• No results found

De taalrechten der Vlamingen in Congo

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 162-172)

Er is in den laatsten tijd weer veel sprake van de nieuwe Belgische kolonie, in het bijzonder van een van haar voornaamste onderdeelen, n.l. Katanga. De heer

Forthomme, Belgisch consul te Johannesburg, - (tusschen haakjes gezegd, weer één van die Belgische beroeps-consuls welke geen Nederlandsch kennen), - in het Fransch, en de heer Dr. A. Lodewijckx, die een vijftal jaren leeraar was aan het College te Stellenbosch in de Kaapkolonie, in het Nederlandsch, houden sedert eenige weken voordrachten in ons land, waarin zij hun toehoorders een belangwekkend tafereel voorhouden van de toestanden welke in het verre Katanga heerschen. Het is hier natuurlijk de plaats niet om den inhoud van die voordrachten te bespreken. Indien, ten gevolge daarvan, personen geneigd zouden zijn om daar hun geluk te beproeven, dan is het wel te veronderstellen, dat die personen verstandig genoeg zullen zijn om eerst al de noodige inlichtingen in te winnen, vooraleer naar het zwarte land te vertrekken, waarover de berichten niet altijd even gunstig luiden.

Hier is het alleen onze plicht om den Vlamingen voor oogen te houden in welken toestand zij zich daar, als Vlamingen, zullen bevinden. Die plicht is des te grooter, daar het te voorzien is, dat onder de Belgen, welke zich als uitwijkelingen naar Congo zullen begeven, de groote meerderheid wel Vlamingen zullen zijn, daar dezen toch immers in den loop der geschiedenis altijd als kolonisten zijn bekend geweest en het niet waarschijnlijk is dat zij thans dezen karaktertrek zouden verloren hebben. De geer Lodewijckx heeft dit trouwens in een van zijn bovengenoemde voordrachten bevestigd en hij heeft ons meegedeeld, dat in de laatste jaren ongeveer 15.000 Belgen als landverhuizers hun vaderland hebben verlaten en dat zich daaronder ongeveer tweemaal zooveel Vlamingen als Walen bevonden.

Indien, bij de uitwijking naar Congo, deze verhouding bewaard blijft, dan is het dus te voorzien, dat de Belgische bevolking van deze kolonie een overwegend Vlaamsch karakter zal dragen, en van een Vlaamsch standpunt is dit zelfs te wenschen. Maar,... want er is een ‘maar’,... zullen de taalrechten dezer Vlaamsch sprekende Belgen in hun eigen kolonie gewaarborgd zijn of zullen zij daar, zoo ver van het moederland verwijderd, in dit opzicht al even stiefmoederlijk behandeld worden als het nog zoo dikwijls in hun eigen land geschiedt?

En daar alles laat voorzien dat deze waarborgen niet bestaan, is het noodzakelijk hier een waarschuwend woord te laten hooren voor die Vlamingen, welke geneigd zouden zijn in Congo hun tenten op te slaan. Wij zouden ze willen aanraden dubbel voorzichtig te zijn, waar wij in het moederland reeds getuigen zijn van de

minderwaardige wijze waarop zij bejegend worden. Vernamen wij niet hoe, na de voordracht welke Dr. Lodewijckx begin Februari te Gent hield, een paar Vlaamsche boeren zich aanmeldden om naar Katanga te vertrekken en hoe één van hen

meedeelde, dat zijn vraag om inlichtingen bij het Ministerie van Koloniën te Brussel eerst niet en dan een tweede maal in het Fransch werd beantwoord1)

? Dit is een staaltje dat tot nadenken aanspoort!

Doch te verwonderen is het niet dat zoo iets gebeurt, wanneer men eens even onderzoekt hoe de rechten der Vlamingen door de koloniale wet gewaarborgd worden. Artikel 3 van deze wet luidt als volgt:

‘Het gebruik der talen is vrij. Het wordt geregeld door decreten, zoodanig dat de rechten der Belgen en der Congoleezen zijn gewaarborgd, en alleen voor de akten van het openbaar gezag en voor de gerechtelijke zaken.

Op dat gebied genieten de Belgen, in Congoland, eene gelijke bescherming als die hun in België verzekerd is. Met dat doel worden decreten, uiterlijk binnen vijf jaren na de afkondiging van deze wet, uitgevaardigd.

Alle decreten en verordeningen van algemeenen aard worden opgesteld en bekend gemaakt in de Fransche en in de Vlaamsche taal. Beide teksten zijn officieel.’

