• No results found

Het beheer en onderhoud van de wegen, bruggen en duikers was tot circa 1884 in handen van het Boerrecht en later de Commissie van Emst en Westendorp. De onderhoudstaken en

einverantwoordelijkheid werden echter al sinds halverwege de negentiende eeuw geleidelijk aan overgeheveld naar de Gemeente Epe, die onder meer voor de verharding van de belangrijkste wegen zorgde.

Een groot verschil met andere marken was dat Emst en Westendorp geen bos en bosbeheer kende: de enige ‘houtregels’ waren opgesteld voor het beheer van gemeenschappelijke

hakhoutbosjes op de velden en langs de wegen. De vele veldnamen in Emst verwijzen echter naar een bosrijk verleden van de marke Emst: Lobrink, Lohuizen en de vele –broek uitgangen hebben allen een bosverwijzing. Het is dus goed mogelijk dat, voor de nadruk op de enk-, broek- en veldgronden viel, een groot deel van de marke Emst uit bos bestond.

6.2 De werking van het boerrecht van Emst en Westendorp gekoppeld aan

de bestaande theorie

6.2.1 Toepassing van Ostroms ‘design-principles’ in Emst

Ostrom stelde naar aanleiding van Hardins’ tragedy of the commons een blauwdruk op waaraan een duurzaam functionerende common moest voldoen. Voldoet de gilde Emst en Westendorp aan deze voorwaarden om van een common te spreken?

1. Scherpe afbakening van het gebied

De gilde bestond uit de Emsterenk, het Emsterbroek, de weteringen met bijhorende dijken en leigraven, de gemene velden tussen de Grift en Nieuwe Weteringen, de groenlanden aan het beekje de Smallert, de heide en veengronden in het Wisselse, Witte en Woeste veen en overige gebruikte heidegronden. De heide en venen werden met doelen (palen en greppels) afgebakend; de

enkgronden met hekken, hagen en wallen en de broeklanden met hekken en weteringen. Alle gronden werden gemeenschappelijk beheerd of gebruikt. Het gebied van de buurschap Emst en Westendorp was daarmee inderdaad scherp afgebakend.

2. Scherpe afbakening van de gebruikersgroep

De gebruikersgroep van de verschillende landschapstypen bestond uit geërfden en inheemsen van het boerrecht Emst en Westendorp. Het onderscheid tussen beide groepen is niet geheel duidelijk en wordt in de meeste archiefstukken niet gemaakt. Voor beide groepen gold dat zij in het bezit waren of gebruik maakten van akkers op de Emsterenk, hooilanden in het Emsterbroek en/of dat zij hun schapen op de heide en venen op het boerwillekeur van Emst en Westendorp lieten grazen. Zelfs de keuters hadden recht om gebruik te maken van de heide en venen. Veel inwoners hadden een

aanschot (kleine kamp) op de gemeente, waarop zij vrij waren te zaaien en planten. Voor zover

bekend kende de gilde Emst en Westendorp geen waardelensysteem waarmee de afbakening van rechthebbenden werd geïnstitutionaliseerd. In het boerboek en afrekeningenboek werd echter

159 vooral het verschil tussen inheemsen en uitheemsen gemaakt: op die manier was de gebruikersgroep dus inderdaad scherp afgebakend.

3. Duidelijke regels voor het gebruik

Het gebruik van de gemeenschappelijk beheerde gronden kende duidelijke regels. Deze zijn in de vorm van artikelen in het boerboek opgetekend. Maar, al lang voor het op schrift zetten van de artikelen, waren deze regels in gebruik. Zij werden op schrift gezet omdat de naleving van de reglementen niet voldoende was. De regels gingen voornamelijk over de gebruiksvoorwaarden van de Emsterenk, het Emsterbroek, de gemeenschappelijk gebruikte velden, heide en venen. Emst en Westendorp had dus duidelijke regels voor het gebruik; deze waren in het boerboek vastgelegd. 4. Controlesysteem

In de gilde werden de regels gecontroleerd door de schoter en gezworenen, die overtredingen meldden aan de Boerrechter. De Boerrechter zag toe op het juist naleven van de artikelen en stond aan het hoofd van de gezworenen en schoter, die ‘in het veld’ controleerden of een ieder zich aan de afgesproken regels hield. De gilde kende dus een beheer- en controlesysteem dat bestond uit een Boerrechter, zes gezworenen en een schoter.

