• No results found

III Waterbeheer

4 De huidige zoetwatersituatie in de Zuidwestelijke Delta L.C.P.M Stuyt (Alterra)

4.2 Provincie Zuid-Holland

4.4.2 Het Volkerak-Zoommeer

Het Volkerak-Zoommeer, het derde grootste zoetwatermeer van Nederland, is een zoetwatersysteem dat in 1987 ontstond na voltooiing van de Oesterdam en de Philipsdam. Het bevindt zich in het noordoosten van de Delta tussen het Hollands

Diep, het Grevelingenmeer en de Oosterschelde, op het grensgebied van de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant (figuur 4.11).

Figuur 4.11. Het Volkerak-Zoommeer (bron: www.volkerakzoommeer.nl).

Geografisch gezien bestaat het zoetwatersysteem uit twee meren die zijn verbonden door het Schelde-Rijnkanaal (vroeger: de Eendracht). Het Volkerak-Zoommeer omvat de volgende wateren: Volkerak, Klein Zoommeer, Krammer, de Eendracht en het Schelde-Rijnkanaal. Het Krammer-Volkerak was oorspronkelijk een getijdengeul, omringd door een ondiep intergetijdengebied met slikken en schorren. Deze zijn vandaag de dag ook nog aanwezig, ondanks de afwezigheid van de getijbeweging. Het Zoommeer was een onderdeel van de Kom van de Oosterschelde, een slikkengebied dat doorsneden was door een diepere geul aan de noordkant van het Zoommeer.

De problemen rond vermesting en blauwalgen

Vóór de vorming van het Volkerak-Zoommeer, in 1987, was de kwaliteit van het oppervlaktewater slecht. Zeker tot het eind van de jaren 70 van de vorige eeuw waren er in de zomer perioden met zuurstofloos water. Bovendien was er ook toen sprake van verzilting van de rivieren. In droge zomers was er uiteraard geen waterafvoer vanaf de hooggelegen zandgebieden; er was alleen zoutwater aan de kant van het Volkerak. Maaswater was wel beschikbaar, maar dat was zuurstofloos. Er is toen een hele tijd nagedacht of er zout-, of zuurstofloos water moest worden ingelaten. In 1976 is er niets gedaan en is zoutwater tot bijna aan Breda gekomen.

106 Alterra-rapport 1132 Een belangrijk deel van de problemen van het Volkerak-Zoommeer wordt

veroorzaakt door de vermesting via de Brabantse riviertjes. Men was zich van dit risico bewust. Het beleid van het Rijk is toen ook geweest om het Volkerak- Zoommeer zoveel mogelijk te isoleren van de grote rivieren. Die mochten er niet in afvoeren, vanwege de vervuiling die ze in het systeem zouden brengen. Voor de Mark en de Vliet waren er uiteraard geen andere opties. De vervuiling via Mark en Vliet werd zoveel mogelijk tegen te gaan door die riviertjes grondig te saneren. Dat is ook op grote schaal gebeurd. Bij de saneringen werden de puntbronnen, in de vorm van de lozing van gezuiverd afvalwater, zoveel mogelijk gestopt.

In Vlaanderen vonden ook nog effluentlozingen plaats zonder fosfaatverwijdering. Daar heeft men getracht vooral de fosfaten terug te dringen om het watersysteem van het Volkerak-Zoommeer goed te kunnen houden. Bovendien is gekozen voor actief biologisch beheer van het meer, met eilandjes en rietaanplant. Er is voor tientallen miljoenen aan infrastructuur voor de ecologie gecreëerd: eilandjes, paaiplaatsen voor vis. In die periode werd heel veel heil verwacht van actief biologisch beheer, zoals was gelukt in een paar kleine zwemplasjes in Holland. Daarbij moest natuurlijk wel de nutriëntenlast omlaag worden gebracht, maar niet zo veel als men daarvoor dacht. De gedachte was, dat je dan met het oogsten van vis en planten een stabiel, helder systeem kon creëren.

Er is zwaar ingezet op deze plannen en flink geïnvesteerd. Rijkswaterstaat heeft alle eilandjes aangelegd. De provincie Noord-Brabant heeft een fors aantal effluenten afgekoppeld. Op die manier kon de fosfaatvracht van de Mark en de Vliet met 30- 40% worden gereduceerd; dat was niet onaanzienlijk. In Vlaanderen is de fosfaatverwijdering versneld gerealiseerd. Alle partijen, inclusief Rijkswaterstaat, hebben hun uiterste best gedaan.