Oppervlakkig beschouwd verleent dit artikel aan de Vlamingen alles wat zij maar verlangen kunnen: het gebruik der talen is vrij, de beide talen zijn officieel en de Belgen genieten in Congo dezelfde taalrechten als in hun eigen land. Maar ‘il y a loin de la coupe aux lèvres!’ Dat alles klinkt heel mooi, doch in den grond is het niets anders dan platonisch en tusschen het principe en de toepassing er van ligt de afstand van den Oceaan.

Dit werd overigens uitstekend gevoeld bij de bespreking der koloniale wet in de Kamer, door verschillende Vlaamsche volksvertegenwoordigers, waaronder de heeren J. Delbeke, L. Franck, A. Henderickx, e.a. welke toen ter tijde een amendement indienden, dat aldus luidde en dat vrij wat beter was dan het artikel zooals het door de Kamer werd aangenomen: ‘In Congoland genieten de Belgische burgers dezelfde waarborgen als in België wat betreft het gebruik der talen bij bestuurs- en strafzaken en inzonderheid de waarborgen hun verzekerd door de wetten van 22 Mei 1878, 3 Mei 1889 en 22 Februari 1908.’ Dit amendement werd door den toenmaligen Minister van Rechtswezen, den heer Renkin, thans Minister van Koloniën, bestreden. En dit feit alleen had de voorstellers er van op hun hoede moeten stellen. Immers, wanneer het de regeering er inderdaad ernstig om te doen was om de taalrechten der Vlamingen in Congo op dezelfde wijze te beschermen als het in België het geval is, waarom was het dan noodig dat zij zich verzette, tegen de nadere omschrijving in de koloniale wet van die wetten welke ook door de Vlamingen in de kolonie zouden kunnen worden ingeroepen?

De voorstellers hadden ongelijk hun amendement in te trekken en hun ongelijk was des te grooter, daar het antwoord dat de heer Renkin aan den heer Daens gaf, die de vraag had geopperd of de Vlaamsche boeren en werklieden in Congo niet zouden staan tegenover rechters en ambtenaren die geen Vlaamsch kennen, hen voorzichtig had moeten doen zijn. Dit antwoord klonk als volgt: ‘D'autre part, nous devons tenir compte de tous les intérêts dont nous avons la garde et nous ne pouvons pas - comme le demandait M. Daens - exiger de tous les employés, fonctionnaires et magistrats de la colonie, la connaissance du flamand; ce serait compromettre le recrutement du personnel, rendre, en réalité, la constitution des tribunaux impossible2) .’

1) Zie: Vo l k s b e l a n g van 11 Februari 1911.

En indien dit nog niet duidelijk genoeg was, dan zou het antwoord van denzelfden Minister aan den heer

Mou-60

ville, die op den man af vroeg: ‘Est ce que l'ignorance de la langue flamande peut être une cause d'exclusion à l'admission des emplois publics au Congo?’, antwoord, dat luidde: ‘J'ai dit que non. Dans l'état actuel des choses, ce n'est pas possible’1)

, een reden te meer moeten geweest zijn om hun amendement krachtdadig staande te houden.

Uit de bespreking blijkt dus dat men de goedzakkige Vlamingen eens te meer met een doode musch had tevreden gesteld. In feite had men aldus geredeneerd: ‘Uw rechten zijn door de wet gewaarborgd, maar wij beloven U niet, dat die wetten steeds zullen toegepast worden. Wij zullen zien, als het kan; dat zal dan maar louter toevallig zijn. Maar als het niet gaat, in 's hemels naam! Gij moet U dan maar in dien toestand schikken.’ En i n p e t t o voegde men er bij: ‘Gij doet het nu toch al zoo lang in België zelf, waarom zoudt gij het ook niet in Congo, dat zooveel verder is, doen!’

En, inderdaad, zien wij niet hoe hier te lande nagenoeg dagelijks de wetten op het Nederlandsch in het gerecht, in het bestuur, in het onderwijs overtreden worden, hier waar nochtans de leiders van het Vlaamsche volk de gelegenheid hebben om zonder dralen die overtredingen aan te klagen? Wat zal het dan zijn zooveel honderden kilometers ver waar zoo goed als geen toezicht bestaat en waar alle wegen voor de willekeur geopend zijn?

De Minister zei, dat onder de gegeven omstandigheden het nog niet aanging om van alle koloniale ambtenaren de kennis van het Nederlandsch te eischen; maar worden er nu maatregelen genomen om, met het oog op de toekomst, daarin te voorzien? Hoe zal het onderwijs aan de Wereldschool te Tervueren zijn ingericht? Zal daar aan het Nederlandsch de plaats worden ingeruimd waarop het recht heeft?