5. Sancties op het niet naleven van de gebruiksregels (genoemd bij 3)

Op het niet naleven van de gebruiksregels stonden sancties. Wanneer iemand door de schoter of gezworenen betrapt werd op overtredingen, kreeg deze van de boerrechter een geldboete opgelegd. Geschutte beesten, dat wil zeggen beesten die in afgesloten gebieden werden gepakt, werden in het schuthok gezet en konden pas na betaling van een boete door de eigenaar worden opgehaald. Wanneer een boete werd geweigerd, dan werd deze opgehoogd. Bij een tweede weigering werd een pand gehaald: mocht de “delinquent” hier nog steeds niet mee instemmen, dan werd de verdachte onder begeleiding van de Boerrechter en Schoter voorgeleid aan de Scholtus van het Scholtampt Epe of voor de Landdrost van de Veluwe gebracht. Emst en Westendorp had dus sancties op het niet naleven van de gebruiksregels in de vorm van boetes en pandinname.

6. Mechanismen voor het oplossen van problemen

Wanneer zich binnen het boerrecht van Emst en Westendorp problemen voordeden, dan kon er door inheemsen op betaling een extra schouw worden aangevraagd. Bij acuut gevaar door bijvoorbeeld hoogwater, werd door de Boerrechter, gezworenen en schoter een noodschouw gelopen. Bij het niet betalen van boetes werd er hulp van buiten ingeroepen. Voor inheemsen was dit de Scholtus van Epe; bij overtredingen van uitheemsen kon dit het betreffende “nabuirschap” zijn.

Indien de artikelen in het boerboek niet meer voldeden of wanneer er teveel regels werden overtreden, dan mochten er, mits het gehele boerrecht er met eenparigheid van stemmen mee instemde, reglementen worden toegevoegd. Van deze mogelijkheid is tussen 1722 en 1854 enkele malen gebruik gemaakt. Deze regels waren hoofdzakelijk gewijd aan het voorkomen van teveel illegale turfwinning. De gilde kende daarmee meerdere mechanismen voor het oplossen van problemen.

7. Een zeker mate van inspraak door de gebruikers

De boerrechter en zijn zes gezworenen werden bij stemming van het volledige boerrecht op de boerbank gekozen en bleven voor twee jaar in functie. Het boerrecht bestond uit alle geërfden van de gilde Emst en Westendorp: dit waren alle mensen die grond hadden in de buurschap. Maar ook de

160 overige inheemsen én armen werden in het boerrecht betrokken: van meerdere boeten diende een deel aan de armen (keuters) te worden gegeven. De gebruikers van de gilde Emst en Westendorp hadden daardoor een grote mate van inspraak in het boerrecht.

8. Volledige erkenning door een overheid; geen interventie van een centrale overheid die de verhoudingen binnen de institutie ernstig kan verstoren

Het boerrecht van Emst en Westendorp werd volgens eigen vermelding, net als de omringende buurschappen, erkend door het scholtambt Epe en de Landdrost van de Veluwe, dat wil zeggen de lokale en provinciale overheden. Zware overtreders konden zelfs naar de Landdrost worden doorgestuurd voor berechting. De centrale overheid had tot de Franse periode geen interventie in het boerrecht die de verhoudingen binnen de institutie ernstig konden verstoren. Tussen 1795 en 1814 was dit echter wel het geval: wetten legden de gildes in Nederland verdeling van de

gemeenschappelijk gebruikte gronden op. In deze periode is het afrekeningenboek van Emst en Westendorp wegens de politieke onrust nauwelijks bijgehouden. Tussen 1814 en 1841 werkte het afrekeningenboek van Boerrecht van Emst en Westendorp weer naar behoren, tot nieuwe wetten vanuit de landelijke overheid de gilde oplegde de gemeenschappelijk gebruikte gronden alsnog te verdelen. In 1848 werd een Commissie tot beheer van de buurschapsgronden van Emst opgericht, onder wier toeziend oog de gronden werden ontgonnen, verdeeld en verkocht. De gilde Emst en Westendorp kende in ieder geval tussen 1722 en 1854 dus een volledige erkenning, behalve ten tijde van de Franse periode.