Alle ingrepen hebben aanvankelijk ook succes gehad. Een paar jaar lang is het water van het Volkerak-Zoommeer mooi helder geweest. Iedereen was toen heel tevreden: dit was nu echt een mooi voorbeeld van integraal waterbeheer. Alle partijen hadden hun steentje bijgedragen en het zag er ook goed uit. Maar helaas, algen zijn hier eigenlijk altijd op kleine schaal aanwezig geweest. Geleidelijk is de overlast erger geworden en vanaf 1996 is het een probleem. De attitude was voor die tijd: ‘Als we echt ons best doen kunnen we die algenpopulatie wel de kop in drukken.’ Daarna begon iedereen in te zien dat het niet goed ging. Er kwamen klachten, aanvankelijk van watersporters, later van gemeentes die bouwplannen hadden aan het water. De druppel die de emmer deed overlopen was de situatie in 2002, toen 5000 vogels stierven in een gebied dat was aangewezen als habitatgebied.

Een vergelijking tussen de periode voor 1987 en nu is moeilijk. De landbouw heeft zich er al eeuwen op ingesteld, dat zoetwater lang niet altijd op het juiste moment beschikbaar is. Men rekende er dus ook niet op en teelde tarwe, bieten en aardappelen. De landbouw in de deelgebieden rondom het Volkerak-Zoommeer heeft zich echter in de richting van een gevoelige zoetwaterteelt ontwikkeld, omdat een aantal jaren voldoende zoetwater beschikbaar is geweest. De vraag naar zoetwater voor de landbouw is hierdoor in de zomermaanden en droge perioden

toegenomen. Omgekeerd, kon deze toegenomen vraag alleen ontstaan doordat men overschakelde op teelten die meer zoetwater nodig hebben. Dankzij de beschikbaarheid van zoetwater is de fruitteelt opgekomen en worden bloembollen gekweekt. Nu agrariërs gewend zijn geraakt aan gestage aanvoer van zoetwater is er in feite een nieuw probleem gecreëerd.

Het is overigens de vraag of dit ‘verworven recht’ van de landbouw door de waterbeheerder ook in de toekomst onvoorwaardelijk gehonoreerd zou moeten worden. Indien de levering van zoetwater door een waterschap als bedrijfsrisico wordt gezien, zou in termen van faalkansen in beeld gebracht kunnen worden welke waterdiensten door beheerders al dan niet geleverd kunnen worden, en tegen welke prijs. Op dit moment wordt hier door de waterbeheerders echter nauwelijks inzicht in gegeven. Dat kunnen ze ook lang niet altijd, al was het alleen maar omdat zij de verschillende termen van de waterbalans in hun peilgebieden in veel gevallen slechts bij benadering blijken te kennen. Dit is nog in mindere mate het geval naarmate de noodzaak daartoe nauwelijks aanwezig is, te weten als zoetwater in voldoende mate beschikbaar is. Een waterschap is overigens geen ‘leverancier’ van zoetwater, maar kan in sturende zin optreden door wateraanvoer, vooropgesteld dat zoetwater in zijn beheersgebied beschikbaar is.

Nu is er de langetermijnvisie, de Integrale Visie Deltawateren (IVD). In 2003 is Rijkswaterstaat met zijn verkenningenstudie gekomen. Daar kwam als enige oplossing uit: het Volkerak-Zoommeer weer zout maken. Dat leidde tot een enorm schrikeffect, vooral bij de landbouw. Nu zitten we in de fase van de plan- studie/MER, waarbij alle opties alsnog open zijn. Een punt van discussie is de locatie van zo’n groot zoetwaterbekken, dicht bij zee, met een stijgende zeespiegel. Zoiets kun je nog wel een tijdje volhouden, maar de op de lange termijn is dat toch moeilijk verdedigbaar.

De ontwikkeling van de waterkwaliteit van het Volkerak-Zoommeer in de richting van minder nutriënten verloopt uiterst moeizaam. De fosfaatvracht is de grootste veroorzaker van de vermesting, die neemt voorlopig niet af, zo wordt door iedereen voorspeld. Daar komt bij dat de mariene bodem van het Volkerak-Zoommeer zelf ook fosfaten levert. Het RIKZ heeft aangetoond dat vanuit het Brabantse achterland weliswaar veel fosfaat wordt aangevoerd, maar dat de bodem van het meer daar ongeveer evenveel aan toevoegt. Het komt met de zoute kwel naar boven; zoetwater op een mariene bodem leidt tot chemische processen waarbij de fosfaten in oplossing komen. Op dit moment is niet bekend hoe lang dit proces nog zal doorgaan.

