• No results found

De linocyclus ‘Zannekin’ van Jean-Jacques De Grave

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 58-66)

Ach, zat ik maar met Oscar Jespers in een café, zuchtte van Ostaijen vanuit Berlijn.

Het café is immers dé uitgelezen plaats om over kunst te praten. En er zijn café's die kunsthistorie hebben gemaakt en nog maken, vanaf de drijvende show-boats op de Missisipi, die als river Jordan werd bezongen, over de heterogene inrichtingen die men in de vorige eeuw ‘cabaret’ heeft genoemd, tot zowaar het artiestencafé van de Vara en het Antwerpse Stadswaagcomplex. Geen milieu waar er steviger over kunst wordt gepraat, waar de artiesten ontdaan van alle aureool voor de vuist en ex corde uit hun bescheidenheid of hun snobisme loskomen of van achter hun geleerd masker vandaan. In het café wordt ieder artiest een kind. Het is dus altijd goed en lofwaardig met een kunstenaar in een café te duikelen, hem met schouderklopjes in een hoek te drijven en dan maar te praten honderduit en te horen hoe hij denkt, leeft, werkt, vloekt, aarzelt, bidt, twijfelt, hoe hij aan zijn boterham komt of niet.

Zo zat ik dan met Jean-Jacques de Grave te bomen in een overigens heel braaf café te Brugge. Het was regenachtig en mistig buiten; er zaten daar nog wat veehandelaren aan de marktpraat en de eerste vrijers begonnen hun

zaterdagavondplannen af te werken.

De Grave bezit een bijzondere vinnigheid en een scherpe kijk op mensen en feiten. Hierdoor breekt hij niet de staf over wat andere kunstenaars presteren; hij neemt haast geen standpunt in, want zijn hele verschijning is als het ware een standpunt; zijn visie over de kunstwereld en over zijn eigen werk komt van veel dieper; het is de uiting van een levenshouding. Als mens, als artiest en dus ook in zijn werken is de Grave een geboren verteller, die tegelijk scherp en goed de mensen observeert en over hen op een persoonlijke wijze merkwaardige opmerkingen kan debiteren. Hij

Joego-Slavië, maar dit waren dan eerder werk- dan studiereizen, want hij zal U in zijn verzameling telkens werken aanwijzen

waar-35

over hij vertellen zal: die lino's heb ik gesneden in Spanje... Ach, ik zou zo gaarne naar Mexico gaan, zegt hij nog langs zijn neus weg, te midden van een verhaal over de prachtige grote hoeden van de Mexicanen en de sublieme witte kappen van de Soeurs de la Charité... Aan moederszijde is hij verwant met juffrouw M. Belpaire, die vanuit Antwerpen of vanuit de ‘Swiss Cottage’ te De Panne zo vele Vlamingen heeft geholpen en kunstenaars heeft aangemoedigd. Culturele en artistieke verfijning, die in verschillende geslachten bezonken ligt, komt nu en dan opnieuw naar boven en wie met de Graves werk vertrouwd raakt, kan alleen besluiten dat hij een sympathieke verfijnde man is en tegelijk een groot artiest en dat over dit alles heen een vanzelfsprekende en wondere bescheidenheid ligt, die men wellicht in hem nog het sterkst bewondert en waardeert.

Het was dan toch zover gekomen dat hij eindelijk ook in onze provincie eens een persoonlijke tentoonstelling wilde opzetten, nadat hij kunstminnaars uit alle grote Europese en Amerikaanse steden met zijn zwart-wit dialogen had geintrigeerd en nadat hij ook al in alle andere Belgische provincies had geëxposeerd. Zijn

tentoonstelling te Brugge, waar hij de negentien lino's van zijn Zannekincyclus, zijn serie ‘de werken van barmhartigheid’ en nog enkele andere werken tentoonstelde, was precies de vijfentwintigste die werd ingericht in het Bestendig Expositiecentrum voor toegepaste kunst en kunstnijverheid.

