• No results found

dan is de wereld groot

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 104-131)

dan is de wereld groot

Aan mijn Vrouw

Het zeeschuim daar waar wij dë oeverdieren vangen,

die in dë angstdroom opnieuw beginnen leven, ons aanvallen. Dan snijdt een grote kreeftenschaar ons langzaam dood De meeuwen vliegen op,

vergaan denken de vogels die niet vliegen. Blauw is het waas dat boven zee hangt, en boven de holen der dieren.

De zee komt op met vele, gladde handen.

Nu ligt een nieuw strand klaar, waar wij dë open schelpen rapen,

Kunstaktualiteiten

Brugge

* De inventarisering van het kunst-bezit in West-Vlaanderen op initiatief van de

Provincie

Kanunnik J. Dochy z.g. heeft in het boek West-Vlaanderen, deel III - Het Geestesleven - Organisatie van het Kunstleven, bondig beschreven welke arbeid vroeger reeds geleverd werd op het gebied van de inventarisering van kunstwerken in de provincie.

Over de noodzaak van dergelijk werk dient hier niet uitgeweid, evenmin over de wetenschappelijke nauwgezetheid die daarvan mag worden verlangd. Bekendheid met beide deed het Provinciebestuur van West-Vlaanderen de inventarisering van het huidig kunstbezit opnieuw ter hand nemen. Met ingang van 1 januari 1960 heeft de Bestendige Deputatie de h. Luc Devliegher, doctor in de kunstgeschiedenis en de oudheidkunde, benoemd tot wetenschappelijk attaché bij de Dienst voor Culturele Aangelegenheden. Hij heeft als taak het kunstpatrimonium in de provincie

oordeelkundig te inventariseren.

Deze belangrijke gebeurtenis sluit aan bij de traditie waarover Kan. Dochy het had. Op provinciaal plan dienen in dit verband twee voorlopers gememoreerd t.w. de Inventaris Couvez (1852) en de Inventaris Naert (1889-1899).

Voor de eerstgenoemde kan verwezen naar het betrokken boekwerk. De auteur schetst de werkwijze die hij gevolgd heeft; hij laat ook uitschijnen hoezeer hij was aangewezen op de goede wil van zijn plaatselijke correspondenten.

Over de Inventaris Naert lichten ons de verslagen in van de Provinciale Commissie voor Monumenten en Landschappen over de jaren 1887 tot 1914, waaruit ook Kan. Dochy zijn korte mededeling op ons voorstel heeft gebaseerd.

Het uitgangspunt van deze tweede inventarisering vindt men in de circulaire die de toenmalige minister van landbouw én schone kunsten op 16 april 1887 aan de provinciale commissies had gericht: ‘Je suis d'avis que les Comités (...) sont tout désignés pour exercer un contrôle fructueux sur les oeuvres d'art (...). Il y aurait préalablement lieu de les inviter à dresser une liste des ouvrages importants...’. Blijkbaar denkt de minister slechts aan een namen- en zakenregister, een algemene en dus uiteraard zeer oppervlakkige inventaris. Niet zo echter de Provinciale Commissie.

Waar deze op 6 mei 1887 het werk nog ziet als een lijst per arrondissement en per commissielid, brengt een jaar ervaring haar op 22 juni 1888 tot de oprichting van subcommissies per arrondissement en wil zij briefwisseling met alle

gemeentebesturen. Haar geestdrift is vlug gekoeld: noch de minister noch de provinciale raad zijn geneigd de onderneming te financieren. Op 9 januari 1889 denkt men daarom aan een nu beperkter inventaris, voorbehouden aan de kunstwerken ‘notoirement connues’, met Couvez als basis, waar nodig aangevuld of verbeterd. Commissielid Naert, architect-inspecteur bij het Provincie-bestuur, wordt met het werk belast. Hij dient geen melding te maken van de kunstvoorwerpen in de

oudheidkundige musea en kan naderhand rekenen op een revisie per arrondissement door zijn collega's. Naert is met zijn taak klaar op 15 october 1890. Nieuwe

teleurstelling echter voor de Commissie die reeds aan publiceren heeft gedacht: de regering kan geen subsidie verlenen. Zijnerzijds aarzelt de Provinciale Raad en werpt op: de vraag tot inventarisering is uitgegaan van de minister, het komt dus niet aan de Provincie toe de onderneming te bekostigen. Men weet dus evenmin hoe Naert te honoreren.

