbezittende elite. In: Osman, Egypt on the brink, (2010) p. 46; Ayubi, Over-stating the Arab state, (1995) p. 201.

121Shehata, ‘The fall of the Pharaoh’, (2011) p. 27; Pratt, Democracy and authoritarianism, (2007) p. 44; Beattie, Egypt during the Nasser years, (1992) p. 101; Jeffrey T. Kenney, ‘Egypt’, in: Mark Juergensmeyer; Wade Clark Roof, Encyclopedia of global religion, (Thousand Oaks : SAGE, 2012) p. 333.

Het officiële discours stond in de periode 1952-1954 in dienst van de binnenlandse

prioriteiten en had twee doelen: het legitimeren van de revolutie en het creëren van nationale eenheid. De revolutie was volgens de officiële lezing in overeenstemming met ‘de wensen van het volk’. Gedreven door vaderlandsliefde wilden de Vrije Officieren Egypte bevrijden van het Britse kolonialisme en de corruptie van de liberale democratie. Een nationaal

moderniseringsproject, gebaseerd op de zes principes, moest de volledige vrijheid van Egypte en een waardig bestaan voor alle Egyptenaren realiseren. Om dit moderniseringsproject te doen slagen was nationale eenheid vereist. Dit hield in dat individuele belangen en rechten ondergeschikt waren aan het nationale belang.122 Een goede Egyptenaar leefde en handelde in dienst van Egypte, niet voor zichzelf. De vrijheid waarover het officiële discours predikte was dan ook geen individuele vrijheid, maar vrijheid van westerse overheersing. Naarmate de koers van de Officieren autoritairder werd, verhardde ook de toon richting de liberale democratie. Het benadrukte de corruptie van de Wafd en het koningshuis tijdens Egyptes liberale periode. In toenemende mate bracht het regime een ‘revolutie of niets’-verhaal, waarin tegenstander ‘verraders’ van Egypte waren.123

Dit verhaal was overheersend watani. Egyptisch patriottisme was de aanleiding geweest tot de revolutie en de zes principes behelsden uitsluitend nationale zaken. Publiekelijk herhaalden de Officieren vage noties van watani en antikolonialisme.124 Nassers retoriek volgde deze Egypte georiënteerde koers. Zijn toespraken van 1952 bespraken veelvuldig de Egyptische

geschiedenis, revolutie en binnenlandse situatie. Pas vanaf 1953 ziet Jankowski een ‘gradual introduction’ van Arabisch nationalistische terminologie in Nassers discours. Verwijzingen naar het Arabisch nationalisme bleven echter beperkt en altijd benadrukte Nasser de unieke positie van Egypte. Egypte was in Nassers ogen niet automatisch onderdeel van de Arabisch nationalistische beweging.125 Een sprekend voorbeeld van Nassers watani-verhaal was de publicatie van The philosopy of the revolution in 1953. De eerste uitgave van het boek bevatte nog niet het bekende derde hoofdstuk waarin Nasser zijn visie op qawmiyya en Egyptes

122 Brand, Official stories, (2014) p. 32-33.

123 Khalid Mohy al-Din, Wa al’an ‘atakallim, (Caïro : al-Ahram, 1992) p. 228 en 234.

124 Ahmed Hamroush, Qiṣṣat thawrat 23 junyu: Kharīf ‘abd al-Nāṣir, vol. V (Caïro : Maktabat Madbuli, 1984) p. 212.

125 Jankowski wijst bijvoorbeeld op Nassers woordgebruik, dat afweek van conventionele qawmiyya terminologie. Dit waren termen als ‘broeders’ (‘Ixwan) om andere Arabische volken aan te duiden, alsook het benoemen van Egypte als ‘Arabisch Egypte’ (masr al-‘arabi). Geleidelijk vulden concepten als ‘het Arabische thuisland’ (al-watan al-‘arabi) en ‘de Arabische natie’ (‘umma al-‘arabiyya) Nassers repertoire aan. Jankowski wijst er echter op dat Nasser nog vaker teruggreep op de voor Arabisch nationalisten atypische

meervoudsvormen als ‘Arabisch landen’ en ‘volkeren’ in plaats van de enkelvoudsvorm. Ook bleef Nasser stelselmatig spreken van de ‘Egyptenaren en de Arabieren’. In: Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 32.

