• No results found

1895 1925 1955 1985 Vlissingen - Hansweert 7170 63 56

IX.1. Structureel streefdoel

Het hoogste na te streven structureel streefdoel op ecosysteemniveau kan als volgt geformuleerd worden:

Een natuurlijk Schelde-estuarium waarin de potentieel aanwezige diversiteit in tijd en ruimte steeds aanwezig is (HOFFMANN et al.,1997).

Een eerste vraagteken is het begrip 'natuurlijk Schelde-estuarium'. In de strikte betekenis van het woord betekent 'natuurlijkheid': de mate waarin iets zonder toedoen van de mens tot stand gekomen is (HERMY, 1989). In een schets van de geomorfologische ontwikkeling van rivierlandschappen in Vlaanderen argumenteren HUYBRECHTS & VERBRUGGEN (1994) dat 'het natuurlijke rivierlandschap' voor een specifieke locatie in Vlaanderen niet bestaat. De overstromingsrivier en de bijhorende riviervlakte zoals we die nu kennen is een rechtstreeks gevolg van ontbossingen in de rivierbekkens en kan bezwaarlijk als een natuurlijk systeem beschouwd worden. Anderzijds is de verre landinwaartse getij-invloed van de Schelde een gevolg van inpolderingen, bedijkingen en verdiepingen en valt het moeilijk te achterhalen tot waar het 'natuurlijk' getij, in de strikte zin van het woord zich zou laten gelden. De toestand is onomkeerbaar, het ver indringend getij, de hoge oppervlakteafvoer, de beperkte grondwaterbijdrage en de hoge sedimentlading gelden als randvoorwaarden bij de scenario's die we opstellen als streefdoel. De term natuurlijkheid moet dus gedefinieerd binnen de context van deze menselijke ingrepen en kan enkel nog op een graduele schaal beschouwd worden.

Voor waterlopen werd een dergelijke schaal opgesteld (Figuur 19, SCHNEIDERS et al., 1990). De biologische natuurlijkheid van de waterloop, bepaald door

structuurkenmerken en waterkwaliteit, bevindt zich op een schaal tussen 'dood' als laagste waarde en 'ecologische natuurlijkheid' als hoogste na te streven referentie. 'Ecologische natuurlijkheid' is die situatie waarin de van nature voorkomende en bij de fysisch-geografische situatie behorende levensgemeenschap blijvend kan voorkomen. Aangezien deze vorm van natuurlijkheid voor de meeste waterlopen niet meer haalbaar is werd de tussenwaarde 'ecologische basiskwaliteit' gedefinieerd als de kwaliteit waarbij organismen die lage eisen stellen aan het milieu blijvend kunnen voorkomen en waarin de migratie van zeldzame organismen niet belemmerd wordt.

Waterloop

Optimale structuurkenmerken Ecologische natuurlijkheid

Optimale waterkwaliteit Dode Waterloop Biologische natuurlijkheid Ecologische basiskwaliteit Minimale structuur-kenmerken Basiskwaliteit SANERING NATUURBOU W verontreiniging C ul tuur te ch ni sc he in gr ep en

Figuur 19: Schematische voorstelling van de verschillende niveaus van biologische natuurlijkheid in een waterloop (SCHNEIDERS et al., 1990).

Figure 19: Schematic representation of the different levels for biological naturalness (SCHNEIDERS et al., 1990)

Voor de Schelde stelden VERHEYEN et al. (1991) ecologische natuurlijkheid als

maximale en ecologische basiskwaliteit als minimale na te streven ecologische kwaliteitsdoelstelling voor. De mate van natuurlijkheid die men voor ieder deelgebied kan nastreven wordt mede bepaald door de intensiteit van de menselijke gebruiksfuncties.

Een tweede vraagteken is de term 'potentieel aanwezige diversiteit in tijd en ruimte'. Potenties voor de na te streven diversiteit zijn in eerste instantie te ontlenen aan de kenmerken van het landschap en de landschapsvormende processen (PEDROLI et al.,1996). Met andere woorden de abiotische omstandigheden en processen (geologische gesteldheid, waterdebieten, stroomsnelheden, klimatologische omstandigheden,....) die ontstonden onder invloed van processen en ingrepen die het cultuurlandschap mee hebben gevormd zijn richtinggevend voor het streefdoel. In een typisch estuarium bepalen de gradiënten en de dynamiek de potentiële diversiteit in tijd en ruimte: de habitatstructuren en de bijhorende organismen. Voor een integrale benadering moet de term 'potentieel' in ieder deel van het estuarium vernauwd worden binnen de context van onomkeerbare menselijke ingrepen in het verleden en van de huidige menselijke gebruiksfuncties.

Rekening houdend met het voorgaande kan een structureel streefdoel als volgt geformuleerd worden:

Een zo groot mogelijke natuurlijkheid voor het Schelde-estuarium met de daarbij horende gradiënten, dynamiek, habitatstructuren en biodiversiteit.

De praktische invulling hiervan vergt een wetenschappelijk gefundeerde afweging van het begrip 'zo groot mogelijk' binnen de draagkracht en de maatschappelijke functies van het estuarium. Hiervoor kan best op verschillende niveaus gedacht worden (HOFFMANN &MEIRE,1997):

• Op systeemecologisch niveau moet gestreefd worden naar een maximale ontplooiing van de potentieel aanwezige diversiteit in tijd en ruimte. Voldoende ruimte voor het estuarium is hierbij de belangrijkste na te streven kwaliteitsfactor. Ruimte betekent dat erosie en sedimentatieprocessen elkaar kunnen afwisselen in tijd en plaats zonder dat de totaalverdeling pelagiaal-schor-slik dient te veranderen. De zout - zoetgradiënt wordt gevormd door de interactie zee - rivier, voor de ontwikkeling van een dynamisch evenwicht in deze gradiënt en voor de optimale ontplooiing van de bijhorende diversiteit is het behoud of herstel van de vrije rivierafvoer een essentiële voorwaarde. • Op landschapsecologisch niveau kan een zo natuurlijk mogelijk ontstane structuur met

de aanwezigheid van de principiële estuariene elementen pelagiaal, slik en begroeid schor nagestreefd worden. Speciale aandacht moet hierbij uitgaan naar het herstellen van de relatie tussen de rivier en de vallei.

• Op gemeenschapsniveau kan gestreefd worden naar een zo groot mogelijke habitatdifferentiatie. Pelagiaal betekent dit onder meer diep- en ondiepwaterzones, gebieden met lage en hoge stroomsnelheden, met lage en hoge turbiditeit. Op de slikken betekent dit zandige tot en met slib- en voedselrijkere zones. De schorren zijn gedifferentieerd in hoog schor en laag schor, met geulen, oeverwallen en kommen. Deze habitatdifferentiatie zal in principe eerder ontstaan in bredere intergetijdenzones omdat er daar meer ruimte voor differentiatie is in de overgang water - land.

• Op populatieniveau kan een ecologische infrastructuur nagestreefd worden, een netwerk van leefgebieden (voortplanting-, foerageer-, opgroei- en rustplaatsen) en verbindingszones met niet alleen habitatdiversiteit maar ook continuïteit of connectiviteit tussen habitatten van hetzelfde type. De praktische invulling hiervan verschilt uiteraard van soort tot soort naargelang de habitatstructuren die nodig zijn om de levenscyclus af te ronden en de verbreidingsmogelijkheden en/of beperkingen. Er moet gestreefd worden naar een ecologische infrastructuur die voor zoveel mogelijk soorten of soortengroepen functioneel is.