Inmiddels zoekt de Commissie vertroosting in het nazicht van de inventaris. Kanunnik Béthune, De Meyer en Delacenserie reviseren het deel over Brugge. De commissieleden vragen reisgelegenheid naar de andere arrondissementen. Er wordt verder aan de lijsten gewerkt. Op 3 juni 1891: nieuwe discussie nopens het financieren van de publikatie, echter ook strengere kritiek op de arbeid van Naert. Alzo Baron Jean Bethune: ‘En ce qui concerne le recollement fait par M. Naert, il aurait peut-être mieux valu ne pas se borner à transcrire, en le complétant toutefois d'une manière satisfaisante, le texte adopté en 1850’. Met nieuwjaar 1892 staat men nog niet veel verder: voor het Brugse is de lijst in orde, Kortrijk, Tielt en Roeselare zijn nog in onderzoek, zo ook Ieper waarvoor medewerking is gevraagd aan Arthur Merghelynck en F. van Merris.

Men neemt de tijd. De verslagen zwijgen, tot op 9 januari 1895 de inmiddels Monseigneur Béthune eraan herinnert dat collega Naert nog niet werd gehonoreerd. Kan hij zijn werk niet zelf publiceren, is een vraag?

Eindelijk, bijna twee jaar later, kan Gouverneur Baron Ruzette aan de Commissie mededelen dat de bijgewerkte Inventaris Naert vrijwel klaar is, en dat de Provinciale Raad een ereloon voor de auteur heeft gestemd. Op deze wijze zal zijn werk eigendom worden van de Provincie (Verslag van 2 december 1896).

In 1900 ontstaan nieuwe verwikkelingen. De h. Axters, adjunct-secretaris van de Commissie, maakt in de Inventaris Naert attent op bepaalde leemten of fouten. Hij heeft deze vastgesteld na vergelijking met Couvez en aan de hand van gegevens verstrekt door James Weale, Kan. Duclos en Karel Deflou. Axters zal met Naert kontakt nemen en de tekst bijwerken. Inmiddels komt Brussel zich opnieuw met het initiatief bemoeien. De Koninklijke Commissie kondigt namelijk de coördinering aan van de verscheiden provinciale werkzaamheden, in het bijzonder wat betreft de

eenvor-migheid van de publikaties! In de loop van 1903 neemt een bijzondere commissie de keuze van het letters-type, het formaat, de illustratie enz. ter studie.

West-Vlaanderen is vertegenwoordigd door de h. van Ruymbeke. Het plan neemt in zoverre vorm aan dat ook de Bestendige Deputatie nu wil denken aan een subsidie. Haar tussenkomst zal o.a. een ereloon voor de opsteller en de aankoop van een aantal exemplaren van de inventaris behelzen.

Halfweg 1904 is Axters met zijn herziening klaar. De Commissie gaat akkoord maar beslist niettemin tot een uitbreiding van de informatie t.w. Afmetingen, signatuur en bibliografie betreffende de behandelde voorwerpen. Vandaar nieuwe arbeid. Wijlen Mgr. Callewaert, dan nog professor aan het Groot Seminarie te Brugge, wordt door de Gouverneur aangezocht een korte nota op te stellen als inleiding, betreffende de gebiedsomschrijvingen zowel kerkelijke als profane. Een bibliografie blijkt niet noodzakelijk aangezien de Société d'Emulation deze eerstdaags denkt uit te geven. Men schrijft 12 december 1906.