buitenlandse beleid uiteenzette. In plaats daarvan focuste Philosophy zich in twee

hoofdstukken enkel op het ontstaan en de resultaten van de revolutie en de koers die Egypte moest varen. Zelfs zijn ervaringen in Palestina, later de grote katalysator voor zijn Arabisch nationalisme, was hier slechts ‘a miniature picture of what was happening in Egypt.’126 De eerste twee jaren van het revolutionaire bewind waren daarmee vooral een ‘Egyptian affair’. Binnenlandse kwesties en hervormingen hadden de prioriteit boven een buitenlands beleid, dat tot halverwege 1954 een beperkte aangelegenheid bleef.127 De belangrijkste grensoverschrijdende kwesties in deze periode waren de Britse evacuatie, de Soedanese onafhankelijkheid en externe financiële en militaire steun. Alle drie waren intrinsiek

verbonden met de wens voor totale onafhankelijkheid en de Officieren waren pragmatisch in hun benadering. Uitgaande van belang en urgentie rangschikten zij de kwesties om deze vervolgens stapsgewijs aan te pakken. De Britse evacuatie was verreweg het belangrijkste agendapunt. Sommige Officieren verbonden zelfs het bestaansrecht van de revolutie hieraan.128 Het voorheen heikele punt van Soedanese soevereiniteit was in hun ogen vooral een obstakel voor de Egyptisch-Britse onderhandelingen dat snel afgehandeld moest worden.129 Mede dankzij Amerikaanse druk ondertekenden Egypte en Engeland in oktober 1954 een officieel evacuatieverdrag. Het verdrag bevatte een aantal harde compromissen. De Britten kregen onder meer twintig maanden vertrektijd en Britse technici zouden nog zeven jaar de installaties aan het Suez kanaal bedienen. Daarnaast kreeg Engeland het recht om terug te keren in het geval van externe agressie tegen Egypte, Turkije of een ander Arabisch land.130 Jankowski schrijft de totstandkoming van het evacuatieverdrag grotendeels toe aan Nassers ‘unideological and pragmatic approach.’131 Ideologische overtuigingen en principes waren ondergeschikt aan het doel van totale onafhankelijkheid. Zijn pragmatische houding stelde hem in staat clausules te accepteren die de meest fanatieke nationalisten als ‘verraad’

126 Nasser, The philosophy of the revolution, (1954) p. 12-13. 127 Mufti, Sovereign creations, (1996) p. 65-66.

128 KhalidMuhy al-Din, Wa al’an ‘atakallim, (Caïro : al-Ahram, 1992) p. 192-193; ‘Abd al-Latif al-Baghdadi,

Mudhakkirat ‘Abd al-Latif al-Baghdadi, juz’ I, (Caïro : Maktaba 1977) p. 195-196; Ahmad Hamroush, Qiṣṣat thawrat 23 junyu: Kharīf ‘abd al-Nāṣir, juz’ II, (Caïro : Maktabat Madbuli, 1984) p. 25.

129 Vereniging van de Nijldelta was een langgekoesterde Egyptische wens. Voor de Vrije Officieren was Soedan echter van ondergeschikt belang aan de verwijdering van de Britse aanwezigheid. Wat lang een

struikelblok was geweest in de relatie tussen Egypte en Groot-Brittannië werd op efficiënte wijze afgehandeld in dienst van een kwestie met een hogere prioriteit. In: ‘Abd al-Latif al-Baghdadi, Mudhakkirat ‘Abd al-Latif al-

Baghdadi, juz’ I, (Caïro : Maktaba 1977) p. 73-74.

