• No results found

De Zeven Provinciën’ te Kaapstad

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 68-72)

K a a p s t a d , 25 Jan. 1911. Hooggeachte Heer,

Ik heb U niet eerder geschreven, omdat wij steeds in afwachting van het oorlogschip verkeerden en ik dacht, dat U het wel aangenaam zou vinden te hooren, hoe het eerste bezoek aan Kaapstad afgeloopen is. Ik las daar net in de krant over de geestdrift in Pretoria. Och hemel! en wat hebben ze daar! De commandant, zes officieren en 25 matrozen. Nee, dan hebben wij er hier natuurlijk meer aan gehad. Ik was er bij van het eerste begin tot aan het laatste einde. En zie, net als met de Pageant: ideaal weer, tusschen weken in van wind en regen. Zondag, 8 Januari, stond ik om half zes op en wandelde eenigen tijd later in den heerlijken morgen stond naar de Dokken. Het schip kon misschien al om zeven uur inkomen. Op de Breakwater Pier vond ik een paar Hollanders. Omstreeks twaalf uur lag het schip in de Dokken. Toch zijn mij die vijf uur wachten niet lang gevallen. Aan de seinen op Signal Hill konden we zien, dat er een schip en wel een oorlogschip in aantocht was. Daar ontdekte één onzer rook aan den horizon. 't Kon een ‘Intermediate’ zijn. Eindelijk zagen we door den kijker, die van hand tot hand ging, dat het een wit schip was. Dat was dan toch wel ‘De Zeven Provinciën’. Ik heb zóó voortdurend naar dat zeegezicht gekeken, dat het met al zijn heerlijke kleuren in mijn herinnering zich afgebeeld heeft met groote duidelijkheid. Telkens als ik het vóór mij zie, krijg ik weer die vele en zeldzame gewaarwordingen, die mij bij den eersten aanblik vervulden. ‘Zie, daar over de schitterend blauwe wateren en er boven een fijn blauwe lucht met lichte wolkjes, komt een wit schip met de Hollandsche vlag en daarop zijn velen van je eigen volk.’ O, hoe mooi was dat naderkomen. Regelrecht, als ik door den kijker keek, kwam het met den voorsteven op mij af. Er waren ondertusschen meer Hollanders opgedaagd, die mij beklaagden, omdat ik zoo lang gewacht had. Maar ik wist, dat ik een zeldzaam mooi herinneringsbeeld rijker was geworden en niet alledaagsche gewaarwordingen had gehad. Jammer, dat het Zondag was en het schip niet naderde met saluutschoten over en weer. Wat gezellig was het, gedurende de daarop volgende week telkens de blauwe kragen en de mutsen met ‘Koninklijke Marine’ in de stad te ontmoeten. De witte uniformen met goud kwamen prachtig uit in deze kleurrijke omgeving. De donkere uniformen vielen op door hun smetteloosheid. Wat er in die week al zoo gebeurd is, zult U wel alles precies te hooren krijgen, ook, dat het ons aller meening is, dat alles boven verwachting goed afgeloopen is. Sommigen, die op reis hadden willen gaan, hoorde ik zeggen, zeer blij te zijn, niet te zijn gegaan. Ze hadden voor geen geld die week willen missen. En dat waren menschen, die men niet precies van overderven Hollandschgezindheid beschuldigen kon.

Ik wil U meer bepaald vertellen van wat ik voor nieuws gehoord heb, terwijl ik zoo genoot van dit bezoek. Toch snaaksch, niet? Een oorlogschip, gebouwd met de bedoeling om dood en vernieling te verspreiden, begint zijn loopbaan als

vreugdebrenger. De feestdag voor de matrozen was op Donderdag. Ze gingen in hun mooie witte uniformen in trammen van Kaapstad naar Rondebosch en marcheerden toen naar ‘Groote Schuur’. Een aantal dames, waaronder ook de steeds helpende onvermoeibare consuls-vrouw, mevrouw Van Oordt, was ondertusschen in de ‘tea

rooms’ dicht bij ‘Groote Schuur’ bezig, alle ververschingen in orde te brengen. We hoorden muziek in de verte en ten laatste zagen we de witte uniformen tusschen de boomen te voorschijn komen. De commandant en eenigen der officieren hadden zich later ook bij den tocht gevoegd. Iemand had mij eens verteld, hoe de Hollandsche matrozen te keer konden gaan, als ze in Kaapstad waren en voornamelijk, als ze wat op hadden. Dit nu had ik ook van deze matrozen verwacht, maar zie, aange naam als voor 't oog de witte uniformen, zoo was het mij, toen we naderhand naar de stad terug

lie-26

pen met hen te praten en te bemerken, hoe onderhoudend hun gesprek was niet alleen, maar hoe vrij van ruwheid. Er wordt geen sterke drank meer op het schip verschaft. Vóór we onze wandeling begonnen kreeg ieder der manschappen wat wijn (niet meer dan twee glazen). Ze hadden hun dorst met limonade enz. kunnen lesschen. We gingen den berg op, in de richting van Duivels Piek. Ze klommen als katten in 't want en waren de leiders gauw vooruit. Ik haastte mij dus aan 't front der troepen te komen en was juist in tijd, om te beletten, dat ze een plantage binnen stormden. We gingen toen naar het Rhodes-gedenkteeken en spoedig waren zij ook daar bovenop. Al die witte uniformen, nee, 't was een zeldzaam gezicht; vooral ook, toen het heelte ‘voorwaarts’ en ‘nog hooger’ en ze langs een nauw paadje tusschen lager struikgewas bergop klauterden.

Bevelvoerder en Officieren van Hr. Ms. ‘De Zeven Provinciën’ op een feest te Kaapstad. Links vooraan Kapt. ter Zee Bauduin.