Weer verstrijken enkele jaren totdat in 1911 een aanvraag om subsidie gericht wordt aan de Provincie, want men wil nu stellig met de uitgave van de inventaris beginnen. De Provinciale Raad legt inderdaad voor 1913 een eerste schijf vast van 3.000 goudfrank. In zitting van 19 november 1912 legt de Commissie, op voorstel van van Ruymbeke inhoud en vorm definitief vast. De inventaris zal tweetalig zijn. De schrijver zal de taal gebruiken die hij verkiest. De inventaris zal gepubliceerd worden per bestuurlijk arrondissement. Voor belangwekkende gebouwen zal hij een grondplan behelzen. Er wordt geen melding gemaakt van de musea.

Daar bleef het bij. 1914 bracht andere zorgen. De Inventaris Naert is niettemin bewaard gebleven, met uitzondering van de bundels betreffende de stad en het arrondissement Ieper, zo ook voor de arr. Roeselare en Tielt. Deze werden vernield bij de brand die in 1915 het huis teisterden van de h. Coomans, lid van de Commissie, te Ieper. De h. Coomans had de manuskripten in 1905 ontvangen voor revisie.

Men mag hopen dat de nieuwe inspanningen die in 1960 een aanvang nemen, een beter lot zullen kennen. In West-Vlaanderen zegt men: derde keer, goê keer!

G. Gyselen

* Prijskamp voor het ontwerpen van een artistiek kruisbeeld

1. Het Provinciaal Comité voor Kunstambachten en Kunstnijverheid in West-Vlaanderen richt onder de auspiciën van het Provinciaal Bestuur van West-Vlaanderen, een prijskamp in voor het ontwerpen van een kruisbeeld, bestemd voor openbare gebouwen, schoollokalen, enz.

2. De prijskamp staat open voor alle ontwerpers van Belgische nationaliteit gevestigd in ons land.

3. Het in te dienen ontwerp moet artistiek verantwoord zijn. De kunstenaar is vrij in het uitbeelden van de kristusfiguur.

4. Voor de kristusfiguur is de hoogte bepaald op 35 à 40 cm. De afmetingen en de vorm van het kruis zelf zijn vrij. Het geheel moet schaalsgewijze kunnen vergroot worden tot maximum het dubbel.

5. Het ontwerp moet geschikt zijn voor uitvoering in serie. Alleen volkomen afgewerkte ontwerpen worden ingewacht, in formaat, materiaal, kleur, enz. van

bedoelde uitvoering in serie. Alle materialen komen in aanmerking. (Er is dus geen spraak van ‘pièce unique’).

6. Elk mededinger mag meerdere ontwerpen indienen.

7. De prijskamp geschiedt naamloos. Elk ontwerp moet op de rugzijde een kenteken dragen, terug te vinden op een begeleidende ondoorzichtige gesloten omslag waarin de naam en het adres van de inzender gesloten is.

8. Een prijs van 10.000 F wordt aan de ontwerper van de bekroonde inzending toegekend. Verder wordt een bedrag van 15.000 F uitgeloofd voor eventueel toe te kennen premies welke minimum 2.500 F zullen bedragen. Indien de prijs niet kan toegekend worden, dan kan het bedrag daarvan geheel of gedeeltelijk toegevoegd worden aan de premies.

9. Ieder ontwerp dat een prijs of premie verwerft, wordt eigendom van de inrichters van de prijskamp met alle rechten van reproductie.

10. De bij artikel 8 bedoelde ontwerpen zullen in het Bestendig Expositiecentrum voor Toegepaste Kunst te Brugge tentoongesteld worden.

11. De ontwerpen moeten uiterlijk tegen 1 maart 1960 ingediend worden in het Bestendig Expositiecentrum voor Toegepaste Kunst, Dijver 7 te Brugge, onder de gestelde voorwaarden.

12. Het inrichtend Comité neemt geen enkele verantwoordelijkheid op zich door het in ontvangst nemen van de ontwerpen met het oog op de prijskamp. 13. Tegen de beslissing van het Comité, dat zelfs als jury zal fungeren, bestaat geen beroep noch enig verhaal.

