• No results found

Om de haalbaarheid van een natuurherstelplan, de kosten-baten verhouding en de integratie met andere sectorale betrachtingen in het gebied te optimaliseren moet er planmatig en stapsgewijs te werk gegaan worden.

Er wordt een stappenplan voorgesteld, geïnspireerd op PASTOROK et al. (1997)

(Figuur 3). De voorgestelde werkwijze tracht zo dicht mogelijk aan te leunen bij het concept van ‘Ecosysteembeheer’ zoals het voorgesteld werd door CHRISTENSEN et al.

(1996) in een rapport van de ‘Ecological Society of America’ (ESA). In dit rapport werd ecosysteembeheer als volgt gedefinieerd: ‘Ecosystem management is driven by explicit

goals, executed by policies, protocols and practices, and made adaptable by monitoring and research based on our best understanding of the ecological interactions and processes necessary to sustain ecosystem composition, structure, and function.’

De volgende elementen zijn inherent aan ecosysteembeheer:

- Duurzaamheid over meerdere generaties is prioritair over onmiddellijk resultaat, dit vereist respect voor de draagkracht van het systeem.

- Meetbare doelstellingen met betrekking tot de processen en ecologische parameters die indicatief zijn voor de beoogde duurzaamheid.

- Ecologische modellen, die de actuele inzichten in de samenhang en interacties in het ecosysteem weergeven, gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek op alle niveaus van ecologische organisatie.

- Biologische diversiteit en structurele complexiteit en connectiviteit om de draagkracht tegen verstoring te optimaliseren en om de genetische variatie te waarborgen die aanpassingen aan langtermijn veranderingen mogelijk maken.

- Erkenning van de ecosysteemeigen dynamiek als gegeven bij duurzaam beheer laat niet toe een systeem in een bepaald ontwikkelingsstadium te willen ‘bevriezen’ door middel van specifieke beheersmaatregelen.

- Flexibele ruimtelijke begrenzingen laten toe rekening te houden met de verschillende ruimtelijke dimensies waarin ecologische processen zich afspelen en met de invloed die ze ondergaan van omgevende systemen. Vermits de verschillende ecologische processen zich over verschillende ruimtelijke dimensies afspelen is het strategisch gezien belangrijker een consensus na te streven tussen de beherende instanties binnen een ecosysteem dan te trachten om de administratieve begrenzingen congruent te maken met die van het ecosysteem.

- Flexibele temporele begrenzingen die verder reiken dan de huidige legislatuur. Ecosysteembeheer vergt naast beslissingen en doelstellingen op korte termijn ook een lange termijn visie.

- Menselijke activiteiten en invloeden zijn een onlosmakelijk onderdeel van het ecosysteem en moeten rekening houden met en afgestemd worden op de draagkracht ervan.

- Adaptief beheer erkent dat de huidige kennis voorlopig en onvolledig is en laat de mogelijkheid om bij het beheer rekening te houden met nieuw verworven inzichten en resultaten en onverwachte ontwikkelingen. Hiervoor is een continue interactie tussen wetenschappers, publiek en beheerders vereist. Van wetenschappers wordt verwacht dat ze hun onderzoek willen richten op de meest vitale informatie en dat ze evaluatie technieken en modellen ontwikkelen.

Adaptief beheer 2. Knelpuntenanalyse 5. Conceptueel model 8. Inrichtingsvarianten 1. Gebiedsbeschrijving 3. Streefdoel 4. Herstelopties 6. Uitgangssituatie 7. Herstelmaatregelen Ecologische Parameters: - Indicatoren - Sleutelparameters - Doelvariabelen

Monitoring Databank &

Ecologische Modellen Experimenten

OMES/MOSES

Implementatie

Monitoring Impact opEcologische Parameters Herstelplan Maatschappelijk debat Ecologische Parameters: Kwantitatieve Doelstellingen Toetsingskader Monitoring Experimenten Databank & Ecologische Modellen

Functionele evaluatie Structurele evaluatie

Haalbaarheidsstudie Doelstellingen & Gebiedsvisie Kleinschalige herstelprojecten MARS Initieel herstelplan

Figuur 3: Planningsproces voor het opstellen van een ecologisch herstelplan voor de Zeeschelde (naar PASTOROK et al., 1997).

Figure 3: Planning process for an ecological restoration plan in the Lower Zeeschelde (adapted from PASTOROK et al., 1997).

