• No results found

Hoofdstuk 3. Na de transitie; opnieuw onderdeel van de groep?

3.4 Omgaan met een zichtbaar ambigue verschijning

3.4.7 Ambiguïteit besmet identiteit

In deel 2 van hoofdstuk 3 hebben we gezien dat er niet noodzakelijkerwijs sprake is van weder-opname na de liminele fase. Veel transgenders ervaren dat de re-integratie na de transitie niet soepel verloopt. Transgenders met een zichtbaar stigma lijken aan de

oppervlakte limineel te blijven, dat staat hun weder-opname in de samenleving in de weg. Zij ervaren dat het beeld dat anderen van hun vormen direct wordt beïnvloed door hun

ambiguïteit, dat heeft vaak ook nadelige gevolgen voor de manier waarop zij worden behandeld. Doordat hun ambiguïteit direct zichtbaar is, verstoren zij in iedere context de seksedichotome classificaties in man en vrouw. De reactie van veel cis-genders op ambigue

verschijningen is afwerend; het niet kunnen duiden van iemands gender zorgt voor verwarring en daar distantiëren mensen zich liever van (Van Eijk 2014: 57).

Transgenders met een zichtbaar stigma passen verschillende vormen van stigma management toe, om de verwarring zo veel mogelijk inperken. Degenen die hun zichtbare stigma niet permanent dragen beperken het ambigue verschijnen tot contexten buiten de werkvloer. Degenen die wel permanent een zichtbaar stigma dragen gaan daar verschillend mee om; ze zoeken een baan zonder sociale interactie, of een baan waarin zij geen afwijking op de norm zijn, ze compenseren hun ambiguïteit door extra competenties op te bouwen of omarmen het stigma.

Zelfacceptatie leidt niet direct tot het oplossen van stigmatiserende reacties, maar kan wel de onwenselijkheid van de liminele fase oplossen; wanneer mensen zichzelf accepteren, kunnen negatieve reacties in mindere mate voor een negatieve ervaring zorgen. Door

zelfacceptatie kan binnen sociale interacties tevens een deel van de ongemakkelijkheid

weggenomen worden, die vaak ontstaat bij het zien van een ambigue persoon (Goffman 1963: 119, 121). De ander voelt zich dan niet aangesproken op zijn/haar goedmoedigheid om deze ‘minderwaardige’ persoon toch goed te behandelen (ibid.). Daardoor ontstaat ook de

mogelijkheid om de persoon achter de ambigue verschijning naar voren te laten komen, de werkelijke sociale identiteit (ibid.: 2).

Conclusie

In deze scriptie heb ik een beeld geschetst van de ervaringen van transgenders op de

werkvloer in Nederland. De werkvloer is een sociale omgeving waar interacties plaatsvinden en er wederzijdse beïnvloeding bestaat tussen de sociale omgeving – bestaande uit

werkgevers en collega’s – en het individu: de transgender. De grotere context van dit

onderzoek is de seksedichotome samenleving, waarin de elkaar uitsluitende categorieën van man en vrouw door de meeste mensen als vanzelfsprekend worden ervaren (Orobio de Castro 1993). In deze seksedichotome context vormen transgenders een breuk met de norm (ibid.). Zij passen niet probleemloos binnen de categorie ‘man’ of ‘vrouw’. Dat is problematisch omdat de indeling in mannen en vrouwen een van onze primaire ordeningsprincipes is (Van Eijk 2014: 57); met het bepalen van iemands gender, stellen we ook een verwachtingspatroon op (Kessler & McKenna 1978: 11). De constante duiding van gender is een geautomatiseerd proces, waar we ons pas bewust van worden op het moment dat iemand niet te duiden is als man of vrouw.

