• No results found

Bos en varkens

4.3 Ontwikkelingen in het boerrecht van Emst en Westendorp tussen 1795 en 1812

4.3.1 Landelijke politieke veranderingen 1795-1812

Tot 1800 waren ontginningen die onvruchtbare grond tot bloei moesten brengen bijna nooit onderwerp van overheidspolitiek. Dit veranderde na de vorming van de Bataafse Republiek, toen er meer aandacht kwam voor grondeigendom en de politiek de sociale en economische baten met elkaar wilde verenigen.421 Zo hebben zowel Lodewijk Napoleon als Willem I en II tussen 1795 en 1848 meerdere wetsveranderingen aangenomen die de marken en buurschappen in Nederland opdroegen de gemeenschappelijke gronden in kleinere stukken op te splitsen en te verdelen onder nieuwe eigenaren. Op deze manier zouden de woeste gronden een productievere plaats in de economie en samenleving van het Koninkrijk krijgen.422

Deze ideeën begonnen met de initiatieven van Landbouwcommissaris Jan Kops. Onder zijn leiding werd er in 1800 een landbouwenquête en in 1805 een commissie opgestart die de functie van woeste gronden en plaggen verkenden en de mogelijkheden onderzochten tot ontginning van woeste gronden. De onderzoeksresultaten vormden een erkenning van de belangen van de marken, maar in 1806 was Kops toch van mening dat de overheid verdeling zou moeten afdwingen om de onkundige boeren economisch vooruit te helpen. Deze mening was ook de uitkomst van een in 1807 door de Commissie van Landbouw uitgebracht rapport.423Al in 1806 zag de Minister van

Binnenlandse zaken, Mollerus, echter een grote stoorfactor binnen de grondverdelingsplannen: ‘De

grootste hinderpaal, die het defricheeren der heide verhindert, is de gemeenschappelijke grondeigendom’.424

Via Koninklijke Besluiten (KB) uit 1809 en 1810 probeerde de Nederlandse overheid de markegronden vervolgens te verdelen, zodat de gemeenschappelijke grondeigendom niet meer kon verhinderen dat het cultuurgrondbezit van het nieuwe Koninkrijk zo efficiënt mogelijk kon worden uitgebreid. Bovendien kon er dan belasting worden geheven over de woeste gronden. Deze maatregelen zouden de marken veel geld gaan kosten, omdat er over de woeste gronden ineens grondbelasting moest worden betaald. Door de turbulente politieke omstandigheden werden deze maatregelen echter nooit van kracht. Koning Willem I liet ze zelfs liggen; de regering gaf bij de bestuurlijke inrichting van het platteland vanaf 1816 de marken de bestuurlijke positie terug die ze ‘vanouds’ hadden.425 Uiteindelijk gaven naar aanleiding van de wetten 1809-1810 slechts twintig van de circa 130 marken gehoor aan de verdelingsplannen maar werd alleen de marke van Oeken verdeeld.426

421

Van der Woud (1987), 216-217.

422

Van der Woud (1987), 218-219.

423 Demoed in Bieleman (1995), 125-128.

424

Brief van Mollerus aan Koning Willem I, 9.IX.1806 en Van der Woud (1987), 220.

425

Zie Pleyte (1879) 140-147; Van der Woud (1987), 221-222; Hoppenbrouwers (2002), 106-107 en Hoofdstuk 1. De regering herstelde vanaf 1813 overigens vele bestuursvormen in hun oude positie.

426

109

4.3.1 Aangepaste reglementen in het boerrecht tot 1812

Tot 1766 is in het Boerboek van Emst keurig bijgehouden wie de boerrichters waren en in welke jaren zij hun beroep uitoefenden. Naast de namen werden ook enkele wijzigingen en toezeggingen in het Boerboek genoteerd.427 In de negentiende eeuw werkte het boerrecht van Emst en Westendorp echter hoofdzakelijk met het afrekeningenboek. Dit rekeningenboek werd in 1773 opgesteld als aanvulling op het Boerboek. Alle afrekeningen werden vanaf toen in één boek bewaard en samen met het Boerboek tweejaarlijks aan de nieuwe boerrechter overgedragen. De overeenkomst is ondertekend door de aanwezige erfgenamen van het boerrecht in Epe op 12 april 1773. Onder meer Henderik Renders, Lambert Jans en Peter Hermens hebben hun handtekening gezet. In de rij namen staat ook die van Lubbert ten Holte, bij wie vele jaren het boerrecht thuis werd gesproken.428

In het Afrekeningenboek zijn inhoudelijk enkele besluiten en aanpassingen aangaande het Boerrecht van Emst en Westendorp opgeschreven. Dit waren voornamelijk reglementen betreffende het beheer van het keur (de gemene heide en velden), zoals het verbod om zonder toestemming plaggen te steken en hutten te bouwen in het keur. Ook mocht er vanaf 1802 geen koeienmest van het veen worden geraapt. Maar ook het vernieuwen van bruggen, het al dan niet ontbreken van hekken aan de Enk en het aanleggen van een komme werden los in het Afrekeningenboek opgetekend.429