130 Ibidem p. 45-48. 131 Ibidem, p. 48.

afdeden.132 Ook andere academici erkennen het realistische pragmatisme dat gedurende een groot deel van de jaren 1950 Nassers politieke lijn tekende. Zo ook zijn realisatie dat Egypte externe hulp nodig had voor de noodzakelijke economische, technologische en militaire ontwikkeling.133 Nassers voorkeur ging hierbij uit naar de VS.134 Sinds het begin van 1954 volgde Egypte een officiële ‘neutraliteitspolitiek’, hetgeen inhield dat Egypte niet zou co- opereren ‘met landen die zijn soevereiniteit schonden’.135 Samenwerking met het Westen was niet uitgesloten zolang het maar op Nassers voorwaarden gebeurde. Zijn hoop was dat hij Amerikaanse steun met een regionaal verdedigingspact onder Arabische leiding kon

combineren.136 De Amerikanen wilden echter dat Egypte, in ruil voor financiële hulp, deelnam aan een westers georiënteerd verdedigingspact. Voor Nasser stond dit gelijk aan een poging de Amerikaanse invloedssfeer uit te breiden. Met het uitblijven van Amerikaanse steun groeide de frustratie in Caïro, tot de band tussen beide naties eind 1954 stukliep. Nasser kwam tot de conclusie dat Egypte een agressievere, regionale rol moest innemen om een westers georiënteerde verdedigingspact tegen te gaan. Alleen door voorop te gaan in deze strijd zou Egypte zoveel mogelijk krachten in de regio achter zich krijgen.137

Hij zag het Arabisch nationalisme als dé manier om regionale invloed te verwerven.138 In de loop van 1954 verschoof de Egyptische oriëntatie langzaam richting een meer regionale. Dit ging gepaard met een groeiende nadruk op het Arabisch nationalisme in het officiële discours en beleid. De keuze voor een meer Arabische lijn was volgens veel academici vooral een reactie op de politieke ontwikkelingen, met name de dreiging van een westers

verdedigingspact in de regio.139 Politicologe Reem Abou el-Fadl spreekt deze zienswijze 132 Raymond William Baker, Egypt’s uncertain revolution under Nasser and Sadat, (Londen : Harvard University Press, 1978) P. 35.

133 Rashid Khalidi, ‘The 1967 war and the demise of Arab nationalism: Chronicle of a death foretold’, in: red. Roger Louis; Avi Shlaim, The 1967 Arab-Israeli war : Origins and consequences, (New York : Cambridge University Press, 2012) 267-268; Choueiri, Arab nationalism, (2000) p. 179; Dawisha, Arab nationalism, (2016) p. 2; Leonard Binder, ‘Gamal ‘Abd al-Nasser: Iconology, ideology, and demonology’, in: Podeh; Winckler,

Rethinking nasserism, (2004) p. 56; Jesse Ferris, Nasser’s gamble: How intervention in Yemen caused the Six- Day War and the decline of Egyptian power, (Princeton : Princeton University Press, 2013) p. 12; Jankowski, Nassers’s Egypt, (2002) p. 50.

134 Khalid Muhy al-Din zegt in zijn memoires dat hij zelf liever de Sovjet-Unie wenste te benaderen. Nassers wil was echter wet binnen de Vrije Officieren en een goede relatie met Amerika werd één van de prioriteiten van het regime. In: Muhy al-Din, ‘atakallim, (1992) p. 190.

135 Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 57-58.

136 Elie Podeh, ‘The drift towards neutrality: Egyptian foreign policy during the early Nasserist era, 1952-55’,

Middle Eastern Studies 32:1 (1996) p. 173-174.

137 Vatikiotis, Nasser’s generation, (1978) p. 230-231. 138 Mufti, Sovereign creations, (1996) p. 65-66.

139 Dawisha, Egypt in the Arab world, (1976) p. 10; Vatikiotis, Nasser’s generation, (1978) p. 230-231; Sela, ‘’Abd al-Nasser’s regional politics’, (2004) p. 190; Jankowski, Nasser’s Egypt, (2002) p. 69; Podeh, The decline

tegen en ziet juist een belangrijk aandeel van Arabisch nationalisme in het Egyptische beleid en discours van de jaren 1952-1954. Het regime was zich bewust van internationale en regionale langetermijnprocessen en richtte zich in de eerste twee jaren op het voorbereiden van de lancering van een officieel pan-Arabisch beleid. Dit gebeurde via diplomatieke en publieke verklaringen, actief netwerken en inlichtingen verzamelen in de Arabische sfeer en de verspreiding van propaganda.140 Ook in het vroege discours identificeerde Nasser volgens el-Fadl Egypte als onderdeel van een bredere Arabische natie en sprak hij van een