Voor het natuurherstelplan van de Zeeschelde worden herstel (het ecosysteem terug brengen in de staat waarin het verkeerde vooraleer het verstoord of vernietigd werd), rehabilitatie (de werking van het ecosysteem herstellen) en beheer (het ecosysteem in werking houden) niet als aparte doelstellingen beschouwd maar als één continuüm van overlappende concepten. Aandachtspunten zijn het functioneren van het ecosysteem en de ecologische sleutelparameters daarin, eerder dan het opmaken van een gedetailleerde ruimtelijke planning. Herstelopties worden niet louter per locatie beschouwd maar worden ook zoveel mogelijk beschouwd op landschaps- en ecosysteemniveau. Er wordt rekening gehouden met de onvoorspelbaarheid van de systeemdynamiek en ruimtelijke diversiteit. Adaptief beheer laat ruimte en speling om doelstellingen en maatregelen aan te passen naargelang nieuwe inzichten of onvoorziene ontwikkelingen zich aandienen.

Volgende stappen voor het opstellen van het natuurherstelplan voor de Zeeschelde komen in dit rapport aan bod (naar PASTOROK et al., 1997):

1. Beschrijving van fysische, chemische en biologische conditie van het systeem: Er

wordt kort ingegaan op recente evoluties met betrekking tot hydrologie, saliniteit, waterkwaliteit, slibhuishouding, de aanwezige habitatstructuren en biodiversiteit. Relevante knelpunten worden telkens aangehaald en kort toegelicht.

2. Knelpuntenanalyse: De knelpunten, die in de gebiedsbeschrijving per onderwerp

aan bod komen, worden globaal gesitueerd in de (niet) werking van het estuarien systeem.

3. Streefdoel: Globale structurele en functionele streefdoelen voor het ecosysteem

worden geformuleerd, rekening houdend met de randvoorwaarden voor de andere gebruiksfuncties.

4. Opties voor herstel: Er worden een aantal mogelijkheden voorgesteld om naar het

beoogde herstel, zoals verwoord in het streefdoel, naartoe te werken.

5. Conceptueel model: Knelpunten, streefdoel en herstelopties worden in een

conceptueel model samengebracht en gekoppeld aan maatregelen voor veiligheid en scheepvaart. In een rudimentaire herstelhypothese wordt het verband gelegd tussen knelpunten, ecologische sleutelparameters waarop kan ingespeeld worden en de mogelijke impact hiervan op doelvariabelen en succesindicatoren.

6. Uitgangssituatie: Voor elk deelgebied wordt een soort fiche opgemaakt met de

inventaris van troeven, knelpunten en mogelijkheden voor herstel.

7. Herstelmaatregelen: Een aantal praktisch uitgewerkte herstelmaatregelen worden

voorgesteld.

8. Inrichtingsvarianten: Aan de hand van de fiches per deelgebied en van de

voorgestelde herstelmaatregelen worden drie basisscenario’s voorgesteld voor een ecologisch herstelplan voor de Zeeschelde. Elk van deze scenario’s geeft een andere mogelijke ontwikkelingsrichting voor het gebied aan.

- Scenario I: Ruimte voor het estuarium

- Scenario II: Aandacht voor de alluviale vlakte

- Scenario III: Structurele en functionele basiskwaliteit

Hier eindigt de reikwijdte van dit rapport, de voorgestelde scenario’s vormen het basismateriaal voor verder te ondernemen stappen:

- De verschillende inrichtingsvarianten moeten afgewogen worden op hun functionele en structurele effecten. Grondige en gerichte studies, monitoring en experimenten vormen de basis voor databanken en ecologische modellen. Enerzijds moeten ecosysteemmodellen zoals OMES en MOSES het mogelijk maken de effecten van de voorgestelde maatregelen in te schatten op het ecologisch functioneren van het ecosysteem van de Schelde (MEIRE et al., 1997). Anderzijds moeten de inrichtingsvarianten geëvalueerd

worden op hun waarde naar de structurele biodiversiteit. Hiertoe moeten habitatgeschiktheidsmodellen voor een aantal soorten opgesteld worden (broedvogels, flora, ...) en de benadering van habitatpreferentie via multipele logistische regressie verder worden uitgewerkt. Met behulp van deze modellen kunnen de consequenties van de realisatie van de verschillende scenario’s doorgerekend worden naar functionele en structurele ecologische parameters.

- De integratie en afweging van deze kennis in andere functies van het gebied moeten na een breed maatschappelijk debat leiden tot het uitwerken van een gebiedsvisie die de gewenste ontwikkelingsrichting voor het gebied aangeeft en het concretiseren van het streefdoel in specifieke en gekwantificeerde doelstellingen.