Na 1987 komt zoetwater beschikbaar in het nieuwe randmeer Volkerak-Zoommeer. Er worden wateraanvoerplannen ontwikkeld voor Tholen en St. Philipsland (in twee stappen), voor de Reigersbergsche Polder van Zuid-Beveland en voor Schouwen- Duiveland. Op Schouwen-Duiveland zijn de plannen al in een vroeg stadium afgestemd, vanwege de te hoge kosten.

Het Volkerak-Zoommeer (VZM) is voor de omliggende deelgebieden de belangrijkste zoetwaterbron. De mogelijkheden tot peilhandhaving door het

108 Alterra-rapport 1132 waterschap zijn afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid water. Veel zomerpeilen

kunnen alleen gerealiseerd worden als voldoende zoetwater geleverd kan worden uit het Volkerak-Zoommeer als zoetwaterbron.

Wordingsgeschiedenis van het Volkerak-Zoommeer

Karakteristiek voor het Volkerak-Zoommeer is de variatie in hoogteligging. Er zijn grote oppervlakten van zowel hooggelegen gorzen als laaggelegen voormalige slikken en zowel grote oppervlakten van ondiep water als van diep tot zeer diep water. Deze variatie zorgt voor een zeer divers systeem, samen met de beheersvormen van de buitendijkse gronden, de aangelegde eilandjes en de zones met rustig water achter de vooroeververdedigingen. Deze omstandigheden bieden mogelijkheden voor de ontwikkeling van een soortenrijke natuur (Bax, 2003). Enkele cijfers zijn te vinden in tabel 4.2.

Tabel 4.2. Mogelijkheden voor de ontwikkeling van een soortenrijke natuur (bron: RIZA)

Het Volkerak-Zoommeer is in twee fasen tot stand gekomen. Het Krammer- Volkerak en het Zoommeer werden van de Oosterschelde gescheiden. Eerst zijn de Grevelingendam (1965) en de Volkerakdam en -sluizen (1970) gebouwd. In de tweede fase zijn compartimenteringswerken uitgevoerd. Redenen hiervoor waren: 1. het waarborgen van een voldoende hoge getijslag op de Oosterschelde na de

totstandkoming van de stormvloedkering,

2. het garanderen van een getijvrije scheepvaartroute tussen Rotterdam en Antwerpen en

3. het tegemoet komen aan de zoetwatervraag voor de landbouw in omringende gebieden.

De compartimenteringsdammen zijn de Markiezaatskade (1983), de Oesterdam (1986) en de Philipsdam (1987). In de Philipsdam (Krammersluizen) en Oesterdam (Bergsediepsluis) liggen sluizen met een zoet-zout-scheidingssysteem om zout- indringing op het meer te voorkomen. Andere sluizen zijn de Kreekraksluizen (scheepvaartovergang richting Antwerpen), de Bathse Spuisluis (spuimogelijkheid op de Westerschelde) en sluizen aan de mondingen van de Brabantse rivieren Steenbergse Vliet en Dintel.

Zoetwaterfunctie

Na de afsluiting in 1987 werd het meer doorgespoeld met water uit het Hollandsch Diep en na een jaar was het Volkerak-Zoommeer zoet. Het nieuwe Volkerak- Zoommeer werd aldus ontzilt (chloridegehalte <450 mg/l) en kreeg een zoetwaterfunctie. De eerste jaren was het water uitzonderlijk helder, maar vanaf 1992 werd het doorzicht steeds minder door de toename van blauwalgen en de laatste jaren zijn drijflagen van blauwalgen een terugkerend en steeds erger wordend verschijnsel. Gegevens omtrent de regio’s die voor hun zoetwatervoorziening

Volkerak Zoommeer

totale oppervlakte (ha) 6345 1800

oppervlakte water (ha) 4570 1580

oppervlakte drooggevallen gronden (ha) 1775 220

gemiddelde diepte (m) 5,2 5,2

afhankelijk zijn van aanvoer via het Volkerak-Zoommeer zijn ondergebracht in tabel 4.3.

