• No results found

De jonge schilder Godfried Vervisch

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 72-79)

De thans 29-jarige Godfried Vervisch uit Ieper heeft het schilderen in het bloed. Zonder enige academische vorming of welkdanige schoolse opleiding dan ook heeft deze jonge man steeds geschilderd uit pure aandrang van het gemoed.

Doch het primum vivere stelde voor hem zijn onverbiddelijke eisen. Hij had het schilderen niet als beroep gekozen. Welke jonge man, zonder enige artistieke scholing, zou zo vermetel zijn? Doch de artistieke roeping en de diepere behoefte aan schilderen lieten zich zó intens voelen dat hij al zijn vrije tijd gaf aan zijn kunst.

Het besef dat hij alles bij zich zelf te leren had, was voor hem verre van een ontmoediging, doch veeleer een stimulans. Met verbeten volharding heeft hij geschetst, getekend, geschilderd, in de open natuur en op het atelier. Aldus verwierf hij de nodige handigheid. Doch hijzelf wist zeer goed dat kunst heel wat meer is dan handigheid, dat kunst iets te maken heeft met het diepere in de mens en per essentie bestaat uit het

scheppen van eigen nieuwe vormen en waarden waarin de kunstenaar zijn diepere persoonlijkheid uitdrukt.

Aanvankelijk had hij geschilderd, zoals er honderden liefhebbers gedaan hadden, naar de natuur, en aan de hand van deze veilige gids een reeks goede, gevoelige natuurstudies gemaakt, die hij thuis verwerkte tot meer afgewerkte schilderijen, waarin het karakter van de streek van Ieper en de Westvlaamse bergen weerspiegeld was en waaruit er een zekere romantiek sprak.

Dat was het debuut. Doch de jonge kunstenaar voelde bij zich zelf dat hij meer in zijn mars had en hij niet mocht stilhouden bij dat banale fraai schilderen. Ik zegde hierboven dat hij alles bij zich zelf te leren had. Dit geldt niet alleen voor de techniek van het schilderen, doch ook voor de kunstevolutie en voor het diepere inzicht in het wezen van de kunst. Godfried Vervisch, ook al wordt hij voor een groot deel in beslag genomen door de dagelijkse plichtmatige taak van zijn betrekking, heeft zich toch de moeite getroost boeken en tijdschriften over kunst te consulteren en

tentoonstellingen te bezoeken. Dat moest hem vanzelfsprekend voor het probleem stellen van de hedendaagse kunst die, meer dan ooit tevoren in de geschiedenis, de nadruk legt op het creatieve en persoonlijke, zonder hetwelk er van kunst geen spraak kan zijn.

Godfried Vervisch voelde in zich die mogelijkheid en vandaar ook die drang tot scheppen. Doch de jonge kunstenaar moet gewoonlijk een harde en pijnlijke louteringsweg doormaken vooraleer hij de middelen heeft ontdekt waarlangs hij zijn creatief vermogen kan tot uitdrukking brengen. Godfried Vervisch verdubbelde zijn werkkracht. Al het vorige werd onverbiddelijk geweerd en hij werkte tot gewoonlijk diep in de nacht om zijn middelen te ontdekken. De kleur had hem aangegrepen. Wat hij wilde was: hevige kleurharmonieën scheppen, waarin het smeiïge van de

verfmaterie de intensiteit van de kleurwerking zou verhogen. Hij verliet totaal zijn vroegere schilderwijze om over te gaan tot volledig nieuwe, zelfstandige composities. De tekenwijze werd grondig herzien. Hij verliet de natuurgetrouwe weergave, aldus duidelijk ervan blijk gevende dat hij er zich bewust van geworden was dat het in het

schilderij niet aankomt op een trouwe natuurweergave, doch op het scheppen van een harmonisch of expressief spel van lijnen, vlakken, vormen en kleuren, waarin de schilder zijn persoonlijke levensintensiteit uitdrukt.

Bij al dat zoeken raakte hij overtuigd van de onbelangrijkheid van het onderwerp om een klaarder inzicht te krijgen in de zuivere pikturale waarden, die een schilderij tot een waar schilderij maken, en in de noodzakelijke persoonlijke, creatieve inspirerende kracht, die alleen een schilderwerk tot kunstwerk verheft.

Aldus composeerde hij enkele stillevens en landschappen, waar de voorwerpen alleen nog de aanleiding zijn om de hierboven vermelde idealen van de zuivere schilderkunst te bereiken. Wij zien in deze stukken de kloeke, schijnbaar gemakkelijke bouw van de compositie. Wij voelen en smaken de smeiïgheid van zijn verfmaterie, waarin hij zijn hevig temperament wil uitdrukken, en wij zijn getroffen door zijn harmonische kleurassociaties.