14. Wie deelneemt aan de prijskamp, verklaart zich daardoor zelf akkoord met al de beslissingen die door het Comité zullen getroffen worden.

Nadere inlichtingen betreffende deze prijskamp kunnen verkregen worden bij het secretariaat van het Provinciaal Comité, Koning Albertlaan 6 te Assebroek (Brugge). * Na de geslaagde opvoering van 15 december j.l. van De Muizenval door Agatha Christie, brengt ‘Als Ic Can’ op 8 maart voor het voetlicht: Antigone door Jean Anouilh, naar het griekse treurspel van Sofokles. De vertoning geldt als beurtoptreden in de provinciale prijskamp, voorbehouden aan eerste kategoriekringen. Er wordt overwogen een namiddagvertoning te geven voor de hogere klassen van atenea, colleges en normaalscholen.

Brussel

* Godecharleprijs

De Commissie voor Studiebeurzenstichtingen van Brabant brengt ter kennis van de belanghebbenden dat drie beurzen ten bedrage van 33.000 F jaarlijks te begeven zijn aan Belgische kunstenaars: beeldhouwers, schilders en architecten, die tijdens een in 1961 in te richten tentoonstelling aan de hand van standbeelden, schilderijen of

Voor verdere inlichtingen is het raadzaam het Koninklijk besluit van 28 april 1931, gewijzigd bij deze van 23 juni 1932, 27 november 1952, 3 september 1954 en 3 december 1955, die de Stichting Godecharle herinrichten, te raadplegen. Aan de belanghebbendden worden een exemplaar van het reglement en een aanvraagformulier tot deelneming aan de wedstrijd toegezonden, mits zij hiertoe een verzoek richten tot het secretariaat der Commissie.

Om in aanmerking te komen, mogen de Belgische beeldhouwers, schilders en architecten op 1 januari 1961 de ouderdom van achtentwintig jaar niet hebben bereikt. De behoorlijk ingevulde aanvraagformulieren dienen vóór 1 januari 1961 bij de

Commissie voor Studiebeurzenstichtingen van Brabant, te Brussel, Oud-Korenhuis, nr. 12, ingezonden te worden met de volgende bijlagen: een uittreksel der

geboorteakte, een getuigschrift van nationaliteit en goed zedelijk gedrag en de verbintenis waarvan sprake in artikel 6 van het Koninklijk besluit van 28 april 1931.

Gent

* De Internationale Jaarbeurs van Vlaanderen te Gent, organiseert voor de tweede maal een architectenprijskamp voor de Europese Woning.

Onderwerp van de prijskamp is het indienen van plannen voor een sociale woning, bestemd voor een gezin met twee kinderen. Bedoeld wordt het gezin van een geschoold arbeider of van een bediende die over nagenoeg hetzelfde inkomen beschikt als voornoemde arbeider. De organisatoren hebben een flinke inspanning geleverd om met de kostbare medewerking van de industrie, het totaal der prijzen op te drijven tot 300.000 F.

Het sukses van het vorig Salon der Europese Woning is zo overweldigend geweest, dat de belangstellende sectoren uit de nijverheid niet geaarzeld hebben om hun steun aan het initiatief van de Internationale Jaarbeurs te verlenen. Ziedaar een nationale waardering voor een opbouwende manifestatie waarbij de totale economie betrokken is, vermits de inspanningen der architecten moeten gericht zijn op het reduceren van de kostprijs der woningen.

De juryleden die uitspraak moeten doen over de ingezonden ontwerpen, behoren tot de meest bevoegde internationale en nationale kringen van de architectuur:

1. Er is eerst en vooral een architect per Euromarktland: voor Duitsland: Prof. E. Eiermann, Karlsruhe; voor Italië: Architect F. Albini, Milaan; voor Frankrijk: Architect M. Lods, Parijs; voor Benelux: Architecten Bakema, Rotterdam en V. Bourgeois, Brussel.

