• No results found

Afdeeling Potchefstroom

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 45-50)

Ook oud-president Reitz, nu voorzitter van den Senaat, sprak aan het feestmaal. Hij herinnerde aan wat een Nederlander, de heer Coninck Liefsting, hem kort na den oorlog had gezegd. Het was dit: ‘Behoud jullie godsdienst en taal, en jullie kunnen niet uitgeroeid worden.’

Op de laatste vergadering werd aan Gen. Hertzog het eere-voorzitterschap van den Tak aangeboden wegens zijn groote diensten voor de bevordering van de Hollandsche taal.

De heer Hertzog zond bericht, dat hij de onderscheiding ‘met het grootste genoegen’ aanvaardt.

* * *

Het secretariaat en penningmeesterschap der Afdeeling wordt voorloopig waargenomen door den heer A.H. Koomans, P.B. 123.

18

Kaapstad, de moederstad van Zuid-Afrika, thans de zetel van den Unie-Volksraad.

Op vele plaatsen is zij nog echt Hollandsch in haar karakter, waar haar mooie oud-Hollandsche huizen zich rijen langs de straten. Ook in andere dingen, in tal van straatnamen vooral, herinnert zij aan de Hollandsche kolonisten, die haar stichtten aan de wijde Tafelbaai en onder de bescherming der hooge bergen, die tegen zonsondergang als beschuttend dichter om haar kruipen. Bovenstaand plaatje stelt het Riebeekplein voor, zoo genoemd naar Jan van Riebeek, den Hollandschen Gouverneur, die in Zuid-Afrika nog steeds in hooge eere wordt gehouden en voor wien Rhodes op de plaats, waar Van Riebeek het eerst den voet aan land zette, een stand beeld liet oprichten. - Kaapstad heet een Engelsche stad. Thans zetelt er de Volksraad, waarin de Hollandsche Afrikaners de meerderheid hebben en waar het Hollandsch gelijke rechten heeft als 't Engelsch. Kaapstad heeft iets teruggewonnen van zijn oud-Hollandschen roem.

19

Openbare leeszaal en boekerij der Groep Suriname van het Alg. Ned. Verbond te Paramaribo. Op de Galerij staan Mej. E. Emanuels, kantoorhoudster en de heer Fred. Oudschans Dentz, secretaris en waarnemend voorzitter der Groep.

Suriname

Vaderlandsliefde.

De lezing van den heer S.J. Roos, rabbijn der Ned. Isr. Gem. te Paramaribo, over Vaderlandsliefde, waarvan wij in ons vorig nummer met een enkel woord gewag maakten, is in De Surinamer uitvoerig besproken.

De welsprekende redenaar richtte zijn kritiek vooral tegen de ‘wereldburgers, die feitelijk nergens burgers zijn’ en hen, die den mond vol hebben van vaderlandsliefde, zoolang het geldt van dit vaderland gunsten te ontvangen maar zich verschuilen achter valsche leuzen, zoodra datzelfde vaderland van hen een offer eischt.

Zal het 't vaderland dus welgaan, zooals onze liefde dat moet beoogen, dan zal ieder deel der burgerij daartoe moeten medewerken, door grootst mogelijke, door onvermoeid voortstrevende zuivering van toestanden en begrippen, door verhooging van het beschavingspeil, door opheffing van het geheel, begonnen van eigen ik uit. De moeder, die hare kinderen goed opvoedt, de werkman, die zijn vakkennis uitbreidt, de man van wetenschap, die in laboratorium of studeerkamer een nieuwe vinding doet, de kunstenaar, die nog ongebruikten vorm toepast voor uitbeelding eener gedachte, allen die trachten hun plicht te doen en vooruit te komen op hun gebied, zij toonen onbewust evenveel vadersliefde als de staatsman, die in raadzaal voor de belangen van het land opkomt.

Spr. stelde de vraag: H o e s t a a t h e t m e t d e v a d e r l a n d s l i e f d e d e r S u r i n a m e r s ?

Ziehier in 't kort zijn antwoord:

‘In het algemeen spreken de Surinamers zeker met lof en liefde van hun

geboorteland, prijzen zij ook wanneer zij allerlei fouten in toestanden hier inzien -de voorrechten, die -de kolonie onbetwijfelbaar heeft aan klimaat, gemakkelijker levenswijze en vooral rustig bestaan. Want wat men in Europa ook voor angsten moge doorstaan, als men hoog hoort opgeven van de gevaren van het tropisch klimaat hier, wie de werkelijkheid meegemaakt heeft, weet bij ondervinding, dat de

luchtgesteldheid van dit land, behalve dan voor hen, die in de onontgonnen deelen verkennersdiensten moeten verrichten of wegen banen, lang geen schadelijke, en vergeleken bij ons berucht Hollandsch klimaat, dikwijls een zaligheid mag heeten.

Een veeg teeken zie ik echter in de toenemende neiging van zuiver Surinaamsche families, om uit de kolonie weg te trekken en zich voorgoed elders te vestigen.

De zusterkolonie Curaçao is ervoor bekend, dat zij vele harer jonge mannen uitzendt, om zich in den vreemde een bestaan te veroveren: maar als verblijdend voor haar wordt in een adem erbij gevoegd, dat die, zoo zij op middelbaren leeftijd erin geslaagd zijn eenig vermogen te verwerven, geregeld naar hun vaderland terugkeeren, om daar verder te werken of van het verkregene te genieten. Daardoor

blijven de oude familie's voor het eiland behouden en is er, zonder immigratie een niet-afnemende bevolking. Hier daarentegen moeten de jongeren insgelijks dikwijls weg voor studie, opvoeding of om den broode, maar keeren grootendeels niet terug: zij zijn voor de kolonie verloren.

En als nu de ouderen, zonder directe noodzaak, ook gaan hunkeren naar voorgoed wegkomen, wat blijft er dan over voor het Surinaamsch vaderland?

Als wij onze jongens en meisjes niet zoo grif wegzonden, zouden, naar mijne meening, hier ten slotte de inrichtingen wel m o e t e n komen, om ze op te voeden, te ontwikkelen, studie te geven. En dan het brood om van te leven, vraagt ge? De noodzakelijkheid zou wel dwingen, nieuwe ontwikkelingsbronnen van het land op te sporen, nieuwe industrieën te stichten en zoodoende het geheel vooruit te helpen.

Evenzoo, als er niet een voortdurende uittocht van volwassenen was, waardoor de burgerij zoo wordt gediend, zouden hier vanzelf ook meerdere en afwisselender gelegenheden voor ontspanning en veraangenaming ontstaan.

De Surinamer noemt de lezing voor 't Verbond een ‘schoonen en succesvollen avond’.

20

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 45-50)