Daarnaast staan er enkele stukken in het Afrekeningenboek die naar de vele politieke veranderingen tussen 1795 en 1814 verwijzen. Zo blijkt uit een zes pagina’s tellend toevoegsel dat het (’s nachts) illegaal afsteken van plaggen aan De Smallert, in dit geval door de mensen van Theunis Bloemhoff, een probleem vormde voor het boerrecht van Emst en Westendorp. Bloemhoff verwijst in deze procesakte naar een nieuw aangenomen akte in 1803 en was dan ook van mening dat hij niet illegaal turf aan het steken was: de 4e akte van het Reglement voor het Departement Gelderland van 1 oktober 1803 was immers ingesteld ter bevordering van het cultiveren van woeste gronden. Het boerrecht wees op zowel het eigen Boerboek als artikel 1 en 2 van het Landrecht van Veluwe, dat alleen geërfden of inwonenden van het buurschap met toestemming turf mochten steken in de

gemeene velden of gemeinten. En deze toestemming had Bloemhoff niet. Het boerrecht van Emst

verdedigde zijn eigen recht dus zeer stellig en beboette Bloemhoff en zijn mannen voor de begane overtreding. Bovendien werden twee jaar na dit proces in het afrekeningenboek strengere regels omtrent het afgraven van veen en turf in de gemeente toegevoegd. 430 De landelijke

regelveranderingen hadden in Emst dus een directe invloed op de naleving van de plaatselijke boerrechten.

Een andere aanwijzing dat het boerrecht Emst en Westendorp onder invloed was van de landelijk politieke veranderingen tot circa 1812, is het feit dat tussen 1807 en 1811 noch

afrekeningen in het Boerrecht te vinden zijn, noch vermeldingen van boerbanken, boerrechters etc. Wellicht is dit elders opgeschreven en verloren gegaan, maar gezien de precieze administratie van het boerrecht voor 1807 en na 1811 lijkt de kans groot dat het boerrecht in deze jaren niet tot nauwelijks werd bijgehouden.

427 SE, inv. nr. 1,510/197a . Bijvoorbeeld op pagina’s 36-37. Deze negentiende-eeuwse toevoegingen lijken eigenlijk in het afrekeningenboek van het boerrecht thuis te horen.

428

GA, inv. 0366, nr. 48.

429 GA, inv. 0366, nr. 48. De regels staan tussen de afrekeningen van jaar 1804 en 1811.

430

110

4.3.2 Inkomsten en uitgaven tot 1812

De inkomsten en uitgaven van het boerrecht Emst en Westendorp tussen 1795 en 1812 laten zien aan welke zaken het meeste geld werd uitgegeven tijdens de politiek onrustige jaren onder Napoleon.

De inkomsten werden ook wel ‘inboerringe’ genoemd. Tussen 1795 en 1804 werden de meeste boetes uitgedeeld voor het schutten van schapen op de enk, in het broek en op het veen. Regelmatig werd er illegaal een gat gegraven (turf gestoken) en werd er gerooid (“ruen”) op de enk. Daarnaast kwam het veel voor dat mensen “niet gecompareerd op de wegh” waren en illegaal

“meenten hout” hadden gekapt. Tussen 1805 en 1811 zijn de afrekeningen van het boerrecht Emst

en Westendorp niet genoteerd: er werden tussen 1805 en 18108 enkel veranderingen in de “wetten” opgeschreven. Vanaf 1811 zijn de afrekeningen weer opgepikt. De opvallendste veranderingen in de inkomsten zijn dat bij elke overtreding de datum is genoteerd en de locatie van de schuttingen iets nauwkeuriger vermeld is. De overtredingen zijn echter nagenoeg hetzelfde: schutten van beesten, het turf graven bij de Smallert en niet gecompareerd op de weg. Ook werd er kluin vervoerd buiten het boerrecht en illegaal plaggen gemaaid. Overige inkomsten zijn die van verkocht meentehout, veldpacht en grondpacht aan de papiermolen en de opbrengt uit turf- en plaggenverkoop.431 De uitgaven tussen 1795 en 1802 zijn bovenal verteringen van het boerrecht tijdens schouwingen en boerspraken. Ook worden reparaties aan een sluis en vonders (bruggen)betaald. Vaste uitgaven zijn bouwmaterialen voor de school, zoals eikenposten, nagels, glazenmaken en (riet) dekken. In 1812 benoemde het boerrecht zelfs een schoolmeester. Deze aantekeningen laten zien dat Emst al vóór 1836 een school had.

In het jaar 1801-1802 zijn enkele opmerkelijke uitgaven genoteerd, namelijk die van verteringen bij “extra ordinantie bij Gortel ” en “met sommigen erfgenamen over het boeren en

..estaan gesproken”. Er is niet vermeld met welk doel deze uitgaven zijn gemaakt, maar ze wijzen

wellicht op het functioneren van het Boerrecht tijdens de politieke onrust tijdens deze periode. Een andere opmerkelijke uitgave is die van het opmeten en verdelen van de Emsterdijk in 1811-1812, waar tevens palen werden uitgezet. De (nood)schouw van de Emsterdijk werd na deze verdeling nog steeds door het boerrecht gemaakt. In dit jaar wordt tevens de kade van de ‘Hogewal’ bij nood geschouwd. Waar deze Hogewal was, is niet bekend. In overige jaren wordt de Hogewal niet genoemd, dus het kan goed zijn dat het de dijk van de Nieuwe Weteringe is. Een nieuwe term die vanaf 1812 met regelmaat in het Afrekeningenboek terugkeerde, is het morgengeld. Elk jaar werd ongeveer vijf á zes gulden uit de inkomsten van boetes verdeeld onder de armen en keuters die in de gilde leefden. 432

431 GA, inv. 0366 nr. 48, jaren 1795 t/m 1812.

432

111

4.4 Veranderingen in het boerrecht van Emst en Westendorp tussen 1812