En waar blijven de decreten welke de wet ons beloofde? Deze dagteekent van 18 October 1908; wij schrijven thans 1911 en in zoover het ons bekend is, werd nog geen bepaling aangaande het taalgebruik in Congo genomen. En het komt ons voor dat, nu men er op uit is om onze Vlaamsche menschen naar Congo te lokken, op het Staatsbestuur de zedelijke verplichting rust hun alle mogelijke bescherming te waarborgen. Wij weten het wel, personen, die met het droombeeld van de ‘expansion mondiale’, van een Grooter-België in het hoofd loopen, zullen alleen het oog gericht houden op de economische belangen, die het bezit van een kolonie kan opleveren. Maar even groot als deze zijn de persoonlijke belangen van degenen die door hun werkkracht het land zullen ontginnen, de rijkdommen uit den grond zullen halen en veel geld naar België zullen doen stroomen. En die werkkrachten zullen vooral Vlamingen zijn.

Laten de Vlamingen ditmaal nu eens geen ‘goede jongens’ zijn en eerst hechte waarborgen eischen vooraleer zij zich inschepen. Anders zouden zij wel eens in een soortgelijken toestand kunnen geraken als die Franschonkundige Antwerpsche zeelieden, waarvan wij onlangs vernamen dat zij, na in Le Havre hun schip te hebben verlaten, aan den Vlaamschonkundigen Belgischen Consul hun belangen niet konden uitleggen en op een zeker oogenblik zelfs door de Fransche gendarmerie als

vagebonden in de gevangenis te Amiens werden opgesloten2) .

Koloniseeren is uitstekend; maar eerst moet men weten welke de toestand van onze Vlaamsche menschen in Congo zal zijn!

1) Ibid. blz. 399.

Uit onze Takken.

A a l s t . Deze afdeeling geeft voortdurend blijk van groote werkzaamheid.

25 Dec: Het jaarlijksch Kerst- en Kinderfeest; 15 Jan.: een muzikale kunstavond met keurig programma, uitgevoerd door de heeren Arthur Wilford, pianist, bestuurder van de Vlaamsche Muziekschool te Brussel; Prosper Backaert, cellist en Clemens de Mont, violonist.

In de Letterkundige Afd. traden achtereenvolgens op:

3 Dec.: De heer Frans Schuurman, met een praatje over het beoordeelen van schilderijen; 17 Dec: De heer Delcluyze, uit Oostende met een degelijke voordracht over de ‘Vervlaamsching van ons Onderwijs’; 7 Jan.: De heer Nathalis Heyndrickx, die een merkwaardige studie leverde over Herman Teirlinck en diens roman ‘Het ivoren Aapje’; 21 Jan.: feestzitting. Als spreker trad op de heer Johan C. Kesler, uit Brussel, die handelde over de vroegere grootheid en den ondernemingsgeest van het Nederl. volk. Zang, spel en deklamatie van verschillende dames en heeren luisterden deze vergadering op.

De lessen van ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’, die op 9 Jan. hernomen werden, hebben plaats in een zaal van het Stadhuis, daarvoor welwillend door het

Gemeentebestuur afgestaan.

De drie eerste voordrachten, gehouden door den heer Dr. René Verdeven, uit Oostende ‘Over de Engelsche Universiteitsstad Oxford’ (met lichtbeelden); den heer Oscar van Hauwaert, uit Gent, over ‘Onze moderne letterkunde in 't algemeen en Frans Verschoren in 't bijzonder; over den tooneelschrijver Hipp. van Peene lokten een talrijke schare belangstellenden.

Letterkundige en Wetenschappelijke Afdeeling.

4 Febr. trad als spreker op Dr. Lodewijk Jacobs met het belangwekkende onderwerp: ‘Persoonlike Gezondheidsleer’.

16 Febr. was de beurt aan den heer Marcel van Steenbrugge, uit Gent, die sprak ‘Over Verband tusschen Wetenschap en Taal’, zijnde een warme verdediging van het grondbegin onzer Vlaamsche Hoogeschool.

‘Hooger Onderwijs voor het Volk’. Voor een altijd klimmend aantal toehoorders traden in de afgeloopen maand op:

6 Febr. de heer Pamphile Nijs, met een leerrijke voordracht ‘De Wereldstad Berlijn’, opgeluisterd met prachtige gekleurde afbeeldingen.

13 Febr. de heer Johan Lefèvre, uit Gent, die ‘De Vlaamsche Muziekbeweging’ verheerlijkte, en

20 Febr. de heer Nathalis Heyndrickx, die veel bijval oogstte met een studie ‘Over de Grieksche Beeldhouwkunst’, met lichtbeelden.