2. Een afgevaardigde van de Internationale Unie der Architecten, de Heer J. Dubuisson, te Parijs.

3. Een afgevaardigde van het Beheer van Stedebouw en Ruimtelijke Ordening te Brussel, de Heer Directeur-Generaal V. Bure.

4. Een afgevaardigde van het Nationaal Instituut voor Huisvesting te Brussel, de Heer C. Crappe, Secretaris-Generaal.

5. Een ingenieur-bouwkundige, de h. P. Streitz, Brussel.

6. Een architect van de Kon. Vereniging der Bouwmeesters van Oost-Vlaanderen, de Heer architect J. Malfait, voorzitter.

7. Een afgevaardigde van de Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen, de Heer H.P. Persin, Secretaris-Generaal. Vorig jaar bedroegen de prijzen slechts 120.000 F, dit jaar zijn 300.000 F voorzien. Dit bedrag wordt verdeeld als volgt: Prijs van de Internationale Jaarbeurs der Vlaanderen: 65.000 F. Prijs Edmond Dutry. Prijs van het Nat. Instituut voor de Huisvesting te Brussel: 50.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Eternit, Kapelle-op-de-Bos: 30.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Univerbel te Charleroi: 25.000 F Prijs aangeboden door het Nationaal

Voorlichtingscentrum voor het Aluminium te Brussel: 25.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Ebes, zetel Vlaanderen, Gent: 25.000 F Prijs aangeboden door de pvba Comptoir des Produits Isolants, Antwerpen: 20.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Masser, Brussel: 20.000 F Prijs aangeboden door het Nationaal Bureau voor

Documentatie over het Hout, Brussel: 20.000 F Prijs aangeboden door de N.V. Ytobel, Antwerpen: 20.000 F De architecten uit de zes landen van de Euromarkt, kunnen het reglement van deelname bekomen op het secretariaat van ‘De Europese Woning 60’, Floraliapaleis, Park, Gent, telefoon: (09)22.40.22.

Plannen worden uiterlijk op 1 april 1960 's middags ingediend.

* De Academie zal in de loop van het jaar 1960 overgaan tot het toekennen van de volgende letterkundige prijzen:

1. De August Beernaertprijs, ten bedrage van 10.000 F, ter bekroning van een Nederlands letterkundig werk zonder onderscheid van genre, van een Belgische schrijver, gedurende de periode 1958-1959 geschreven of uitgegeven;

2. de Nestor de Tièreprijs, ten bedrage van 7.500 F, toe te kennen aan het beste toneelspel uitgegeven of geschreven tijdens de periode 1958-1959;

3. de Jozef van Ginderachterprijs, ten bedrage van 5.000 F, gesticht tot het aanmoedigen of bekronen van geschriften ter verheerlijking van de provincie

Brabant, inzonderheid van de kantons Asse en Vilvoorde, en toe te wijzen aan

de auteur van een in 't Nederlands geschreven werk van letterkundige,

historische, kunsthistorische, taalkundige of folkloristische aard, dat in de periode 1956-1959 is verschenen, of ook aan een tijdschrift of genootschap, dat op een van de opgegeven gebieden werken heeft gepubliceerd;

4. de Joris Eechoutprijs, ten bedrage van 7.500 F, voor het beste Nederlands letterkundig essay van ten minste 100 bladzijden, door een Belgisch schrijver gedurende de periode 1958-1959 geschreven, niet over een periode der letterkundige geschiedenis, maar over een auteur, met voorkeur van een essay over een Nederlands schrijver. Voor het toekennen van de prijzen zal worden gekozen uit de werken geschreven of verschenen tijdens de jaren bij de

onderscheiden reglementen bepaald, met inbegrip van de onuitgegeven werken, waarvan het handschrift, in twee exemplaren, aan de Academie, Koningsstraat 18 te Gent, vóór 15 februari a.s. wordt afgeleverd. Gedrukte werken hoeven niet