De jonge schilder, die na veel tasten en zoeken, als volledig autodidakt, de zuivere schilderkunst ontdekt heeft, is er met een verwoede en driftige liefde voor het schilderen op los gegaan en creëerde een reeks werken, waarin hij steeds verder dat zuiver ideaal tracht te bereiken. Zijn jongste werken gaan meer en meer die

abstraherende richting uit. Sommige ervan zijn bijna uitdagend cassant, waaruit eens te meer een heftig, manhaftig temperament spreekt. Gaat hij de volledige

non-figuratieve richting op? Ik weet het niet en dat weet hij wellicht ook zelf niet. Het heeft trouwens geen belang.

Eenmaal dat een schilder tot het inzicht gekomen is dat het onderwerp als dusdanig voor hem geen belang heeft, doch alleen de aanleiding of het middel is om een gevoelig en kloek schilderij te maken, en wanneer hij daarin slaagt, dan heeft het al even weinig belang of dat schilderij ook nog iets anders voorstelt of niet; zolang dat

iets anders niet méér de aandacht op zich trekt dan het schilderij zelf als dusdanig.

Vervisch heeft dat punt bereikt. Hij is er zich zelf, en met reden van bewust dat hij de goede weg is ingeslagen. Alle aarzeling is geweken en met vaste trek treedt hij vooruit. Nu moet hij de louterende weg op van de uitzuivering zijner pikturale middelen en van de versobering om tot overzichtelijker en meer gebonden composities te komen met een klaardere harmonie en tot een bredere en onmiddellijk aangrijpender expressie.

Er zit echter zekerheid in zijn stap en zwier in zijn marsch. Wij kunnen niet anders dan hem aan te sporen duchtig door te marcheren.

‘Verloren zomerdag’, een nieuw verhaal van Lia Timmermans

Wat weten wij over onze jeugd, vooral over de gedachten die in ons leefden toen wij tot volwassenheid groeiden? Hoe ouder wij worden, hoe minder? Met de jaren blijven alleen nog enkele markante vreugdevolle of smartelijke feiten in het geheugen hangen, anecdoten of gebeurtenissen waarin wij zelf waren betrokken. De reden hiervan is niet alleen dat wij ouder worden en, opgeslorpt door het laaien en het schroeien van het leven, steeds minder belang gaan hechten aan onze teenagerjaren. Ook ligt de reden en essentiëler mij dunkt in het feit dat wij deze jaren hebben beleefd met een minder expliciet en minder beredenerend bewustzijn dan wij ze op rijpere leeftijd retrospectief beschouwen. Het opnieuw ontdekken van het jeugdig bewustworden aan de hand van het ontleden van gedragingen, feiten, beïnvloedingen, en gevolgd door het vormen van een oordeel, kan dan een specifiek en interessant werkgebied zijn van de psychologie, even vlijtig tonen zich de literatoren bij het bijeenbrengen van legpuzzles uit alle mogelijke adolescenties. Dat dit een boeiende onderneming is hebben de auteurs uit alle tijden en talen bewezen; in de letterkunde van ieder taalgebied kan men hoogstaande werken aanwijzen die de jeugd beschrijven, de gevoelens die jongeren bezielen, de manier waarop zij zich uiten, het leven benaderen, in zich opnemen of verwerpen. Als wij de vele angry young men, die in de

hedendaagse letteren rondlopen, mogen geloven en au sérieux nemen, dan zou het genre zelfs actueel zijn en dan is ook Verloren Zomerdag, het jongste werk van Lia Timmermans (204 blz., 75 F - Uitg. Van Kampen, Amsterdam) in ieder geval een actueel boek. Maar het is anders; namelijk niet een opstandige afrekening, maar een eenvoudig poëtisch getuigenis.

Slechts als het kind dood is, lang dood, dan weten wij dat wij het waren. Deze zin

bij de aanhef van dit teerpoëtische verhaal, is als het ware de sleutel op de inhoud van het werk; dit woord zet de retroactieve bewustwording in gang en wij vinden het meisje Claudia terug op het wondere moment dat zij van haar kindsheid zal afscheid nemen en in zich zelf zal ontdekken dat zij een vrouw wordt, is. De leegheid die men in zich voelt ontstaan op ogenblikken van een verwachtend gemis, zal bij het meisje Claudia worden gevuld door het ontwaken van een nagenoeg eenzijdige, idealiserende liefde voor de mens in de man. En het is precies dit gebeuren dat Lia Timmermans via de inwendige ervaringen en ideeën van het meisje, haar confrontaties met haar omgeving en de met haar levende personen, tot gestalte laat groeien.