De gilde van Emst en Westendorp voldeed, althans tussen 1722 en 1854, aan de design-principles van Ostrom: de gilde was dus een common. Het feit dat de gilde tot laat in de negentiende eeuw het beheer en gebruik van de gemeenschappelijke gronden in stand heeft weten te houden, getuigt van een redelijk grote resilience; een grote weerbaarheid tegen externe veranderingen. De regulering werd adequaat aangepast aan veranderende omstandigheden; zo werd in 1816 melding gemaakt van Theuniss Bloemhoff, die buiten de bepalingen turf plagde omdat de nieuwe verdelingswet (1810) volgens hem van kracht was. Het boerrecht maakte hem duidelijk dat juist de regels van het boerrecht en de landdrost van Veluwe werden gevolgd en hij dus illegaal bezig was: de artikelen in het boerboek werden vervolgens aangescherpt om meer van dit soort individuele excessen of

free-riding te voorkomen.596

596

161

6.2.2 Toepassing van de theorieën van De Moor in Emst

De Moor verricht veel onderzoek naar instituties voor collectieve actie en is het, net als Ostrom, niet eens met Hardin dat lokale collectieve gebruikssystemen op de lange termijn onvermijdelijk tot een tragedie leiden. De historische ontwikkeling van commons en het voortbestaan van vele instituties voor collectieve actie in West-Europa tonen volgens De Moor aan dat lange termijn-samenwerking mogelijk is. Voorwaarde is wel dat een ieder zich aan de regels houdt en de institutie weerbaarheid (Ostroms resilience) heeft.597

Het driedimensionale model van waaruit De Moor deze theorie uitlegt, biedt een

beoordelingscriterium om te kijken of een common, in dit geval de gilde van Emst en Westendorp, voldoet aan de lange-termijn interactie tussen de drie componenten CPR (gemeenschappelijke bron), CPI (gemeenschappelijke beheerders, institutie) en CPrR (gemeenschappelijk controlesysteem).598

Afbeelding 67 en tabel 12: het driedimensionale model van de Moor gekoppeld aan de gilde Emst en Westendorp.

Termen De Moor Gilde Emst en Westendorp Onderdelen CPR (gemeenschappelijke bron) Gemeenschappelijk gebruikte

en beheerde gronden

Emsterenk, Emsterbroek, heide, veen, veldgronden en waterlopen

CPI (gemeenschappelijke beheerders)

De gilde of buurschap Het boerrecht, de erfgenamen en inheemsen

CPrR (gemeenschappelijk controlesysteem)

Het Boerrecht Boerrechter, zes gezworenen en de schoter

Verbindingsfactoren Gilde Emst en Westendorp Onderdelen Utility (gebruik) Grote mate van

toegankelijkheid en contact tussen CPR (gemeensch. gebruikte gronden) en CPI (de gilde)

Inheemsen waren gegoed in Emsterbroek of op de Emsterenk en/of hadden toegang tot de

gemeenschappelijke veldgronden

Sustainability (duurzaamheid) Goede en langdurige interactie De boerrechter en gezworenen

597 De Moor (2010), 13.

598

162 tussen CPR (gemeensch.

gebruikte gronden) en CPI (het boerrecht).

moesten gegoed zijn op de Emsterenk of in het Emsterbroek Equity (betrokkenheid) Grote mate van betrokkenheid

tussen CPI (de gilde) en CprR (het boerrecht)

Erfgenamen, inheemsen en armen werden in grote mate betrokken bij het boerrecht, onder andere via de boerbank Resilience (weerbaarheid) Stabiele verhouding tussen

bron, beheer en

controlesysteem (CPR,CPI en CPrR)

