• No results found

Pater Dries van Coillie

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 98-101)

Met de Roeselaarse Scheutist Dries Van Coillie maakten we op eerder onaangename wijze kennis. Namelijk langsheen het Godsdienstig Halfuurtje om, dat hij zowat om de veertien dagen samen met Pater Joos realiseert voor de indiscrete camera's van de Vlaamse Televisie. Als televisie-criticus van een plaatselijk weekblad hadden we ons in het hoofd gehaald op de Dag der Grootmachten 59, eens te kijken wat de mannen van de Godsdienstige Uitzendingen ons terzake zouden aanbieden. Op dergelijke dagen dienen dergelijke uitzendingen bijzonder verzorgd te zijn en moeten niet enkel aantonen hoe wij naar de T.V. dienen te kijken, maar evenzeer hoe er aan T.V. dient gedaan te worden. Zo dachten wij althans.

En als we nu zeggen dat we onmiddellijk na bewuste uitzending ontzet naar onze pen hebben gegrepen en een gloeiend schrijven hebben gericht aan Pater Van Coillie - aan hem omdat hij een stadsgenoot is en we bij voorkeur een sant uit eigen land aanpakken - zal het wel onnodig zijn U nadere toelichting te bezorgen nopens de indruk welke voornoemde uitzending op ons maakte.

Twee dagen later kregen we van uit het Missiehuis van Scheut een antwoord. Precies vier uren na het antwoord een telefoontje. En de volgende zaterdagavond zaten we gezellig ondereen dikke rookwolken in mekaars gezicht te blazen en te praten, vanzelfsprekend, over de televisie, maar ook over nog heel veel andere dingen.

En we leerden er de beruchte Pater Van Coillie kennen als een joviaal mens met een diepe verantwoordelijkheidszin, steeds bekommerd, om het werk dat men hem toevertrouwt, nauwgezet en keurig uit te voeren, vechtend tegen kwasie

onoverkomelijke moeilijkheden, nimmer berustend in onafwendbare tegenslagen en steeds bereid zich ten volle in te zetten ter verspreiding van het Goede, het Ware en het Schone. De nuchtere zakelijke geest verraadt in Pater Van Coillie de rasechte Roeselaarnaar. Zijn gemoedelijkheid en openheid, zijn verbeten koppige werkkracht de Westvlaming. Zijn soepel aanpassingsvermogen de man die meer gezien heeft van de wereld dan de Antwerpse Dierentuin en de Citadel van Namen.

Pater Van Coillie werd geboren in de Rodenbachstede op 10 april 1912. Hij studeerde aan de Moderne en

uitgezonden om er onder leiding van de Chinese Clerus een professoraat te bekleden aan het Seminarie van Tsining (Suiyuen). De Chinees-Japanse oorlog bracht hem, met vele anderen, ruim twee jaar in een Japans Concentratiekamp (1943-1945). De volgende jaren wijdde hij zich in samenwerking met andere Scheutisten, aan het apostolaat onder de intellektuelen en universitairen te Peking. Na de doorbraak van het Rode leger in 1949, belast met de organisatie en de leiding van het Legioen van Maria in geheel Noord-China, werd hij wegens zijn stelselmatig verzet tegen het atheistisch communisme gearresteerd en opgesloten. De conferentie van Genève in mei 1954 betekende voor hem de vrijheid. Op triomfantelijke wijze werd hij op 22 juli 1954 in zijn geboortestad Roeselare verwelkomd. Zijn gruwelijk verblijf in de politieke gevangenis te Peking had hem lichamelijk geknakt maar niet geestelijk. Alras ging hij opnieuw aan het werk. In talloze Vlaamse steden hield hij lezingen over zijn ervaringen onder Mao Tse-tung en hield hij ook voordrachten over hetzelfde onderwerp in Engeland, Schotland, Ierland en Nederland. In 1954 gaf hij in het Parlementsgebouw te Londen een uiteenzetting over het Communisme in China en antwoordde er op talrijke vragen die hem daar toen werden gesteld. Benoemd in 1955 tot adjunct-secretaris-generaal bij het Paviljoen van de H. Stoel op de Wereldtentoonstelling te Brussel, moest hij het jaar daarop wegens ernstige ziekte alle aktiviteit stopzetten. Gedurende zijn convalescentie schreef hij een boek dat in de litteraire wereld opgang maakte: De enthousiaste

57

Zelfmoord (Drukkerij De Vlijt, Antwerpen) en hem bekend maakte tot ver buiten

onze grenzen. Roeland Vermeer noemt dit werk een a-sensationeel historisch en menselijk dokument dat onmogelijk terzijde te schuiven is maar zich moet opdringen aan het wereldgeweten. André Demedts heet De enthousiaste Zelfmoord een aangrijpend dokument, boeiend geschreven in de natuurlijke stijl van het waarachtig beleefde.

Met dit werk was Pater Van Coillie echter niet aan zijn debuut. Van hem verschenen reeds vroeger Proeve ener Bibliografie van de missionarissen van Scheut (in samenwerking met Willem A. Grootaers) 1939 (115 blz.); de radioscripten ‘The new Paradise of White-Flower-Valley’ en ‘Eucharist in the Holy Scripture’, beide 1948;

Shengmu tse ai ch'i tao hui yuen hsu chih (116 blz.), 1950; De ongelijke strijd (46

blz.) 1956; Peking, cel 10 (32 blz.) 1957.

Zoals reeds gezegd is Pater Dries Van Coillie ook nog bedrijvig op een ander terrein. Na de tweede wereldoorlog stichtte de Congregetie van Scheut in China de Verbist-Akademie. Vooral op het gebied van de Radio bereikte deze Akademie onder het impuls van Pater Jan Joos uitzonderlijke resultaten. Wel, daar reeds deed Pater Joos voor zijn uitzendingen veelvuldig beroep op Pater Van Coillie. In 1948 werden er niet minder dan 36 rechtstreekse of onrechtstreekse godsdienstige uitzendingen per week gegeven. Het valt dan ook niet te verwonderen dat na hun verbanning uit China we Pater Joos en Pater Van Coillie terug zijn gaan aantreffen bij de radio. Voor het N.I.R. werkt Pater Van Coillie regelmatig mede aan het bekende propramma ‘Vlaanderen zendt zijn Zonen uit’. Sinds 1955 is hij opnieuw vast medewerker geworden van Pater Joos, nu bij de godsdienstige uitzendingen van de Vlaamse T.V. Dit als realisator, presentator en scriptschrijver. In deze laatste hoedanigheid leverde hij teksten voor uitzendingen gewijd aan de H. Pastoor van Ars, Communistische gevangenschap in Peking, Het Legioen van Maria, enz. Sinds onze eerste, ietwat ongelukkige kennismaking, mochten we ondervinden dat Pater Dries Van Coillie niet enkel het hart bezit van een Missionaris maar evenzeer dit van een waarachtig kunstenaar.

Poëtisch bericht

In document West-Vlaanderen. Jaargang 9 · dbnl (pagina 98-101)