Wij hadden juist de opening van deze tentoonstelling meegemaakt en daar zaten we dan in onze caféhoek te praten over de grafische kunsten (en over andere dingen ook). Hoe komt het dat de grafiek als kunst voor het grote publiek nog steeds wacht op de bijval, die nu zeer traag, maar toch steeds breder ten dele valt aan de

schilderkunst en de sculptuur? De grafische kunst is vooreerst niet zeer toegankelijk, ze ligt opgeborgen in boeken, in bibliotheken, in prentencabinetten en musea. Ze wordt bezien als een soort voorportaal tot de schilderkunst, een interessant

studieterrein, waar veel nuttig en zelfs noodzakelijk doch toch voorbereidend werk wordt gedaan. Zij wordt veelal gerekend bij de toegepaste kunsten, een wat gammele uitdrukking voor artistieke vormgevingen, die hoe langer hoe minder toegepast en steeds meer tot interessante en hoge uitdrukkingen komen, telkens variërend in andere materies. En men situeert de grafiek graag bij de toegepaste kunst omdat men denkt, en overigens terecht, aan typografie, layout, illustratie van boeken en tijdschriften, aan folders, brochures, ex-librissen, gelegenheidsgrafiek, of aan het ontwerpen van toneeldecors en cartons voor tapijten en textiel. Moesten de grafiekers evenwel op deze kansen hebben gewacht dan zouden wij nooit een Masereel, een Cantré en de anderen van de grote vijf hebben gehad. Want de grafiek heeft een eigen bestaan, eigen wetten, eigen mogelijkheden en een heel interessante wereld van eigen technieken. Nemen wij nu bijv. de kans om een boek te illustreren, hoe dikwijls doet die zich voor in het leven van een artiest. En als die mogelijkheid, die kans zich aanbiedt, hoe dikwijls wordt dan de vlucht van de artiest niet besnoeid en verminkt om redenen van materiële aard: het formaat, de papiersoort, het aantal kleuren, de

Zij worden ruimer vernomen.

De Grave is een van deze grafici en waarachtig niet de geringste. Hij heeft al diverse opdrachten gekregen die hij, met het volle behoud van zijn artistieke personaliteit tot een goed einde wist te brengen: ik citeer hier zijn schitterende illustraties voor de novelle Klinkaart van Piet van Aken, zijn lino's voor een van de schoonste werken van Kafka: Het Slot en zijn tekeningen bij de reistrilogie van Karel Jonckheere. Bij deze en enkele andere, toch wel erg uit elkaar liggende literaire werken heeft hij blijk gegeven van een diep inzicht in de eigen specifieke sfeer van ieder werk en deze sfeer heeft hij dan met zijn eigen plastische visie geladen en uitgedrukt in illustraties die weliswaar bij de teksten horen en aanleunen, maar ook daarvan weggenomen gaafheid, waarde en standing behouden. Ook zijn vrij grafisch werk kende waardering onder meer in 1955 te Ljubjana in Yoego-Slavië, waar hij in een internationale prijskamp voor gravure de eerste prijs bekwam en voorts in de internationale vereniging voor houtgravure Xylon, waarvan hij een vooraanstaand lid is, en in tal van andere binnen- en buitenlandse artistieke vakkringen.

Te Brugge heeft Jean-Jacques de Grave, tijdens de maand november 1959, voor het eerst zijn cyclus lino's over Zannekin tentoongesteld. Deze serie van negentien bladen, geinspireerd op het leven en de strijd van Zannekin is om twee redenen belangrijk: om het zuiver historische thema, dat bij een modern artiest wat ongebruikelijk kan schijnen en vervolgens om de vormgeving, de grafische, de plastische uitwerking ervan. Het thema is dus de historie van Nikolaas Zannekin uit Lampernisse die enkele eeuwen geleden in onze streken en bepaald in de Westhoek een belangrijke rol heeft gespeeld in de woelige jaren na de Guldensporenslag, vooral toen het Vlaamse volk, ten gevolge van het verdrag van Athis in 1305, een misera