Ik beging de onvoorzichtigheid, toen ik parmantig aan 't front van de troepen voor een oogenblik op een gelijk pad rechtop loopen kon, te beweren, dat ik niemand vóór mij dulde, want dit was te veel voor hun mannentrots en ze vlogen mij bij troepen voorbij. We waren zoodoende spoedig bij 't blokhuis, waarbij een oud-Hollandsch kanon staat. Daarover spreidden ze de vlag, die ze meegenomen hadden. 't Geheel had iets van een beminlijke bestorming van een kraton. Daar vestigde iemand mijn aandacht op een wit punt halverwege de Duivels Piek. ‘O wee’, roep ik uit, ‘laat die man er dadelijk weer af komen, hij moet niet verder klimmen. Het naar beneden komen op dien berg is uiterst gevaarlijk en heeft al meer dan één het leven gekost. Sein, dat het gevaarlijk is en hij terug moet keeren.’ En zoo geschiedde. Daarna gingen wij stadwaarts langs den zeer kronkelenden weg hatfpad den Tafelberg. Het was tegen zonsondergang. In de dokken zagen wij het schip. Dichtbij de stad, bij Kloof Nek, werd nog halt gehouden, om wat ververschingen te gebruiken. Ik verdween van het tooneel, maar onderweg pikten een paar witte uniformen mij op en thuis komend was ik blij, mijn nieuwe schoenen uit te kunnen trekken. Dat was dien dag voor mij de eenige schaduwzij geweest. Den volgenden dag vertelde mij iemand, dat de matrozen al zingend (en ze zingen goed!) naar huis waren gemarcheerd in den helderen maneschijn en de menschen waren uit hun huizen geloopen en hadden het alles heel mooi gevonden. Het schip zelf heb ik heel nauwkeurig bekeken. De adjudant-constabel heeft mij alles laten zien. Na wat ik al zoo gezien en gehoord heb, moet het verblijf op zulk een schip, het reizen en het zich afwennen van drinkgewoonten niet anders dan opvoedend werken. En de verzorging op lichamenlijk gebied, geloof me vrij, die is beter dan van menigeen, die hier maandelijks f 72. -voor kost en inwoning moet betalen.

Dinsdagmorgen, 17 Januari, ging het schip weg. Zware wolken lagen op den Tafelberg ‘Zum Abschied nehmen just das rechte Wetter.’ Met eenige anderen ging ik nog een eind mee in een stoombarkas. Het schip verdween uit het gezicht, omgeven door blauwe kruitdampen, onze ooren nog doof van de afscheids-schoten. Dagen later, nadat het schip vertrokken was, zag ik telkens de blauwe kragen in de straten, maar 't was een spel der verbeelding. Sommigen tijdens hun verblijf herkenden hun aanvoerster en groetten. 't Was zoo gezellig.

Vindt U openbaarmaking ongeschikt, wil U dan dezen brief als een persoonlijk schrijven beschouwen? Voor papillotten is dit papier wat te dik.

Vele groeten van CATH. A. DOYER. * * *

Aan deze persoonlijke indrukken voegen wij nog de volgende mededeelingen toe: Officieren en manschappen van de Zeven Provinciën zijn in Zuid-Afrika schitterend en hartelijk ontvangen door Afrikaners en Hollanders. De Z.-Afr. bladen, met de laatste zeeposten aangekomen, bevatten lange verslagen der feestelijkheden te Kaapstad, waar de ontvangst was op touw gezet door de Afdeeling van het A.N.V. Bij het scheiden heeft de

27

feestcommissie de bemanning een adres aangeboden, waarin deze veelzeggende zinsneden voorkomen:

‘Zij wenschen tevens uiting te geven aan de gevoelens van groote voldoening en waardeering, waarmede de komst van dien Nederlandschen oorlogsbodem is begroet geworden, zoowel voor henzelven als voor alle overige voornoemde landgenooten en belangstellenden.’

‘Ten slotte veroorloven zij zich den heer Commandant zeer beleefdelijk te verzoeken den eerbiedigen dank van alle voornoemde betrokkenen aan de

Nederlandsche Regeering over te brengen, voor dit bijzonder waardig vlagvertoon, hetwelk hier te lande in wijden kring, den besten indruk gemaakt, en Nederland's naam tot groote eer gestrekt heeft.’

In zijn antwoord verklaarde de Commandant, Kol. Bauduin, dat hij al meer een bezoek aan Kaapstad had gebracht, doch nog nooit had hij zulk een gulle en hartelijke ontvangst genoten als dezen keer.

Korporaals en manschappen hebben de feest-commissie te Kaapstad een fraai omlijste foto van de Zeven Provinciën in Tafelbaai, aangeboden. Het onderschrift luidt: ‘Als blijk van waardeering van de bemanning van het pantserschip “De Zeven Provinciën” voor de hartelijke ontvangst tijdens hun verblijf te Kaapstad.’

Ons Land sprak de hoop uit dat er meermalen Nederlandsche oorlogsschepen de Kaap zouden aandoen op hun reis naar Ned. Oost-Indië.

Het blad zegt verder:

‘De schare van Afrikaner kinderen, die verleden Zaterdag het slagschip mochten bezoeken, konden eenige mate van trots gevoelen op hun voorgeslacht, dat uit Nederland kwam, telgen van een stoer volk, dapper te land en ter zee, met een roemrijke geschiedenis, strijdend om en verdedigend hun vrijheid en rechten en die immer handhavend. De kinderen dienen meer zoodanige gelegenheden te hebben.’

Red.

Het leger een middel tot het aanknoopen van verwantschapsbanden

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 68-72)