- De maatschappelijke gedragenheid van het ecologisch herstelplan is een belangrijke voorwaarde voor een redelijke kans op welslagen. De steun en de betrokkenheid van de bewoners en de publieke opinie in het algemeen zijn van essentieel belang. Ook de visies en plannen van andere actoren ten aanzien van de Zeeschelde moeten in het herstelplan verweven worden. Het actueel gebruik van het estuarium en de vallei en de perceptie van de Zeeschelde die onder de bevolking leeft moeten eveneens geëvalueerd worden. Bij de keuze van inrichtingsalternatieven kunnen dan naast de ecologische consequenties naar de doelstellingen toe ook economische en sociaal-recreatieve implicaties ingeschat worden (PEREZ, 1996).

- Ondubbelzinnig geformuleerde doelstellingen zijn sterk medebepalend voor de kans op slagen voor een ecologisch herstel project en een relevant duidelijk gedefinieerd toetsingskader met gekwantificeerde doelvariabelen en succesindicatoren is onmisbaar om achteraf het ecologisch herstel te evalueren (HOBBS &NORTON,1996). In de literatuur worden verschillende methoden toegelicht en beschreven om een dergelijk toetsingskader te definiëren. Het bepalen van de meest toepasselijke methode voor de Zeeschelde en de invulling daarvan vormen een uitermate belangrijk onderdeel in het vervolg van dit project.

- Vanuit de gebiedsvisie kan een initieel herstelplan opgesteld worden. Dit plan zal mogelijk een mozaïek zijn van de drie voorgestelde inrichtingsvarianten, waarbij voor ieder deelgebied getracht wordt de consequentie van de gemaakte keuze op de doelvariabelen en de succesindicatoren in te schatten. Ook het resulterend geheel wordt in de mate van het mogelijke getoetst aan het toetsingskader.

- Na een haalbaarheidsstudie en een kosten/baten analyse kan het plan afgerond worden. Resultaten van kleinschalige ‘testcases’ of experimentele opstellingen om een aantal herstelmaatregelen op kleine schaal te evalueren vooraleer ze op grotere schaal te plannen, (zoals ze bijvoorbeeld voorgesteld werden in het MARS project) kunnen in dit stadium geïntegreerd worden om het uiteindelijk herstelplan bij te sturen en aan te passen.

- Na goedkeuring kan het herstelplan geïmplementeerd worden. Het is echter nooit definitief, de herstelhypothese moet in ieder stadium getoetst worden aan monitoring resultaten. Adaptief beheer laat toe monitoringresultaten, nieuw verworven inzichten en onverwachte wendingen in het systeem te verwerken in de modellen. Het herstelplan kan aangepast worden. De geplande wijzigingen in de uitvoering of het beheer kunnen desgevallend eerst op kleinere schaal getest worden.

VII. GEBIEDSBESCHRIJVING

Voor een ecologische beschrijving van het studiegebied wordt in eerste instantie verwezen naar het rapport 'Het Schelde-estuarium: ecologische beschrijving en een visie op de

toekomst' (MEIRE et al., 1992). Referenties voor meer gedetailleerde en specifieke studies in

opdracht van de Vlaamse of Nederlandse overheid zijn te vinden op de website van de Werkgroep Overleg Scheldestudies (WOS). Deze geeft een inventaris van hydraulische, ecologische, morfologische, sedimentologische en in de toekomst ook van nautische studies en onderzoeken die betrekking hebben op het Schelde-estuarium en het mondingsgebied van de Schelde. Deze website maakt deel uit van de internetsite van het Schelde Informatie Centrum (http://waterland.net/sic/).

Er wordt vooral aandacht besteed aan recente inzichten en evoluties met betrekking tot de buitendijkse gebieden. Voor de binnendijkse gebieden worden summier die aspecten belicht die van belang zijn voor het estuarien functioneren.

VII.1. Het Schelde-estuarium

In dit hoofdstuk wordt kort ingegaan op recente evoluties met betrekking tot hydrologie, saliniteit, waterkwaliteit, slibhuishouding, de aanwezige habitatstructuren en –diversiteit en de flora en fauna. Relevante knelpunten worden telkens aangehaald en kort toegelicht. Voor factoren die overwegend vanuit de stroomafwaartse gebieden gestuurd worden (getij en saliniteit) werd de Westerschelde bij het studiegebied betrokken.

