• No results found

Goede perspectieven voor hoogintensieve en hoogproductieve bedrijven met specifieke producten

De deelgebieden in de Delta zullen hun specifieke karakter naar verwachting ook de komende decennia behouden. De belangrijkste ontwikkelingen die effect zullen hebben op de land- en tuinbouw in de Delta zijn liberalisering van de wereldhandel, sociaal-economische ontwikkelingen, de prijsontwikkeling van fossiele brandstoffen, klimaatverandering en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen bieden zeker kansen voor de Delta, maar de land- en tuinbouw moeten voortdurend alert zijn op huidige en toekomstige trends, en hierop inspelen.

Bedrijven moeten zich meer gaan toeleggen op niches in de markt, speciale producten en op teelten waar Nederland sterk in is, zoals de vollegrondstuinbouw en de tuinbouw onder glas. Het relatief milde klimaat in de Delta kan beter worden benut: bepaalde producten kunnen eerder beschikbaar zijn dan elders. Ook de gunstige ligging ten opzichte van stedelijke agglomeraties biedt, gegeven toenemende transportkosten, nieuwe kansen voor lokaal geproduceerd voedsel. Door nieuwe samenwerkingsverbanden (zoals tussen akkerbouw en veehouderij) aan te gaan kunnen bedrijven flexibel op de hiervoor geschetste ontwikkelingen inspelen. Er zullen, gegeven de onvermijdelijke schaalvergroting en intensivering, door sommige typen bedrijven meer stringente eisen gesteld worden aan de zoetwatervoorziening: lage chloridegehaltes en permanente beschikbaarheid. Duurzame energie wordt in toenemende mate rendabel. De betekenis van zilte teelten (zgn. zoutwaterlandbouw) is vooralsnog marginaal; de markt is zeer klein en de kansen voor gunstige markten zijn gering.

De visie van het LEI wordt uitgewerkt in het hoofdstuk Effecten en mogelijkheden per

deelgebied (hoofdstuk 2). Hierin wordt een beeld geschetst van de land- en tuinbouw in

de Delta in 2030, met als belangrijkste aandachtspunten:

1. Het EU-toeslagsysteem zal voor de meeste gangbare akkerbouwgewassen worden ‘afgebouwd’.

2. Om in de toekomst voldoende inkomen te kunnen genereren, zullen de bedrijven in de akkerbouwsector aanzienlijk groter moeten zijn dan nu.

3. Ook in de melkveehouderijsector zal de recent ingezette liberalisering verder voortschrijden. Ook hier zal een verdere opschaling plaatsvinden.

4. De positie van Nederland in internationaal opzicht is relatief sterk in de bloembollensector, de boomkwekerij, de pootaardappelteelt en de glastuinbouw- sector (vooral in de bloemensector). Ook in 2030 zullen dit naar verwachting belangrijke sectoren zijn.

5. Wegens de Kaderrichtlijn Water worden strengere eisen gesteld aan de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betreft ook de eisen aan stikstof en fosfaat, die vanuit de land- en tuinbouw in het oppervlaktewater terechtkomen.

6. Energie is in de glastuinbouw een belangrijke kostenpost. De innovaties in de glastuinbouw om efficiënter met energie om te gaan (zoals aangepaste rassen, betere kasmaterialen, betere lichtbenutting) gaan snel. Of deze innovaties en verbeteringen op termijn de stijging van de energieprijzen kunnen volgen is de vraag. Het is niet onmogelijk dat dit niet lukt en dat de consument de noodzakelijk hogere prijzen niet kan of wil betalen. Dit betekent dat de opengrondstuinbouw in 2030 veel meer van belang kan zijn dan nu het geval is. 7. Energie zal over 25 jaar veel duurder zijn dan nu. Dit kan voor de land- en

tuinbouw ook mogelijkheden bieden. Mest afkomstig van veehouderijbedrijven vergisten, tezamen met snoeihout, afval uit de akkerbouwsector en akkerbouwverwerkende industrie, kan mogelijkheden bieden om het bedrijfsresultaat te verbeteren. Ook het telen van biomassa (bijv. wilgenteelt in korte omlopen, koolzaad, granen, maïs) kan op een dergelijke termijn mogelijkheden bieden. Feit blijft evenwel dat Nederland, door zijn relatief dichte bevolking en relatief intensieve manier van landbouw bedrijven, in het algemeen voor de productie van bio-energie beperkt van belang zal zijn. Voedselproductie

16 Alterra-rapport 1132 zal ook in de toekomst waarschijnlijk in Nederland meer profijt opleveren dan

bio-energieproductie. Mestvergisting tezamen met restproducten zal evenwel wel een optie zijn.