In het bestuderen van de ervaringen van transgenders op de werkvloer hebben we gezien dat de invloed van het lichaam niet gering is. Ieder handelend individu, handelt door middel van het lichaam (Reischer & Koo 2004: 307). Het lichaam is daardoor onlosmakelijk verbonden aan menselijk handelen en heeft noodzakelijkerwijs invloed op sociale interacties en de positie die iemand inneemt in de sociale ruimte (ibid.). Ook identiteit is onlosmakelijk verbonden aan het lichaam; het lichaam is niet alleen iets dat wij hebben, maar ook een onderdeel van wie we zijn (ibid.). Deze manier van naar het lichaam kijken wordt binnen de antropologie embodiment genoemd (ibid.). Transgenders ervaren hun geboortelichaam vaak als problematisch, zij zijn bij uitstek bezig met de relatie tussen identiteit en lichaam en de invloed van het lichaam op de omgeving.

Aan het begin van hoofdstuk 2 heb ik een onderscheid gemaakt tussen drie niveaus: het micro-, meso- en macroniveau. De rol van het lichaam is op al deze niveaus anders. Op het microniveau zien we dat het lichaam door de transgender als problematisch wordt ervaren; de ervaren gender komt niet overeen met het lichaam. De transitie zorgt ervoor dat het

lichaam verandert en beter past bij de genderidentiteit (de ervaren gender). Als we naar het mesoniveau kijken; zien we dat de ambigue lichamen van transgenders op de werkvloer tijdens en soms na de transitie voor verwarring en ongemak zorgen bij de omgeving. Wanneer we kijken naar de gehele samenleving vormen transgenders een afwijking op de

bedreiging voor het behoud van de sociale structuur. Zoals ik heb laten zien in deze scriptie bestaat er wederzijdse beïnvloeding tussen het individu (micro), de werkvloer (meso) en de samenleving (macro). In het bestuderen van de individuele ervaringen van transgenders in de specifieke context van werk zien we dat de indeling van mensen in de elkaar uitsluitende categorieën van man en vrouw nog steeds als een primair ordeningsprincipe wordt ingezet.

Vanaf het moment van de coming out vormen transgenders een uitzondering op de seksedichotome norm. Na de coming out volgt de transitie; een fase waarin transgenders lichamelijk ambigue worden door hormonen en/of operaties. In deze fase hebben zij veelal te maken met uitsluiting. We zien dat uitsluiting van en op de werkvloer voorkomt; transgenders die tijdens hun transitie solliciteerden werden niet aangenomen en transgenders die hun baan behielden werden op andere manieren op afstand gehouden en anders behandeld dan

voorheen. Om te ontkomen aan die onwenselijke gevolgen van een liminele fase, kiezen veel transgenders ervoor om weer deel uit te maken van de bestaande categorieën (man of vrouw), ook als dit niet overeen met de genderidentiteit die zij zelf ervaren. De functie van de liminele fase werkt dus in zoverre dat de meeste transgenders deze als onprettig genoeg ervaren om weer deel uit te willen maken van een van de bestaande classificaties; man of vrouw. Op deze manier blijven de grenzen aan normaliteit beschermd en wordt de sociale structuur niet aangetast. Dit is overeenkomstig met Turners benadering van de functie van de liminele fase (Turner 1974: 232). Mede als gevolg van de onwenselijkheid van de liminele fase kiezen de meeste transgenders ervoor om de liminele staat van zijn af te sluiten en zich bijvoorbeeld in termen van gender consequent te presenteren op de werkvloer. In sommige gevallen zijn de medische mogelijkheden echter ontoereikend, daardoor lukt het soms niet om ook lichamelijk weer binnen een van de categorieën te vallen. Dat leidt ertoe dat sommige transgenders er ongewild ambigue uit blijven zien waardoor zij zelfs na de liminele fase nog last kunnen blijven houden van de onwenselijkheden die gepaard gaan met de liminele fase.

We hebben gezien dat er onder transgenders variaties bestaan in de individuele omgang met het stigma. De manier waarop transgenders met het stigma omgaan wordt onder andere bepaald door de manier waarop het stigma wordt gedragen. De individuele houding van transgenders blijkt van invloed te zijn op de reactie van de omgeving. Vrouw-naar-man transgenders die hun onzichtbare stigma op de werkvloer verborgen houden, zorgen er op deze manier voor dat ze individueel in mindere mate last hebben van stigmatisering. Man- naar-vrouw transgenders met een zichtbaar stigma die zich onttrekken aan het sociale domein op het gebied van werk kunnen hierdoor ook minder last hebben van stigmatisering.