Tabel 4.3. Regio’s die voor hun zoetwatervoorziening afhankelijk zijn van aanvoer via het Volkerak-Zoommeer (Royal Haskoning, 2004).

Voorzieningsgebied Zoetwatervraag (max.) Inlaatpunt(en)

1 Tholen 9200 ha, 1,5 mm/d 4 × Eendracht

2 St Philipsland 1900 ha, 1,5 mm/d 1 × Eendracht 3 Reigersbergse Polder 1000 ha, 3,3 mm/d 1 × Bathse Spuikanaal 4 Oost-Flakkee 3000 ha, 3 mm/d 3 ×Volkerak-Zoommeer

1 × Haringvliet 5 Polders Nieuw-Vossemeer en Auvergne 8000 ha, 3 mm/d 3 × Eendracht

De waterbalans van het Volkerak-Zoommeer is samengevat in tabel 4.4. Uit deze tabel blijkt dat er relatief weinig water uit het Hollands Diep op het Volkerak- Zoommeer wordt ingelaten, en veel water uit de Brabantse rivieren Mark, Dintel, Steenbergse en Roosendaalse Vliet. Het stroomgebied van deze rivieren is 165 000 ha, voornamelijk landbouwgebied. De restterm van de waterbalans is aanzienlijk; deze bestaat voor een groot deel uit polderlozingen. Het water van het Volkerak- Zoommeer wordt in het voorjaar gebruikt tot en met omstreeks juni. Het water wordt ingelaten voor hogere zomerstreefpeilen en voor beregening (De Putter, 2002).

Tabel 4.4. Langjarig gemiddelde (1990-1996) waterbalans van het Volkerak-Zoommeer. De aanvoer via de Zoom en de Steenbergse Vliet, alsmede polderlozingen worden gerekend tot de ‘rest’-term (De Putter, 2002). De geclaimde debieten voor neerslag en verdamping zijn opmerkelijk omdat de jaarlijkse gemiddelde neerslag de jaarlijkse gemiddelde verdamping overtreft.

Aanvoer Debiet (m3/s) Afvoer Debiet (m3/s)

inlaat Volkeraksluizen 7,0 Krammersluizen -8,4

Volkerakschutsluizen 2,5 Bathse spuisluis -12,3 Dintel, Steenbergse Vliet 9,6 Kreekraksluizen -4,3

neerslag 1,0 Verdamping -1,7

restterm (o.a. polderlozingen) 5,6

26,7 -26,7

De afwatering naar het Volkerak-Zoommeer is afkomstig uit de volgende bronnen: Goeree-Overflakkee 5 320 ha (3,4%), West-Brabant 104 300 ha (65,4%), België 44 300 ha (27,8%), en Tholen 5 395 ha (3,4%). De totale afwaterende oppervlakte bedraagt 159 500 ha.

Levering van zoetwater was niet de voornaamste en enige functie van het Volkerak- Zoommeer. Het beheer van het systeem is gericht op het garanderen van: vrije doorgang voor de scheepvaart, waterberging, minimalisatie van de inlaat van vervuild water, behoud van een lage chloride-concentratie en een goede afwatering van Dintel en Vliet (Van Rooij en Groen, 1996). Het beheer bestaat uit een peilbeheer en een doorspoelbeheer. Het peilbeheer is erop gericht om het waterpeil van het Volkerak- Zoommeer tussen 10 cm – NAP en 15 cm + NAP te houden, exclusief op- en afwaaiing. Het doorspoelbeheer is erop gericht om de chloridenorm van 450 mg/l op het Volkerak-Zoommeer niet te overschrijden. Vooral in droge periodes, wanneer de

110 Alterra-rapport 1132 Dintel en de Steenbergse Vliet geen water afvoeren, wordt er extra water uit het

Hollands Diep ingelaten (De Putter, 2002).

De aanvoer van zoetwater naar het Volkerak-Zoommeer kan op de lange termijn structureel in het gedrang komen, doordat de zomerafvoeren van de Dintel en de Rijn gaandeweg lager worden. Op basis van de dagwaarden van de afvoer van de Rijn bij Lobith in de periode 1901-2000 is geïnventariseerd hoe vaak lage Rijnafvoeren voorkomen. Uit gegevens van Rijkswaterstaat blijkt dat een periode van langer dan tien dagen waarin de afvoer aaneengesloten lager is dan 1100 m3/s gemiddeld één

keer per 1,3 jaar voorkwam. Gemiddeld tweekeer per jaar duurde een periode met een afvoer beneden 1500 m3/s langer dan 15 dagen, en gedurende 40% van de tijd

was de dagwaarde van de afvoer bij Lobith lager dan 1750 m3/s. Bij

klimaatverandering zullen deze lage afvoeren vaker voorkomen: het KNMI voorspelt tussen nu en 2050 een afname qua volume tussen 2,5 en 17% (tabel 4.5). Wegens het Kierbesluit zal er na 2008 structureel minder zoetwater beschikbaar zijn voor het Volkerak-Zoommeer, hoeveel minder is echter nog niet bekend.

