• No results found

Kort verslag van de Groepsbestuurs-Vergadering van 29 November 1910

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 39-42)

Verkiezing van een afgevaardigde in het Hoofdbestuur.

Met algemeene stemmen herkozen het aftredende lid de heer Ch.R. Bakhuizen van den Brink.

Hollandsch-Bataksche school te Taroetoeng.

Besloten het hoofd van deze nieuwe school te schrijven dat, zoo hij steun noodig heeft voor het vormen van een boekerij, een verzoek daartoe in welwillende overweging zal worden genomen.

Hulp van staatswege tot werkverschaffing aan inheemsche werkkrachten.

Aan de Regeering zal worden verzocht de aandacht van de directeuren der middelbare scholen te vestigen op het groote belang dat zij zich moeite geven voor het plaatsen van hun oud-leerlingen.

Commissie van kasnazieners.

Gekozen de leden Bylo, Middelberg en Schumann.

Studiebeurzen.

Besloten steun te verleenen aan verzoeken van de besturen van het Studiefonds voor onbemiddelde leerlingen van goeden aanleg te Batavia en het Studiefonds

Midden-Java te Semarang om een jaarlijksche subsidie van Regeeringswege. * * *

Als penningmeester van de Afdeeling Buitenzorg is opgetreden Mr. J.J.W. Eekhout. R.v.I.

Nederlanders en Stamverwanten,

Bevordert de Vlaamsche Beweging door in Vlaanderen Nederlandsch te spreken en in Uw briefwisseling met Vlaanderen het Nederlandsch te gebruiken!

Een en ander uit Banka

1)

.

Zooals bekend is, komen hier elk jaar een groot aantal Chineesche koelies, die te Swatow, Amoy en in den laatsten tijd ook te Singapore aangeworven worden, naar de tinmijnen.

Die mijnen zijn, tot dusver, nagenoeg alle in handen van Chineesche pachters (mijnhoofden), die uitsluitend met Chineesche koelies werken, onder leiding en toezicht van Hollandsche ingenieurs en opzichters. Jaarlijks gaat een groot aantal dier koelies na verstrijking van hun contract naar China terug, maar er blijven ook velen van hen op Banka. Deze laatsten blijven werkzaam in de tinmijnen, of zoeken hunne verdiensten in den kleinhandel, dan wel door het uitoefenen van een of ander handwerk. Levende te midden van een, natuurlijk, veel talrijker inlandsche bevolking, behouden zij niettemin hun aard, zeden en gebruiken, godsdienst en taal. Zelfs waar huwen van Chineezen met inlandsche vrouwen algemeen regel is, vervaagt de grens tusschen het rasverschil niet, maar blijven de Chineezen scherp van de inlandsche bevolking onderscheiden.

De Chineezen van gemengd ras, de z.g. Indo-Chineezen (ook wel peranakans of toeroenans genaamd) - deze vormen verreweg de grootste categorie onder de Mongoolsche bevolking van het eiland - beschouwen over het algemeen Indië als hun vaderland. Zij voelen weinig voor China, maar ook voor hun ‘vaderland’ (‘Indië’), voelen zij niet veel. Zij staan hier in wankelbaar evenwicht tusschen Nederland en China; beide naties zijn hun onverschillig, maar zij zijn geneigd zich bij diegene aan te sluiten, die hun de meeste voordeden aanbiedt.

De opleving in de laatste jaren van het nationaliteitsgevoel in China zelf heeft aldaar meer de aandacht gevestigd op de Chineezen buiten China. Oorlogschepen

1) Het Groepsbestuur heeft aan de Groepsvertegenwoordigers in Nederl. Indië, een leiddraad gezonden, waarbij zij o.m. aangespoord worden tot het inzenden van mededeelingen bestemd voor Neerlandia. Als gevolg daarvan biedt de heer T. Deeleman te Soengeiliat (eiland Banka) een opstel aan, dat wij als uitvloeisel van dien oproep eene plaats inruimen. Red.

van daar zijn onze Indische havens komen bezoeken voor vlagvertoon. Inspecteurs van onderwijs en andere gezanten zijn naar Indië overgekomen om de toestanden te leeren kennen, waaronder de Chineezen aldaar verkeerden, en om voor dezen de banden met hun oorspronkelijk vaderland opnieuw te bevestigen of nauwer toe te halen, waartoe het onderwijs, voornamelijk ook in het Mandarijnsch, als een krachtig hulpmiddel wordt beschouwd. Uit de nieuwsbladen is het bekend, dat eenigen tijd geleden lijsten rondgingen onder de Chineezen van Batavia, Soerabaja, Buitenzorg, Padang enz., met het verzoek te willen vermelden, of zij, die op die lijsten met name genoemd werden, als Chineesch of als Nederlandsch onderdaan wenschten beschouwd te worden. De overgroote meerderheid verklaarde zich voor China! Ik weet niet van wie die lijsten zijn uitgegaan; evenmin weet ik wat men daarmee op 't oog had. Over die geheele zaak ligt een waas van geheimzinnigheid.

Het onderwijs aan de door de Chineesche onderwijzers opgerichte scholen - ten minste; 't schijnt zoo - is er op ingericht, om het jonge geslacht voor China op te voeden en te winnen. Te betreuren valt het daarom, dat het Gouvernement de Chineesche Schoolvereeniging, Tiong Hoa Hioe Koan, niet vóór geweest is, vooral waar zich bij onze Mongoolsche onderdanen een streven openbaarde naar meer onderwijs. Men zegt, dat de Chineesche pedagogen door buitensporige beloften van macht, aanzien en rijkdom vele Chineesche ouders er toe overgehaald hebben, hun kinderen bij hen op school te doen. Het is echter niet meer dan een ‘men zegt’. Zeker is het niet. Maar wèl is 't zeker, dat de Chineesche inrichtingen reeds druk bezocht waren, voordat er ook nog maar één Hollandsch-Chineesche school

16

bestond en dat daar op die inrichtingen bij de jeugd een geest van onwelwillendheid jegens ons, Hollanders, wordt aangekweekt, hetgeen zeer duidelijk te bemerken is aan het optreden van onderwijzers en leerlingen op verschillende plaatsen, waar die scholen bloeien. Wil onze Regeering nu de sympathie verwerven van haar

Indo-Chineesche onderdanen, dan dient zij metterdaad te toonen, iets voor hen over te hebben. Dit, gevoegd bij het feit, dat de oprichting van goede scholen het beste middel is, om het komende geslacht te onttrekken aan den ongewenschten invloed, die van de Chineesche Schoolvereeniging uitgaat, heeft de Regeering er toe doen besluiten, zooveel mogelijk Hollandsch-Chineesche schollen op te richten. Zoo heeft o.a. Soengeiliat een dergelijke inrichting van onderwijs gekregen. Met kracht en energie wordt de zaak - 't onderwijs aan Chineezen - door het Indische Gouvernement aangepakt en het is nu reeds vrijwel met zekerheid te zeggen, dat de eindoverwinning ons zal zijn.

S o e n g e i l i a t . T. DEELEMAN.

In document Neerlandia. Jaargang 15 · dbnl (pagina 39-42)