gemeenschappelijke qawmiyya identiteit. Deze ‘extension beyond the confines of the nation- state’ naar een regionale dimensie noemt el-Fadl de grootste innovatie van Nassers

natievorming project.141

El-Fald beticht de academische gemeenschap van een te strikt onderscheid tussen wataniyya en qawmiyya. Nasser gebruikte deze termen voortdurend door elkaar in een ‘rich and fluid political discourse’, waarbij er eerder sprake was van een overlap tussen de Egyptische en Arabische identiteit dan een tweedeling. Cruciaal hierin was de toepassing van ‘similar standards and expectations’ op beide identiteitssferen.142 De socioloog Eberhard Kienle erkent de overlap, maar noemt het gelijktijdig bestaan van een Egyptische en Arabische identiteit juist een onderscheidend kenmerk van de Egyptische benadering van qawmiyya. Nassers nadruk op de unieke geschiedenis en identiteit van Egypte verschilde sterk van het dominante Ba’ath standpunt in Syrië, dat sprak van één collectieve Arabische identiteit. Watani

identiteiten stonden vooral de vorming van een Arabische natie in de weg. Bovendien was er in Nassers verhaal geen sprake van ‘similar standards’, zoals el-Fadl beweert, maar van een Egyptische voorbeeldfunctie als de ‘nucleus state’. Het qawmiyya dat Nasser uitdroeg was vooral een regionale uitbreiding van het revolutionaire watani verhaal dat het regime reeds verkondigde.143

Ook Jankowski benadrukt deze ongelijke verhouding tussen qawmiyya en wataniyya.

Gedurende de jaren 1950 lag volgens hem de Egyptische identiteit en niet de Arabische in het emotionele centrum van Nassers discours.144 Dit emotionele centrum is een belangrijk element 140 Reem Abou el-Fadl,‘Early pan-Arabism in Egypt’s July revolution: The Free Officers’ political formation and policy-making, 1946-54’, Nations and nationalism vol. 21:2 (2015) p. 298.

141 Ibidem p. 291.

142 El-Fadl, ‘Early pan-Arabism in Egypt’s July revolution’, (2015) p. 297.

143 Eberhard Kienle, ‘Arab unity schemes revisited : Interest, identity, and policy in Syria and Egypt’,

International journal of Middle East studies vol. 27:1 (1995) p. 63.

van Nassers politieke discours. Hoe Nasser iets zei was minstens even belangrijk als wat hij zei. Publiekelijk vergrootte hij zijn overtuigingskracht door een repetitieve stijl te combineren met woorden die een sterke emotionele connotatie hadden bij zijn toehoorders.145 De

Arabische linguïst ‘Abdullah Shunnaq stelt dat deze ‘repetition’ en ‘emotiveness’ een

cruciaal, maar vaak overkeken onderdeel zijn in het vertalen van Nassers politieke discours.146 Zoals veel populistische sprekers probeerde Nasser zijn publiek te overtuigen met behulp van ‘appeals more emotional than logical.’147 Hij omschreef deze denkwijze op bijna

oriëntalistische wijze tijdens een gesprek met de Amerikaanse ambassadeur Henry Byroade in 1955:

‘Nasser went into great detail about importance of the psychological in dealings with Arabs […] he felt he knew psychology of Arabs which could not be successfully ignored. The problems in ME he added could be solved best by psychologists rather than politicians, and the indirect manner could often achieve the desired result where a frosty approach was doomed to failure.’148

In de jaren die volgden ontwikkelde Nasser zich tot een meesterorator die zijn publiek kon ‘betoveren’.149 Met zorgvuldig gekozen termen en taalconstructies wist hij ‘vivid, mental images’ op te roepen bij massa’s. Herhaling en intonatie versterkten de emotionele lading en urgentie van zijn boodschap.150 Deze boodschap bracht hij met humor, optimisme en het belachelijk maken van tegenstanders. Daarbij sprak hij altijd namens ‘het volk’, hetzij het Egyptische of het Arabische.151 Door tijdens toespraken te schakelen tussen Egyptisch en 145 Dawisha, Arab nationalism, (2005) p. 149; Abdullah Shunnaq, ‘Arabic-English translation of political speeches’, Perspectives vol. 8:3 (2000) p. 207-208; al-Ahmed, 'Voice of the Arabs radio: Its effects and political

power during the Nasser era (1953-1967)', (2011) p. 19; Douglas Boyd, Broadcasting in the Arab world: A survey of the electronic media in the Middle East, 3e ed. (Ames : Iowa State University Press, 1999) p. 323-324.

