• No results found

III Waterbeheer

4 De huidige zoetwatersituatie in de Zuidwestelijke Delta L.C.P.M Stuyt (Alterra)

4.2 Provincie Zuid-Holland

4.3.6 Zeeuws-Vlaanderen

De informatie in deze paragraaf is ontleend aan een interview, op 10 september 2004 met wijlen ing. F.E.M.J. Maenhout, voormalig afdelingshoofd planvorming, onderzoek en bedrijfsafvalwater van waterschap Zeeuws-Vlaanderen, die op 15 december 2004 is overleden.

Algemeen

In Zeeuws-Vlaanderen kan worden beschikt over Vlaams water: dat is eigen water; geen gebiedsvreemd water. Er komt echter alleen water uit Vlaanderen zolang er nog water in de bouwvoor zit dat kan ‘uitlekken’. Dat kan het geval zijn tot mei, maar soms is het medio april al afgelopen. Daarna gaat het waterschap op zomerpeil zitten. Er is in de jaren 90 van de vorige eeuw geprobeerd om over te schakelen op slechts één peil, zomer en winter, maar dan hebben we te weinig buffer, en dan wordt de situatie te kritisch. We moeten flexibel meegaan met de seizoenen en de zomerpeilen zo vroeg mogelijk instellen.

In Zeeuws-Vlaanderen is men gewend om in droge tijden geen aanvoer te hebben. Als er voldoende zoet grondwater is [dekzandgebieden] mag er beregend worden. Het enige probleem dat de landbouw met de zoetwatervoorziening ondervindt is dat de peilen tijdens het groeiseizoen gaandeweg zakken; als dit te lang duurt sterven de gewassen op een gegeven moment af. In 2003 was de productie van sommige gewassen [aardappelen, uien] sterk verlaagd – dat was in heel Noordwest-Europa zo – maar de prijzen waren daarom hoog. De opbrengsten van granen waren die zomer juist hoger.

Er is geen sprake van berichten van boeren dat zij met de verzilting ernstige problemen hebben; verzilting is hier immers altijd geweest. Naast de kuststrook veroorzaakt het circa 12 m diepe kanaal Gent-Terneuzen ook verzilting. Deze komt terug in het oppervlaktewater, afhankelijk van de neerslaghoeveelheden en water dat afkomstig is van hogere gronden. Het zout zit ‘van onderen’, de zoetwaterbel drijft hierop. Dat is een soort hangwater. De gewassen krijgen zoetwater ‘van boven’. De provincie heeft over de voorkomens van zoutwater overigens meer gegevens en expertise dan wij.

Mede ingegeven door de GBV-regelingen [Gebiedsgerichte Bestrijding Verdroging] wil men op de zandgebieden het eigen water zo goed mogelijk benutten, door middel van waterconservering. Water dat naar een benedenpand wegzijgt wordt naar hoger gelegen gebied teruggepompt. Uitgangspunten bij deze praktijken zijn: vroeg in het voorjaar beginnen, de wegzijging langer tegenwerken, buffers creëren. Tevens worden veel stuwen omhoog gezet. De boeren mogen zelf niet in het waterbeheer ingrijpen, want vrijwel alle waterlopen zijn van het waterschap, inclusief de

100 Alterra-rapport 1132 kavelsloten. Achter elke stuw moet minstens 50 ha land zitten. Het waterschap wint

ook gezuiverd effluent terug; hiertoe is met Rijkswaterstaat een contract gesloten. Knelpunten in het beheersgebied worden thans aangepast op grond van de werknormen van WB21; in 2015 moet het beheersgebied op orde zijn. Tussen 1998 en 2000 zijn alle knelpunten in kaart gebracht. Er is bijvoorbeeld een inundatiekaart gemaakt voor verschillende herhalingstijden. Het gebied ‘Paal’, het zuidoostelijk deel van het beheersgebied [9400 ha], is nu gedetailleerd in kaart gebracht [figuur 4.10]. De kosten worden geraamd op € 700 000. Thans wordt het gebied ‘Campen’

geïnventariseerd; daar zitten nogal wat knelpunten. Van dit gebied is niet al te veel bekend: er waren geen leggergegevens.

Figuur 4.10. Afwateringsgebieden in Zeeuws-Vlaanderen (Bron: Waterschap Zeeuws-Vlaanderen)

Knelpunten in het beheersgebied worden thans aangepast op grond van de werknormen van WB21; in 2015 moet het beheersgebied op orde zijn. Tussen 1998 en 2000 zijn alle knelpunten in kaart gebracht. Er is bijvoorbeeld een inundatiekaart gemaakt voor verschillende herhalingstijden. Het gebied ‘Paal’, het zuidoostelijk deel van het beheersgebied [9400 ha], is nu gedetailleerd in kaart gebracht [figuur 4.10]. De kosten worden geraamd op € 700 000. Thans wordt het gebied ‘Campen’ geïnventariseerd; daar zitten nogal wat knelpunten. Van dit gebied is niet al te veel bekend: er waren geen leggergegevens.