36

Franse koning moest afdragen en de vestingen van zijn grootste steden moest slopen. Bovendien werden belangrijke gedeelten van wat wij nu Frans Vlaanderen noemen blijvend door de Franse troepen als pand bezet. De Vlamingen waren hiermede niet ingenomen, vooral niet met de zware belastingen en de situatie verergerde nog toen Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen werd en als overtuigd aanhanger van de Franse koning - hij was trouwens te Parijs opgegroeid - herhaaldelijk brutaal optrad om de Vlamingen hun centen af te persen. Er kwam opstand in verschillende steden en de tijd werd onrustig. Te Veurne, Nieuwpoort, Kortrijk, Poperinge en Ieper vinden wij Zannekin terug, de burgers toesprekend en aanzettend tot de strijd; zelf vecht hij aan het hoofd van de benden tot soldaten opgeroepen burgers, boeren en kleine lieden, die hij herhaaldelijk tot de overwinning leidt. Zelfs slagen zij erin de graaf gevangen te nemen. Doch in 1326 werden de Vlamingen door de paus op aansturen van de Franse koning in de kerkban gezet met het gevolg dat velen onder hen de strijd opgaven en haar huis keerden. Deze ban werd echter algauw opgeheven en anderzijds lieten de Zannekinbenden de graaf vrij. De strijd ontbrandt opnieuw en heviger en wordt beslecht in een grote open veldslag op en rond de Kasselberg op 23 augustus 1328. De Vlamingen worden er door de ridders onder de voet gelopen en Zannekin sneuvelt er.

Men kan zich nu afvragen hoe het mogelijk is dat een hedendaags artiest, ten volle staande in het artistieke avontuur van onze tijd, een historisch onderwerp als dit in zijn werk heeft betrokken en er met een expositie de aandacht wil op vestigen. De reden hiervan is m.i. te vinden in het boeiende thema dat historie en verbeelding gretig vermengen laat; in de zuivere plastische mogelijkheden die dit thema biedt; en ten slotte in de interessante en oorspronkelijke personaliteit van de artiest zelf.

Om het thema ongetwijfeld, een epos van hoge menselijke moed, doorzettingskracht en heldhaftigheid. Zannekin is de incarnatie van de reactionair, de man van de avant-garde, iemand die tegen de stroom ingaat, die zijn verantwoordelijkheid weegt en opneemt en die doorzet spijt tegenkanting, onverschilligheid, onbegrip of verdachtmaking, de Grave heeft zich tijdens het neerschrijven van deze inspirerende ideeën als het ware met zijn hoofdfiguur vereenzelvigd in die mate zelfs dat wij in de vormgeving, in de plastische uitdrukking van deze bladen iets terug vinden van dit eigengereide, dit ruwe en vooral dit kinderlijk-spontane dat de hedendaagse kunst en bepaald de grafiek toelaat en kenmerkt. Het uitgangspunt van dit werk is dit: Jean-Jacques de Grave heeft de historie van Zannekin grafisch verteld aan zijn kinderen (en hij is nu, tussen haakjes, weeral aan het vertellen, ditmaal over de Spaanse furie): dit vertellen, dit eenvoudig, ongecompliceerd meedelen van gedachten en gevoelens ligt aan de basis ook van de plastische verantwoording van deze suite. De Graves werk, ook dit werk, is als het ware een pamflet, het is de Epinal van 1960, de beknopte, puntige uitwerking van een idee, die draagster is van een boodschap.

En ik zou veel liever hebben, zo vertelde mij deze artiest, dat deze prenten op tienduizenden exemplaren verkocht worden tegen vijftig centiemen per stuk, dan dat