A n t w e r p e n . In de afdeeling ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’ traden op: 3 Jan. de heer Lambrecht Lambrechts, van Gent, met ‘Het Nederlandsche

Kinderlied’. De heer Lambrechts, die niet alleen voordrachtgever, maar ook zanger is, bracht een aantal kinderliederen ten gehoore, door mevr. Lambrechts op de piano begeleid.

10 Jan. Dr. Van der Gucht, die sprak ‘Over planten-psychologie’, met lichtbeelden. 17 Jan. Dr. L. van der Essen, van Leuven, die handelde over ‘De beroerten in de Nederlanden’.

31 Jan. Dr. R. Verdeyen, van Oostende, met zijn voordracht over ‘Oxford’, met lichtbeelden.

De liederavonden zetten eveneens regelmatig hun wekelijksche werkzaamheden voort. De afdeeling liet reeds de derde, nogmaals verbeterde en vermeerderde, uitgave van haar liederenboekje verschijnen, waarvan de twee eerste uitgaven, in een groot aantal exemplaren gedrukt, zoo spoedig uitverkocht waren.

29 Jan. hield de Tak zijn jaarlijksche algemeene vergadering. Uit het uitgebreid verslag, door den secretaris Frans van Laar opgesteld, bleek duidelijk hoe

veelomvattend de werkzaamheid was door den Tak in het afgeloopen bestuursjaar aan den dag gelegd, terwijl ook de geldelijke toestand alle reden tot voldoening gaf.

61

De helft van het bestuur, die aan herkiezing onderworpen was, zijnde de heeren F. Blij, H. Melis, F. Oyen, A. Smedts, Max Rooses, F. van Cuyck, J. van

Kerckhoven-Donnez, A. van de Perre, N. van der Ouderaa, E. Wildiers en F. van Laar, zag haar mandaat weer voor den duur van twee jaar bevestigd.

De afdeeling ‘Liederavonden voor het Volk’ zette, tijdens de maand Februari, haar werkzaamheden geregeld voort. Door haar bemoeiingen kwam een nieuwe liederavond tot stand.

In de afdeeling ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’ hield de heer Pol de Mont, op 5 Febr. een wandelvoordracht in het Museum van Schoone Kunsten. Hij handelde over ‘Hans Memlinc en de Rijve van Sinte Ursula.’ Dr. Caes. de Bruycker, praeparator aan de Hoogeschool te Gent, begon op 8 Febr. een reeks van vier lessen, met lichtbeelden, over ‘De levende wereld in verband met de omgeving.’ Op 18 Febr. sprak de heer A. van Werveke, conservator van het Museum van Oudheden der stad Gent, over ‘De Bouwvallen der Sint-Baafs-Abdij’, met lichtbeelden.

16 Febr. richtte de propaganda commissie van het A.N.V. haar eerste openbare voordracht in. De heer Pol de Mont handelde, op de hem eigen aantrekkelijke wijze, voor een zeer talrijk publiek over ‘Groot-Nederland’.

C h a r l e r o i . 8 Jan. trad de heer Karel Mariën als spreker op. Hij handelde over ‘De Geschiedenis van het Woonhuis door de Eeuwen heen’.

22 Jan. sprak de heer Joh. C. Kesler, van Brussel, over ‘Veertien dagen in Schotland’.

Beide voordrachten werden door mooie lichtbeelden opgeluisterd.

Op beide vergaderingen bracht mej. Renard verscheidene pianostukken ten gehoore en werden ook liederen aangeleerd: het liedje van de Smid en Vlaanderen. Telkens werd de zitting besloten met een kostelooze boeken- en platen-tombola.

19 Febr. hield de heer Pol de Vreeze, bestuurder van de Maatschappij der ‘Goedkoope Reizen’, te Gent, een uitstekende voordracht, met lichtbeelden, over ‘Eene reis door Zwitserland’. Vervolgens werd het ‘Arteveldelied’ aangeleerd en de vorige liederen herhaald. Na een paar stukken voor piano, uitgevoerd door mejuffrouw Tumelaire en den heer Langenaken, had de gebruikelijke kostelooze boeken- en platen-tombola plaats.

G e n t . 9 Jan. Dr. Victor Fris, de bekende geschiedkundige, vergastte ons op een zijner even leerrijke als aangename voordrachten. Ditmaal handelde hij over het Engelsch-Amerikaansch verdrag van Gent (1814).

Hij deed ons het groot belang inzien van dat verdrag, en wees er op, dat het feitelijk kan beschouwd worden als uitgangspunt der Amerikaansche vrijheid en grootheid.

