• No results found

Hoofdstuk 3. Na de transitie; opnieuw onderdeel van de groep?

3.4 Omgaan met een zichtbaar ambigue verschijning

3.4.4 Zelfacceptatie

De angst om werkloos en op leeftijd te zijn wordt niet door iedere transgender met een zichtbaar stigma ervaren. Eva (man-naar-vrouw transgender) heeft positieve ervaringen met solliciteren, na haar transitie had ze geen moeite met het vinden van een baan.

[Na mijn transitie] dacht ik, ik ga als ik helemaal weer opgeknapt ben, ga ik kijken voor een andere baan […] Dus ik ben een open sollicitatiebrief gaan schrijven, naar de GGD hier in Amsterdam, en […] ik heb daar een gesprek gehad op de open heroïne poli, hier uit Amsterdam, dat was een open poli, nou dat was op zich een heel goed gesprek. […] Nou ik werd de volgende dag gebeld en ik was aangenomen! […] Ik had zoiets van wauw! gelijk de eerste keer! Super! En toen eh […] na 3 maanden kreeg ik een functioneringsgesprek. En toen ze[i] ze van ‘ja ik heb me in het begin wel even zorgen gemaakt, van hoe dat zou gaan, met die drugsverslaafden’, nou ik heb nog nooit zoveel respect gehad van cliënten als van die drugsverslaafden! Die hadden zóveel respect voor mij, ik was zó geliefd daar […] Het was echt fantastisch! En toen had ik, kreeg ik na 3 maanden ook gelijk een vast contract al. (Eva, September 2015) Hoewel Eva’s leidinggevende toegeeft dat ze in het begin niet zeker wist of Eva geaccepteerd zou worden door de cliënten, heeft ze haar wel aangenomen. Tijdens Eva’s sollicitatie vraagt de werkgever zich af hoe Eva – met haar ambigue voorkomen – zal worden behandeld door

de drugsverslaafden. Ze kan geen verwachting stellen aan de hand van Eva’s verschijning. Toch wordt Eva niet afgewezen om deze reden. De werkgever laat zich niet leiden door de zorgen en vraagtekens die ze heeft bij Eva’s verschijning; ze vormt op basis daarvan geen virtuele sociale identiteit van Eva. Als later blijkt dat Eva geliefd is onder de cliënten, leert haar werkgever Eva’s werkelijke sociale identiteit kennen.

Uit Eva’s reactie blijkt dat zij zelf ook blij verrast is dat ze in een keer is aangenomen. Eva heeft veel ervaring in de zorg en ervaart het transgender-zijn niet als een last. Na een tijdje vindt Eva het werk bij de GGD te onpersoonlijk worden en besluit ze ontslag te nemen. Eva is – in tegenstelling tot Felice – niet bang dat ze niet meer aan het werk zal komen door haar transgender-zijn. Ze laat haar transgender-zijn geen belemmering vormen.

[…] en toen ben eh, heb ik daar ontslag genomen en toen ben ik eh, bij het

[verzorgingstehuis] gedeeltelijk gaan werken, [daar ben ik] ook gelijk aangenomen […] ik heb zó verschrikkelijk veel ervaring ook. [En] ik heb nooit problemen gehad. Ook niet met mensen in de thuiszorg, ook niet met familie, al die ja, ik ben toch best wel een geliefd persoon moet ik zeggen. (Eva, September 2015)

Eva ervaart haar transgender-zijn niet als een last en straalt daarom ook geen

ongemakkelijkheid uit. Het heeft volgens Eva nooit voor moeilijkheden gezorgd bij het vinden van werk of op de werkvloer. Ze is niet bang dat het transgender-zijn en haar ambigue voorkomen haar zullen belemmeren. Door het omarmen van haar zichtbare stigma neemt ze een deel van de ongemakkelijkheid weg die in sociale interacties ontstaat. Dit komt overeen met Goffmans benadering van stigma management; hij stelt dat zelfacceptatie een direct effect heeft op de manier waarop de omgeving omgaat met de gestigmatiseerde persoon (Goffman 1963: 119). Hierop zal dieper worden ingegaan in de analyse van Charlotte’s stigma management.

