• No results found

Herstelmaatregelen in het huidig buitendijks gebied

1895 1925 1955 1985 Vlissingen - Hansweert 7170 63 56

XI. CONCEPTUEEL MODEL

XIII.1. Herstelmaatregelen in het huidig buitendijks gebied

Met buitendijks wordt hier bedoeld rivierwaarts van de gerealiseerde en geplande Sigmadijken, met de uitzondering van aangelegde gecontroleerde overstromingsgebieden. In dit gebied mag het bestaande areaal aan schorren en slikken geenszins verder verminderen en moet alle aandacht gaan naar het behoud en een maximale uitbreiding ervan. Een aantal maatregelen en wijzigingen in het huidige beleid kunnen hiertoe bijdragen:

− het vervangen van verharde dijkbekleding,

− het aanpassen van de schorrandverdedigingsmethoden,

− gebieden die niet meer onder getij invloed staan door éénmalige ingrepen terug aan het estuarium toevoegen zodat zich opnieuw jong schor kan ontwikkelen.

XIII.1.1. Alternatieve dijkuitvoering (naar HOFFMANN et al., 1997)

In het oorspronkelijke Sigmaplan werd de versterking van de dijken uitgetekend volgens éénzelfde schema. De oude dijken werden als kleikern behouden binnen het nieuwe dijklichaam. De nieuwe dijken kregen een kruinbreedte van 7 m, of in de meer opwaarts gelegen gebieden 5 m. De helling aan de rivierzijde was 12/4, naar landzijde 16/4 bij diepliggend achterland, 12/4 bij hoger liggend achterland. Op de rivierzijde werd geotextiel aangebracht en een oppervlakkige 0,5 m dikke breuksteenbestorting, vanop de rivierbodem of de schor oevers tot 1,5 à 2 m boven de gemiddelde hoogwaterlijn (Figuur 20a). Naargelang de stroomsterkte of de golfoploop ter plaatse werden de breukstenen gepenetreerd met asfaltmastiek of gietbeton. Dit dijkprofiel zou overal worden toegepast, tenzij ter hoogte van kaaimuren en verticale wanden.

In de AMIS nota werden voor de uitvoering van de dijkbekleding aan de rivierzijde alternatieven geformuleerd die een meer natuurlijke oeverstructuur geven.

− In de meer stroomopwaartse gebieden werd terrasbouw voorgesteld met behulp van palenrijen en vlechtwerk van wilgenteenbussels. Het laagste terras wordt nog verstevigd met breuksteenbestorting en is onderaan opgebouwd uit een dubbele rij perkoenpalen waartussen bussels wilgentenen gefixeerd worden. Tussen de palenrijen worden op regelmatige afstanden dwarsrijen gemaakt, eveneens opgebouwd uit dubbele palenrijen met wilgenteenbussels ertussen. Zo ontstaan terrassen met langwerpige cellen die als slibvang kunnen fungeren. Riviersediment slibt hierin op en er ontstaan terrassen die op termijn de vestiging van typische slikkoloniserende planten en schorvegetaties toelaten en een geleidelijke overgang vormen tussen het land en het water (Figuur 23b).

breuksteenbekleding GHW

a

aanvulling met gebiedseigen grond 16/4 16/4 6/4 6/4 11 TAW 4 TAW GLW d

JAM van der Welle spontane aanslibbing (evt. basis van

gebiedseigen grond) breuksteenbekleding GLW 11 TAW 4 TAW 5 TAW 3 TAW 0 TAW GHW 6/4 c grasbezaaiing op vette grond vette grond mijnsteen teenconstructie GHW GLW breuksteenbekleding 12/4 12/4 1 TAW 8 TAW = huidig dijkprofiel GHW GLW 1 TAW 8 TAW = huidig dijkprofiel breuksteenbekleding perkoenpalen met vlechtwerk

van wilgenteenbussels grasbezaaiing op vette grond

spontane aanslibbing (evt. basis van gebiedseigen grond en/of breuksteenbestorting)

2 TAW

b

dubbele rij perkoenpalen waartussen wilgenteenbussels

Figuur 23: Dijkdwarsprofielen. (a) typedwarsprofiel volgens het oorspronkelijke Sigmaplan; (b) voorgesteld uitvoeringsalternatief met perkoenpalen en vlechtwerk van wilgenteenbussels; (c) voorgesteld uitvoeringsalternatief met terrasbouw en breuksteen bestorting; (d) gerealiseerde alternatieve uitvoering met getrapt talud (HOFFMANN et al., 1997).

Figure 23: Dike cross-sections.(a) type section as initially planned in the Sigma plan; (b) proposed alternative with poles and willow wicker-work; (c) proposed alternative with terraces and stone-work; (d): realized alternative with staired slope (HOFFMANN et al., 1997).

− In meer erosiegevoelige gebieden werd voorgesteld de palen en het vlechtwerk te vervangen door hellende steenbestorting, met horizontale onbestorte slikplateaus ertussen (Figuur 23c).

