• No results found

De kracht en zelfstandigheid van de markegenootschappen in Nederland en het beheer van de collectieve gronden, blijkt uit het feit dat pas tegen het einde van de negentiende eeuw de verschillende markewetten op grote schaal werden uitgevoerd. De wet van 10 mei 1886, St. 104

“houdende bepalingen ter bevordering van de verdeeling van markegronden”, bezegelde uiteindelijk

437

Venema, De Hoge Veluwe (1933) 29-31 en Van der Woud (1987), 223.

438 Van der Woud (1987), 223-224 en Jacob van Lennep in Mak en Mathijsen (2000), 203-204.

439

De Jonge et al. (2007), 125.

440

Bieleman (1995), 133 en Gelderse Maatschappij van Landbouw (1848), 1-41.

441 Bieleman (1995), 134.

442

113 toch het einde van de collectieve gronden in Nederland.443 Ook het gebrek aan mest, kolonisten, infrastructurele ontsluiting, juridische helderheid en landbouwkundige kennis zorgden ervoor dat de markeverdelingen pas tegen het einde van de negentiende eeuw landelijk waren voltooid.444

De grond kon door de wetswijziging vanaf 1886 al met instemming van één markegenoot worden verdeeld of verkocht. Dit bevorderde de ontginningssnelheid van woeste gronden door heel Nederland.445 In Noord-Brabant en Limburg waren de gemeenschappelijke gronden al in de Franse Tijd verdeeld omdat zij toen in handen van gemeenten vielen (zie hoofdstuk 1). Overigens was bij het ingaan van de Wet in 1886 al veel woeste en gemeenschappelijke grond in Nederland verdeeld: in 1840 bezaten particulieren al meer woeste grond dan gemeenten en marken gezamenlijk.446

De gevolgen van de markescheidingen waren groot: eigenaren van geprivatiseerde percelen eisten opname in een infrastructuur. Deze ingrepen en ontsluitingen leidden tot bevordering van de communicatie op het platteland. Het streven naar meer economische ontwikkeling veroorzaakte via de markeverdelingswetten een grote verandering in de bestaande ruimtelijke orde van de woeste gronden in Nederland.447

Afbeelding 45: uitzicht op de Emsterenk vanaf de Hanendorperweg, jaren 1940 (Se, digitale collectie).

4.4.2 Orde en handhaving in het Boerrecht van Emst

Na 1795 veranderde de bestuurspositie van de buurschappen. Veel van hun bestuurlijke taken werden door de gemeente Epe overgenomen. Zo werden de taken van de schouten en gezworenen van de Eper buurschappen geleidelijk aan gecentraliseerd naar de overkoepelende gemeente. In 1810 was, tijdens de inlijving bij Frankrijk, namelijk de gemeentelijke politie geïntroduceerd. Het hoofd van de politie werd de burgemeester (Maire), die de baas was van de eveneens nieuwe veldwachters (garde-champêtres). Na het herstel van de onafhankelijkheid in 1813 bleven deze verhoudingen in de gemeente Epe van kracht, alhoewel de Maire weer schout werd genoemd. Vanaf 1825 koos de Gouverneur van Gelderland de veldwachters per gemeente uit, die door de

burgemeester werden voorgedragen. De gemeente Epe en Oene had tot 1884 drie

443 Van der Woud (1987), 207.

444

Van der Woud (1987), 219.

445

Blok, De Jonge et al., dl. 13 (1977), 261.