Het weesmeisje Claudia woont bij haar grootmoeder in het laatste huis van het dorp, een huis gelegen tegenover het Zwart Goed, een mysterieus domein dat een magische kracht uitstraalt op alle gebeurtenissen in het dorp. Grootmoeder is de beminnelijke oude vrouw, bezig tot in de details opdat alles gebeuren zou op uur en tijd. Het huis is ouderwets met een stralende tuinkamer, een salon dat nooit gebruikt wordt en waar donkere portretten hangen en een grote slaapkamer waar Claudia slaapt op een sofa (niet in het grote hemelbed, dat alleen dient om mensen van de familie in lijk te leggen) en waar zij iedere avond een brandende kaars bij het raam houdt om de mensen in de laatste voorbijrijdende trein bij te lichten. Grootmoeder is bezorgd met Claudia, op een beetje ouderwetse manier met ingekankerde gewoonten en hobbies, maar met een actuele realiteitszin. Claudia leeft er gelukkig en beschouwt grootmoeder als haar toeverlaat voor alles. Dat grootmoeder het wist, was mij genoeg.

Van een heel andere factuur is een andere belangrijke figuur uit dit werk, Amalia Dujardin, bij wie Claudia, als zij 15 is geworden, pianoles gaat nemen. Deze Amalia, die de dag door zingt en ook beeldhouwwerken maakt, is een soort gefrusteerde vrouw, die onkwetsbaar haar eigen leeggevallen leven opvult met holle woorden en met het uitstallen van een wel gefingeerd levensoptimisme. Hierdoor slaagt zij erin het jonge meisje te imponeren en te verbluffen.

Dit egale dorpse bestaan wordt, behoudens door de soms uitschietende en

luidruchtige wildheid van Amalia, ook nog verlustigd door Vader Fonteyn, die twee avonden in de week bij grootmoeder aan huis komt. Hij is een oude zeerob die allerhande fantastische verhalen weet en Claudia onder meer vaak heeft gesproken over een stad die Portland-Oregon heette, een naam

die Claudia nooit meer zal vergeten en die haar obsedeert als de plaats waarnaar men een heel leven verlangt, maar waarvan men meteen en steeds duidelijker weet dat men er nooit komen zal.

Bij deze enkele mensen levend wordt Claudia vijftien jaar en zij begrijpt dat zij verandert, zij krijgt het volle bewustzijn van het bestaan, ver, voorbij het Zwart Goed, van de échte wereld, schitterend en een beetje gevaarlijk. Deze wereld is

Portland-Oregon, waar het leven weids is en machtig en waaraan Claudia nu, zoals alle mensen, begint te denken met heimweevolle overgave en een soms hevig verlangen als naar iets dat men niet kan uitspreken of dat men slechts erkent als het voorbij is en verleden.

Op de eerste mooie dag van april, wanneer grootmoeder afwezig is, loopt Claudia, sprankelend van levenslust en nog onbewust van de relativiteit van alle dingen, de velden in. Daar bij haar brug, bij de brug van de nachttrein, ziet zij hem dan staan, de jonge god, die alles is, het verre gedroomde leven en het vreemde Portland-Oregon en moest hij er niet meer zijn, dan was alles dood. Alles waarvan Claudia in haar beperkte jonge meisjeswereld had gedroomd, vindt zij nu plots terug in de figuur van deze jonge man, ingenieur Vandervennet, die de brug is komen opmeten en die bij Amalia zijn intrek neemt. Op dit ogenblik ontluikt in het meisje Claudia het tere wonder van de eerste liefde, die de zuivere is omdat zij de eerste is, die alomvattend is, groots en hartstochtelijk, die bijna geen wederliefde vraagt en die men niet kan vergelijken met de liefde die uit verliefdheid voortspruit omdat die toch altijd gebouwd is op compromissen. De liefde van Claudia is bijna niet toegespitst op de man Vandervennet, maar in hem op de mens tout-court, op de eeuwige mens die in concreto onbestaande is. Maar dat gaat Claudia maar bevroeden wanneer alle rimpels weer uit de vijver zullen weggeplooid zijn en wanneer haar jonge meisjesleven, na een eerste bittere ervaring, weer wordt toegedekt.

Een catharsis in de zin van een verstandelijke zuivering van het inzicht zou in dit verhaal misplaatst zijn geweest, hier moet het een prille ervaring worden van het betrekkelijke waarvan men slechts later, met een innerlijke rondblik, de zuiverende werking zal ondervinden. En dat betrekkelijke vinden wij in het tweede deel van dit verhaal herhaaldelijk terug. Daar is bijvoorbeeld de komst van Marianne - dit ogenblik is de draaischijf van het verhaal - het beeldschone, verwende nichtje van Claudia, die bij haar met vacantie komt. Marianne vertelt Claudia over de grootsteedse gebruiken, over haar uitjes met jonge mannen en hoe zij ze doet verliefd worden op haar, over hoe ze zich voelt als ze bemint en bemind wordt en over wat men in de stad de liefde heet. Marianne wordt op slag verliefd op Vandervennet, maar zij krijgt hem niet en zij gaat haar verdriet uitschreien in de beemden rond het dorp en in het hoge bed van Claudia's kamer. Een tweede ontnuchtering valt voor wanneer

Vandervennet uit het dorp vertrekt en bij het afscheid alleen zegt Dag Claudia, lief

kind, woorden die het meisje op dit eigenste moment niet in hun volle waarde beseft,

misschien zelfs als normaal beschouwt, maar die zij later wellicht zal begrijpen als een eerste bittere verscheuring. Het enige wat zij nu al definitief weet, is dat zij geen kind meer is, dat er iets gebroken is.