− Benedenstrooms werd brede terrasbouw met een getrapt dijktalud voorgesteld, zoals die reeds uitgevoerd werd stroomopwaarts Antwerpen op linker- en rechteroever (Figuur 23 d). De breuksteenbestorting met gelijkmatige helling wordt onderbroken door een horizontaal plateau op 4 à 4,5 m T.A.W. Hierdoor ontstaan slikterrassen die belangrijk zijn voor watervogels. Naargelang de hoogteligging kunnen zich op termijn ook verschillende macrofytenvegetaties vestigen die elk hun floristische en faunistische elementen herbergen. Bij de reeds uitgevoerde dijktrajecten werd aan de dijkvoet geotextiel gebruikt, bestort met fijne breuksteen die gepenetreerd werd met asfaltmastiek. Deze constructie laat geen plantengroei toe en vormt een harde barrière tussen de rietvegetatie en het ingezaaide gras. Een uitvoering met een doorlaatbare bestorting waarop plantengroei mogelijk is zou een geleidelijker overgang van nat naar droog creëren.

Over lange trajecten toegepast kunnen deze uitvoeringsalternatieven een grote oppervlakte intergetijdengebied vormen. De dijken vervullen op die manier naast de hoofdfunctie waterkering ook nog een rol bij erosiewering, als landschapsvormende elementen, bij natuurbeleving, maar vooral als verblijfplaats en migratieroute voor een groot aantal organismen.

AMIS-nr Rivier Oever Gemeente Dijklengte

18 Zees 10 LO Doel 300 20 Zees 11 LO Beveren 3.000 22 Zees 11 LO Beveren 600 23 Zees 11 LO Zwijndrecht 2.300 24 Zees 11 LO Zwijndrecht 700 25 Zees 11 LO Antwerpen 1.200 33 Zees 11 RO Antwerpen 2.500 34 Zees 11 RO Antwerpen 5.000 35 Zees 11 RO Antwerpen 3.500 26 Zees 12 LO Antwerpen 1.000 27 Zees 12 LO Antwerpen 750 51 Zees 15 LO Moerzeke 1.000 17 Zees 17 RO Dendermonde 2.300 50 Zees 18 RO Wichelen 1.400 11 Zees 18 RO Schellebelle 300 52 Zees 18 RO Schellebelle 2.000 53 Zees 18 RO Wichelen 1.000 12 Zees 18 LO Wetteren 4.000 54 Zees 18 LO Uitbergen 3.000 56 Zees 19 RO Wetteren 3.000 57 Zees 19 RO Melle 4.000

13 Zees 19 RO/LO Heusden 6.000 15 Zenne RO/LO Hombeek 5.000

Totaal 53.850

Tabel 8: AMIS-projecten waarvoor alternatieven geformuleerd werden die zouden bijdragen aan de longitudinale continuïteit langsheen de rivieras.

Table 8: AMIS projects with proposed dike alternatives that would contribute to the longitudinal continuity of ecotopes along the river.

Momenteel zijn er nog geen alternatieven uitgevoerd in het kader van de Sigmawerken. Indien de dijkuitvoeringen zouden gebeuren zoals voorgesteld in de AMIS-nota, dan zou dit een lengte van meer dan 50 km dijken (Tabel 8) opleveren die substantieel kunnen bijdragen tot de inrichting van de ecologische infrastructuur. Op de linkeroever in OMES segment 11, een ecologisch belangrijke zone in het overgangsgebied van brak naar zoet is de ecologische kwaliteit van de oeverstructuur slecht, maar dijkuitvoeringsalternatieven voor de Sigmawerken die nog over een groot deel van de lengte moeten gebeuren zouden een goede verbetering kunnen teweeg brengen. Ook in de meest stroomopwaartse segmenten (17-18-19) waar schorren en slikken over grote lengten ontbreken zou de alternatieve uitvoering van de dijkverzwaringen 27 km aan ‘groen lint’ opleveren. Voor de werken waarvoor de MER procedure van start ging (AMIS 15-17-20-22-54-56) werden deze alternatieven echter slechts gedeeltelijk overgenomen.

XIII.1.2. Dijk onderhoudswerken

De voorgestelde dijkuitvoeringsalternatieven zijn vooral van toepassing op de nog uit te voeren dijkverzwaringen in het kader van het Sigmaplan. De reeds gerealiseerde dijken zijn echter ook onderhevig aan erosie en regelmatig worden breukstenen en schanskorven bijgestort. Vooral in het stroomopwaartse deel tussen Gent en Dendermonde zou het onderbreken van de bestorting door horizontale slikplateaus (Figuur 23c) of de uitvoering met perkoenpalen en wilgenteenbussels (Figuur 23b), naargelang de haalbaarheid, een ecologische verbetering betekenen zonder de weerstand tegen haalgolven te verminderen.