Geen free-riding of

prisoner’s-dilemma; erkenning van het

boerrecht door landdrost Veluwe en mogelijkheid tot uitbreiden regels

Structurele factoren Gilde Emst en Westendorp Onderdelen Economische factoren Zelfvoorzienende buurschap;

afromingseconomie maar ook individuele inkomsten

Verkoop gilde-producten als plaggen, honing en wol. Ook inkomsten uit

grondverpachting Sociale factoren Sociale controle, binding door

het Boerrecht, kerk in Epe, beschermingsgarantie

Geld voor de armen, kermissen in Deventer en Epe

Politieke factoren Erkenning van het boerrecht door het landrecht van de Veluwe, de Veluwse dijkstoel , de gemeente Epe en nationale overheid

Kerkspraak van Epe, scholtus van Epe, landgericht van Veluwe

Aansluitend op bovenstaande model heeft De Moor een tweede model gemaakt waarin zij op basis van Hardins’ positieve en negatieve visie een structuur aan het commons-debat geeft. Als aanhanger van de positieve visie, is De Moor van mening dat commons een essentieel onderdeel van de

(plaatselijke) economie vormen in samenlevingen die niet worden gedomineerd door een sterk dominante staat of een sterk dominante vrije markt. Door de dynamische instelling functioneerden zij goed; de gelijke verdeling onder de gebruikers en de gelijke rechten houden de werking van een common in stand. Volgens deze visie wordt ontbinding niet veroorzaakt door free-riding of een

prisoner’s-dilemma, maar door sterke veranderingen in de structurele factoren.599

De interne stabiele werking van het Boerrecht (de interactie tussen CPR, CPI en CPrR ), kon de bedreigende overexploitatie van de illegale plaggen- en turfwinningen opvangen. Desondanks was de gilde niet bestand tegen de landelijk opgelegde politieke veranderingen, zoals de invoering van de markeverdelingswetten. De veranderende structurele factoren die in Emst voor de ontbinding van deze common hebben gezorgd, waren dan ook (externe) politieke omstandigheden. De overheid erkende het bestaan van marken niet meer en legde de verdeling van gemeenschappelijke gronden op.

Vòòr deze structurele verandering was er wellicht sprake van een licht prisoner’s-dilemma in de buurschap Emst en Westendorp. Het was een arme streek en elk individu werd, al naar gelang zijn eigen welvaart, verplicht om beperkt gebruik te maken van de plaggen die de gemeenschappelijke heide, velden en venen te bieden hadden. Ditzelfde gold voor de graasmogelijkheden op de enken en

599

163 broeken: ook hieraan waren regels verbonden. Toch mochten alle inheemsen wel hun schapen onbeperkt op de veldgronden laten grazen.

Uit de vergelijking van de gilde Emst en Westendorp met de theorieën van De Moor, blijkt dat de gilde volledig aan de voorwaarden van De Moor voldeed om van een common te spreken. De ondergang van de gilde werd veroorzaakt doordat een van de structurele factoren wegviel; een oorzaak die De Moor in haar positieve visie als hoofdoorzaak van het uiteenvallen van commons aanwees. Toch had de gilde in lichte mate te maken met free-riding (illegaal plaggensteken) en

prisoner’s-dilemma (arme streek).

6.2.3 Tragedy of the commons in Emst en Westendorp

In de twee voorafgaande subparagrafen is reeds dieper ingegaan op de theorieën van Ostrom en De Moor over de voorwaarden waaraan een common dient te voldoen. In publicaties van onder andere De Moor, Shaw-Taylor & De Warde en Van Zanden is de tragedy of the commons binnen marken besproken. Van Zanden richtte zich vooral op de marken in Gelderland ten oosten van de IJssel, terwijl De Moor en haar collegae overeenkomsten tussen marken door geheel Europa hebben bestudeerd. 600 In deze paragraaf wordt ingegaan op de ondergang van de commons: in hoeverre komt de tragedy of the commons- theorie, zoals deze in de publicaties van De Moor en Van Zanden uiteen is gezet, overeen met de praktijk in de gilde van Emst en Westendorp?