wanneer zij ten minste, zoals het hoort, voor het kind alleen het beste willen geven, met de handen in het haar zitten bij die vloed van wansmaak, commercialisme en traditionalisme toestromende uit het noorden. En wanneer wij zelf zien met welke boekjes onze kinderen nu worden bedacht en hoe zij in de meeste gevallen met authentieke kitsch worden beloond, dan is het duidelijk dat artiesten als de Grave in de woestijn roepen. Maar zij roepen toch met de immer kerende moed en de woestijn wordt stilaan kleiner! Maar keren wij terug naar Zannekin en de Graves interpretatie ervan. Plastisch vinden wij hier de brede variëteit van een merkwaardig talent zowel in het geheel als in de details. De elementen, die wij tot de categorieën van de moderne schoonheid hebben opgetild, zijn veelvuldig en veelzijdig. In de plastische taal die de Grave ons in deze bladen toespreekt vinden wij er heel wat van terug. Het pure en het zuivere van zijn kijk treft ons in bepaalde bladen waar wij alleen het stricte, het noodzakelijke, het eenvoudige aantreffen en het samenzetten van vormen en vlakken tot een eenheid. Het lapidaire van de middeleeuwse volksprent vinden wij er terug in momenten en close-ups die het vreemde, het overrompelende, het verwarrende aan ons postuleren, het concrete aanknopingspunt, het volledig en vlug te overkijken object, waaraan een oriëntering mogelijk is. Ook het archaische vinden wij hier terug, nog een element waarmede wij onze moderne schoonheidscanon hebben verrijkt: namelijk de zin voor het onverdorvene, het oorspronkelijke, het elementaire, het rauwe, het ruwe, het onmiddellijke; het naakte uitspreken, het symbool, het archetype en alwat ons eeuwenlang klassieke schoonheidsideaal heeft doen uiteenspringen. Al deze en beslist nog andere elementen verbergen ten slotte de hunker naar de ervaring van een schoonheid die achter de dingen steekt, naar het onzichtbare en onvoelbare dat abstract is, achter, onder

37

Zannekin Historie. Vlaanderen wordt in de ban gezet door de Franse Koning.

of boven, meta het fysische. De Grave heeft het bestaan om aan deze constituerende elementen uitdrukking te geven op de hem eigen onverwarbare manier; als het ware spelend met de inderdaad boeiende zwart-wit contrasten, een ernstig spel voorwaar dat getuigt van een delicaat gevoel voor evenwicht, compositie en van een weergaloze techniek. De compositie van sommige dezer lino's, die ook uitzonderlijk groot van formaat zijn, doet ons op uitnemende wijze besluiten tot de Graves bekwaamheid om te spreken, te vertellen met lijnen en vlakken; ik wijs even op het wisselende en boeiende spel van de achtergronden in bijna alle prenten, hetzij sterk gedetailleerd, hetzij decoratief opgelost, hetzij constructivistisch verwoord, hetzij opgevuld in bijna barokke overdaad. Ik wijs ook op het reliëf dat hij bereikt door het naar voren halen van bepaalde figuren, op de speelse verwarring door groepen, koppen, spijlen, pieken en lansen in de zwart-wit dialoog te betrekken; ten slotte en vooral op het afwegen van grotere en kleinere vlaktegenstellingen in diagonale, geometrische of

perspectivistische opstelling.

De taal van zwart-wit is de eerste en de laatste taal van ieder authentiek artiest. De kleur kan tegenstellingen oproepen, heilzame verwarringen en beroezingen

stichten, effect, schakeringen of charme bereiken; nooit is de artistieke taal zo uitgedund-zuiver en zo op de graat-hard als in het bij elkaar brengen van zwart en wit, van leegheid en volheid, van alles en niets. Dit is dan ook de taal van de Grave; zij is op en top van onze tijd. Zijn beeldschrift is tegelijk tragisch en schalks, oud en nieuw, hard en zuiver, hermetisch en open: het spreekt ons aan en onze kinderen omdat het de uitspraak is van een zuiver artistiek gemoed dat schoonheid ontgint in eerlijke ontleding.

Meestal is het één of een paar nieuwe waarden, die de kunstenaar aan de kunst van zijn tijd toevoegt. Soms zullen het uiterlijke, vooruitstrevende, ontwikkelende, soms innerlijke, verdiepende intensieve culturele waarden zijn. De eersten zullen betrekking hebben op de vorm, de nieuwe middelen, het materiële; de anderen zullen betrekking hebben op de idee, de inhoud, het gehalte, het geestelijke. Het komt mij voor dat de artiest de Grave een van de zeldzamen is in dit land, die zich vrijwillig

beperkende tot de grafiek en bij voorkeur tot het zwart-wit, de artistieke binding vindt en in zijn werk weet op te roepen tussen materie en geest, tussen vorm en inhoud, een binding zonder dewelke een kunstwerk eenvoudig niet bestaat.

fb

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 58-66)