Zeeschelde Knelpunten

Bovenafvoer Extreem hoge en lage piekdebieten

Getij Versnelde vloedgolf, verhoogde getij-amplitude, asymmetrie van het getij Saliniteit Vervlakking door antropogene beïnvloeding

Waterkwaliteit Geen basiskwaliteit, hypothekeert ecologisch herstel

Slibhuishouding Gebrek aan sedimentatiegebieden, te grote slibtoevoer, sterk vervuild slib Habitatstructuren Habitatverlies, versnippering en degradatie van habitat kwaliteit

Fauna en flora Onvolledige, tijdelijke en weinig veerkrachtige levensgemeenschappen

Zeescheldevallei

Hydrologie en bodemgebruik Versnelde stroom van energie en stoffen, verlaagde grondwaterstand Fauna en Flora Versnippering, verruiging, verarming van fauna en flora

VII.1.1. Hydrologie

De bovenafvoer

De bovenafvoer van regenrivieren zoals de Schelde en haar bijrivieren wordt bepaald door de neerslag enerzijds en door het gevoerde waterbeleid in het ganse stroomgebied anderzijds. Sinds 1949 wordt de bovenafvoer van de Schelde berekend te Schelle, aan de monding van de Rupel. In het ‘maritieme‘ gedeelte afwaarts hiervan maken de bovendebieten slechts 0,3 tot 5% van de tijvolumes uit en zouden berekeningen te onnauwkeurig worden. De bovenafvoer varieert met de seizoenen en vertoont ook over de jaren heen een grote wisselvalligheid wat betreft de opeenvolging van kleine, gemiddelde en grote afvoeren. De basisafvoer van het Zeescheldebekken is sinds 1949 gemiddeld 107 m³/s en is trendmatig (dus los van de pieken) lichtjes toegenomen (Figuur 4). De maandgemiddelde afvoer schommelt

De bovenafvoer bij Schelle bestaat eigenlijk uit twee delen: een deel van de Rupel en een deel afkomstig van de rest van de Schelde. In het Rupelbekken stroomt alle afvoer van het ganse hydrografisch bekken naar de Schelde. In het andere gedeelte echter wordt een groot deel van het bovendebiet van de Leie en de Bovenschelde afgevoerd via kanalen, zodat tenslotte maar één derde van de bovenafvoer ervan in de Zeeschelde terecht komt. De impact van deze beïnvloeding varieert sterk naargelang de neerslag: in de zomer is de afvoer van de

Rupel groter, in de winter die van de rest van Schelde (TAVERNIERS,1998a).

0 50 100 150 200 250 1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 m3/s

Figuur 4: Jaargemiddelden voor de bovenafvoer van de Schelde te Schelle: 1949-1997 (TAVERNIERS,1998a).

Figure 4: Mean annual discharge of the Schelde at Schelle for the period 1949-1997 (TAVERNIERS,1998a).

Knelpunten: Door de aard van het landgebruik binnendijks wordt neerslag onmiddellijk afgevoerd en doorgespoeld. Bij hoge debieten wordt de afvoer capaciteit overschreden en krijgt het water ook niet de kans te infiltreren in de bodem. In het stroomgebied resulteert dit enerzijds in overstromingsgevaar en anderzijds in een verlaagde grondwatertafel, verdroging, versnelde mineralisatie, uitspoeling van de bodem en versnelde erosie. De rivier krijgt te kampen met een te hoge nutriëntenafvoer naar de Noordzee, zuurstofloosheid bij te lage debieten en slibafzetting in de vaargeul. De invloed die het aftappen van de bovenafvoer te Gent heeft op de waterstanden, de verblijftijd en de zout-zoet gradiënt in de Zeeschelde is vermoedelijk niet gering maar werd tot heden nooit echt ingeschat.

Het getij en de waterstanden

Het getij en de waterstanden zijn, naast de stand van de maan, de richting van sterke en aanhoudende winden en het gemiddelde peil van de Noordzee, ook afhankelijk van de antropogeen beïnvloede bovenafvoer, de hydraulische wrijvingskrachten, de configuratie van het estuarium en van het geulenstelsel. Door reguleringwerken verminderden de hydraulische wrijvingskrachten en dringt de vloedgolf sneller en verder door stroomopwaarts in het

estuarium (PIETERS,1993). In vergelijking met het einde van vorige eeuw was de looptijd van

de vloedgolf tussen Antwerpen en Vlissingen 40 minuten sneller in 1985 (Tabel 3, CLAESSENS

&MEYVIS,1994). Hetgetijvolume wordt dus groter doordat het estuarium zich beter vult.

1895 1925 1955 1985