Marianne sterft nog tussen het riet van de rivier. Haar lijk wordt gebaard op het hoge bed van de sterfkamer. Amalia wordt als lerares geschorst (Wat kan er niet

gebeuren in zulk huis, met beelden, zeevolk, mannen en jonge meisjes!) door de

Alleen voor Claudia is er iets veranderd: De blinde kinderogen, die niet de werkelijke

dingen zien maar hun weerkaatsing op een lichtend scherm, waren op gebroken...

Tot op heden heeft Lia Timmermans een vijftal werken laten verschijnen. Zij werd vooral bekend door haar biografie van Felix Timmermans, Mijn Vader, een objectief en toch piëteitsvol levensverhaal. Voordien had zij al Vertelselkens van ons land

gepubliceerd, die door haar vader waren geïllustreerd en die ook nog vrij dicht

aanleunen bij de trant en de taal van Felix' talrijke vertelsels. Een eerste bevestiging van haar psychologisch inzicht en haar literair talent kwam m.i. onmiskenbaar tot uiting met Het kleine album van Martha, kleine belevenissen van een zesjarig meisje in de zo moeilijke en steeds weer bevreemdende wereld van de grote mensen. In 1956 toonde Lia Timmermans een ander facet van haar boeiende personaliteit, de humor, in hoge en prettige variëteit. Haar sociale satyre De Ridder en zijn Gade, a.h.w. in kroniekvorm de maatschappelijke opgang van een echtpaar schetsend en schertsend, is ongetwijfeld een krachttoer geweest. Meer dan tweehonderd bladzijden lang humoristisch schrijven zonder te vervelen of af te dwalen, zonder onmogelijk of ongeloofwaardig te worden is een inspanning die Lia Timmermans met dit werk tot een schitterend einde heeft gebracht.

En daar is nu Verloren Zomerdag. Opnieuw helemaal anders van opvatting en uitwerking. Is het een kunstwerk? Wij leggen hier de literaire maatstaven aan en kijken dus uit naar de belangrijkheid van het besproken thema, de menselijke sensibiliteit die erin doorklinkt en naar de uitwerking ervan in de literaire vorm. Het thema zelf hebben we uitvoerig besproken; het is niet nieuw in de literatuur, het is wel origineel behandeld, met fijne schroom en diep inzicht benaderd. Ook als literair werk beschouwd is deze jongste roman ongetwijfeld de beste die Lia Timmermans heeft geschreven; het is ook alleenstaande beschouwd een volwaardig literair werk geworden: hoog poëtisch geladen, verfijnd van constructie en verzorgd van taal.

In haar vorige werken heeft Lia Timmermans haar poëtisch gevoel wellicht het gaafst verwoord in Het kleine album van Martha. Het komt mij voor dat er in haar jongste werk iets is nagebleven van die sobere, kinderlijke, verwonderende en haast spontane poëzie, waarmee Martha alle dagelijkse dingen omhulde, bezag en benaderde, maar Martha zelf is opgegroeid tot de zachtzinnige, tedere puber Claudia. Hààr poëzie is dan ook meer verdroomd uitgedrukt, minder direct en vermengd met een lichte onrust voor feiten en daden die misschien gevaarlijk zullen worden of waarvan zij althans nog de betekenis en de toedracht niet kent. Deze poëzie vinden wij hier in de sobere, zeer verzorgde dialogen, die in dit verhaal zijn verweven, maar meer nog in de over het algemeen korte, pregnante en zeer eenvoudige beschrijvende tussenkomsten van de auteur. Zinnen als de lange purperen schemer sloeg zijn armen rond ons en maakte

ons eenzaam komen in dit boek bij herhaling voor en heffen het op een ongewoon

artistiek peil. Er valt hierbij op te merken hoe de auteur hier praktisch volledig ontkomen is aan de invloed van haar vader; zij openbaart zich als een gevoelige, dichterlijke natuur die een eigen, persoonlijke taal spreekt en met dit instrument iets meedeelt van de ervaringen over de roerselen van de ziel bij de ontluikende vrouw. Het valt hier eveneens op hoe zij de taal beter, soepeler en zuiverder weet te hanteren dan in welk vorig werk ook.

fb

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 72-79)