Tabel 4.5. Trends in enkele relevante klimaatparameters tot 2050 (bron: KNMI)

Lage

Schatting Centrale schatting Hoge schatting Extreem droog

Temperatuur (°C) 0,5 1,0 2,0 2,0

Zeespiegel (cm + NAP) 10 25 45 45

Neerslag (zomer) (%) 1 1,5 3 15

Verdamping (zomer) (%) 2 3,5 7 19

afvoer grote rivieren (zomer) (%) 2,5 5 10 17

Waterkwaliteit en ecologie

Voor het Volkerak-Zoommeer is een korte- en een langetermijn streefbeeld geformuleerd. Het korte termijn streefbeeld (2010) luidt: ‘Het Volkerak-Zoommeer is een helder, schoon zoetwaterbekken, gekenmerkt door een rijkdom aan waterplanten, een goed ontwikkelde, brede en vegetatierijke ondiepe oeverzone en de aanwezigheid van een evenwichtige snoek-zeeltgemeenschap.’ Het lange termijn (2035) streefbeeld luidt: ‘Het Volkerak-Zoommeer is een duurzaam functionerend ecosysteem met een hoge mate van zelfregulatie.’ (Projectteam Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer, 2003). Door het optreden van de jaarlijkse blauwalgenbloei is inmiddels gerede twijfel gerezen aan de haalbaarheid van de streefbeelden. De waterkwaliteit van het Volkerak-Zoommeer is sinds de afsluiting gaandeweg verslechterd. Op het gebied van de nutriëntenhuishouding, doorzicht en microverontreinigingen hebben zich de volgende ontwikkelingen voorgedaan:

– Nutriëntenhuishouding. Het Volkerak-Zoommeer is een eutroof meer. De

stikstofconcentraties (meestal boven 4 mg/l) en fosfaatconcentraties (ongeveer 0,15 mg/l) waren al hoog vóór de afsluiting een feit was. Na de afsluiting is de verblijftijd van het water sterk toegenomen waardoor de negatieve gevolgen van hoge nutriëntenconcentraties de kop opstaken. Nitraten worden voornamelijk door de Brabantse rivieren aangevoerd, terwijl het merendeel van de fosfaten vanuit het Hollands Diep worden aangevoerd (Tosserams et al., 2000).

– Doorzicht. Vanaf de afsluiting in 1987 steeg het doorzicht in het Volkerak-

Zoommeer tot 6 m in 1990; vervolgens daalde het doorzicht voortdurend: in 1999 was het doorzicht slechts 0,9 m (Tosserams et al., 2000).

– Microverontreinigingen. De grootste problemen worden veroorzaakt door cadmium,

koper, nikkel, kwik, PCB’s, enkele PAK’s en bestrijdingsmiddelen. Deze stoffen worden aangevoerd door vervuild sub uit het Hollands Diep en de Dintel. Sinds de afsluiting is de kwaliteit van het slib nauwelijks verbeterd. Voor nikkel, lindaan en PAK en in mindere mate cadmium worden de grenswaarden in zwevend stof betrekkelijk vaak overschreden. In het algemeen is er een dalende trend in de concentraties microverontreinigingen te zien. De waterbodems worden als matig verontreinigd geclassificeerd (klasse 2). Cadmium vormt een risico voor de driehoeksmossel, kwik en DDT voor de aal. Deze drie stoffen vormen hiermee een ontoelaatbaar risico voor het zoete ecosysteem.

– Waterbodem. De bodem van het Volkerak-Zoommeer is ook vervuild, maar dit was

ook al het geval voor de totstandkoming van de Philipsdam. De bodem achter de Volkeraksluizen is het meest vervuild en wordt schoner naar het westen en het Zoommeer toe.