te worden ingezonden. Komen niet in aanmerking de werken die reeds met een

Vakliteratuur

Westvlaamse grafiek

De grafische kunsten komen tot ons onder zeer diverse vormen, vanaf de affiche, het teken aan de muur, tot de boekillustratie, de cartoon en de postzegel. Een bijzondere, eerder intieme en geenszins rumoerige kunstvorm in het overigens stille gebied van de grafiek, is de gelegenheidsgrafiek en bepaald het ex-libris. Het is uiteraard een artistieke uitwisseling tussen artiest en opdrachtgever en slechts zeer zelden komt dergelijk werk in de publieke kijker. Daarom is een tentoonstelling van ex-librissen, zoals die voor kort te Brugge werd ingericht in het reeds overbekende Bestendig Expositiecentrum, afgezien nog van de reële waarde van het geexposeerde werk - al een gebeurtenis. Deze expositie, in samenwerking met de ‘Antwerpse ex-libris-kring’, bevatte vele honderden ex-librissen uit een tiental landen

bijeengebracht. Interessant was het stellig in dit verband een vergelijking te maken tussen die landen waar het ex-libris nog vastzit aan het prent-aardige, het anecdotische, het folkloristische en andere landen - zoals Italië bijv. - waar ook het ex-libris, zij het op klein formaat, de huidige strekkingen ook in de grafische kunsten uitspreekt en illustreert.

Het ex-libris is zo oud als het boek. In de eerste tijden van de boekdrukkunst of zelfs vroeger, toen het boek nog met de hand werd geschreven en derhalve zeer kostbaar was, wilde de eigenaar - toen gewoonlijk een vooraanstaande persoon of instelling, onmiddellijk zijn eigendomsmerk op het boek aanbrengen. Het is dit gebruik dat later aanleiding gaf tot het ontstaan van het ex-libris. Aanvankelijk nog werd dit boekmerk gebruikt voor grote en waardevolle boekerijen en later, mede door de socialisatie van het boek en het boekenbezit, kwam het meer algemeen in voege. Sedert de vorige eeuw hebben vele grafische artiesten het ontwerpen van ex-librissen veelvuldig toegepast. De tekenaar tekent in het ex-libris de naam van de eigenaar, gewoonlijk doch niet altijd ook de woorden ‘ex libris’, en legt zich soms er op toe om in de tekening zelf een reminiscentie te leggen aan de naam, het beroep of de hobby van zijn opdrachtgever. Wij kunnen hier alleen beknopt wijzen op het wezen en de historiek van het ex-libris, die nochtans zeer interessant zijn. Er bestaat immers een authentieke ex-libris-kunde; een van de voornaamste Nederlandse specialisten, die meerdere werken over deze kunstvorm publiceerde, is Johan Schwencke. In alle taalgebieden verschijnen geregeld publicaties waarin de schoonste ex-librissen worden gereproduceerd. Het mag ons inmiddels wel verheugen dat ook Westvlaamse artiesten zich op dit minder bekende terrein niet onbetuigd lieten. Naast de boven genoemde tentoonstelling, waar ook werk van onze kunstenaars te zien was, werd een interessante map ‘Westvlaamse grafiek’ uitgegeven (100 F - Comité voor kunstambachten, Koning Albertlaan 6 te Assebroek), waarin grafisch werk, in hoofdzaak ex-librissen van dertien Westvlaamse artiesten werd opgenomen.

De meeste van deze kunstenaars zijn op andere terreinen bekend. Treffend is nochtans dat zij hun artistieke persoonlijkheid ook in dit kleine werk niet

verloochenen, maar ze hier en daar welhaast nog pittiger en duidelijker illustreren. In de ex-librissen van Roger Bonduel vinden wij de grillige grafiek terug van zijn tinpanelen en de grote versobering, die zijn gehele werk uitstraalt; in dit van Fernand

Boudens, dat wij hierbij afdrukken, treft ons een gestyleerde herinnering aan de

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 104-131)