Het waterschap rekent alles nu in eigen beheer door met model Sobek. Men had meerdere slechte ervaringen met ingenieursbureaus die de hydrologie van het gebied veel te simpel hadden ingeschat. Wij proberen, al toetsend aan de werknormen van WB21, ruimtelijk te sturen. De hoogteligging van een gebied bepaalt de optimale toestand. Een gebied met een drooglegging van 40 cm moet je niet willen verdiepen, bijvoorbeeld tot 120 cm. De rest van dat gebied gaat dan ook mee, maar dan ben je verkeerd bezig; je moet zo’n gebied toch de functie geven van natuur. Je moet de natuurlijke waterhuishouding meer gaan volgen: dan kun je kansen creëren voor verschillende functies.

Teelt van zeegroenten

Studenten van de Hogeschool Zeeland hebben onderzoek verricht naar de mogelijkheden de productie van zeegroenten op te schroeven. De markt voor zeegroenten moet echter niet abrupt te groot gemaakt worden. Voordat eventueel de productie wordt opgevoerd moet de vraag worden aangewakkerd. Markt creëren. In de huidige situatie zal de markt te snel overvoerd worden. De hoge prijzen die voor zeegroenten worden voorspeld zijn op zijn minst voorbarig. Het zou goed zijn om een aantal economische scenario’s door te rekenen met lagere prijzen. Het is niet waarschijnlijk dat zeekraal e.d. in de toekomst veel populairder gemaakt zal kunnen worden dan nu.

Beregenen met brakwater

Als oppervlaktewater brak wordt is het lucratief om toch door te gaan met beregenen. Boeren vragen om aanvoer van dit brakke water, want zij geven de voorkeur aan zoutschade boven schade door verdroging. In het droge jaar 2003 was het zoutgehalte van het ingepompte oppervlaktewater opgelopen tot 7000 mg/l, daar schrok het waterschap behoorlijk van. Men is toen zelf gaan meten: in de wortelzone bleek het zoutgehalte van het bodemwater circa 500 mg/l. De ervaring leert dat zoutschade minder groot is dan droogteschade.

De Kaderrichtlijn Water

Door de Kaderrichtlijn Water worden eisen gesteld waaraan wellicht moeilijk voldaan zal kunnen worden. Als je de concentraties stikstof en fosfaat tot aanvaardbare waarden wilt terugbrengen, moet de landbouw worden opgedoekt, maar dat zal niet gebeuren. Overigens komt veel stikstof ook via kwel in het grond- en oppervlakte- water terecht.

Perspectieven van de land- en tuinbouw

In de toekomst zullen veel kleine bedrijven moeten stoppen, grote bedrijven moeten groeien. Veel bedrijven gaan verbreden. Echter: de prijsstelling in de landbouw is bepalend voor wat er in Zeeuws-Vlaanderen gaat gebeuren; niet het klimaat. Klimaat speelt weliswaar een rol, maar de prijzen van landbouwproducten worden in de hele EU gelijk. De hamvraag is: kan men op den duur nog concurreren? Wij kunnen de watervoorziening verder verbeteren, maar of dat in financiële zin wel uitkan is onzeker. De kosten worden immers doorberekend aan de boeren. Hoe beter het gaat en hoe meer er verdiend wordt, hoe meer men dat wil. Als de landbouw in het gebied achteruitgaat zijn er minder opvolgers en krijg je grotere bedrijven, en die gaan minder risico’s nemen met hun producten. Dan krijg je meer granen en dat soort producten; die kun je immers met minder investeringen verbouwen.

Er is een voorstel om op de Axelse vlakte, ten zuiden van Axel, enkele honderden hectaren glastuinbouw te realiseren. Daar staan fabrieken die CO2 produceren; die

kan dan in de kassen gebruikt worden. Het zit in de planontwikkeling. Ze zitten wel verder van de veiling verwijderd dan Zuid-Beveland, en dat is een extra kostenpost.

102 Alterra-rapport 1132

Een visioen op de toekomst (2020)

Over 15 jaar ziet Zeeuws-Vlaanderen er als volgt uit. Het oostelijk deel blijft agrarisch. Deze grond zal altijd beboerd blijven worden. Men zal veel poot- aardappelen willen telen: dat zijn vrije producten zonder vastgestelde prijzen. Terneuzen breidt uit met meer industrie. In het westen komt meer recreatie – Cadzand zal een nieuwe impuls krijgen – maar ook natuurontwikkeling. Rond de Braakman is weinig toeristische potentie. Deze regio kan niet op tegen zon, zee en strand. In de Braakman is een bosgebied van 300 ha gepland. Het is een wat hogergelegen, brak gebied; daar hoort een ander peilgebied bij. Zeeuws-Vlaanderen is overigens een ‘moeilijk’ gebied. Het is geen deel van Vlaanderen, eigenlijk ook geen deel van Nederland; het is een soort overgangsgebied.