146 Shunnaq, ‘Arabic-English translation of political speeches’, (2000) p. 207.

147 Boyd, Broadcasting in the Arab world, (1999) p. 324; Hisham Sharabi, Nationalism and revolution in the

Arab world, (Princeton : D. Van Nostrand Company, 1966) p. 93.

148 FRUS, 1955-1957, Arab-Israeli dispute, 1955, vol. XV, doc. 195, 684A.85322/3-1456.

149 De Egyptische toneelschrijver en intellectueel Tawfiq al-Hakim gebruikte deze woorden om de staat van Egypte te omschrijven na de nederlaag van de zesdaagse oorlog. In zijn werk The return of consciousness (1974) beschreef hij hoe Nassers revolutie en de beloftes die deze maakte “bewitched us [Egyptians] with the glitter of hope and intoxicated us with the wine of ‘attainment’ and ‘glory,’ and we got so drunk that we lost

consciousness.” In: Fawaz Gerges, 'The transformation of Arab politics: disentangling myth from reality', red. Roger Louis; Avi Shlaim, The 1967 Arab-Israëli war: origins and consequences, (Cambridge : Cambridge University Press, 2012) p. 292.

150 Een voorbeeld die Shunnaq geeft van een emotioneel geladen term is het woord qal’a (fort). Nasser refereerde met grote regelmaat naar de Verenigde Arabische Republiek als ‘het fort van Arabisch nationalisme’ of ‘het fort van de Arabische strijd’. Het riep mentale beelden op van een onneembare vesting die de tand des tijds zou doorstaan. In: Shunnaq, ‘Arabic-English translation of political speeches’, (2000) p. 212-213 en 223. 151 Ayubi, Over-stating the Arab state, (1995) p. 208 & 221-222.

Modern Standaard Arabisch schiep hij een persoonlijke en vertrouwelijke band met zijn publiek binnen en buiten Egypte, hetgeen deze bewering kracht bijzette.152

De ‘emotionele kern’ van Nassers discours is relevant omdat hier zijn grootste

overtuigingskracht en connectie met het publiek lag. Een analyse van Nasser toespraken in de jaren 1952-1954 ondersteunt Jankowski’s aanname dat deze emotionele kern in deze periode bij Egypte lag. Verwijzingen naar het Arabisme of Arabisch nationalisme kwamen sporadisch voor. Wel is er een verschil te zien in Nassers verklaringen en redevoeringen op nationaal en internationaal niveau. Wanneer hij tot de Arabische wereld sprak waren zijn woorden veel uitgesprokener qawmiyya. Het onderscheid tussen Egypte en de Arabische wereld verdween en in het Modern Standaard Arabisch sprak hij plotseling in de naam van ‘the Arab nation’ tot zijn ‘brother of glorious Arabism’ vanuit ‘the Arab nation of the Nile’.153

In internationale toespraken kreeg qawmiyya dezelfde emotionele en repetitieve stijl

toebedeeld die Nasser in het binnenland voor Egypte reserveerde. Een duidelijk voorbeeld van deze stijlwisselingen waren Nassers reacties op het Britse evacuatieverdrag. Wekenlang bejubelde hij deze ‘Egyptische overwinning’ in toespraken richting landgenoten, waarbij hij uitgebreid stilstond bij Egyptes geschiedenis met het imperialisme. In een verklaring

tegenover buitenlandse journalisten plaatste hij de gebeurtenis echter in een Arabisch kader: ‘On this occasion, I would like to express my hope that all Arab countries will begin a new era of genuine solidarity for the sake of total freedom and the realisation of the goals of all Arabs.’154

De radio is hier het beste voorbeeld van. Nasser onderkende niet alleen al vroeg de potentie