XIII.1.3. Schorrandverdediging

Van nature hoeft erosie van schorranden geen probleem te zijn, door sedimentatie worden elders en/of op een ander tijdstip opnieuw gebieden hoog genoeg opgeslibd zodat zich nieuwe schorren kunnen ontwikkelen. Doordat de rivierloop volledig binnen dijken wordt gedwongen zijn de mogelijkheden voor nieuwe slik- en schorvorming echter beperkt. Bovendien kan willekeurige erosie of sedimentatie niet geduld worden omwille van de scheepvaartfunctie. Langs de steile schorkliffen worden wilgen door erosie ondergraven en tenslotte ontworteld waarna ze meegevoerd worden door de rivier en een gevaar opleveren voor de scheepvaart. Sedimentatie vormt een probleem voor de passeerbaarheid van de schepen. De plaatsen waar slikken en schorren mogen/kunnen blijven bestaan zijn dan ook beperkt en er wordt zoveel mogelijk naar gestreefd deze plaatsen vast te leggen.

Breuksteenbestorting was de gebruikelijke methode om een schorklif te fixeren. De laatste jaren kwam hierin kentering en werd er veelal geopteerd voor meer milieuvriendelijke schorrandverdediging. De opbouw is in principe dezelfde als het voorgestelde dijkuitvoeringsalternatief met perkoenpalen en wilgenteenbussels (Figuur 20 b). De bedoeling is een geleidelijker overgang te creëren tussen het slik en de hoge schorren. Deze alternatieve schorrandverdediging werd op veel plaatsen toegepast voor de zoetwaterschorren in de Omes segmenten 15 en 16, tussen de Durmemonding en het Denderkanaal. Deze constructies hielden goed stand tijdens de zeer strenge winters. De nieuw ontstane slikterrassen blijven voorlopig nog onbegroeid, beschaduwing door overhangende takken kan een beperkende factor zijn.

XIII.1.4. Slikfixatie met biezen

Biezen kwamen vroeger algemeen voor langsheen de Zeeschelde, terwijl ze zich nu nog slechts sporadisch op natuurlijke wijze ontwikkelen tussen breukstenen. Van nature zijn ze de eerste kolonisators van onbegroeid slik: door hun dicht wortel- en rhizomen net zijn ze in staat het slik te fixeren en tevens bevorderen ze opslibbing zodat ze het milieu voorbereiden voor andere schorsoorten. Daar waar de overgang slik-schor geleidelijk is kan biezenaanplant een alternatieve methode zijn om de erosie van slikken tegen te gaan en de vorming van jong schor te bevorderen. Een aantal experimenten werden uitgevoerd aan het schor van Appels en aan het schor van Vlassenbroek. In de Schelde kunnen biezen slechts over een smalle strook, net onder GHW standhouden. Deze beperking in ruimte heeft te maken met de grote getij amplitude en de steile helling van de oevers. In de lagere zone is de overspoelingsduur te lang, hogerop worden ze weggeconcurreerd door Riet en andere competitieve plantensoorten. Op deze hoogte is er spontane vestiging tussen breukstenen, op de slikken is spontane vestiging uit zaad of aangespoelde wortelstokken niet mogelijk doordat de overstromingsdynamiek te groot is. Ook de aanplanten overleven niet daar waar de helling te steil en de dynamiek te groot is. Bijdragen die biezen kunnen leveren aan slik- of schorrandverdediging in de Zeeschelde zijn dan ook beperkt tot de schaarse gebieden met een flauwe helling en een minder sterke stroming. Het verdient aanbeveling om te onderzoeken welke mogelijkheden de combinatie van biezenaanplant met houten beschoeiingen in terrasbouw kan bieden.

XIII.1.5. Schorherstel en –uitbreiding

Buitendijks liggen een aantal gebieden die aan de getij invloed onttrokken werden door kunstmatige ophogingen (storten) of door het optrekken van zomerdijken ten behoeve van landbouw. Een aantal schorren zijn van nature zo hoog opgeslibd dat ze nog zelden overstromen en dus eigenlijk ook niet meer onder estuariene invloed staan. Het gevoerde beheer laat de vorming van jong schor elders haast niet toe en ook ter plaatse wordt de cyclus van sedimentatie en erosie verstard door het aanbrengen van schorrandverdedigingen. Ontwikkeling van jong schor kan gestimuleerd worden door de opgehoogde gebieden en de zomerdijken af te graven tot net onder GHW. Slikkolonisatie, en opslibbing zullen dan leiden tot een gevarieerd patroon in reliëf, overstromingsregime, begroeiing en de bijhorende levensgemeenschappen. Tegelijkertijd zullen deze gebieden de komberging verhogen en sediment afvangen dat anders in de vaargeul zou afgezet worden.

Segment Locatie opp. (ha)

10 Potpolder Lillo 17 11 Ketenisse polder 30 11 Fort Filip 20 13 Stort Kruibeke 12 14 Stort Ballooi 14 14 Kijkverdriet 0,3 14 Stort Hingene 8

15 Groot schoor van Hamme 27

16 Uiterdijk 12

17 Groene meirsch 1

Totaal 140

Tabel 9: Buitendijkse gebieden die terug bij het estuarium kunnen betrokken worden.

Gebieden die hiervoor in aanmerking komen (Tabel 18) zijn uiteraard de buitendijkse storten en landbouwgebieden die verworven werden in het kader van het Vlaams natuurreservaat Slikken en Schorren van de Zeeschelde evenals die in bezit van openbare diensten. De voorgestelde maatregel zou het estuarium uitbreiden met 140 ha.