4.4 Provincie Noord-Brabant

4.4.1 De Noordwesthoek

Al in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw is door COLN-TNO een uitgebreide studie verricht naar de landbouwwaterbehoefte en de wateraanvoer in West-Brabant. In sommige polders in westelijk Noord-Brabant komen gebieden voor met brak grondwater (hoofdstuk 5). Gegevens over brak grondwater zijn schaars, maar kaarten met het chloridegehalte van het oppervlaktewater zijn wel beschikbaar (Hoogheemraadschap van West-Brabant, 2001). De verhoogde chloridegehaltes in de Oude Prinslandse polder en langs de west- en noordrand van de Noordwesthoek vallen op. Ditzelfde beeld van relatief hoge chloridegehaltes in het grondwater wordt gevonden in het noordwesten van dit deelgebied (Pebesma en De Kwaadsteniet, 1994). Dufour (1998) geeft informatie over de omvang van de zoutbelasting door kwel naar het oppervlaktewater. Langs de westrand van West-Brabant overtreft deze ruimschoots die in het Westland en het Groene Hart (bron: Droogtestudie).

Waterschap De Brabantse Delta is de afgelopen jaren nauw betrokken geweest bij de ontwikkelingen rond de Delta, omdat het daar groot belang bij heeft. Het water uit West-Brabant stroomt immers af via het Volkerak-Zoommeer; als daar iets met peilen gaat gebeuren heeft dat repercussies voor het waterschap. West-Brabant en een deel van Vlaanderen lozen water van dubieuze kwaliteit op het Volkerak- Zoommeer, waardoor een grote bijdrage wordt geleverd aan de vermesting van dit oppervlaktewater en het probleem rond de algen.

Toekomstige peilveranderingen op het Volkerak-Zoommeer kunnen voor het waterbeheer enorme consequenties hebben. Dit is op korte termijn al aan de orde, omdat in het kader van het project ‘Ruimte voor de Rivier’ niet alleen het Volkerak- Zoommeer maar de hele Delta in beeld is als berging voor hoge afvoeren van Rijn en Maas. Dat levert voor West-Brabant nogal wat problemen op, want als op zulke momenten het peil aanzienlijk stijgt stagneert de afwatering, terwijl onder dat soort omstandigheden waarschijnlijk ook vanuit West-Brabant hoge afvoeren zullen komen.

In Brabantse Delta moet wat betreft de beschikbaarheid van zoetwater onderscheid worden gemaakt tussen een relatief hooggelegen zandgebied en een laaggelegen kleigebied. Alles ten zuiden van ‘De naad van Brabant’, die ongeveer begrensd wordt door Tilburg, Breda, Roosendaal en Bergen op Zoom, is afhankelijk van de regen. Als deze in de zomer langdurig wegblijft, daalt de waterstand in de veelal gestuwde beken en wordt op een bepaald moment een verbod uitgevaardigd om dat water te gebruiken voor beregening. De kwaliteit van dat water is voor de landbouw doorgaans geen probleem. Dat wil niet zeggen dat het aan allerlei ecologische normen voldoet, maar het is goed geschikt voor landbouwkundig gebruik.

In West-Brabant heeft de droogte van 1976 tot problemen geleid, maar omdat toen al volop gewerkt werd aan de realisatie van het Volkerak-Zoommeer (in 1987), en beregening voor landbouw nog volop in ontwikkeling was, heeft dit niet geleid tot een herkenbaar maatregelprogramma. Men ging er waarschijnlijk van uit dat West- Brabant met de uitbreiding van beregening op de toekomst voorbereid zou zijn. In het zandgebied bestaan geen plannen om de situatie ingrijpend aan te passen. Zulke plannen zijn er vroeger wel eens geweest, bij de Mark en de Weerijs, maar die zijn van de baan. De afgelopen jaren zijn er wel stuwtjes bijgeplaatst, vooral hogerop, om het water langer vast te houden. Er is ook een internationaal project geweest om water te conserveren.

Bij Breda is sprake van een vrij scherpe overgang tussen een relatief steil zandgebied en een vlak kleigebied, met een lange afvoerweg met de nodige weerstand. In dat gebied, inclusief de Brabantse Wal, is er geen mogelijkheid om water toe te voeren. Men is daar aangewezen op grondwater, maar dat is aan strenge beperkingen onderhevig. Het ontstaan van een zoet Volkerak-Zoommeer in 1987 schiep extra mogelijkheden voor de zoetwatervoorziening. Er werd al water aangevoerd - de infrastructuur bestond al - maar opeens was er een ‘onbegrensde’ hoeveelheid water beschikbaar. Hierdoor ontstond in het beheersgebied van West-Brabant, in het stroomgebied van Mark en Vliet, dus een gegarandeerde zoetwatervoorziening.