werkvloer of sociale interacties vermijden door een zelfstandige baan te zoeken proberen op deze manieren eveneens de kans op stigmatisering te verkleinen. Deze verschillende

strategieën kunnen de stigmatisering van de individuele transgender tegengaan. De wereld om hen heen weet op deze manier niet dat zij transgender zijn (omdat ze dat verzwijgen), of weet niet van hun bestaan (omdat ze zich onttrekken aan het sociale domein en er daardoor geen sociale interactie bestaat tussen cis-genders en transgenders) en daardoor ontstaat er geen stigmatisering. Maar als we ervan uitgaan dat stigmatisering minder wordt naarmate men vaker geconfronteerd wordt met mensen die eenzelfde soort stigma dragen, bestendigen deze individuele acties de stigmatisering van transgenders in het algemeen. Aangezien stigma’s verbonden zijn aan ‘afwijkingen op de norm’(Goffman 1963: 1), zal de norm dus moeten veranderen om algehele stigmatisering van transgenders tegen te gaan.

Transgenders die open zijn over hun onzichtbare stigma en transgenders die hun zichtbare stigma accepteren en zich niet onttrekken aan het sociale domein kunnen echter nog regelmatig te maken krijgen met stigmatisering. Als er nog sprake is van stigmatisering op de werkvloer kan zelfacceptatie er wel voor zorgen dat de transgender de negatieve gevolgen van stigmatisering daardoor op afstand kan houden. Ook Goffman stelt dat de houding van de gestigmatiseerde van invloed kan zijn op de manier waarop zij door de wereld om hen heen worden behandeld (Goffman 1963: 119, 121).

In het bestuderen van de ervaringen van transgenders op de werkvloer hebben we gezien dat de seksedichotome norm van invloed is op datgene wat zij meemaken. Echter is ook duidelijk geworden dat de individuele houding van de transgender ook van invloed kan zijn op de sociale structuur in de samenleving. De individuele manier waarop de transgender omgaat met zijn of haar stigma – om stigmatisering op korte termijn tegen te gaan – kan stigmatisering van transgenders in het algemeen op lange termijn bestendigen. Het verzwijgen van het transgenderverleden, het aanpassen aan de seksedichotome norm en het onttrekken aan het sociale domein lijken effectieve manieren te zijn voor het tegengaan van

stigmatisering van de individuele transgender. Maar eigenlijk ontnemen transgenders hiermee indirect hun eigen bestaansrecht, deze vormen van stigma management zorgen ervoor dat stigmatisering van transgenders in het algemeen in de samenleving in stand wordt gehouden. Normen zullen veranderen op het moment dat transgenders zichtbaar zijn in de samenleving, als de zichtbaar ambigue transgenders zich begeven in de publieke ruimte en degenen die geloofwaardig zijn in hun nieuwe voorkomen open zijn over hun transgender-zijn. De

– naarmate er meer transgenders zichtbaar en kenbaar aanwezig zijn in de samenleving – zou stigmatisering daardoor af kunnen nemen.

Het tegengaan en voorkomen van stigmatisering van transgenders hoeft niet alleen af te hangen van de individuele houding van transgenders. Ook vanuit de samenleving zou hier een initiatief genomen kunnen worden om bijvoorbeeld meer zichtbaarheid en openheid te creëren over het bestaan van transgenders. Het CBS zou bijvoorbeeld, naast cijfers over geregistreerde transseksuelen, ook cijfers kunnen gaan verzamelen van niet-geregistreerde transgenders. Het verzamelen van dit soort cijfers is lastig, maar kan wel van waarde zijn voor het creëren van zichtbaarheid aangaande de omvang van stigmatisering van andere variaties op het transgender-zijn (transseksualiteit is slechts één variatie op de niet-gangbare seksen). Dat zou kunnen bijdragen aan de afname van stigmatisering van transgenders op de lange termijn. Hierdoor zou stigmatisering van transgenders op de werkvloer uiteindelijk ook af kunnen nemen.