446 Blok, De Jonge et al., dl. 13 (1977), 261 en Gmeling en Mansholt (1913), 230.

447

114 gemeenteveldwachters.448

Het werk van de gemeenteveldwachters was nadrukkelijk gericht op het toezicht op bos- en veldeigendommen en de opsporing van misdrijven. De naam veldwachter was in dit verband zeer illustratief, omdat zij hoofdzakelijk toezicht hielden op het veld. In de Franse tijd kregen de dorpen in de gemeente Epe daarnaast een nachtwacht aangesteld, die door de plaatselijk overheid werd betaald. Na 1813 moesten de dorpen de nachtwachten zelf betalen. Zij deden dit voor een groot gedeelte uit de verhuur van markegronden.449

Toch kende het boerrecht van Emst en Westendorp in de negentiende eeuw nog lange tijd een zekere mate van zelfbestuur. De lokale ordebewaring was voor een groot deel nog steeds in handen van de scheuter of schoter van het Boerrecht.In 1834 werden binnen de gemeente Epe nog zes scheuters genoemd, maar in een soortgelijke opgave van 1848 geen enkele. 450

De geërfden van de buurschap Emst schreven tot 1854 nog steeds hun afrekeningen op in het afrekeningenboek. Zij hielden hun eigen gebruiken in stand, ondanks alle politieke

veranderingen. Dat binnen de gemeente Epe het “oud gebruijck” nog steeds werd nageleefd en de bewoners erg begaan waren met het omgevingsbeheer, blijkt wel uit het feit dat er maar liefst zeventien onbezoldigde rijks- en gemeenteveldwachters in Epe actief waren, naast de drie veldwachters, twee jachtopzieners en de rijksveldwachter die door de Nederlandse Staat waren aangesteld.451 De onbezoldigde veldwachters werden, net als de betaalde veldwachters, op advies van de burgemeester voorgedragen door de Commissaris des Konings. In 1854 kenden onder meer het Vossenbroek (in opdracht van de eigenaar familie Van der Feltz) en de polder Emst-Epe nog onbezoldigde veldwachters.452

4.4.3 Aanpassingen in het boerrecht van Emst en Westendorp 1812-1854

Na afloop van de Franse periode kreeg de gilde of buurschap Emst en Westendorp te maken met de besproken markeverdelingswetten. Alhoewel er in het afrekeningenboek geen directe aanpassingen en reglementen staan die naar de politieke veranderingen verwijzen, blijkt uit de inkomsten en uitgaven en gebruikte terminologie dat er in de werking van het vertrouwde boerrecht gedurende deze periode het een en ander veranderde. Zo staat in het midden van het Boerboek een vermelding uit 1831 betreffende een besluit: “1831 op Paasmaandag is met het vollen Boerregt met

eenparigheid van stemmen besloten, dat wanneer het Morgengeld mogte worden uitgezet dat als dan den aafgegaan Boerrigter en den stijdelijken den Regenu daar van Elk half en half zullen genieten en Profijteeren.” 453 Het eeuwenoude morgengeld werd in het Afrekeningenboek van het boerrecht

meerdere malen genoemd en betrof een belastingbijdrage aan de dijkstoel voor de

waterschapkosten. De hoogte werd bepaald aan de hand van het aantal hoeves of de oppervlakte van het boerrecht. 454 Vanaf 1831 werd deze bijdrage verdeeld onder de boerrechter en stedelijke

448 Van den Bremen (1993), 23-25, 50. Elk van de drie grote dorpen Vaassen, Epe en Oene had een eigen gemeenteveldwachter.

449

Van den Bremen (1993), 16, 44. In 1813 werden de heerlijke rechten die tot 1795 hadden gegolden weer hersteld. Ook de afgeschafte tiendheffing werd weer geldig, maar werd afkoopbaar gemaakt (alhoewel pas in 1872 alle tiendsoorten afkoopbaar waren gesteld). Zie voor meer informatie Van der Woud (1987), 202. In het afrekeningenboek is geen betaling van de nachtwacht terug te vinden. De schoter werd echter wél betaald: waarschijnlijk voerde hij deze nachtelijk taak uit.

450 Van der Bremen (1993), 9, 15, 23-25.

451

Van den Bremen (1993), 26.

452

Van den Bremen (1993), 63-64.

453 SE, inv. nr. 1,510/197a , 30.

454

115 regenten van Emst en Westendorp.