8. Door het duurder worden van transport (vanwege duurdere energie) zal lokaal geproduceerd voedsel waarschijnlijk een concurrentievoordeel krijgen.

Het overgrote deel van de land- en tuinbouwbedrijven zal een gezinsbedrijf zijn. Door de toegenomen schaalgrootte zullen dit wel veel meer samenwerkingsvormen zijn van meerdere gezinnen: bijvoorbeeld maatschappen van vader-zoon, twee broers, andere familieleden (neven) en (voormalige) medewerkers. Dit omdat ook in de nabije toekomst het waarschijnlijk niet mogelijk zal zijn om voor alle ingezette arbeid het CAO-loon te betalen. Bij dit proces zal ook meer en meer een ontkoppeling plaatsvinden tussen de eigendomssituatie van het bedrijf en de bedrijfsleiding. Familieleden en anderen kunnen bijvoorbeeld aandelen hebben in het landbouwbedrijf. Met de presentatie van zogenaamde ‘gidsmodellen’ wil LNV de discussie over de meest perspectiefvolle bedrijfsmodellen voor 2030 tussen betrokkenen in de Delta helpen faciliteren. In: Perspectiefrijke bedrijfsmodellen voor de

toekomst (hoofdstuk 3) worden zes gidsmodellen beschreven2. Het zijn bondig

geformuleerde (theoretische) bedrijfsmodellen, waaruit naar alle waarschijnlijkheid ook in de toekomst een adequaat inkomen gegenereerd kan worden. De gidsmodellen kunnen structuur geven aan discussies omtrent het perspectief van de land- en tuinbouw.

2 De kansen om zoutwatervis (bijvoorbeeld tong) in kustregio’s op land te kweken, worden, als

zevende gidsmodel, nader onderzocht door Wageningen UR. Dit betreft het project ‘Triple Fish’, uitgewerkt in het kader van het zogenaamde transdisciplinaire Kennissprong ‘Zilte Zoom’; http://www.ziltezoom.wur.nl ).

De gidsmodellen (veelbelovende agrarische bedrijfsvormen in de Delta in transitie)

A. Gemengd akkerbouw-opengrondstuinbouwbedrijf (150 ha). Zoetwater moet altijd beschik- baar zijn.

B. Akkerbouwbedrijf met bedrijfsverbreding (80 ha). Geen zoetwateraanvoer vereist. C. Akkerbouwbedrijf met intensieve opengrondsgroenteteelt (100 ha). Risico van stagnatie van

zoetwateraanvoer is nauwelijks aanvaardbaar.

D. Akkerbouwbedrijf met een gewoon akkerbouwbouwplan, maar waar veel meer dan nu

geproduceerd wordt voor de melkveehouderij en intensieve veehouderij (200 ha). Geen

zoetwateraanvoer vereist.

E. Melkveebedrijf met 125 melkkoeien (80 ha). Onder normale omstandigheden hoeft de afwezigheid van zoetwater geen probleem te zijn. Bij extremere omstandigheden en erg droge perioden in het groeiseizoen kan beregening noodzakelijk zijn om voldoende ruwvoer voor de winterperiode te kunnen produceren.

Aandachtspunten

- Globalisering en liberalisering hebben van alle factoren de grootste invloed op de ontwikkeling van de land- en tuinbouw in de Delta.

- Gegeven de stedelijke agglomeraties rond de Delta en de steeds toenemende transportkosten zal lokaal geproduceerd voedsel concurrerend kunnen zijn. - Ook in een toekomstige Delta is plaats voor bedrijven die het kunnen stellen

zonder aanvoer van zoetwater, naast bedrijven waar continue beschikbaarheid van zoetwater van levensbelang is.

- De locaties van toekomstige bedrijven zullen op zijn minst mede ingegeven moeten zijn volgens uitgangspunten die zijn neergelegd in Water als Ordenend Principe.

1.3.3 Perspectieven voor land- en tuinbouw rond Volkerak-Zoommeer