Dankwoord

Mijn dank gaat uit naar alle transgenders die bereid waren hun persoonlijke verhalen over hun dagelijkse ervaringen op de werkvloer met mij te delen. De bereidwilligheid van ieder van hen heeft dit onderzoek mogelijk gemaakt. Ik ben dankbaar dat ze mij een kijkje hebben gegeven in hun dagelijks leven en de soms pijnlijke ervaringen.

Voor het ontstaan van deze scriptie wil ik mijn begeleider Anna Aalten bedanken, voor het voorzien van commentaar op mijn stukken waardoor ik weer met nieuwe energie aan de slag kon en voor het geduld dat ze had om mij mijn eigen draai te laten vinden in het schrijven van de scriptie.

Ik wil bedanken Bert Derkx, die me heeft geholpen met het aanbrengen van structuur en altijd bereid was om samen met mij naar dingen te kijken waar ik niet uitkwam. Vanaf het begin heeft hij vertrouwen in mij gehad (waar dat bij mijzelf nog wel eens ontbrak) en me gestimuleerd om door te gaan.

Verder wil ik mijn vrienden en familie bedanken, die allemaal hun best hebben gedaan om mij te helpen in de eindeloze zoektocht naar bereidwillige respondenten. In het bijzonder wil ik daarvoor bedanken Charlotte Laan, Nora Hendricks, Manon Warmenhoven, Bonny Maes, Anke Vrieze en Nike Nootenboom, omdat zij mij ook daadwerkelijk in contact hebben kunnen brengen met een aantal respondenten.

Ik wil mijn vader, bonus-moeder, zusje en broertje bedanken voor de goeie zorgen en het lekkere eten de afgelopen maanden, omdat ik weer thuis mocht komen wonen om mijn scriptie af te maken.

Als laatste – en niet als minste – wil ik bedanken Rosa Turksma, die mij keer op keer wilde helpen als ik erdoorheen zat en die eindeloos mijn stukken heeft nagelezen.

Bibliografie

Eijk, M. Van

2014 Transgenderverhalen voorbij ‘M/V’. Vooys, Tijdschrift voor letteren 32(2): 54- 57.

Geerdinck, M. et al.

2011 Transseksuelen in Nederland. Is er Sprake van Ongelijkheid? Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Goffman, E.

1963 Stigma: Notes on the Management of Spoiled Identity. New York: J. Aronson. Jongh, T. De

1999 Man of Vrouw, Min of Meer. Gesprekken over een Niet-Gangbare Sekse. Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep.

Kando, T.

1972 Passing and Stigma Management: The Case of the Transsexual. The Sociological Quarterly 13(4): 475-483.

Kennedy, D.

1979 Michel Foucault: The Archaeology and Sociology of Knowledge. Theory and Society 8(2): 269-290.

Kessler, S. & McKenna, W.

1978 Gender: An Ethnomethodological Approach. London: The University of Chicago Press.

Keuzenkamp, S.

2012 Worden wie je bent. Het leven van transgenders in Nederland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Stryker, S. & Whittle, S.

2006 The Transgender Studies Reader. New York: Routledge, Taylor and Francis Group.

Orobio de Castro, I. H.

1993 Made to Order: sex/gender in transsexual perspective. Amsterdam: Het Spinhuis.

Papoulias, C.

Pescosolido, B. A. et al.

2008 Rethinking theoretical approaches to stigma: A Framework Integrating Normative Influences on Stigma. Social Science & Medicine 67(3): 431–440. Piper, J. & Mannino, M.

2008 Identity Formation for Transsexual Individuals in Transition. A Narrative Family Therapy Model. Journal of GLBT Family Studies 4(1): 75-93.

Reischer, E. & Koo, K.S.

2004 The Body Beautiful: Symbolism and Agency in the Social World. Annual Reviews Anthropology 33: 297–317.

Turner, V.W.

1969 The Ritual Process: Structure and Anti-Structure. Chicago: Aldine Publishing Company.

1974 Drama, Fields and Metaphors: Symbolic Action in Human Society. New York: Cornell University Press.

Yang, L. H. et al.

2007 Culture and stigma: Adding moral experience to stigma theory. Social Science & Medicine 64(7): 1524-1535.