De Amerikanen stellen zich dan ook voor in 1914 alhier groote herdenkingsfeesten in te richten.

De meetings voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool werden regelmatig iederen Maandag gehouden en door een talrijk belangstellend publiek bijgewoond.

K o r t r i j k . Door den Tak werd, in samenwerking met ‘De Vlaamsche Wacht’, een onder-commissie in het leven geroepen voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool, die op 12 Febr. een uitmuntend geslaagde en door een talrijk publiek bijgewoonde volksvergadering belegde, waarop dit brandende vraagstuk werd besproken.

18 Febr. hield de heer R. Colier een voordracht, met lichtbeelden en proefnemingen, over ‘Steengravure en steendrukkunst’. De heer Leon Vey zong liederen van Benoit en Hullebroeck; de heer R. de Bo voerde pianostukken uit van Blockx en Gilson. Het bestuur werd op die bijeenkomst herkozen.

L o k e r e n . 13 Nov. gaf in de stadsfeestzaal de Peter Benoit-Kapel, uit Antwerpen, een welgeslaagd concert, gewijd aan onze beste Vlaamsche toondichters.

23 Nov. sprak de heer Bontinck over Cyriel Buysse.

7 Dec. hield de heer Waterschoot een voorlezing over en uit Jacques van Looy. 21 Dec. voordracht met lichtbeelden over ‘Motoren en Vliegmachines’, door ingenieur Van Looy, die door een zeer talrijk publiek werd bijgewoond.

De laatste gezellige bijeenkomst van het verloopen jaar had plaats op 24 Dec. Zij werd gehouden ter vervanging van de vroegere kinder-Kerstfeesten en was

toegankelijk voor de leden en hunne huisgenooten. Muziek-, zang- en voordrachtkunst vroolijkten dien avond op.

8 Febr. 1911 had de jaarlijksche alg. verg. plaats. De uittredende bestuursleden werden herkozen. Met het doel meer sprekers te vormen in staat om op de gewone gezellige bijeenkomsten een spreekbeurt te vervullen, werd in den schoot van den Tak een kring gesticht, die om de maand zal vergaderen, en waarvan elk lid zich verbindt in die vergaderingen een of ander onderwerp te behandelen. Het getal leden die zich als lid van dien kring hebben laten inschrijven is reeds zeer bevredigend.

18 Febr. had voor de leden en hunne huisgenooten een dansfeest plaats.

M e c h e l e n . In Januari trad als spreker op Dr. Verdeyen, van Oostende, met zijn voordracht over ‘Oxford en Oxford's leven’, terwijl voor de Hoogeschooluitbreiding hoogleeraar Vercoullie twee lessen over Reinaert de Vos en Dr. Van de Perre een les over ‘Tering’ gaf. Die voordracht en lessen werden goed bijgewoond, inzonderheid die van Prof. Vercoullie, waar het publiek minstens uit 120 toehoorders bestond.

Gedurende de maand Februari is in de afdeeling ‘Hooger Onderwijs voor het Volk’ als spreker opgetreden de heer Verhelst, agr. leeraar te Antwerpen. Hij handelde over ‘Eene reis in Zwitserland’. Die voordrachten, boeiend door aangenaam vertellen en opgeluisterd met lichtbeelden, werden telkens door een 150 tal toehoorders

bijgewoond.

De liederavonden gaan regelmatig hunnen gang. Van het Verbond is het initiatief uitgegaan om te Mechelen een onder-commissie voor de vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool te stichten. Die commissie bestaat nu en telt vijf vertegenwoordigers van het A.N.V.

't Verbond zelf heeft ook een propagandafeest ingericht te Puers, waarop de voorzitter. Dr. Tack, handelde over ‘De Vlaamsche Hoogeschool’. Zijn gloedvolle rede werd voorafgegaan en gevolgd door een muzikaal gedeelte. Menig nieuw lid werd daarna te Puers aangeworven.

Zuid-Afrika

‘De Zeven Provinciën’ in Zuid-Afrika.

Het bezoek van dezen Nederlandschen oorlogsbodem behoort weer tot 't verleden. Maar 't heeft een goeden indruk in Zuid-Afrika gemaakt. Alle Zuid-Afrikaansche bladen schrijven met groote waardeering over de Hollandsche Jantjes. Kommandant Bauduin zal men er niet gemakkelijk vergeten. Het vroolijke, ordelijke gedrag der

Nederlandsche matrozen is den Hollandschen naam ten goede gekomen. In alle

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 162-172)