3.4.5 ‘Jezelf dragen’

Volgens Goffman kan het dragen van een stigma naast negatieve, ook positieve gevolgen hebben; na verloop van tijd kan het individu inzichten krijgen, leren over

hem/haarzelf en tot een nieuw begrip komen van wat er toe doet in het leven (ibid.: 40). De 66-jarige Charlotte (gepensioneerd) is geboren als man. Op 55-jarige leeftijd besluit ze dat ze ook haar vrouwelijke identiteit de ruimte wilde geven om zich te ontwikkelen. Dan werkt ze nog in een fabriek waar verwarmingselementen worden gemaakt, ze licht haar collega’s in over haar vrouwelijke kant, maar blijft altijd als man naar het werk komen. Charlotte ontdekt

dat haar eigen houding ten opzichte van haar stigma invloed heeft op hoe anderen op haar reageren.

[…] dat is eigenlijk een van mijn grote ontdekkingen, dat je eh door jezelf te dragen en op je, op je eigen benen te staan en dat het niet van de goedkeuring van een ander afhangt, dan laat je de mensen ook vrij er in, hoe zij er mee omgaan. En omdat je niet aan hun vraagt van ‘goh eh, wil je me alsjeblieft accepteren? Want dan kan ik er zijn’, zeg je gewoon, ‘ja ik ben er, en dit ben ik’ en je vraagt niks aan ze. Want op het moment dat je aan hun van alles gaat vragen, dan vraag je iets aan mensen die niks met jou van doen hebben, die geen verplichting aan je hebben, ze hoeven voor jou helemaal niet extra aardig te zijn of voorkomend of begrijpend of jou troosten of zeggen ‘god, het is goed joh, kom maar, het mag best, het is helemaal niet erg’. […] want dat wordt heel veel gezegd hè, door transgenders; ‘ik kan pas naar buiten op het moment dat de maatschappij mij accepteert’ en dan gaan ze verwachtingsvol naar die buitenwereld zitten kijken van ‘accepteren jullie mij? Accepteren jullie mij?’ en de eh, maar de truc is juist dat je er in gaat en er bent en dat je zelf zegt ‘jongens ik ben er’ [...] en dat ontlast mensen ook en dan kunnen mensen hun eigen houding bepalen ertegenover […]En eh, het werkt eh, het werkt in de contacten ook heel goed. (Charlotte, September 2015)

Charlotte’s stigma management bestaat uit het omarmen en accepteren van haar stigma, zich er niet voor te schamen, het niet te verbergen en zich niet terughoudend op te stellen. Mensen hoeven haar niet anders te behandelen door haar stigma; ze is niet zielig en hoeft niet in bescherming genomen te worden.

Goffman stelt dat sommige mensen met stigma’s na verloop van tijd proberen om hun stigma niet langer te verbergen; ze denken dat als ze zichzelf respecteren en accepteren zoals ze zijn, er geen noodzaak is om het stigma (de afwijking) te verbergen (Goffman 1963: 101). Deze fase wordt veelal beschreven als de laatste, weloverwogen en goed aangepaste fase in het leven met een stigma (ibid.: 102). Tevens stelt Goffman dat als de gestigmatiseerde zich ook daadwerkelijk op zijn gemak voelt bij zijn ‘anders-zijn’ (en niet doet alsof), deze

zelfacceptatie een direct effect zal hebben op de omgeving. De omgeving zal zich dan sneller op zijn gemak voelen in sociale situaties met de gestigmatiseerde (ibid.: 119). Dit is

overeenkomstig met Charlotte’s ervaring. Volgens Goffman werkt zelfacceptatie en het effect daarvan op anderen dus alleen als het ook echt zo wordt ervaren door de gestigmatiseerde (ibid.). Als dat het geval is, kan het de beladenheid van het stigma wegnemen.

Charlotte zet zich af tegen transgenders die zich onzeker en afwachtend opstellen op de werkvloer en in de rest van de maatschappij. Door te vragen of iemand jou wil accepteren ontstaan er ongelijke verhoudingen; als een transgender vraagt ‘wil je me alsjeblieft

accepteren?’, kunnen mensen niet ‘vrij’ reageren. Volgens Goffman zullen ‘normalen’ (mensen zonder stigma) zich dan aangesproken voelen op hun tolerantiegrens tegenover gestigmatiseerden (ibid.: 121). Als de transgender zijn bestaansrecht af laat hangen van de acceptatie van de ‘normale’ mensen om hem heen impliceert dit dat ‘normalen’ hier iets over te zeggen hebben. Door er ‘gewoon te zijn’ zorgen zowel Charlotte als Eva ervoor dat de ongelijkheid en dus ook de minderwaardigheid die een stigma doorgaans met zich meebrengt worden opgeheven.