De mondingen van de Dintel en de Steenbergsche Vliet liggen 5 km van elkaar verwijderd. Die twee rivieren zijn verbonden via een kanaal, het Mark-Vlietkanaal. Samen vormen zij één watersysteem, dat in open verbinding staat met het Volkerak. In principe kan er vanuit deze boezem dus ook water teruggehaald worden. Dat is nodig op het moment dat die beken geen water meer leveren: dan kan het peil van de Mark en de Vliet worden gehandhaafd door gebruik te maken van water uit het Volkerak.

In de praktijk is de waterinlaat vanuit het Volkerak-Zoommeer tijdens het tweede deel van het groeiseizoen geblokkeerd, want als het water nodig is zijn er te veel blauwalgen. Hier zijn al diverse oplossingen voor bedacht, maar er bestaat eigenlijk geen symptoombestrijding die echt werkt. Het watersysteem bevordert de vorming van blauwalgen. Het beleid is geen algenrijk water in het gebied in te laten, omdat dat veel nadelige effecten heeft. Alle inlaatpunten gaan dan dicht. Dat geldt niet alleen voor de mondingen van de Mark en de Vliet, maar ook voor de inlaten in de polders langs het Schelde-Rijnkanaal (de Eendracht) en voor twee inlaten bij Halsteren

104 Alterra-rapport 1132 (tegenover Tholen, aan de oostelijke oever) en Nieuw-Vossemeer, aan de

noordbocht van de Eendracht. Via de laatste twee punten is dan geen wateraanvoer mogelijk. In zulke situaties wordt getracht het peil in de polders enigszins op te zetten, waardoor water wordt geconserveerd.

Het waterschap ‘De Brabantse Delta’ heeft medio 2004 het ‘Draaiboek bestrijding algenoverlast vanuit Volkerak-Zoommeer’ vastgesteld. Doel is (1) het tegengaan van negatieve effecten van algenbloei in het Volkerak-Zoommeer bij waterinname uit het Volkerak in het Mark-Vlietsysteem bij Vliet en Dintel, en (2) ontwikkelen van maatregelen om inlaat van bruinrot via inlaatwater zoveel mogelijk te voorkomen. Bij deze nota hoort een openings- en sluitingsprotocol, dat is opgesteld in samenwerking met de andere waterschappen rondom het Volkerak-Zoommeer, zodat met hen een eenduidig inlaatbeleid wordt gevoerd. Van 1 juni tot en met 30 september wordt, ter voorkoming van algenoverlast bij de inlaten bij Vliet en Dintel, tweewekelijks op vier innamepunten bij Dintelsas, Benedensas en bij inlaat Binnenschelde/Zoommeer de waterkwaliteit geregistreerd en afvoeren gemeten. De waterkwaliteit wordt bepaald op basis van het NUT-pakket, inclusief chlorofyl-a, doorzicht en visueel aanwezige drijflagen. Onder kritieke omstandigheden (o.a. lage afvoeren) worden maatregelen getroffen ter voorkoming of beperking van negatieve effecten. Afhankelijk van peilen en afvoeren worden sluizen bij Dintelsas en Benedensas gemanipuleerd om de waterafvoer te verbeteren. Een vergelijkbaar protocol is opgesteld ter beperking van algenoverlast in de Heerenpolder en de Auvergnepolder. Dit beleid is afgestemd met het waterschap Zeeuwse Eilanden.

Elders kan het waterschap Maaswater inlaten, maar dit water is besmet met bruinrot. ’s Zomers is het water in 80% van de tijd van voldoende kwaliteit om de landbouw van water te voorzien. Maar als water moet worden ingelaten is het vaak besmet met blauwalg of bruinrot. Beleidsmatig is de keuze gemaakt: als het echt niet anders kan wordt onder zulke omstandigheden Maaswater ingelaten.

Zoetwatervoorziening wordt gezien als een taak van het waterschap. De kosten worden in beginsel met een omslag toegerekend aan al degenen die er gebruik van kunnen maken. Een kostentoedeling, privaatrechtelijk met een overeenkomst op basis van gebruik of nut van individuele gebruikers, is in principe mogelijk. De kosten van de gepleegde investeringen moeten wel voor de langere termijn zijn gedekt met inkomsten, dus ook als de voorziening niet meer of te weinig wordt gebruikt, of als bedrijfsopvolgers er geen behoefte meer aan hebben. Hieraan zitten dus risico’s en bezwaren. De voorziening wordt voor enkele afnemers al gauw te duur of het waterschap loopt het risico dat de investeringen niet voor de langere termijn met inkomsten kunnen worden betaald.