De afsluiting van het Volkerak-Zoommeer en de bijbehorende water- kwaliteitsaspecten hebben ook grote invloed gehad op de ecologische ontwikkelingen van het meer (Tosserams et al., 2000):

– Voorjaarsbloei van zoetwateralgen vanaf 1988. Na 1990 nam het chlorofyl-a-gehalte

(een maat voor de hoeveelheid fytoplankton) ook in de zomer toe. In het Zoommeer was deze toename het grootst, in het westelijke Krammer-Volkerak het kleinst. Vanaf 1994 trad de eerste blauwalgenbloei op. De sterfte van 5000 vogels in september 2002 en de overlast in Ooltgensplaat tijdens de zomer van 2002 wijzen op de zeer ernstige gevolgen van de explosieve ontwikkeling van de blauwalgen.

– Opkomst en neergang van een weelderige onderwatervegetatie. Tussen 1987 en 1992

ontstond een zeer rijke en gevarieerde onderwatervegetatie; deze is na 1992 in omvang teruggelopen.

– Opkomst driehoeksmossel. Met name in de diepere delen van het Volkerak-

Zoommeer hebben driehoekmosselen zich goed kunnen ontwikkelen op oude schelpen.

– Verandering in vissoortensamenstelling. Zoutwatersoorten zoals haring en tong bleven

tot 1994 aanwezig. In het begin waren vooral snoekbaars en baars dominante zoetwatervissen. In de loop van de tijd is daar onder andere de bodemwoelende brasem bijgekomen.

– Verandering van de vogelstand. De vogelstand is niet verslechterd. Doordat bepaalde

slikken permanent drooggevallen zijn, zijn de foerageergebieden van steltlopers verdwenen. Voor de waterplantetende en bodemfauna etende vogels is de ontzilting positief geweest. Er zijn 14 vogelsoorten aanwezig die van internationale betekenis zijn.

Gaandeweg ontwikkelt zich in het Volkerak-Zoommeer ‘s zomers vanaf eind juni een probleem rond blauwalgen. Dit probleem betekent dat sinds 2003 aan de Brabantse en Zeeuwse kant vanaf omstreeks eind juni geen inname van zoetwater

112 Alterra-rapport 1132 meer mogelijk is. Veel agrariërs betwijfelen overigens of blauwalgen in zoetwater

schadelijk zijn voor de ontwikkeling van hun gewassen. Op dit moment is daar nog geen objectief criterium voor vastgesteld. Tot 2003 werd structureel water uit het Volkerak-Zoommeer ingelaten en was bekend dat er blauwalgen in dit water zaten. Tot dat moment stond het probleem echter nog niet op de politieke agenda.

De meeste blauwalgen in het Volkerak-Zoommeer ontwikkelen zich nu bovenin in de Krammer, doordat daar de Brabantse riviertjes voedingsstoffen aanvoeren. Bij Flakkee zijn enkele locaties met veel overlast, voornamelijk in ‘dode hoeken’ van het water waar weinig verversing is. Verversing is ’s zomers een structureel probleem: er is meestal te weinig water en de spuicapaciteit is limiterend. De blauwalgen vormen een grote economische schadepost voor de bedrijven die bij hun bedrijfsvoering op zoetwatergebruik met hun investeringen hebben geanticipeerd.

Het waterschap wil, vanwege zijn waterkwaliteitstaak, geen zoetwater in de polders inlaten zodra er een teveel aan toxische blauwalgen in het buitenwater voorkomt. Sinds 2003 is dit elk jaar het geval geweest.

In de Planstudie Volkerak-Zoommeer worden de volgende toekomstmogelijkheden van het beheer van het Volkerak-Zoommeer onderzocht:

1. doorspoelen met zoetwater, hetgeen neerkomt op voortzetting van de huidige situatie, zij het met aanpassingen,

2. biologische beheersmaatregelen,

3. de ontwikkeling van brakke estuariene dynamiek op het Volkerak-Zoommeer, in twee stappen: verzilting met een vast peil tot 2015 en daarna, indien mogelijk, 4. invoering van meer dynamiek, door middel van een variabel peil.

De resultaten van de planstudie zullen in 2006 bekend zijn.

Literatuur

Bax, F., 2003. Zoutstratificatie in de noordelijke tak van de Oosterschelde: hoe gingen zoet en zout vroeger samen? Afstudeerscriptie Wageningen Univer- siteit/Werkdocument RIKZ/OS/2003.819.x.

Dufour, F.C., 1998. Grondwater in Nederland. TNO, Delft.