Doordat er geen ongelijke relatie wordt gecreëerd verdwijnt ook de kans op

stigmatisering. Als transgenders de acceptatie wel laten afhangen van een ander is de kans op stigmatisering volgens Charlotte veel groter.

[…] ik heb ook vaak genoeg gezien, van [transgenders] die toch zwakjes bleven en en ‘accepteer me nou! Accepteer me nou alsjeblieft!’ (zegt Charlotte op wanhopige toon). Ja dan krijg je een of andere vervelende klier die denkt, ‘jou accepteren? Ben je

helemaal belazerd? Idioot! Watje!’ Weet ik veel wat, hè die, die vraagt er bijna om. [En] op het moment dat ze op mij reageren, gebeurt er gewoon niks, of dan brengen ze me niet in verlegenheid of iets en dat scheelt gewoon heel erg veel, dus ze kunnen vrijuit reageren en dat - en daarmee zet je ook de toon. (Charlotte, September 2015) Doordat Charlotte niet gekwetst is als mensen negatief op haar transgender-zijn reageren, geeft ze anderen de kans om hun eigen oordeel te vormen en daarin geen rekening te houden met haar. Ze vraagt niet om een speciale behandeling en dus is er ook geen sprake van een bedreiging van de bestaande normen. Dat heeft ook te maken met de specifieke situatie van Charlotte. Op het werk was zij gewoon ‘Carlo’, ze vroeg niet of mensen haar anders wilden noemen, ze had geen andere verschijning. Omdat ze het man zijn niet erg vond, en in haar vrije tijd vrouw was, veranderde er relatief weinig op de werkvloer.

Felice kreeg tijdens haar transitie wel een andere verschijning en wilde ook als vrouw en met een andere naam aangesproken worden, in tegenstelling tot Charlotte. Felice zocht hulp van een psychosynthese coach11 om haar in dit proces te begeleiden en om te leren omgaan met de reacties van anderen op haar transitie.

[…] die psychosynthese [heeft] mij telkens weer […] geholpen om, nouja, eerst tegen mijn eigen weerstand aan te lopen en dat dan te verwerken en dan ook nog genoeg rust hebben om zo’n volgende stap ook nog te kunnen zetten. En eh, ik denk ook omdat ik

11 Definitie psychosynthese coach (volgens Felice): een coach die mensen leert omgaan met onvoorziene en

ongewilde gebeurtenissen, en emoties en keuzes weer leert reguleren, in plaats van deze emoties te ervaren als iets waar men geen grip op heeft.

dat steeds op die manier gedaan heb, kon ik ook relativeren wat zo’n stap ook met een ander doet en ook zeggen ‘ja hartstikke vervelend voor jou, maar het is wel jouw probleem, het is niet mijn probleem’. (Felice, Augustus 2015)

De weerstand die Felice oproept bij anderen heeft te maken met haar ambiguïteit. Haar transitie is voorbij, maar zij blijft er voor anderen uitzien als iemand die in een liminele staat verkeert. Daardoor zijn er ook ná haar transitie nog mensen die problemen hebben met haar aanwezigheid. Dit is overeenkomstig met het beeld dat Turner schetst van de liminele fase; de omgeving zal zich altijd distantiëren van liminele wezens (Turner 1969: 95). De ambiguïteit in haar verschijning kan Felice niet oplossen, dat zichtbare stigma zal ze altijd dragen. Echter kan ze er wel voor zorgen dat de reacties van anderen haar niet meer raken, met behulp van een psychosynthese coach. Felice’ keuze om een coach in te schakelen is een (indirecte) vorm van stigma management. Van de psychosynthese coach leert Felice hoe ze om kan gaan met de reacties die haar stigma teweeg brengt.

Volgens Goffman hebben mensen met zichtbare stigma’s vaak het gevoel dat zij de gespannen sfeer en verwarring van anderen moeten oplossen (Goffman 1963: 42). Met behulp van haar coach overstijgt Felice het gevoel dat ze verantwoordelijk is voor het oplossen van andermans verwarring of een gespannen sfeer. Ze leert dat ze zich niet meer hoeft te

verontschuldigen voor wie ze is of wat haar verschijning teweeg brengt. Daardoor raken negatieve reacties van anderen haar minder hard en kan zij haar werk goed blijven doen.